direct naar inhoud van 3.7 Archeologie
Plan: Herontwikkeling voormalig kloostercomplex Rijksweg 8-18
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1903.BPPVM0001-OH01

3.7 Archeologie

Door BILAN is een archeologisch vooronderzoek in het plangebied 'Rijksweg 8-18' in Cadier en Keer uitgevoerd (rapportnummer 2006/16, d.d. 30 januari 2006). Doel van het onderzoek is het vaststellen van de archeologische verwachting van het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek aangevuld met een karterend booronderzoek. Voorafgaand aan de veldfase werden de eisen waaraan het booronderzoek moet voldoen (vraagstelling, methode en werkwijze), vastgelegd in een Plan van Aanpak. Het veldonderzoek werd op 7 december 2005 uitgevoerd.

Bureauonderzoek

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied een middelhoge archeologische waarde heeft die te relateren is aan het voorkomen van löss-, terras- en kalksteenhellinggronden.

Deze gronden bestaan uit een associatie van meer of minder diep verweerde kalksteen, secundaire löss en Maasafzettingen.

De kalksteen en Maasafzettingen bevinden zich in erosieve context, waardoor een deel van de oorspronkelijke bovengrond, en dus een deel van de mogelijk aanwezige archeologie, is verdwenen. In secundaire löss kunnen sporen uit de Romeinse tijd of later in situ worden aangetroffen. Sporen van bewoning uit de periode vóór de Romeinse tijd kunnen uitsluitend in situ in de laag onder de secundaire löss worden aangetroffen.

Het plangebied heeft tot het begin van de twintigste eeuw een agrarische functie gehad. Vanaf circa 1900 is het gebied bebouwd geraakt. Door deze bebouwing zal een deel van het plangebied verstoord zijn. Waar zich geen bebouwing bevindt kan het bodemprofiel nog intact zijn. Een inventariserend veldonderzoek (booronderzoek) is noodzakelijk om te bepalen in hoeverre het bodemprofiel nog intact is en of er archeologische indicatoren in het plangebied aanwezig zijn.

Veldonderzoek

Uit het veldwerk blijkt dat de bodem in het plangebied geclassificeerd kan worden als een ooivaaggrond in hellingafzettingen (voornamelijk secundaire löss vermengd met Maasafzettingen). Tot maximaal 100 cm -mv is de bodem in het plangebied verstoord door de twintigste-eeuwse bouwactiviteiten. In het plangebied werden geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen.

Conclusie

Op basis van het veldonderzoek wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Wel blijft bij bodemingrepen de Monumentenwet van kracht, die stelt dat archeologische vondsten of structuren binnen drie dagen aan de bevoegde instanties moeten worden gemeld.

Het archeologisch vooronderzoek is als bijlage 15 bijgevoegd.