direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sneek - Harinxmaland fase 1e
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.2016oostBPharinx1e-vast

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is van plan om woningen te realiseren in de volgende fase (Fase 1e) van de woonwijk Harinxmaland in Sneek, het plan "Mooi Harinxmaland". Dit is het vervolg op Fase 1d, waarvoor recentelijk een bestemmingsplan is vastgesteld. Er is veel vraag naar woningen in Sneek, daarom kan op korte termijn worden gestart met Fase 1e. Voor het realiseren van dit plan is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied bestaat uit Fase E van de wijk Harinxmaland te Sneek. De wijk en daarmee het plangebied is gesitueerd aan de noordzijde van Sneek, tussen de Stadsrondweg-noord en de Oerdyk. Tussen het plangebied (Fase 1e) en Fase 1d ligt de Noardwei. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2016oostBPharinx1e-vast_0001.png"

Figuur 1. Ligging plangebied

1.3 Planologische regeling

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Harinxmaland', dat door de raad is vastgesteld op 28 februari 2006 en door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd op 20 juni 2006. In dit bestemmingsplan zijn globaal de planologische en juridische kaders voor de woonuitbreiding aangegeven.


Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Woondoeleinden - Uit te werken woondoeleinden'. De gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor woondoeleinden, bepaalde soorten bedrijvigheid en voorzieningen. Hiervoor is een uitwerkingsplicht opgenomen.

Vanwege het feit dat de wetgever er vanuit gaat dat een bestemmingsplan na een planperiode van 10 jaar wordt herzien, is hier niet gekozen voor een uitwerkingsplan maar voor een nieuw bestemmingsplan specifiek voor fase E, dat wel kan worden beschouwd als een uitwerking van het bestemmingsplan 'Harinxmaland' uit 2006, dat de basis vormt voor het voorliggende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de navolgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een korte toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. In hoofdstuk 3 zijn de uitgangspunten vanuit het bestemmingsplan 'Harinxmaland' uitgewerkt. Daarna volgt in hoofdstuk 4 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 5 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 7 wordt tot slot een weergave gegeven van de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontstaan en ontwikkeling

Sneek is gelegen aan de zuidzijde van het oude Middelzeegebied, waardoor op de verspreid liggende gebiedstyperende terpen verschillende dorpen zijn ontstaan. Ten noorden van de stad waren vruchtbare kleigronden gelegen, afgezet langs de oevers van de voormalige Middelzee. Aan de zuidkant strekte zich een moerasvlakte uit met talloze plassen, poelen en meren. De vruchtbare kleigronden in het noorden werden door de Hemdijk beschermd tegen het water uit het zuiden.


Sneek zelf is ontstaan op een landtong in de oude Middelzee waar de vaarweg naar het noorden de zuidelijke dijk van de Hempolder Scherhem kruist. Deze vaarweg naar het noorden werd noodzakelijk, omdat transport over de Middelzee door dichtslibbing onmogelijk was geworden. Een exacte datering van het ontstaan van Sneek is niet bekend, maar wel is bekend dat de stad in de 11de eeuw al bestond.


Vanaf de 13de eeuw verkreeg Sneek diverse stadsrechten, die in 1456 officieel werden bestendigd, waarmee Sneek één van de Friese elf steden werd. Als handelsstad was dit tevens het begin van een bloeiperiode die tot circa 1550 zou duren. In 1492 werd begonnen met de aanleg van een grachtengordel en stadsmuur, waardoor Sneek vanaf die tijd de enige ommuurde stad van Friesland was. Van deze historische vestingwerken resteren thans nog het Bolwerk en de Waterpoort.


De stad zelf heeft een historische kern met een radiale structuur, die is ontstaan vanuit de toegangswegen en de zes waterelementen, waaronder de Frentsjerter Feart. Uitbreidingen hebben zich rondom deze basisstructuur voortgezet. Tot het eind van de 19de eeuw werd de stad binnen de stadsgrachten steeds voller gebouwd. Hierna verrezen aan de overzijden van de stadsgrachten de eerste woningen en vervolgens werd in een hoger wordend tempo de verschillende wijken aangelegd. In de loop van de tijd heeft Sneek zich hierdoor ontwikkeld tot een compacte stad binnen de rondweg, waarbij in de laatste decennia ook de rondweg is overgestoken, zoals in het zuiden van de stad de wijk Tinga en Duinterpen. Wijk Harinxmaland is de eerste woonuitbreiding aan de noordzijde van de stad buiten de huidige stedelijke rondweg.

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied ligt ten noorden van de wijk De Zwette en de Stadsrondweg-noord. Op dit moment zijn er al twee delen van de beoogde woonwijk in aanbouw of inmiddels gerealiseerd. Het gaat hierbij om de gronden direct ten zuiden en ten oosten van het plangebied. Het plangebied zelf bestaat op dit moment uit braakliggend terrein. In figuur 2 is de bestaande situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2016oostBPharinx1e-vast_0002.png"

Figuur 2. Bestaande situatie plangebied

2.3 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt uitwerking gegeven aan de bestemming in het geldende bestemmingsplan. In de totale uit te werken bestemming is ruimte gemaakt voor 1.300 woningen. In het onderhavige plangebied worden in totaal 54 woningen gerealiseerd. Dit zullen in beginsel rijwoningen en twee-onder-één-kap-woningen worden, in een betaalbaar prijssegment. Op de bouwpercelen langs het water aan de oostzijde is het ook mogelijk om een vrijstaande woning te bouwen, maar er is maximaal ruimte gemaakt voor maximaal 14 twee-onder-een-kap woningen, de invulling van deze strook is nog flexibel. In ieder geval wordt op deze manier aansluiting gezocht bij de woningen direct aan de overzijde van het water in fase 1d. Alle woningen binnen fase 1e worden in een vergelijkbare stijl en met vergelijkbare materialen gerealiseerd, om eenheid te creëren in het plangebied. Hoe deze woningen zijn gesitueerd, is weergegeven in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2016oostBPharinx1e-vast_0003.jpg"

Figuur 3. Toekomstige situatie

Het plan is zo ingericht, dat het een op zichzelf staand buurtje wordt. Het plangebied wordt omsloten door water en/of wegen. De woningen aan de oostzijde van het plangebied, zijn aan het water gesitueerd. Hierbij worden ligplaatsen voor boten mogelijk gemaakt. In het gehele plangebied, rondom de twee blokken met woningen, is ruimte gemaakt voor openbaar groen en parkeergelegenheid. Aan weerszijden van de twee blokken is sprake van vrije doorzichten ten behoeve van de woningen aan de overkant van het water ten zuiden van het plangebied.

Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt via de aan te leggen wijkontsluitingsweg aan de noordzijde ontsloten op de Oerdyk en vervolgens de Noardwei die door fase 1d loopt, en verderop in westelijke richting op de Ivige Leane. De verkeersgeneratie die naar verwachting ontstaat als gevolg van het realiseren van de woningen (zie ook het akoestisch onderzoek in Bijlage 1), kan door de omliggende wegenstructuur worden opgevangen. Bij de ontwikkeling van fase 1d is hiermee ook reeds rekening gehouden.

 

Voor de leefbaarheid in de wijk is het verder van belang dat er voldoende parkeergelegenheid is. Dit is onder andere vastgelegd in het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoerplan (GVVP). Er wordt in het GVVP niet ingegaan op normen en aantallen. Op basis van de meest recente publicatie van de CROW parkeerkencijfers is daarom de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling bepaald. Voor een gebied, matig stedelijk en rest bebouwde kom, wordt voor twee-onder-een-kap woningen een norm gehanteerd van 2,5 parkeerplaats per woning en voor tussen- en hoekwoningen 2,3.

Uitgaande van 40 rijwoningen en 14 twee-onder-een-kap woningen zijn er in dit plangebied 127 parkeerplaatsen benodigd. Op welke wijze hiervoor ruimte is gemaakt, is weergegeven in figuur 3.

Geconcludeerd kan worden dat voor de beoogde woningen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

Tenslotte wordt aan de zuidzijde van het plangebied een voet-/fietspad aangelegd langs de vaart (zijarm van de Zwette), dat ook doorloopt langs de andere fasen in Harinxmaland ten noorden van de vaart. Richting het oosten (langs fase 1d) wordt daarbij gebruikt gemaakt van de brug (het Heeghout) over het water dat de verbinding vormt tussen fase 1d en 1e.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten

In het bestemmingsplan 'Harinxmaland' is een beschrijving in hoofdlijnen van het gehele nieuwe woongebied gegeven. Dit bestemmingsplan ten behoeve van Fase 1e vormt hier een relatief klein onderdeel van. Hieronder zijn daarom alleen de voor dit bestemmingsplan relevante uitgangspunten uitgelicht.

Woongebied

  • Hierbinnen liggen deelgebieden met een eigen karakter en sfeer.
  • Uitgegaan wordt van een inrichting van het woongebied als een op zichzelf staand en herkenbaar compact stedelijk gebied, met onderscheiden eigen identiteiten.


Verkeer

  • Door de aansluiting op de Stadsrondweg-noord is het gebied goed bereikbaar en daardoor bestaat de mogelijkheid om op deze locatie een woonwijk te realiseren.
  • Uitgangspunt is dat het gebied voor autoverkeer hoofdzakelijk wordt ontsloten vanaf de bestaande rotondes aan de Stadsrondweg-noord.

Cultuurhistorische waarde

Het ruimtelijk beleid is gericht op behoud van de in het gebied voorkomende archeologische waarde en archeologische verwachtingswaarde van de gronden. Dit beleid krijgt gestalte door met betrekking tot de gronden met archeologische (verwachtings)waarde nader te bezien of en in hoeverre inpassing kan plaatsvinden of bescherming noodzakelijk blijkt.
In het kader van de omgevingsaspecten archeologie en cultuurhistorische waarden is hierop verder ingegaan, dit is opgenomen in 5.6.

Groen- en natuurontwikkeling

  • Meerdere kleinere groengebieden en groenstroken worden in het gebied ingepast.

Water

  • In het gebied worden grote waterelementen toegevoegd, bij voorkeur ter hoogte van de nattere delen van het gebied.
  • Ten behoeve van waterberging dient ten minste 10% van de oppervlakte van het te realiseren woongebied ingericht te worden.

Op het omgevingsaspect water is hierop verder ingegaan, dit is opgenomen in 5.7.

Duurzaamheid

Bij de realisering van de woonwijk wordt gestreefd naar het beperken van de negatieve invloed op het milieu als gevolg van het bouwen en beheren van het gebied, door:

  • met betrekking tot het thema ‘energie’ op wijk- en woningniveau te komen tot haalbare oplossingen;
  • vanuit de gemeente een actieve houding aan te nemen, onder andere door uitvoeren van een Duurzame Energiescan;
  • met betrekking tot de Energie Prestatie op Locatie (EPL) inzetten op een meer dan gemiddeld niveau: uitgegaan wordt van een EPL van 5.

Beeldkwaliteit

  • Als uitgangspunt geldt, dat een woonwijk met een eigen identiteit en een hoge beeldkwaliteit wordt gerealiseerd. Specifieke kwaliteiten zijn met name een duidelijke structuur, een eigen identiteit van onderscheiden delen en een hoge belevingswaarde.
  • Om een hoge beeldkwaliteit te realiseren wordt een beeldkwaliteitsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan dient als richtlijn bij de vormgeving van de bebouwing. Op grond van de Bouwverordening dienen bouwplannen door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit aan dit beeldkwaliteitplan te worden getoetst.
    Voor het plangebied Fase 1e is een beeldkwaliteitplan opgesteld, dat als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

Ligplaatsen

  • Ten aanzien van het innemen van ligplaatsen in openbaar water in het gebied is de gemeentelijke Ligplaatsenverordening van toepassing.
  • Het ruimtelijke beleid is er op gericht om ligplaatsen voor recreatievaartuigen ten behoeve van bewoners toe te staan.
  • Het is niet toegestaan daarvoor gebouwen, vlonders, meerpalen, steigers en overige aanlegvoorzieningen te realiseren.

Ontgrondingen

  • Voor woningbouw is ophoging van het terrein noodzakelijk, gelet op de waterhuishoudkundige situatie.
  • Realisatie van het bestemmingsplan omvat tevens werkzaamheden ten behoeve van ontgrondingen. Bij de realisatie van het plan zal de diepte van de ontgrondingen deels niet meer bedragen dan 2 meter beneden het oppervlaktewaterpeil, en zal niet meer dan 10.000 m³ bodemmateriaal naar elders worden afgevoerd of in depot worden gezet, zodat een vergunning op grond van de Ontgrondingenverordening Friesland niet nodig is. Indien en voor zover aan bovengenoemde voorwaarden niet wordt voldaan, zal een ontgrondingenvergunning worden aangevraagd.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt aan bovenstaande uitgangspunten voldaan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het van belang zijnde rijks-, provinciale-, regionale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.

4.1 Rijksbeleid

Binnen het rijksbeleid zijn de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Ladder voor Duurzame verstedelijking van belang.

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • Rijksvaarwegen
  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.

4.1.2 Ladder voor Duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de toelichting bij een bestemmingsplan een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder van duurzame verstedelijking'. De treden van de 'ladder' worden in artikel 3.1.6. lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De voorgenomen uitbreiding van plan Harinxmaland sluit aan bij de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking:

  • 1. In het kader van de voorgenomen uitbreiding is een woningbehoefte onderzoek uitgevoerd. Uit dit behoefte onderzoek blijkt dat er in Sneek de komende jaren nog voldoende behoefte is aan nieuwe woningen. Het gaat daarbij vooral om vrijstaande woningen en twee-onder-één-kap woningen. Door flexibiliteit op te nemen, kan gedurende het hele realisatieproces, aangesloten worden op de actuele lokale woningbehoefte.
  • 2. Het gebied waarop de plannen voor de uitbreiding van toepassing zijn, is onderdeel van bestaand stedelijk gebied (hierop wordt verder ingegaan in 4.2.2). Het geldende bestemmingsplan 'Harinxmaland' uit 2006 voorziet (met een uitwerking) immers al in het bouwen van woningen. In dat bestemmingsplan is ruimte geboden voor 1.300 woningen. Inhoudelijk volgt het voorliggende bestemmingsplan de behoefte aan nieuwbouwwoningen.
    De volledige beoogde woonwijk is bovendien opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente. Dit is gebaseerd op een onderzoek naar de actuele regionale behoefte. In de ‘Behoefteraming nieuw te bouwen woningen’ van Stec is geconcludeerd dat aansluitend bij het vigerende Woningbouwprogramma 2011-2016, nog behoefte is aan een ruim aantal eengezinswoningen, waaronder ook nog een fors aandeel vrijstaande woningen. Als de aantallen woningen worden verdeeld over de in exploitatie genomen woningen, wordt zichtbaar dat de locaties Harinxmaland en Houkepoort nodig zijn voor de aantallen (vrijstaande) grondgebonden woningen in het koopsegment. Vanzelfsprekend met enkele andere woningtypen en andere eigendomsvormen. Bij andere binnenstedelijke locaties ligt de nadruk vooral op (sociale) huurwoningen (zowel grondgebonden als appartementen). Deze locaties lenen zich qua ruimte en uitstraling niet voor grotere aantallen grondgebonden woningen. Daarnaast zijn er op dit moment geen binnenstedelijke locaties die snel tot ontwikkeling kunnen worden gebracht. De beoogde woningen zijn dus niet door middel van herstructurering, transformatie en dergelijke te realiseren. Hierop wordt verder ingegaan in 4.3.2.
  • 3. Zoals genoemd, ligt het plangebied in bestaand stedelijk gebied. Het voorliggende bestemmingsplan grenst aan de in 2011 gestarte uitbreiding van Harinxmaland. De ontsluiting van het gebied verloopt via de reeds aanwezige wegen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Streekplan 2007

Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Streekplan wordt het provinciaal omgevingsbeleid verwoord. Bij de ruimtelijke inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang. De provincie kiest voor een concentratie van wonen, werken en voorzieningen in stedelijke bundelingsgebieden. De regio Sneek en omgeving is aangemerkt als bundelingsgebied.

Naast binnenstedelijke herstructurering- en invullocaties (zoals IJlsterplein) en woonlocaties binnen de stedelijke contour (Sportpark Noord, Duinterpen en De Loten), lag het accent voor woonuitbreiding tot 2010 vooral op de oostkant van de stad (Oudvaart en Houkepoort). Daarna is de nieuwe grote woonuitbreiding Harinxmaland aan de noordkant van de stad aan de orde, waarvan het plantempo doorloopt tot ruim na 2015 en afhankelijk is van taakstelling, behoefte en binnenstedelijke capaciteit. Bij de ontwikkeling van Harinxmaland wordt rekening gehouden met compensatie van de aanwezige weidevogelwaarden. Daarnaast is voor deze klei-op-veengronden extra inspanning nodig om voldoende waterberging te creëren. Hiermee wordt rekening gehouden bij de realisatie van de woningen in het plangebied.

4.2.2 Verordening Romte

De Verordening Romte Fryslân 2014 (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt regels aan ruimtelijke plannen en projecten. Volgens de begrenzing tussen het buitengebied en het stedelijk gebied ligt het plangebied binnen het stedelijk gebied. Hier wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern.


In artikel 3 van de verordening is specifiek aangegeven dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

De geplande aantallen woningen zijn in overeenstemming met het gemeentelijk 'Woningbouwprogramma 2011-2016', zie paragraaf 4.3.2. Het plan is daarmee in overeenstemming met de regels uit de verordening.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Ontwikkelvisie gemeente Súdwest-Fryslân

Op 22 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Ontwikkelvisie gemeente Súdwest-Fryslân vastgesteld. In de visie staan de ambities van de gemeente op het gebied van sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en plannen. In de ontwikkelvisie wordt uitgegaan van zes peilers. Voor dit project is de peiler 'Verscheidenheid in de kernen' van belang.

In Súdwest-Fryslân is er de rust van het kleine dorp, de dynamiek van de stad of van beide een beetje in het grotere dorp of de kleinere stad. De verscheidenheid betekent een grote rijkdom aan verschillende types woon- en werkmilieus. Binnen de gemeente zullen er grote verschillen ontstaan met betrekking tot de bevolkingsgroei, krimp en toename in huishoudens. De verwachte groei vindt vooral plaats in de stedelijke kernen Bolsward en Sneek.


Omdat het stedelijke cluster qua inwonertal de komende decennia blijft groeien, moeten er aantrekkelijke nieuwe stedelijke woonmilieus worden gerealiseerd. Vanwege de afnemende groei kijkt de gemeente wel kritisch naar de geplande woningbouwprojecten. De wijk Harinxmaland past hier binnen. Eerder is al een bestemmingsplan opgesteld op grond waarvan de realisatie van woningbouw met een uit te werken bestemming mogelijk is. De woningbouw in het plangebied past daarom binnen deze visie.

4.3.2 Woningbouwprogramma 2011-2016

Het Woningbouwprogramma 2011-2016 is in 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. Het betreft een strategisch beleidsdocument, waarin de woningbouwplannen en woonvisies van de vijf voormalige gemeenten op elkaar zijn afgestemd en samengevoegd tot één woningbouwprogramma. In het beleidsdocument wordt onder meer ingaan op de kwantitatieve woningbouwopgave en de kwalitatieve focus.


De kwantitatieve opgave is bepaald aan de hand van huishoudenprognoses. In de gemeente is sprake van een stuwmeer van plannen als gevolg van het stilvallen van de woningmarkt. De verwachting is dat woningbouwprojecten een impuls krijgen wanneer er meer schaarste op de woningmarkt is.


In het woningbouwprogramma ligt het accent op seniorenhuisvesting, starters, betaalbaarheid en duurzaamheid. Verder ligt vanuit de beleidsmatige ontwikkelingen en de nieuwe koers de kwalitatieve focus onder andere op de herstructureringsopgave van de verouderde voorraad.

In het woningbouwprogramma is rekening gehouden met en ingezet op de realisatie van Harinxmaland. Hierin is voor Harinxmaland fase 1 een capaciteit genoemd van in totaal 340 woningen. Van deze 340 zijn er 172 opgenomen in het Woningbouwprogramma 2011-2016.

Andere grote woningbouwlocaties Sneek zijn als volgt opgenomen in het woningbouwprogramma 2011-2016:

Houkepoort: 60

Het Perk: 70

IJlsterplein/Boschplein: 137

Julianastraat: 24

Op deze locaties is sprake van een planuitval van in totaal 235 woningen. Onderdeel van bestuurlijke afspraken is dat de gemeente 30% planologische overcapaciteit mag inbouwen, om bij planuitval te kunnen schakelen op andere locaties. Het gaat dan om flexibiliteit om te kunnen schuiven binnen plannen.


Door in Harinxmaland extra te bouwen ten opzichte van het woningbouwprogramma, maakt de gemeente gebruik van de door Gedeputeerde Staten toegekende flexibiliteit. Deze keuze kan gemotiveerd worden doordat er binnen Sneek sprake is van planuitval van ruim 200 woningen. Dit heeft te maken met marktomstandigheden, de positie van ontwikkelaars, en het feit dat een aantal woningbouwlocaties planologisch niet verkoopbaar is. Nu de woningmarkt weer aantrekt en er concrete belangstelling is voor Harinxmaland (mede gelet op het grote aantal (voorlopige) koopcontracten en intentieverklaringen voor de woningen in fase 1e), acht de gemeente het zeer gewenst om op korte termijn mee te bewegen met de aantrekkende woningmarkt. Op dit moment is Harinxmaland de enige locatie in Sneek die op korte termijn tot ontwikkeling kan worden gebracht voor het betreffende type woningen.


Al met al is de gemeente van mening dat er per saldo geen sprake is van strijdigheid met het woningbouwprogramma 2011-2016. Overigens is destijds bij de vaststelling van het woningbouwprogramma 2011-2016 het aantal te bouwen woningen al gereduceerd naar ongeveer 625 in de periode 2011-2016, hetgeen een halvering betekende ten opzichte van de toen geldende provinciale restrichtgetallen.


Nieuw woningbouwprogramma


Verder heeft de gemeente inmiddels een nieuwe woonvisie in voorbereiding. Deze zal in september 2016 door de gemeenteraad worden vastgesteld. Op basis van deze visie zal een aangepast woningbouwprogramma worden vastgesteld. Daarin zal in ieder geval het aantal extra te bouwen woningen in Harinxmaland in de periode 2011-2016 in mindering worden gebracht op de restcapaciteit Harinxmaland van 168 óf in mindering worden gebracht op een andere locatie. Hiermee blijft de gemeente binnen de restrichtgetallen en afspraken met GS die zijn gemaakt tot 1-1-2020.

4.3.3 Erfgoedvisie (2012) en Erfgoednota (2013)

Met het vaststellen van de "Erfgoedvisie Silhouet" (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen. Op basis van deze visie is de "Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016: De basis op orde" opgesteld (januari 2013). Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde wordt gebracht. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig gaat uitvoeren. Het is namelijk een wettelijke taak voor gemeenten om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in ruimtelijke plannen nu formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE.


Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de erfgoednota geformuleerde beleid. Echter, niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier zal een gemeentelijke afweging aan te pas komen. In de erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van ruimtelijke plannen omgegaan dient te worden met het erfgoed.

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Bij realisatie van nieuwe ontwikkelingen dient, met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan, te worden onderzocht of in de toekomst sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarbij wordt getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

In het plangebied en de wegen er omheen geldt een 30 km/uur-zone. Aan de noord- en oostzijde van het plangebied liggen de wegen de Oerdyk en de Noardwei. Deze wegen hebben nu een maximum snelheid van 60 km/uur.

De Noardwei wordt onderdeel van de woonwijk Harinxmaland en valt daarmee binnen de bebouwde kom. De maximum snelheid wordt hier op aangepast, zodat hier geen sprake meer is van een wettelijke geluidzone.

De Oerdyk aan de noordzijde van het plangebied ligt op een afstand van minimaal 40 m. Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van deze weg. Voor de ontwikkeling is daarom in november 2015 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 1 bij deze toelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde (48 dB) door het verkeer op de Stadsrondweg Noord en de Oerdyk niet wordt overschreden. Daarom is er geen besluit tot het vaststellen van een hogere grenswaarde noodzakelijk.

De interne wegen vallen onder het 30 km/uur regime en zijn wettelijk niet gezoneerd. Wel wordt -als gevolg van deze wegen- op verschillende plaatsen in de woonbuurt de richtwaarde overschreden tot maximaal 52 dB. Bij de beoordeling van deze wegen is uitgegaan van een worst-case scenario. De werkelijke intensiteiten op de wegen liggen -ook in de toekomstige situatie- lager, waarmee ook de geluidsproductie veel lager ligt. Voor het plan is toch gekeken naar mogelijkheden voor geluidsreducerende maatregelen door de vervanging van de klinkerbestrating door een geluidreducerend wegdek. Dit zorgt voor de nodige geluidreductie van 3 dB, waarbij de richtwaarde nog steeds wordt overschreden. Daarnaast stuit deze maatregel op bezwaren vanuit stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Ook het plaatsen van geluidswallen/-schermen is overwogen, maar hiervoor is in het plangebied geen fysieke ruimte aanwezig.

Concluderend kan worden gesteld dat eventuele geluidreducerende maatregelen niet uitvoerbaar, maar ook niet noodzakelijk zijn.

5.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.


Binnen het plangebied is geen bedrijvigheid gevestigd. In de directe omgeving van het plangebied zijn ook geen vormen van bedrijvigheid aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling van het gebied. Voorheen was sprake van agrarische bedrijvigheid rondom het plangebied. Op basis van het bestemmingsplan 'Harinxmaland' dat in 2006 is vastgesteld, is sprake van woonboerderijen die gehandhaafd moeten worden. Omdat hier sprake is van een woonfunctie heeft deze geen invloed op de woningen in het plangebied en andersom.

Vanuit het omgevingsaspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen om de woningbouw te realiseren.

5.3 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

Voor de gehele woonwijk Harinxmaland is in oktober 2009 een milieukundig bodem- en waterbodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de grond licht verontreinigd is, echter dermate licht dat dit geen risico's vormt voor de volksgezondheid en/of milieu in algemene zin. Er hoeven daarom geen vervolgonderzoeken plaats te vinden. Verder voldeden de mengmonsters voor het waterbodemonderzoek aan de kwaliteitsklasse A. Ter plaatse van de Oerdyk (in de oostzijde van het plangebied) zijn drie asfaltkernen geboord. Het materiaal is niet teerhoudend.

Op basis van deze resultaten is aanbevolen om zoveel mogelijk te werken met een gesloten grondbalans. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 2. Bovenstaande heeft geen negatieve gevolgen voor de regeling in dit plan. Vanuit 'bodem' zijn de mogelijkheden voor realisatie van woningen in het bestemmingsplan uitvoerbaar.

5.4 Luchtkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2020) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 10 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is dus geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden.


Een plan dat slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Uit jurisprudentie blijkt dat een woonwijk van 1.500 woningen valt binnen de norm van betekenende mate.

In het kader van het bestemmingsplan 'Harinxmaland' is reeds onderzoek naar de luchtkwaliteit voor het gehele plan Harinxmaland (1.300 woningen) uitgevoerd. In dit luchtkwaliteitsonderzoek is geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit voor het gehele plan geen belemmeringen oplevert. Voor de daadwerkelijke bouw van 54 woningen in het plangebied zijn op het gebied van luchtkwaliteit dan ook geen belemmeringen.

5.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet met het oog op de natuurbescherming rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij moet worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voor het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (juni 2015). De resultaten hiervan zijn de basis voor de inhoud van deze paragraaf. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 3 bij deze toelichting.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden dat in de wet de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) heet. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.

In en direct rondom Sneek is geen sprake van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Sneekermeergebied op ongeveer 3,5 kilometer afstand van het plangebied. Direct in de nabijheid zijn wel van beschermde gebieden die onder het NNN vallen. Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt ten zuidoosten van het plangebied op een afstand van minimaal 2,5 kilometer. Een 'beheergebied en natuurgebied dat buiten de EHS' valt, ligt ten noorden van het plangebied op een afstand van circa 550 meter. Het gaat om een dergelijk grote afstanden dat de realisatie van de woningen in de beoogde woonwijk geen negatieve invloed heeft op de genoemde gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2016oostBPharinx1e-vast_0004.png"

Figuur 5. Ligging EHS gebieden

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

In het onderzoek is gekeken naar de verschillende soorten. Een nader onderzoek of een ontheffing van de Flora- en faunawet is voor de meeste soorten niet nodig. De ontwikkeling heeft hierop geen (negatieve) effecten. De belangrijkste reden hiervoor is dat de betreffende soorten niet in of in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Wel zijn mogelijk voortplantings- en leefgebieden aanwezig voor de beschermde bittervoorn en grote modderkruiper (vissoorten). Om hierover meer zekerheid te krijgen is een nader onderzoek (juli 2015) uitgevoerd, dit is toegevoegd in bijlage 4 van de toelichting.

Tijdens het onderzoek zijn waarnemingen gedaan in de verschillende watersystemen in het plangebied; het poldersysteem en het boezemsysteem.

Uit het onderzoek blijkt dat binnen het poldersysteem geen beschermde vissoorten aangetroffen zijn. Wel zijn algemeen voorkomende soorten aangetroffen. Het is daarom van belang te werken met de algemene zorgplicht en ecologische begeleiding. Een ontheffing voor het opzettelijk vernietigen van functioneel leefgebied van beschermde soorten is echter niet noodzakelijk.

In het boezemsysteem kunnen werkzaamheden aan de waterelementen in principe worden verricht zonder verdere zorgplicht.

In het voorliggende plan is geen sprake van rechtstreekse aansluiting van het water op de Zwette, zoals wel bij fase 1d het geval is. Aan dit onderdeel wordt hier dan ook verder geen aandacht besteed.

Vanuit 'ecologie' gelden er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van de woningen.

5.6 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader en beleid


De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van artikel 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Zover hier sprake van is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.


Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan."

Archeologie

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en Ijzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken.

Op basis van beide perioden is een karterend onderzoek 3 noodzakelijk. Voor de ijzertijd en middeleeuwen geldt dat een karterend onderzoek 3 nodig is. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Dit archeologisch onderzoek moet bestaan uit minimaal zes boringen per hectare, met een minimum van zes boringen per plan, waarbij duidelijk wordt of er vindplaatsen in het plangebied aanwezig zijn. Worden er een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn. De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type aangetroffen vindplaats.

Voor de periode steentijd-bronstijd geldt een karterend onderzoek 3. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal drie boringen per hectare worden gezet, met een minimum van drie boringen voor gebieden kleiner dan een hectare. De resultaten van een dergelijk karterend vooronderzoek kunnen inzicht geven aanwezigheid en diepte van een eventueel aanwezige podzolbodem, waarin zich archeologisch resten kunnen bevinden.

Eind 2005 is voor het gehele plangebied Harinxmaland een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd ('Plangebied Harinxmaland. Archeologisch vooronderzoek: een Inventariserend veldonderzoek', RAAP, maart 2006). Tijdens het onderzoek is een groot aantal (potentieel) waardevolle gebieden aangetroffen. Deze gebieden zijn in het bestemmingsplan 'Harinxmaland' bestemd als 'Archeologisch waardevolle gebieden'. Voor de gebieden met een verwachtingswaarde is de aanduiding "Gebieden met archeologische verwachtingswaarde" opgenomen. Voor de gronden gelden beperkte bouwmogelijkheden (met vrijstellingsbepaling) en een aanlegvergunningstelsel.


Fasen 1d en 1e liggen aan de oostrand van het onderzochte gebied, hier zijn geen gebieden met archeologische (verwachtings)waarden aanwezig. Voor dit deel van Harinxmaland worden dus geen archeologische voorwaarden verbonden aan de beoogde ontwikkeling.

Cultuurhistorie

De ligging van het gebied op de grens van het voormalige Middelseegebied maakt het mogelijk enkele cultuurhistorische patronen te benoemen. Uit eerder archeologisch onderzoek was al bekend dat door het plangebied het tracé van een dijk loopt die de begrenzing van de Middelsee vormde. De dijk is vrijwel volledig verdwenen. Kenmerkend is nog wel het verschil in verkavelingspatroon tussen het ‘nieuwe’ en het ‘oude’ land, dat een grillig kavelpatroon kent. Daarnaast is langs de Ivige Leane en de Oerdyk, ten noorden en noordwesten van het plangebied, de karakteristieke (boerderij)bebouwing kenmerkend. De cultuurhistorische elementen kunnen, voor zover deze ingepast kunnen worden op een wijze die aansluit op de cultuurhistorische karakteristiek, als aanknopingspunt dienen in de verdere planvorming.

Het voorliggende bestemmingsplan laat de karakteristieke bebouwing intact, deze valt ook buiten het plangebied.

Op het gebied van archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de woningen in het plangebied.

5.7 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Wetterskip Fryslân.

Het plan is via de digitale watertoets voorgelegd aan het waterschap. De invloed van het plan is mogelijk zodanig, dat de normale watertoetsprocedure wordt doorlopen. Dit betekent dat het waterschap wil overleggen over hoe rekening kan worden gehouden met waterhuishoudkundige belangen. Naar aanleiding hiervan heeft het Wetterskip Fryslân in november 2015 een advies uitgebracht. Dit is toegevoegd in bijlage 5 bij de toelichting.

Het Wetterskip hanteert de volgende drie thema's bij toetsing van initiatieven: Veilig, Voldoende, Schoon.

Veilig:

Belangrijk is dat rekening wordt gehouden met de regionale kering langs de Zwette. Langs deze kering ligt een beschermingszone die vrij gehouden moet worden voor het beheer en onderhoud aan en bescherming van de kade. Deze kade ligt niet binnen het plangebied van dit plan en heeft dan ook geen invloed op de regeling van dit plan.

Voldoende:

Daarnaast geeft het Wetterskip advies over de nodige drooglegging en de gevolgen voor de grondwateronttrekking bij de aanleg van de nieuwe watergangen in fase 1e. Deze watergangen liggen niet in het plangebied en hebben geen invloed op de regeling in dit plan. De watercompensatie voor de aanleg van heel Fase 1e vindt plaats in de nieuwe watergangen buiten het plangebied, namelijk ten oosten van het plangebied. Er is water afgegraven ten behoeve van Fase 1e. Dit is voldoende voor beide plangebieden.

Schoon:

Het is belangrijk hemel- en afvalwater op een dusdanige manier af te voeren dat de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater goed blijft. In het plangebied wordt daarom een gescheiden rioolstelsel gehanteerd. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van milieuvriendelijke en duurzame materialen, zodat afstromend hemelwater niet verontreinigd wordt.

Het volledige wateradvies is bijgevoegd in Bijlage 5. Op het gebied van water zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de woningen in het plangebied.

5.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.


Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (cRNVGS) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).


In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er geen inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn en er geen vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied plaatsvindt. De realisatie van de woningen in het plangebied heeft geen negatieve invloed op het PR en GR.

5.9 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Het juridische systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

6.2 Toelichting op de bestemming

In dit bestemmingsplan is sprake van vier bestemmingen. Hieronder is per bestemming een toelichting gegeven.

6.2.1 Tuin

Op gronden met de bestemming 'Tuin' zijn tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen, wegen en paden en groenvoorzieningen toegestaan. Verder zijn hieraan ondergeschikt nutsvoorzieningen toegestaan. Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van erkers en tochtportalen.

Terrein- en erfafscheidingen zijn wel toegestaan, de maximale hoogte hiervoor is 1 meter. Daarnaast mogen vlaggenmasten met een maximale hoogte van 8 meter worden geplaatst. Tot slot mogen bouwwerken tot een hoogte van 5,5 meter worden gebouwd.

6.2.2 Verkeer - Verblijf

Op gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijf' zijn wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, bermen en beplanting, straatmeubilair, oeververbindingen (bruggen), nutsvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen en water toegestaan.

Gebouwen zijn alleen toegestaan indien deze ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut zijn. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter met een maximale oppervlakte van 15 m². De maximale bouwhoogte van bouwwerken bedraagt 5 meter, met uitzondering van verkeersregelende voorzieningen, lichtmasten en geluidswerende voorzieningen. De maximale bouwhoogte hiervan is 12 meter.

6.2.3 Water

Op de gronden met de bestemming 'Water' zijn water, oeververbindingen (bruggen), waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en bermen en beplanting toegestaan.

Op deze gronden mogen geen gebouwen, vlonders, meerpalen en steigers en overige aanlegvoorzieningen worden gebouwd. Andere bouwwerken zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 2,5 meter.

6.2.4 Wonen

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' zijn woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegestaan met daarbijbehorende bed & breakfast in de woning, bijbehorende bouwwerken, tuinen erven en terreinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.

Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd. Deze moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij een maximum van 54 woningen geldt. De maximale (grond)oppervlakte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 150 m² bedragen. Binnen de bouwvlakken is de invulling met vrijstaande dan wel aaneen te bouwen woningen verder flexibel. In de noord-zuid gerichte strook aan de oostzijde van het plangebied, grenzend aan het water, zijn alleen vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen toegestaan.

In alle gevallen bedraagt de maximale goothoogte 6 meter en de maximale bouwhoogte 11 meter.

De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt ten hoogste 90% van de hoofdvorm van het hoofdgebouw, met een maximum van 100 m² dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien dit meer is, met dien verstande dat ten hoogste 50% van het erf dat buiten het bouwvlak ligt mag worden bebouwd. Verder bedraagt de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of -overkapping ten hoogste de bouwhoogte van de vloer van de eerste bouwlaag van de woning vermeerderd met 0,25 meter bedragen. Verder bedraagt de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of overkapping maximaal 3 m en de bouwhoogte 5,5 meter.

Terrein- en erfafscheidingen zijn toegestaan, de maximale hoogte hiervoor is 1 meter indien deze voor de naar de weg gekeerde gevel van de woning worden gebouwd. Achter de naar de weg gekeerde gevel en onder voorwaarden in hoeksituaties mogen erf- en terreinafscheidingen tot 2 meter hoog worden gebouwd. Daarnaast mogen vlaggenmasten met een maximale hoogte van 8 meter worden geplaatst. Tot slot mogen overige bouwwerken tot een hoogte van 5,5 meter worden gebouwd.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft ten aanzien van de te volgen procedure vroegtijdig overleg plaatsgevonden met de betrokken adviespartners en overheden. Het voorontwerp heeft gedurende een periode van 6 weken voor hen ter inzage gelegen.

Er is een inhoudelijke overlegreactie ontvangen van Provincie Fryslân (voor de volledige brief zie Bijlage 7). Zij geeft in haar schrijven van 15 maart 2016 aan dat het bestemmingsplan in strijd is met het provinciaal woningbouwbeleid en de provinciale verordening op dit punt. De provincie vraagt de gemeente om het woningbouwprogramma in de plantoelichting nader te motiveren in relatie tot artikel 3.1.1 lid 2b van de Verordening Romte Fryslân 2014.

De reactie leidt in juridische zin niet tot een inhoudelijke aanpassing van het bestemmingsplan. Wel wordt paragraaf 4.3.2 in deze toelichting aangepast naar aanleiding van deze reactie. Overigens is de reactie van de gemeente op de overlegreactie ook afzonderlijk met de provincie gecommuniceerd.
Het plan geeft voor de provincie geen aanleiding tot het maken van overige opmerkingen.

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij een ieder in de gelegenheid is gebracht zienswijzen in te dienen. De ingediende zienswijzen zijn vervolgens betrokken in de vaststellingsfase. Het plan is uiteindelijk door de gemeenteraad gewijzigd vastgesteld, waarna tenslotte de beroepsfase volgt.

De raadsstukken zijn op ruimtelijkeplannen.nl bij het bestemmingsplan gevoegd.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een initiatief van een projectontwikkelaar. De gronden binnen het plangebied zijn op dit moment nog eigendom van de gemeente. Gemeente en initiatiefnemer hebben een koop-realisatieovereenkomst gesloten, waarbij de gronden door de initiatiefnemer op uiterlijke vastgestelde momenten tegen afgesproken prijs en condities worden afgenomen van de gemeente. De gronden worden bouw- en woonrijp aan de initiatiefnemer opgeleverd.

Gezien de onderzoeken uit het verleden en de huidige woningmarkt mag er verwacht worden dat er voldoende vraag is naar deze woningen. Er hebben zich al talloze belangstellenden voor dit plan gemeld. Op basis hiervan kan gesteld worden dat het project financieel haalbaar is.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

In dit geval is een koop-realisatieovereenkomst gesloten door de gemeente en de initiatiefnemer. Hierin zijn ook afspraken gemaakt over de gemeentelijke kosten. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan wordt bovendien een planschadeafwentelingsovereenkomst gesloten, zodat de gemeente de kosten van een eventuele planschadeclaim niet hoeft te dragen. Daarmee is het kostenverhaal voldoende verzekerd voor de gemeente.

Daarnaast heeft de initiatiefnemer aan de gemeente inzichtelijk gemaakt dat het plan uitvoerbaar is.