direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Scheemda - Eextahaven, Haven Noord- en Zuidzijde, Scheemder Hoogte en Halteweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1895.03BP0007-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft de bedrijventerreinen in Scheemda. De bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen in Scheemda (Eextahaven, Haven Noord- en Zuidzijde, Scheemder Hoogte en Halteweg) zijn aan actualisatie toe. Met de herziening van de vigerende plannen ontstaat voor de genoemde bedrijventerreinen van Scheemda een eenduidige en actuele regeling.

Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft in hoofdzaak bedrijfsfuncties op het bedrijventerrein. Binnen het plangebied komt daarnaast de woonfunctie voor, zowel in de vorm van bedrijfswoningen als in de vorm van zelfstandige woningen (voornamelijk lintbebouwing langs de Stationsstraat , de Eexterweg en de Halteweg).

Een deel van het bedrijventerrein Eextahaven III is nog niet helemaal ontwikkeld, maar de gronden zijn wel bouwrijp gemaakt. Er zijn slechts op kleine schaal nog kavels beschikbaar. De planologische rechten uit de geldende bestemmingsplannen zijn ook voor deze gebieden overgenomen in het nieuwe plan. Voor de systematiek geldt dat uitgaan is van een bestemming 'Bedrijventerrein' waarbij verder zo veel mogelijk wordt aangesloten op de systematiek van recente bestemmingsplannen in de gemeente Oldambt.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de A7 tussen de kernen Scheemda en Winschoten. Onderstaand figuur geeft de indicatieve ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0007-0401_0001.png"

Figuur: indicatieve ligging plangebied bestemmingsplan bedrijventerreinen Scheemda - Eextahaven, Haven Noord- en Zuidzijde, Scheemder Hoogte en Halteweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0007-0401_0002.jpg"

Figuur: begrenzing plangebied bestemmingsplan bedrijventerreinen Scheemda - Eextahaven, Haven Noord- en Zuidzijde, Scheemder Hoogte en Halteweg

1.3 Vigerende plannen

Het plangebied van dit bestemmingsplan is geregeld in de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Scheemda ( vastgesteld 27 juli 2009);
  • Bestemmingsplan Eextahaven III (vastgesteld op 23 september 2009);
  • Bestemmingsplan Scheemda - Eextahaven (vastgesteld op 22 april 2009);
  • Bestemmingsplan uitbreiding Hoza (vastgesteld op 1 oktober 14);
  • Bestemmingsplan Scheemda - Eextahaven, Halteweg (vastgesteld op 22 april 09);
  • Bestemmingsplan Scheemder Hoogte (vastgesteld op 21 juni 2005).

Met de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan bedrijventerreinen Scheemda - Eextahaven, Haven Noord- en Zuidzijde, Scheemder Hoogte en Halteweg komen bovenstaande plannen, met uitzondering van bestemmingsplan Scheemda, te vervallen. Het bestemmingsplan Scheemda komt niet volledig te vervallen. Dat bestemmingsplan komt alleen te vervallen voor het deel dat wordt opgenomen in dit bestemmingsplan.

Aan het bestemmingsplan Scheemder Hoogte is gedeeltelijk goedkeuring onthouden.

1.4 Leeswijzer

In deze toelichting wordt ingegaan op de achtergronden van en de uitgangspunten voor dit nieuwe bestemmingsplan. Na deze inleiding (hoofdstuk 1) wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:

  • het rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid als kader voor dit bestemmingsplan (hoofdstuk 2);
  • de randvoorwaarden vanuit het milieu-, water- en omgevingsbeleid (hoofdstuk 3);
  • een beschrijving van de bestaande situatie (hoofdstuk 4);
  • een beschrijving van de planuitgangspunten (hoofdstuk 5);
  • een toelichting op de bestemmingen (hoofdstuk 6);
  • een beschrijving van de uitvoerbaarheidsaspecten (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Het Rijk decentraliseert de ruimtelijke ordening naar provincies en gemeenten. Zaken van nationaal belang blijven bij het Rijk. Deze zijn verwoord in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening.

Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO)

Het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het BARRO stelt regels over de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het betreft de volgende belangen:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 3. Kustfundament
  • 4. Grote rivieren
  • 5. Waddenzee en waddengebied
  • 6. Defensie
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • 8. Elektriciteitsvoorziening
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • 10. Ecologische hoofdstructuur
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Met het voorliggende bestemmingsplan zijn geen rijksbelangen in het geding.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke functies gaat de SVIR uit van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De “Ladder voor duurzame verstedelijking” is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder is bedoeld om zuinig om te gaan met de beschikbare ruimte, de behoefte goed in beeld te brengen en deze regionaal af te wegen.

Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden

waarbij een nieuwe Laddersystematiek gaat gelden. De ladder bestaat uit de volgende twee treden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

De Ladder is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De definitie hiervan is weergegeven in artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Onder 'andere stedelijke voorzieningen' vallen sociale en culturele voorzieningen en voorzieningen in het onderwijs.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen. Het bestemmingsplan omvat slechte een actuele juridisch-planologische regeling voor het bestaande terrein. De Ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020

Het provinciaal ruimtelijk beleid is verwoord in de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit deze Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.

De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, omdat de provincie het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van de provincie, wil behouden en versterken. Dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Er wordt gericht beleid gevoerd op de leefbaarheid: van de kleine dorpen tot de stedelijke kernen. Met een aantrekkelijke leefomgeving, snel internet en goede bereikbaarheid moeten zowel de stedelijke kernen als de dorpen leefbaar blijven. Veel aandacht wordt gegeven aan dorpen en de bereikbaarheid van voorzieningen. De provincie ondersteunt en biedt veel ruimte aan ontwikkelingen van onderop om de leefbaarheid en sociale cohesie in de provincie te versterken. Deze complexe vraagstukken, in de dorpen en de steden, vragen om maatwerk: een gezamenlijke aanpak van gemeenten, woningbouwcorporaties, diverse andere organisaties en burgers. Bij de stedelijke kernen richt de provincie zich op het in stand houden en versterken van de sterke regionale functie van deze kernen.

De provincie zet in op het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor woningbouw, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en detailhandel door het concentreren van ruimtelijke ontwikkelingen in stedelijke gebieden en vitale kernen. Het streven is gericht op een aantrekkelijke en leefbare provincie, waar voldoende werk en dynamiek is. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gerealiseerd onder meer door samen met de gemeenten te werken aan een goede structuur voor wonen, werken en opleiden, maar tegelijkertijd ook het buitengebied voor onder andere natuur, water en landbouw te ontwikkelen binnen hun landschappelijke context. Het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat is net als ruimtelijke kwaliteit een integrale opgave waar veel andere provinciale belangen een bijdrage aan leveren.

Gemeenten zijn goed op de hoogte van lokale omstandigheden en zijn vaak goed in staat maatwerkoplossingen te vinden voor de vraagstukken die op hen afkomen. Vraagstukken op het gebied van woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en detailhandelslocaties zijn vaak gemeentegrens overstijgend. Gemeenten krijgen voor deze onderwerpen meer verantwoordelijkheid. Om te voorkomen dat gemeenten elkaar beconcurreren met een overaanbod vindt de Provincie het belangrijk dat er in regionaal verband bij voorkeur integrale visies (structuurvisie, Omgevingsvisie of beleidsvisie) worden opgesteld. Daarbij moet worden voldaan aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' zoals die is opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Bedrijventerreinen

De provincie onderscheid drie soorten bedrijventerreinen:

  • lokale bedrijventerreinen;
  • regionale bedrijventerreinen;
  • zeehaventerreinen.

De Provincie wil dat dat bedrijven uit de hogere milieucategorieën en/of met een aanzienlijk ruimtebeslag zich vestigen op regionale bedrijventerreinen.

Er wordt een overaanbod aan bedrijventerreinen geconstateerd en bij ongewijzigd beleid zal dit overaanbod nog lange tijd voortbestaan. Dat is een onwenselijke situatie. Gemeenten worden gevraagd in regionaal verband samen een visie opstellen over de ontwikkeling (sanering, revitalisering en eventuele uitbreiding) van de bedrijventerreinen binnen de betrokken gemeenten. Daarin moet de behoefte op regionale schaal worden aangetoond en de voorwaarden voor een goede ruimtelijke inpassing zijn geborgd. Gemeentelijke bestemmingsplannen moeten met de visie in overeenstemming zijn. Vooruitlopend op de totstandkoming van de visie kunnen bestemmingsplannen niet voorzien in nieuwe bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen.

Uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen ten behoeve van uitbreiding van een op een bestaand bedrijventerrein gevestigd bedrijf is onder voorwaarden (titel 2.5 Omgevingsverordening) wel toegestaan. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de uitbreiding van bestaande agrobusiness-complexen met een sterke regionale binding (zoals bijvoorbeeld een zuivelfabriek).

2.2.2 Omgevingsverordening provincie Groningen

Ter uitvoering van het beleid uit de Omgevingsvisie hebben Provinciale Staten op 1 juni 2016 de provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. In december 2017 is vervolgens een geactualiseerde versie vastgesteld. De verordening bevat onder meer algemene regels omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting. Deze regels moeten bewerkstelligen dat provinciale ruimtelijke belangen doorwerken op het lokale niveau. Dat betekent dat gemeenten zich bij het opstellen van (nieuwe) bestemmingsplannen moeten houden aan de bij de provinciale verordening gestelde regels. Specifiek voor dit plan zijn de volgende onderwerpen van belang:

Oppervlakte van woningen in het buitengebied (Artikel 2.13.8)

Er zijn binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan gronden die volgens de Verordening tot het buitengebied worden gerekend. De Verordening geeft aan dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied regels bevat over de oppervlakte van woningen en bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen. Deze regels zorgen er in elk geval voor dat de gezamenlijke grondoppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, niet groter is dan 300 m², of dat deze grondoppervlakte de bestaande oppervlakte voor zover groter dan 300 m², niet mag overstijgen.

Voor zover er woningen in het plangebied behoren tot dit in de Verordening aangegeven buitengebied is er met betrekking tot de toegestane oppervlakte van deze woningen geen specifieke regeling opgenomen. Dit is niet nodig omdat de gezamenlijke maximale oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen binnen het plangebied al 300 m2 is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0007-0401_0003.jpg"

Figuur: buitengebied (oranje) (bron: Verordening Groningen 2017)

Veiligheidszone 2, invloedsgebied provinciale wegen (Artikel 2. 23. 2)

Voor het plangebied is van toepassing kaart 3 'Veiligheid en milieu', voor wat betreft veiligheidszone 2, invloedsgebied provinciale wegen. Deze zone heeft te maken met het transport van gevaarlijke stoffen over provinciale wegen. Artikel 2. 23. 2 geeft aan dat de toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven ‘veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' een nadere verantwoording van het groepsrisico bevat en inzicht biedt in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. Onder voorwaarden kan worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording. Wanneer geen nadere verantwoording van het groepsrisico in de toelichting op het bestemmingsplan wordt opgenomen, wordt in de toelichting op het bestemmingsplan de reden daarvan aangegeven.

Binnen het plangebied komen zones langs provinciale wegen voor in verband met plaatsgebonden risico (PR max) provinciale wegen. Het gaat om veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen. De zone is van toepassing op de N 964. Zie onderstaande figuur. ‘Veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. Zie verder paragraaf 3.9 Externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0007-0401_0004.jpg"

Figuur: veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen (roze) (bron: Verordening Groningen 2017)

Veiligheidszone 3 Transport (Artikel 2.23.4)

Voor het plangebied is eveneens van toepassing kaart 3 'Veiligheid en milieu', voor wat betreft veiligheidszone 3, transport. Het betreft een veiligheidszone rondom wegen en spoorwegen in verband met de bescherming van minder zelfredzame personen. In relatie tot het plangebied is de zone van toepassing op de spoorlijn Groningen - Winschoten, de provinciale weg N 964 en de A7. Een bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen binnen de op kaart 3 aangegeven ‘veiligheidszone 3 transport'.

Het plan voorziet in een beschermende regeling voor de hierboven genoemde zone langs de weg. Hiertoe is in dit bestemmingsplan een speciale regeling opgenomen (namelijk de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen').

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0007-0401_0005.jpg"

Figuur: veiligheidszone 3 Transport (bruin) (bron: Verordening Groningen 2017)

Grootschalig open landschap (Artikel 2.5.1)

Het agrarisch gebied ten westen van de spoorlijn is in de Verordening Groningen op kaart 7 aangegeven als 'grootschalig open landschap'. Ten oosten van de spoorlijn is een klein gedeelte van het plangebied eveneens hiertoe gerekend. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 7 als grootschalig open landschap aangegeven gebied, bevat regels gericht op bescherming van de landschappelijke openheid. Deze regels bevatten in elk geval een verbod op nieuwe houtteelt en op de aanleg van nieuw bos en boomgaarden. In dit bestemmingsplan is daarom voor dit gebiedje de dubbelbestemming 'Waarde - open gebied' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0007-0401_0006.jpg"

Figuur: fragment kaart 7, grootschalig open landschap (bron: Verordening Groningen 2017)

Bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland (Artikel 2.47)

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van de op kaart 6 aangegeven 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland', voorziet niet in wijziging van de bestemming of wijziging van de regels voor het gebruik van de grond, als door die wijziging significant afbreuk wordt gedaan aan het areaal van de gronden die tot het bos- of natuurgebied behoren of aan de actuele natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het bos- of natuurgebied, tenzij:

  • 1. er sprake is van een groot openbaar belang; en
  • er geen andere mogelijkheden zijn; en
  • de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt, terwijl de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd; of
  • 2. de ingreep kleinschalig van aard is; en
  • schade zoveel mogelijk wordt voorkomen; en
  • resterende schade volledig wordt gecompenseerd; en
  • er netto winst optreedt voor de belangrijke kenmerken en waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.

In het bestemmingsplan zijn de betreffende gronden onder de bestemming ' Bos' gebracht. De bestemmingsomschrijving ziet toe op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het bos- of natuurgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0007-0401_0007.jpg"

 

Figuur: fragment kaart 6, bos- en natuurgebieden buiten het NNN (lichtgroen). (Bron: Verordening Groningen 2017)

Aardbevingsgebied/Bescherming beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen (artikel 2.9.1)

De gemeente Oldambt is per amendement (d.d. 6 februari 2019) door de provincie Groningen aangewezen als aardbevingsgebied. Het plangebied voor het bedrijventerrein is gelegen binnen het aardbevingsgebied. In artikel 2.9.1 is aangegeven dat 'een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het aardbevingsgebied stelt regels ter bescherming van de hoofdvorm van karakteristieke en beeldbepalende gebouwen'.


De provincie heeft opgenomen in haar verordening dat, voor zover het bestemmingsplan betrekking heeft op karakteristieke gebouwen, in het bestemmingsplan een verbod is opgenomen op het geheel of gedeeltelijk slopen van deze panden zonder omgevingsvergunning. Deze omgevingsvergunning bevat in ieder geval een toetsingscriterium op grond waarvan een omgevingsvergunning niet kan worden verleend zonder dat is onderzocht of zinvol (her)gebruik van het gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming objectief gezien mogelijk is.


Onder karakteristieke gebouwen wordt verstaan gebouwen die van cultuurhistorische waarde zijn op grond van karakteristieke hoofdvorm, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, bijdragen aan de herkenbaarheid van de omgeving, gaafheid of zeldzaamheid.

De gemeente Oldambt heeft voor het plangebied de karakteristieke objecten geïnventariseerd. Deze objecten zijn voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - karakteristiek' en voorzien van een juridische regeling. Hiermee is het bestemmingsplan in overeenstemming gebracht met de provinciale Omgevingsverordening.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie

Ter voorbereiding op de nieuwe Omgevingswet (die naar verwachting in 2021 ingaat) heeft de gemeente een omgevingsvisie opgesteld. De omgevingsvisie is op 30 oktober 2017 door de raad vastgesteld. De gemeente Oldambt heeft een visie voor de lange termijn en voor de gehele fysieke leefomgeving opgesteld. Hier staat in hoe de gemeente over de toekomst van Oldambt denkt en welke koers men wil volgen met elkaar.

De thema’s ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed worden opgenomen in de visie. De visie is gebiedsgericht opgezet en onderscheidt in hoofdzaak de volgende vier gebieden, namelijk:

  • Blauwestad
  • Woonwijken
  • Buitengebied
  • Bedrijventerreinen

De omgevingsvisie wordt uitgewerkt in een omgevingsplan en één of meerdere programma’s. De omgevingsvisie is dus richtinggevend bij de omgevingsplannen en programma’s die voor een gebied worden gemaakt. Inwoners en ondernemers zijn niet direct gebonden aan de inhoud van de omgevingsvisie, maar krijgen er wel indirect mee te maken via een omgevingsplan.

2.3.2 Toekomstvisie Oldambt

Oldambt heeft een toekomstvisie, genaamd Grenzeloos Goud. De belangrijkste functie van de visie is bewustwording. Bewustwording van de kwaliteiten, kracht en energie van de jonge gemeente Oldambt. Het dient ook tot bekendmaking aan de rest van de wereld wat Oldambt is, wat de mensen willen en waar de nieuwe gemeente voor gaat. De opzet van de toekomstvisie is als volgt:

  • Inventarisatie: wat is Oldambt nu?
  • Analyse
  • Visie
  • Strategie

In de visie wordt het huidige profiel weergegeven en aangeven waar de gemeente naar toe wil:

  • een gemeente met een zelfstandig en zelfbewust imago;
  • een b(l)oeiende watercultuur;
  • een gemeente met een toegankelijk en gezond gebied;
  • de ‘noordelijke tuin’ en een plek van bijkomen;
  • een schakel in groene kustgemeenten;
  • een herkenbare oorspronkelijkheid in stad en land met een robuuste natuur;
  • stadskracht en sterke dorpen/dorpslinten;
  • sociaal innovatief, zorgzaam en veilig;
  • regionale woonkwaliteit;
  • dynamische starters en pionierseconomie;
  • een levendig, eigenwijs cultuur- en kunstaanbod.

De hieruit voortvloeiende ambities zijn: de jongste watergemeente, een eigentijdse ‘graanrepubliek’ en ruimte voor pionieren (gezondheid en recreatie).

De toekomstvisie bevat geen concrete aanknopingspunten voor het bestemmingsplan bedrijventerreinen Scheemda - Eextahaven, Haven Noord- en Zuidzijde .

2.3.3 Convenant Bedrijventerreinen Regio Oost-Groningen 2012-2017

De gemeente Oldambt heeft zich geconformeerd aan de regionale afspraken ten aanzien van bedrijventerreinen, zoals vastgelegd in het 'Convenant Bedrijventerreinen Regio Oost-Groningen 2012-2017'. De duur van het convenant is inmiddels verstreken en er is nog geen concreet zicht op de actualisatie van dit convenant. Er wordt nog steeds overeenkomstig dit convenant gehandeld. In het convenant is opgenomen welke bedrijventerreinen mogen worden ontwikkeld.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan is op het bedrijventerrein Eextahaven III nog beperkte ruimte voor de vestiging van nieuwe bedrijven. Daarnaast in binnen het bestemmingsplangebied het terrein Scheemder Hoogte opgenomen. Dit bedrijventerrein Scheemder Hoogte in nog niet in ontwikkeling. De gronden van dit terrein zijn momenteel in gebruik door de provincie Groningen als (tijdelijk) baggerdepot. Het gebruik van de gronden als baggerdepot loopt af in 2022. De ontwikkeling van het gebied als bedrijventerrein is daarom pas na 2022 mogelijk. De verwachting is dat tegen die tijd de beschikbare percelen op Eextahaven III zijn ingevuld en daarna behoefte ontstaat aan extra ruimte voor bedrijventerrein.

In het bestemmingsplan Scheemda - Eextahaven, Haven Noord- en Zuidzijde, Scheemder Hoogte en Halteweg zijn alleen bedrijventerreinen opgenomen die in overeenstemming zijn met het 'Convenant Bedrijventerreinen Regio Oost-Groningen 2012-2017'.

2.3.4 Woonvisie Oldambt

Oldambt biedt een aantrekkelijk woon- en leefklimaat voor alle typen huishoudens. Daaraan wil de gemeente met de Woonvisie 2015 - 2020 (oktober 2015) een verdere bijdrage leveren. De nadruk ligt op het vergroten van de aantrekkelijkheid van de bestaande woningvoorraad en woonomgeving voor bewoners en nieuwe inwoners.

Eén van de belangrijkste kaders betreft de Regionale Prestatieafspraken Oost-Groningen. Dit regionale document bevat de ‘stippen op de horizon’ waar de regiogemeenten de komende jaren naar toe willen. Een aantal van die stippen dienen echter op lokaal niveau te worden uitgewerkt of zelfs te worden aangepast. In de woonvisie wordt aangegeven wat er aan de hand is, waar de gemeente naar streeft, wat men wil bereiken, wat de gemeente daarvoor gaat doen (gemeentelijke acties en speerpunten) en wat de gemeente verwacht van zijn partners. Belangrijke onderwerpen zijn onder andere:

  • Begeleiden effecten van bevolkingsdaling voor het wonen en de woonomgeving;
  • Samenwerken met regiogemeenten en maatschappelijke instellingen om ontwikkelingen, waarmee de gemeente in krimpgebied te maken hebben, vorm te geven;
  • Vroegtijdig betrekken en informeren van bewoners en -organisaties en belangenverenigingen bij ontwikkelingen;
  • Stimuleren en faciliteren van bewonersinitiatief;
  • Goede en blijvende afstemming van wonen, zorg en welzijn;
  • Voldoende goedkope, betaalbare en passende woningen zowel in de huur als koop;
  • Voldoende geschikte woningen voor mensen met een zorgvraag/beperking;
  • Er zijn voldoende ontmoetingsplaatsen, waar de afstanden te groot zijn moet bereikbaarheid worden georganiseerd;
  • Niet toevoegen van extra woningen. Focus ligt op vervanging en renovatie (kwaliteitsverbetering);
  • De corporaties investeren gericht en bouwen levensloopbestendig;
  • Aardbevingsproblematiek vraagt om samenwerking en afstemming met bewoners en instellingen;
  • Stimuleren van energiebesparende maatregelen;
  • Realiseren van het wonen boven winkels;
  • Herinvulling openbare ruimte levert een bijdrage aan geborgenheid, sociale veiligheid en verkeersveiligheid;
  • Overleg met aanbieder openbaar vervoer over verbinding van kleine(re) dorpen met grote(re) dorpen;
  • In samenwerking met corporaties invulling geven aan de verhoogde taakstelling voor het opvangen van asielzoekers.

In de woonvisie wordt uitgebreid ingegaan op de scheiding tussen wonen en zorg. Het scheiden van wonen en zorg heeft gevolgen voor de woningmarkt. Met een aantal maatschappelijke en zorginstellingen die actief zijn in de gemeente Oldambt is gesproken over deze gevolgen. Een van de gevolgen van de wijzigingen in de zorg betreft de vraag naar herontwikkeling/herpositionering van verzorgingshuizen. Voor intramurale huisvesting komen alleen nog de ZZP 5 of hoger voor in aanmerking. Er ontstaat een overaanbod aan deze huisvesting. Dit terwijl de behoefte naar zorgwonen in het algemeen niet afneemt. Dit vraagt om een andere blik op bestaande verzorgingshuizen.

Mantelzorgwoningen

Per 1 november 2014 zijn voor mantelzorgwoningen de regels veranderd. Een mantelzorgwoning is een aan-of bijgebouwde woning bij een bestaande hoofdwoning. Het moet bij de woning wel gaan om een voorziening voor een hulpbehoevende die vanuit de hoofdwoning mantelzorg krijgt. Andersom mag ook: in dat geval bevindt de hulpbehoevende zich in de hoofdwoning en woont de mantelzorger in de mantelzorgwoning. Het hoeft niet per se te gaan om ouders of een ander familielid. Er hoeft geen vergunning meer te worden gevraagd voor de bouw van een mantelzorgwoning op het eigen erf. Die woning wordt gelijkgesteld met een schuur of garage, waarvoor ook geen vergunning hoeft te worden aangevraagd. Wanneer geen mantelzorg meer wordt verleend, mag deze aangebouwde woning niet meer worden bewoond.

Aangezien de regels voor vergunningvrij bouwen voldoende in deze behoefte voorzien is in de regels van dit bestemmingsplan geen aanvullende regeling met betrekking tot mantelzorgwoningen opgenomen.

2.3.5 Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) 2011

Het doel van het gemeentelijk verkeer- en vervoersbeleid is het realiseren van een verkeer-en vervoerssysteem waarmee de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid van de gemeente Oldambt zo goed mogelijk is. Om te kunnen bepalen welke verkeersmaatregelen de komende jaren genomen moeten worden om te voldoen aan bovenstaand ambitieniveau is het noodzakelijk te beschikken over een visie op verkeer & vervoer in de gemeente Oldambt. Het GVVP beschrijft deze visie. Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) van Oldambt werd in 2011 vastgesteld door de gemeenteraad.

Een duurzaam veilig wegennet begint met een visie op het wegennet. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd bij het benoemen van een weg: welke functie heeft de weg en welke wegtypes zijn er binnen en buiten de bebouwde kom? Het landelijke programma Duurzaam Veilig kent binnen de categorisering van wegen binnen de bebouwde kom de volgende inrichtingskenmerken:

  • Gebiedsontsluitingswegen. Dit zijn over het algemeen wegen waar zowel de doorstroming als het uitwisselen van verkeer naar woongebieden plaatsvindt. Op deze wegen geldt een snelheidslimiet van 50 km. / uur. Landbouwverkeer mag van deze wegen gebruik maken. Langzaam verkeer heeft de beschikking over een rode suggestiestrook, fietsstrook of een vrijliggend fietspad;
  • Erftoegangswegen. Op deze wegen heeft de verblijfsfunctie de hoogste prioriteit. Het gaat hierbij om wegen in woongebieden. Van deze wegen maakt gemengd verkeer (dus ook langzaam verkeer en landbouwverkeer) gebruik. Op de ze wegen geldt een snelheidslimiet van 30 km/uur.

Bedrijventerreinen

Op bedrijventerreinen is de autobereikbaarheid essentieel. Dat geldt voor de personenauto (woon-werkverkeer en bezoekers) en voor de bereikbaarheid per vrachtauto. Om de doorstroming van dit verkeer te waarborgen, dienen bedrijven het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein te realiseren. Gestreefd wordt naar een goede bereikbaarheid per fiets, al is deze secundair ten opzichte van de

auto.

Evaluatie Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan

Onderdeel van het GVVP is een meerjarig actieplan op basis waarvan concrete maatregelen worden uitgevoerd. Het GVVP is in juli 2016 geëvalueerd. De redenen om het GVVP te evalueren en dit te actualiseren waren:

  • 1. de uitvoering van het huidige actieplan dat eind 2016 werd afgerond;
  • 2. de Omgevingsvisie Oldambt is in de tweede helft van 2016 opgesteld. De strategische doelen van het GVVP maken daarvan integraal onderdeel uit;
  • 3. tijdens de evaluatie zijn de beleidsuitgangspunten van het GVVP nog eens kritisch tegen het licht gehouden en daar waar nodig bijgesteld.

De uitkomsten van de evaluatie moeten leiden tot het formuleren van nieuw verkeer- en vervoerbeleid dat vervolgens in de gemeentelijke Omgevingsvisie wordt opgenomen.

Voor het bestemmingsplan heeft het GVVP een doorwerking gekregen als het gaat om de toedeling van de verkeersbestemmingen. De doorgaande verkeersvoorzieningen zijn onder de bestemming 'Verkeer' gebracht.

2.3.6 Beeldkwaliteit gebouwde omgeving

De welstandsnota van de gemeente Oldambt (21 maart 2013) bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Oldambt. Met de nota worden een goed beheer en een goede ontwikkeling van de gebouwde ruimte van de gemeente beoogd. De welstandsnota maakt op een inzichtelijke manier de welstandseisen duidelijk voor aanvragers van een vergunning, de architect/aannemer, de omwonenden en de welstandscommissie. Met de welstandsnota is voor alle partijen, vooraf al tijdens het vooroverleg met de gemeente en dus bij het begin van het bouwproces, duidelijk aan welke criteria een bouwwerk moet voldoen. Het doel van de welstandsnota is een bijdrage leveren aan het behouden en versterken van beeldkwaliteit.

De volgende deelgebieden komen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan voor:

  • historisch lint (2);
  • verbindingslint (3);
  • lijnvormige restgebieden (8);
  • bedrijventerrein industrieterrein (15);
  • bedrijventerrein zichtlocatie (16).

Wat betreft de verhouding tussen bestemmingsplan en welstandsnota: de ruimtelijke relevante zaken voor de inrichting van het plangebied zijn in dit bestemmingsplan vastgelegd. Het gaat hierbij vooral om de ruimtelijke hoofdvorm van gebouwen. De welstandshalve aspecten (als kleurstelling, erfafscheidingen, oriëntatie van woningen, inrichting van de openbare ruimte, e.d.) worden op grond van het welstandsbeleid beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0007-0401_0008.jpg"

Figuur: Fragment welstandskaart gemeente Oldambt

2.3.7 Beleidsnotitie zonne-energie

In deze beleidsnotitie worden vuistregels gegeven zodat zonnepanelen op een zorgvuldige wijze met respect voor het Oldambster landschap en de Oldambster bebouwingskarakteristieken geplaatst kunnen worden. Deel één van de notitie geeft de mogelijkheden voor het realiseren van zonnepanelen op daken en voor grondopstellingen wanneer het niet mogelijk is om zonnepanelen op daken te plaatsen. Deel twee van deze notitie geeft richtlijnen voor het plaatsen van zonnepanelen in beschermde dorpsgezichten en op rijks- en gemeentelijke monumenten.

De bestemmingsplannen die door de gemeenteraad zijn vastgesteld zeggen niets over zonne-energie. Bedrijfsmatige opwekking van zonne-energie is op dit moment in onze gemeente niet mogelijk. Zonne-energie opwekken mag alleen voor eigen gebruik en beperkte teruglevering aan het net is mogelijk. De landelijke wetgeving heeft bepaald dat zonnepanelen op daken veelal vergunningsvrij geplaatst kunnen worden. Dit beleid geldt alleen voor niet-monumenten en voor percelen die niet in een beschermd dorpsgezicht liggen. Grondopstellingen van zonnepanelen zijn niet vergunningsvrij.

  • 1. Voorkeur: op daken, vergunningsvrij

Het heeft de voorkeur zonnepanelen op daken te plaatsen, om daarmee zo weinig mogelijk tuin of landschap qua oppervlak te verstedelijken. Voor plaatsing op daken geldt dat het initiatief in het algemeen vergunningsvrij is.

2. Geen dakopstelling mogelijk dan grondopstelling binnen woonbestemming voor eigen gebruik

In sommige gevallen is het niet mogelijk zonnepanelen op daken te plaatsen. Dan behoort een grondopstelling tot de mogelijkheden. Via een ontheffing van het bestemmingsplan kan -onder voorwaarden- een tijdelijke vergunning worden verleend voor maximaal 30 jaar.

3. Grondopstelling binnen (agrarische) bedrijfskavel voor eigen gebruik

(Agrarische) bedrijven hebben voor eigen gebruik meer energie nodig dan een woonhuis. (Agrarische) bedrijven kunnen energie ten behoeve van hun bedrijf opwekken door het plaatsen van zonnepanelen. Plaatsing op daken van (agrarische) bedrijfspanden heeft de voorkeur. Als dat niet mogelijk is, is een grondopstelling mogelijk. Via een tijdelijke ontheffing kan hieraan medewerking worden verleend. Hiervoor geldt de maatwerkmethode.

4. Grondopstelling binnen of direct aansluitend aan stedelijk gebied; niet alleen voor eigen gebruik

Een opstelling van zonnepanelen tot 200 m² is passend binnen een woonbestemming. Een oppervlakte van meer dan 200 m² wordt gezien als bedrijfsmatig gebruik en is veelal in strijd met het bestemmingsplan. Percelen zullen veelal bestemd zijn voor 'wonen' of 'agrarisch'. Een zonnepark groter dan 200 m² past niet binnen deze bestemming. Voor een dergelijk gebruik moet het bestemmingsplan de mogelijkheden bieden. Er kan -onder voorwaarden- een tijdelijke ontheffing worden verleend van het bestemmingsplan.

5. Grondopstelling in het buitengebied groter dan 10.000 m²

Een grondopstelling in het buitengebied groter dan 10.000 m² moet volgens de provinciale omgevingsverordening via de maatwerk methode onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur. Ook vanuit de gemeente wordt bij verzoeken om een dergelijk groot zonnepark gekeken naar de geschiktheid van de locatie. Per geval zal een verzoek voor een groter zonnepark dan 10.000 m² beoordeeld worden. In de omgevingsvisie wordt dit onderwerp nader uitgewerkt.

In dit bestemmingsplan is ten behoeve van bovenstaande een afwijkingsbevoegdheid opgenomen in de regels van de bestemming 'Wonen'. Met deze afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om zonnepanelen in een grondopstelling te plaatsen. Hierbij is ten behoeve van de afwegingscriteria aangesloten op de voorwaarden, zoals genoemd in de Beleidsnotitie zonne-energie. Zo mag de omvang van het zonnepark niet groter zijn dan 200 m2 en wordt een landschappelijke inpassing/tuinplan bij de plannen toegevoegd. Het bouwperceel bij een woning inclusief de oppervlakte van de woning en bijgebouwen, mag voor maximaal 50% worden gebruikt voor zonnepanelen. De bouwhoogte van de zonnepanelen is maximaal 1,5 meter.

Deel 2 van de beleidsnotitie gaat in op zonnepanelen binnen een beschermd dorpsgezicht, rijks- en gemeentelijke monumenten. Voor panden in een beschermd dorpsgezicht en op rijks- en gemeentelijke monumenten is het plaatsen van zonnepanelen niet vergunningsvrij. Steeds meer eigenaren en huurders van gebouwen wekken hun energie op met de zon. Om een juiste balans te vinden tussen de wensen van eigenaren en het openbare belang (behoud van monumenten / beschermde dorpsgezichten), maar ook het grote maatschappelijke belang van de productie van duurzame energie, zijn deze richtlijnen opgesteld. De belangrijkste voorwaarde hiervoor is dat de installatie vanuit het openbaar gebied niet of nauwelijks zichtbaar is.

Bij panden gelegen in een beschermd dorpsgezicht (niet van toepassing op plangebied van dit bestemmingsplan) en rijks- en gemeentelijke monumenten weegt de zichtbaarheid van de panden vanuit de openbare ruimte en de inpassing ervan aan de architectuur van het pand zwaarder dan de optimale plaatsing van de panelen. Mogelijk kan dit tot gevolg hebben dat het rendement ervan minder hoog is omdat deze niet optimaal op de zon zijn georiënteerd.

De betreffende richtlijnen zijn:

  • 1. voorkeur gaat uit naar plaatsing op de grond, op het achtererf.
  • 2. Indien plaatsing op de grond niet mogelijk is, wordt gekeken naar een dak opstelling. In beginsel niet op of aan het hoofdgebouw, plaatsing op een ondergeschikt plat dak of bijgebouw heeft de voorkeur boven plaatsing op een schuin dakvlak van de hoofdkap. Is dit niet mogelijk dan moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo mogen zonnepanelen niet worden geplaatst op het dakvlak dat is gekeerd naar het openbaar gebied. Ook moeten zonnepanelen niet / zo min mogelijk zichtbaar zijn vanuit het openbare gebied (straatniveau).

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Milieu

3.1.1 Bedrijven en milieuzonering

VNG-brochure

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6, met bijbehorende richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

De VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (2009) beschrijft de richtafstanden die bij bedrijfscategorieën en de genoemde aspecten horen. Daarbij is de grootst genoemde afstand bepalend. Doel is om bedrijven qua aard en invloed (waarbij gekeken wordt naar de aspecten geur, stof, geluid en gevaar) op de woonomgeving te categoriseren en planologisch te regelen. Dit betekent dat - afhankelijk van de categorie - er in beginsel een bepaalde afstand moet worden aangehouden tussen een (nieuw) bedrijf en de omringende woonbebouwing. Omgekeerd dient ook bij nieuw geprojecteerde woonbebouwing voldoende afstand tot de bestaande bedrijven te worden aangehouden. Voor categorie 1 en 2 bedrijven is deze afstand 0-30 meter. Hierbij gaat de bedrijvenlijst uit van een rustige woonwijk als omgevingstype. Afwijkende omgevingstypen met hun eigen (milieu)kwaliteiten en -gevoeligheden kunnen leiden tot andere gewenste afstanden.


Bedrijfsactiviteiten zijn in de door VNG gehanteerde lijst gerangschikt aan de hand van hun SBI-code (Standaard Bedrijfs Indeling). Per bedrijfscategorie zijn de mogelijke hinderaspecten gerangschikt en per aspect van een grootste in acht te nemen afstand voorzien. Denk daarbij aan hinder door geluid, stof, geur of gevaar of hinder in verband met verkeer of visuele hinder. Aan de hand van hun invloed op de omgeving en de daarmee corresponderende afstanden, zijn de bedrijven in zes categorieën verdeeld, te weten:

categorie 1:             grootste afstand 10 m
categorie 2:             grootste afstand 30 m
categorie 3.1:          grootste afstand 50 m
categorie 3.2:          grootste afstand 100 m
categorie 4.1:          grootste afstand 200 m
categorie 4.2:          grootste afstand 300 m
categorie 5:             grootste afstand 500, 700 of 1000 m
categorie 6:             grootste afstand 1500 m

Deze categorie-indeling wordt bij de toelaatbaarheid van bedrijvigheid gehanteerd. Niettemin kan het voorkomen dat bedrijfsactiviteiten van een bepaald type minder milieubelastend zijn dan op grond van de lijst mag worden aangenomen. Het kan gaan betrekkelijk kleinschalige activiteiten, doordat bepaalde milieubelastende onderdelen niet worden uitgeoefend óf doordat maatregelen ter beperking en voorkoming van specifieke hinderaspecten zijn getroffen. In dat geval bestaat de mogelijkheid om bedrijfsactiviteiten als een minder milieubelastende activiteit aan te merken.

De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype ‘rustige woonwijk’. Bij een 'gemengd gebied’ kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden . Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid. Deze wordt niet verkleind.

De richtafstanden volgens de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ worden gemeten vanaf het bestemmingvlak van het bedrijf tot grens tot waar vergunningvrij gebouwd mag worden. Dit is in de praktijk meestal het bestemmingsvlak van de woonbebouwing. Bouwvlak of daadwerkelijke gevel van de woonbebouwing worden in praktijk ook toegepast, dit geeft echter minder rechtszekerheid.

De milieuzonering van de VNG wordt gehanteerd bij het opstellen van bestemmingsplannen met als doel voldoende afstand tussen gevoelige functies (zoals wonen) en hinderlijke functies (zoals bedrijven) planologisch te garanderen. Algemeen geldt voorts dat risicovolle inrichtingen op voorhand worden uitgesloten binnen de reguliere bedrijfsbestemmingen.

Milieuzonering en plangebied

In het plangebied komt zowel bedrijvigheid als wonen voor. Het plangebied kan daarom getypeerd worden als een 'gemengd' gebied. De toegestane bedrijven binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn afgestemd op de omgeving. Dat betekent dat in principe uitsluitend bedrijven onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 zijn toegestaan. Door middel van aanduidingen op de verbeelding is een zonering aangebracht: naarmate de afstand tot de woningen groter wordt zijn zwaardere bedrijven toegestaan. De aan te houden afstanden tot de aangrenzende woningen (50 meter, uitgaande van gemengd gebied ) wordt op deze wijze voor het merendeel gehaald.

Binnen de aldus verkregen zonering komen in de bestaande situatie enkele bedrijven voor die zwaarder zijn dan op grond van de regeling zijn toegestaan. Voor deze bestaande bedrijven voorziet dit bestemmingsplan in een regeling waarbij de bestaande situatie is toegestaan. De bedrijven welke dit betreffen zijn in bijlage 3 Lijst met bestaande bedrijven uit een hogere categorie opgenomen.

Conclusie: Door de voorgestelde regeling in het bestemmingsplan wordt enerzijds een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd. Anderzijds biedt de regeling zoals opgenomen in dit bestemmingsplan voldoende rechtszekerheid voor de voortzetting van de bedrijfsvoering van de bestaande zwaardere bedrijven op het terrein. Samenvattend kan worden gesteld dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Ook vormt de vaststelling van dit bestemmingsplan geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de genoemde bedrijven (omgekeerde werking).

3.1.2 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu voor het aspect geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen. Het aspect geur levert geen belemmeringen op voor de bestaande bebouwing in het plangebied. In eerste instantie sprake is van het vastleggen van de bestaande situatie. Ook zijn in het bestemmingsplan geen intensieve veehouderijen toegestaan.

Bovendien liggen de bestaande agrarische bedrijven op een dusdanige afstand van gevoelige bebouwing (woningen), dat de bestaande geurcontouren niet over de woonbestemmingen liggen. Tot slot is in het plangebied sprake van een bestaande situatie, nieuwe gevoelige bebouwing en nieuwe (agrarische) bedrijven worden niet mogelijk gemaakt. De effecten van het aspect geur wijzigen niet.


Conclusie: het aspect geur vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.2 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

3.2.1 Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

3.2.2 Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

3.2.3 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Op bijgaande figuur zijn de gebieden met natuurwaarden weergegeven. Gronden die tot het Natuur netwerk Nederland worden gerekend bevinden zich buiten de plangrens. Het plangebied zelf kent vanuit oogpunt van gebiedsbescherming dan ook geen bijzondere status. Daar waar bos- en natuurgebieden met natuurwaarden (de bos- en natuurgebieden buiten het NNN, zie paragraaf 2.2.2 Omgevingsverordening provincie Groningen) deel uit maken van dit bestemmingsplan zijn deze gebieden onder een passende regeling gebracht (bestemming 'Bos').

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0007-0401_0009.jpg"

Fragment: kaart 6: Natuur, Omgevingsverodening Groningen 2019

Gezien de aard en de omvang van de voorgestelde ontwikkelingen en de afstand van het plangebied tot beschermde gebieden, kan worden gesteld dat dit bestemmingsplan geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft.

Soortenbescherming

Vanuit het oogpunt van soortbescherming wordt opgemerkt dat het plan primair betrekking heeft op de gebieden met bestaande bebouwing en enkele nader in te vullen locaties bestemd voor bedrijventerrein. Een klein deel van de bedrijventerreinen Eextahaven, Haven Noord- en Zuidzijde is nog niet helemaal ontwikkeld, maar de gronden zijn wel bouwrijp gemaakt. Er zijn slechts op kleine schaal nog kavels beschikbaar. Vanuit oogpunt van ecologie is in de bestaande bebouwing alsmede op de nog beschikbare kavels voor bedrijfsontwikkeling naar verwachting geen sprake van (bijzondere) waarden die zou kunnen worden aangetast.

Het bedrijventerrein Scheemder Hoogte wordt in de toekomst ontwikkeld tot een bedrijventerrein. Op dit moment wordt het gebied waar het bedrijventerrein is beoogd gebruikt door de Provincie Groningen als baggerdepot. Bij het omvormen van het baggerdepot naar bedrijventerrein zal worden beoordeeld of er beschermde soorten aanwezig zijn.

Voor zover dit bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, betreft dit de incidentele invulling binnen het bestaande bebouwingspatroon en de ontwikkelingsruimte die aanwezige functies hebben gekregen. Gelet op het huidige gebruik en de ligging te midden van bestaande functies, wordt geen significante invloed op beschermde soorten te verwachten. Geconcludeerd mag worden dat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op grond van de soortenbescherming niet in het geding is.

In voorkomende gevallen zal sectoraal - naast het bestemmingsplan - een ontheffingsprocedure op grond van de Wet natuurbescherming worden gevolgd, terwijl voor meer algemene soorten het Rijk via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) een algemene vrijstelling geldt. Voor deze soorten hoeft in het kader van het bestemmingsplan dus niet meer afzonderlijk een vrijstelling te worden aangevraagd.

Conclusie: het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.3 Archeologie

De Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om gebouwde monumenten en archeologie. Daarnaast gaat de Erfgoedwet ook over roerend erfgoed. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Wat betreft archeologie is de kern van de Erfgoedwet dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

De archeologische waarden zijn in eerste instantie in beeld gebracht op de AMK (Archeologische monumentenkaart in de provincie Groningen, Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 2001). Daarnaast heeft de gemeente Oldambt in 2009 een Nota archeologie en een beleidskaart archeologie vastgesteld.

De beleidskaart archeologie is vertaald in dit bestemmingsplan. Hiertoe zijn de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1, 2 en 3 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0007-0401_0010.jpg"

Figuur: Fragment beleidskaart Archeologie 2010

3.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader en beleid

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden die een planologische bescherming behoeven. Gelet op het bovenstaande kan worden vastgesteld dat vanuit het onderwerp ´cultuurhistorie´ het bestemmingsplan geen bezwaren ontmoet.

Monumenten en karakteristieke panden

Binnen het plangebied komen geen rijksmonumenten voor. Er is een inventarisatie uitgevoerd naar karakteristieke objecten ( juli 2018). Uit deze inventarisatie blijkt dat er 12 objecten als 'karakteristiek' zijn aan te merken. Voor de karakteristieke panden binnen het plangebied is een beschermende regeling opgenomen (gebiedsaanduiding 'overige zone - karakteristiek'). Als bijlage 1 bij de regels is een overzicht opgenomen van de karakteristieke panden.

De karakteristieke panden binnen het plangebied zijn voorzien van een beschermende regeling.

3.5 Water

3.5.1 Toetsingskader en beleid

De watertoets vormt een onderdeel van de startovereenkomst Waterbeleid in de 21e eeuw, een gezamenlijk stuk van de VNG, de provincies, het Rijk en de Unie van Waterschappen. In het kader daarvan dient in de totstandkoming van ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met de belangen van het water. Er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging. Daarnaast zijn de kwaliteitsaspecten van belang.

Waterschappen hebben op grond van de Waterwet (2009) een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer, zowel aangaande de waterkwantiteit als de waterkwaliteit. Wat betreft het beleidskader bevat de Omgevingsvisie Groningen 2016-2020 het actuele provinciale beleidskader. Voldoende en schoon oppervlakte- en grondwater is voor allerlei functies van belang. Samen met de waterschappen en gemeenten is de Provincie verantwoordelijk om dat ook werkelijk te realiseren. De provincie stelt doelen vast voor de kwaliteit en hoeveelheid water voor verschillende functies, beschermen het grondwater, stellen eisen aan het gebruik van specifieke wateren en houden rekening met mogelijke toekomstige ontwikkelingen (zoals energiewinning). Schoon water is van belang als drinkwater en voor de biodiversiteit, maar heeft ook een belangrijke recreatieve functie als het gaat om zwemwater en vaarwegen.

Het waterschap Hunze en Aa’s heeft voor de periode 2016-2021 een beheerprogramma opgesteld. Hierin zijn in hoofdlijnen de maatregelen aangegeven die het waterschap op het gebied van veiligheid, voldoende water, en schoon en gezond water wil gaan uitvoeren. Met die maatregelen speelt het waterschap in op de gevolgen van klimaatverandering en Europese normen voor schoon en gezond water. Volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW) moet er gebruik worden gemaakt van inrichtingsmaatregelen die zo min mogelijk afbreuk doen aan de kwaliteit van het oppervlaktewater (slibfilters, infiltratiebermen, olieafscheiders).

3.5.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Toetsing van het bestemmingsplan aan het waterbeleid is onder te verdelen in de thema's waterkwantiteit en waterkwaliteit.

Waterkwaliteit

Algemeen is bij toename van het verhard oppervlak compensatie nodig in de vorm van waterberging. Het bestemmingsplan is primair van een conserverend karakter; er worden geen wezenlijke veranderingen in de waterhuishouding voorzien. Het voorliggende plan voorziet over het algemeen in perceelsgebonden ontwikkelingen die beperkte toename van oppervlakteverharding teweeg brengen. Bij meer ingrijpende vernieuwingen zal de watertoets worden doorlopen. Er wordt rekening gehouden met voldoende waterbergende capaciteit. Met name vindt dit plaats in de vorm van het vastleggen van hoofdwatergangen en de capaciteit van de overige waterlopen. Daarmee wordt het water in het gebied vastgehouden c.q. geborgen.

Waterkwaliteit

Bij de realisering van het rioleringsstelsel wordt rekening gehouden met de aanleg van een zogenaamd "gescheiden stelsel", overeenkomstig de wensen van het waterschap. Daarbij wordt het hemelwater naar het gebiedseigen oppervlaktewater afgevoerd.

In het kader van het formele overleg is het waterschap betrokken bij het bestemmingsplan. Gezien de aard van dit bestemmingsplan (overwegend conserverend) vormt het aspect 'water' geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

3.6 Bodem

Toetsingskader en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Dat geldt in het bijzonder voor gevoelige functies als het wonen. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan 

Ingeval van nieuwe ontwikkelingen, die met dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, zal per concreet geval bodemonderzoek worden uitgevoerd. Bij de aanvraag om de respectievelijke omgevingsvergunningen zullen de relevante (verkennende) bodemonderzoeken worden overlegd.

In het plangebied is de bodem in het verleden op enkele plaatsen onderzocht. Dit was in veel gevallen naar aanleiding van een concrete ontwikkeling. Bij ontwikkelingen, ook op perceelsniveau, is het van belang om te achterhalen of sprake is van bodemverontreiniging. Bij ontwikkelingen is het noodzakelijk om te overwegen of een verkennend bodemonderzoek nodig is en dit vervolgens uit te laten voeren. Voor dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek niet nodig, omdat hierin bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Op voorhand zijn er geen aanwijzingen van sterke verontreinigingen.

Conclusie: het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.7 Geluid

3.7.1 Algemeen

Bij het aspect geluid kunnen verschillende soorten geluid van toepassing zijn op het plangebied. Er is in het plangebied sprake van scheepvaartlawaai (Winschoterdiep), wegverkeerslawaai (A7 en N 964) en spoorwegverkeerslawaai (traject Groningen - Bad Nieuweschans).

Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder, zoals die per 1/1/2007 geldt, hebben alle wegen een wettelijke geluidzone, waarbinnen, met het oog op het aspect verkeerslawaai, in principe akoestisch onderzoek moet worden verricht. Uitzondering hierop vormen woonerven en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Dit geldt evenwel niet voor rijkswegen, zoals de A7. Daarvoor geldt het systeem van geluidproductieplafonds op basis van hoofdstuk 11.3 van de Wet Milieubeheer. Met deze geluidproductieplafonds worden de maximale geluidsniveaus langs rijkswegen geregeld. Op de bouw van woningen in zones langs rijkswegen is nog wel de Wet geluidhinder van toepassing. Voor dit plangebied zijn van belang de in het plangebied vallende of er direct aangrenzende wegen in de vorm van de Provinciale weg, de Halteweg en de Eexterweg.

Bij zoneplichtige wegen is uitgangspunt de geluidbelasting binnen de zone op een aanvaardbaar niveau te houden. Voor dat aanvaardbare niveau geeft de wet normen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Uit de Wet geluidhinder volgt dat binnen de geluidcontour van 48 dB in principe geen nieuwe geluidgevoelige functies kunnen worden toegestaan. Wat bouwactiviteiten betreft, zijn alleen dié activiteiten toegestaan die akoestisch geen ongunstiger situatie veroorzaken. Overschrijding van de voorkeursgrenswaarden door geluidgevoelige functies is in principe niet toegestaan, uitgezonderd de situaties waarvoor een ontheffing is of wordt verleend.

Scheepvaartlawaai en spoorwegverkeerslawaai.

Vaarwegen hebben geen wettelijke geluidzone. Wel moet in kader van een goede ruimtelijke ordening onderbouwd worden dat aan de richtwaarden voldaan wordt. Voor de richtwaarden wordt doorgaans aangesloten bij het toetsingskader van spoorwegverkeerslawaai. Bij spoorwegverkeerslawaai wordt een zone van 1,2 km aangehouden.

3.7.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Ten behoeve van het wegverkeerslawaai en het spoorwegverkeerslawaai zijn in dit bestemmingsplan twee afzonderlijke gebiedsaanduidingen opgenomen, namelijk de 'geluidzone- weg' en de 'geluidzone - spoor'. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een geluidsgevoelig object slechts mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer danwel het spoorverkeer op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

De noodzaak van het opnemen van deze hier boven genoemde gebiedsaanduidingen hangt samen met de in dit bestemmingsplan opgenomen regeling voor het bouwen van hoofd- bijgebouwen. De regeling die in dit plan is opgenomen voorziet uitsluitend in een regeling die de totale oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen per perceel regelt. Dat betekent dat het op grond van dit plan mogelijk is om binnen het gehele perceel tot een maximum van 200 m2 dan wel 300 m2 hoofd- of bijgebouwen te bouwen. Als er uitgebreid wordt richting een van de geluidsbronnen van het plangebied (spoor, waterwegen of weg) en het bouwen bedoeld is voor een geluidgevoelige functie, dan moet door middel van een akoestisch onderzoek worden aangetoond dat dit uit oogpunt van geluid verantwoord is. De aldus opgenomen regeling voor het bouwen van hoofd- bijgebouwen maakt het niet mogelijk om geluidgevoelige functies expliciet uit te sluiten in bijgebouwen. Bovendien kan met de opgenomen regeling ook de oppervlakte van het hoofdgebouw worden uitgebreid. Vandaar dat met gebiedsaanduidingen toegezien wordt op het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het wegverkeer dan wel het spoorwegverkeer op geluidsgevoelige gebouwen.

Bedrijfswoningen Bedrijventerrein Eextahaven III

Ten behoeve van de bouw van bedrijfswoningen op het bedrijventerrein Eextahaven is in 2009 akoestisch onderzoek gedaan naar de te verwachten geluidsbelasting. De bedrijfswoningen liggen binnen de geluidzones van de Eexterweg, de Provincialeweg en de Halteweg en binnen de geluidzone van de spoorweg Winschoten - Groningen.

Uit dat akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op een aantal gevels op de nieuwe te bouwen bedrijfswoningen de toegestane 48 dB grens (voorkeursgrenswaarde) wordt overschreden.

Tevens blijkt uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek dat de geluidsbelasting op een aantal gevels van nieuw te bouwen woningen ten gevolge van het railverkeer op de Eextaweg de toegestane 55 dB grens wordt overschreden.

Het College van de voormalige gemeente Scheemda heeft op 25 augustus 2009 hogere grenswaarden vastgesteld.

3.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk in het bijzonder de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.

Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen:
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan heeft primair een regeling voor bestaande woon- en werkgebieden ten doel. Daarnaast worden plaatselijk in ontwikkeling zijnde locaties afgerond. Ook deze zijn in relatie tot de luchtkwaliteitseisen beperkt van omvang.

Het bestemmingsplan maakt geen woningbouw of kantorenlocaties mogelijk die boven de grens van de regeling “in betekenende mate” bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Overigens blijkt uit de Rapportages Luchtkwaliteit van de Provincie Groningen, dat met uitzondering van de gemeente Groningen er geen sprake is van overschrijding van luchtkwaliteitsnormen in het ommeland.

3.9 Externe veiligheid

3.9.1 Toetsingskader en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is vergelijkbaar met het Bevi en bevat risiconormen voor transportroutes (spoor, weg en waterwegen). Op basis van het Bevt moet rekening worden gehouden met het Landelijk Basisnet (verder: Basisnet) voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het Basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd. Provincies kunnen een eigen Basisnet vastleggen; dat is ook binnen de provincie Groningen het geval.

Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt plaats via het spoor, over de weg en het water. Met het Basisnet water, weg en spoor worden risicoplafonds vastgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en worden randvoorwaarden aan de ruimtelijke ordening gesteld.

In het Basisnet wordt een maximum opgelegd aan de PR 10-6. Deze PR 10-6 kan daarmee niet meer ongelimiteerd groeien. De PR-max vormt de grens van de gebruiksruimte voor het vervoer en tevens de grens van de veiligheidszone. Een veiligheidszone is een zone langs wegen, hoofdspoorwegen en/of binnenwateren waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn hier alleen in uitzonderingsgevallen toegestaan. De veiligheidszone wordt gemeten vanaf het hart van de spoorbundel, het midden van de weg of op de referentiepunten gelegen op de begrenzingslijnen van de vaarweg. In het kader van de ruimtelijke ordening dient de afstand die voor de veiligheidszone in het Basisnet is vastgesteld te worden gehanteerd en wordt niet meer berekend. Het groepsrisico daarentegen dient wel te worden berekend en wordt daarbij de maximale benutting van groeiruimte voor het vervoer toegepast die in de bijlage van het Basisnet is vastgelegd.

Daarnaast moet voor bepaalde transportmodaliteiten met veel vervoer van zeer brandbare en toxische vloeistoffen in het Basisnet rekening worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter aan weerszijden van de spoorbaan (en erboven) en 30 meter gemeten vanaf de rechter rand van de rijstrook van de (rijks)weg of het spoor waarbinnen, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Plasbranden kunnen ontstaan wanneer brandbare vloeistoffen ten gevolge van een ongeluk of calamiteit kunnen weglekken uit een tankwagen/wagon en tot ontbranding kunnen komen.

Provinciaal Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen

Het provinciaal basisnet Groningen is het antwoord op de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen waarin een borging van risicoafstanden als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen wordt aangekondigd. Het doel is om deze transportroutes vast te leggen en een systeem te creëren waarbij rekening kan worden gehouden met de dynamiek van transport en toekomstige groei. Om dit te bereiken zijn in de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 rondom een aantal aangewezen transportroutes (de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur) veiligheidszones opgenomen. Onderstaand worden de zones weergegeven:

  • Veiligheidszone 1 provinciale wegen: zone langs wegen in verband met plaatsgebonden risico (PR max) provinciale wegen. Gemeten vanaf het midden van de buitenste weg kanten;
  • Veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen: Bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. Wordt gemeten vanaf de buitenrand van de transportroute;
  • Veiligheidszone 3 transport: Veiligheidszone rondom wegen en spoorwegen in verband met de bescherming van minder zelfredzame personen. Deze zone is bepaald op 30 meter gemeten vanaf de buitenste wegkanten van de wegen vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaand verkeer.

Hogedrukaardgastransportleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vastgelegd. De regels voor buisleidingen zijn op basis van het Bevb uitgewerkt in de Ministeriële regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Ook het Bevb is op dezelfde wijze opgesteld als het Bevi. Het Bevb stelt verplicht om bij onder andere het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de externe veiligheidsaspecten. Tevens geldt een belemmeringenstrook van 4 of 5 meter aan weerszijde van de leiding die vrij moet blijven van bebouwing.

3.9.2 Onderzoek: Risicovolle inrichtingen

Volgens de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) zijn in en nabij het plangebied enkele risicovolle inrichtingen gelegen. De risicovolle inrichtingen zijn hieronder weergegeven.

Haven Noordzijde 6

Het bedrijf Henkel is gelegen aan de Haven Noordzijde 6. Het betreft een Bevi inrichting. Het bedrijf heeft vanuit twee risicobronnen een PR10-6 contour van 135 m met daarbij één invloedsgebied van het groepsrisico van 300 m en vanuit één risicobron een PR10-6 contour van 20 m. Binnen de PR10-6 contour is één ander bedrijf gelegen namelijk het bedrijf NEM aan de Haven Noordzijde 8. Het bedrijf is echter sinds enige tijd gesloten wegens faillissement. Verder zijn er geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de risicocontouren van 135 m aanwezig.

Haven Noordzijde 12

Binnen het plangebied is de inrichting “GOS Scheemda” gelegen. Het betreft een gasdrukregel- en meetstation van de Nederlandse Gasunie. De maximale veiligheidsafstand die hiervoor aangehouden dient te worden is 25 meter. Hierbinnen liggen geen (beperkt) kwetsbare objecten. De inrichting heeft geen PR10-6 risicocontour en invloedsgebied van het groepsrisico.

Halteweg 10

Het bedrijf Hessels Beheer BV is gelegen ter plaatse van de Halteweg 10. Ter plaatse is een bovengrondse propaantank gelegen. De PR10-6 risicocontour is 10 m. Hierbinnen zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. De inrichting heeft geen invloedsgebied van het groepsrisico.

Hof van Brussel 6

Net buiten het plangebied is de RWZI Scheemda gelegen. De PR10-6 risicocontour is 30 m en reikt tot in het plangebied. Hierbinnen zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. De inrichting heeft geen invloedsgebied van het groepsrisico.

3.9.3 Onderzoek: Vervoer van gevaarlijke stoffen

De Omgevingsdienst Groningen heeft een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de risicovolle transportroutes en risicovolle transportleidingen welke in de nabijheid van het bestemmingsplan Scheemda - Eextahaven, Haven Noord- en Zuidzijde liggen. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 1. Hiervoor is het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de spoorlijn Veendam aansl. - Leer (D), de rijksweg A7, de provinciale weg N964 en de risicovolle transportleidingen N-509-90, N-508-50, N-523-50 en N-523-57 beoordeeld.

Wegen en spoor

In en in de nabijheid van het plangebied zijn de volgende risicobronnen, alsmede de bronnen die invloed hebben op het plangebied, geïnventariseerd.

Risicobron   Wet- en regelgeving  
Spoorlijn Veendam aanslt. - Leer (D)   Basisnet  
Rijksweg A7   Basisnet  
Provinciale weg N964   Omgevingsverordening provincie Groningen 2016  

Op basis van het externe veiligheidsonderzoek van de Omgevingsdienst Groningen kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De spoorlijn Veendam aansl. - Leer (D) kent ter hoogte van het plangebied, volgens het landelijk Basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 1 - 9 meter en reikt niet tot het plangebied. Hierdoor is dit aspect niet relevant;
  • De spoorlijn Veendam aansl. - Leer (D) kent ter hoogte van het plangebied, volgens het landelijk Basisnet, een PAG welke is gelegen in het plangebied. Binnen het PAG bevinden zich geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Wel is het plasbrandaandachtsgebied gelegen over een bouwvlak met een functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - begeleid wonen";
  • De veiligheidszone 3 transport is gelegen over een bestemming wonen. In de bestemming wonen is de veiligheidszone 3 transport gelegen over een bouwvlak. Dit betreft geen object voor verminderd zelfredzame personen en hierdoor is dit aspect niet relevant.
  • De veiligheidszone 3 transport gelegen over een bouwvlak met een functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - begeleid wonen". Op basis van artikel 2.3 Omgevingsverordening provincie Groningen mag bestaand gebruik worden voortgezet. In het bestemmingsplan wordt uitsluitend het bestaande gebruik vastgelegd. Hiermee wordt voldaan aan de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016
  • De spoorlijn Veendam aansl. - Leer (D) heeft een invloedsgebied van 4000 meter en ligt over het plangebied;
  • De rijksweg A7 heeft volgens het landelijke basisnet geen plaatsgebonden risico 10-6 en geen PAG;
  • De A7 heeft een invloedsgebied van 355 meter en ligt over het plangebied;
  • De veiligheidszone 1 provinciale wegen (PRmax) van de provinciale weg N 964 ligt niet buiten de weg. Hierdoor is dit aspect niet relevant;
  • De veiligheidszone 3 transport van de provinciale weg N964 reikt tot in het plangebied en is gelegen in de bestemmingen bos, verkeer en wonen. In deze bestemming worden geen objecten voor verminderd zelfredzame personen opgericht en hierdoor is dit aspect niet relevant;
  • Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N 964 geldt een veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen van 355 meter. Het plangebied ligt binnen de veiligheidszone 2.

Groepsrisico

  • Het berekende groepsrisico voor de spoorlijn Veendam aansl. - Leer (D) ter hoogte van het plangebied, is gelegen onder de oriënterende waarde;
  • Het berekende groepsrisico voor de rijksweg A7 en de provinciale weg N964 is gelegen onder de oriënterende waarde.
3.9.4 Onderzoek: Buisleidingen

Buisleidingen

De leidingen N-509-90, N-508-50, N-523-50 en N-523-57 zijn vanwege de omvang van het invloedsgebied bepalend voor het groepsrisico en zijn in onderstaande figuur.. weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0007-0401_0011.png"

Figuur : relevante risicovolle transportleidingen 

  • Uit de risicoberekeningen met het programma CAROLA blijkt dat de aanwezige ondergrondse aardgasleidingen geen PR 10-6 contour hebben buiten de belemmeringstrook;
  • Met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen door de risicovolle transportleidingen N-509-90, N-508-50, N-523-50 en N-523-57 geldt een invloedsgebied (1% letaliteit) van 70 en 45 meter.

Groepsrisico

  • Het berekende groepsrisico voor de risicovolle transportleidingen N-509-90, N-508-50, N-523-50 en N-523-57 is gelegen onder de oriënterende waarde.

Vanwege de ligging van risicovolle transport routes en buisleidingen in en nabij het plangebied is door de Omgevingsdienst Groningen een Verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Tevens heeft de brandweer Groningen de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beoordeeld. Beide adviezen zijn toegevoegd in bijlagen 1 en 2.

3.9.5 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Omdat met dit bestemmingsplan nieuwe risicovolle inrichtingen op het bedrijventerrein worden uitgesloten, is het niet noodzakelijk om een regeling op te nemen die het oprichten van nieuwe gevoelige activiteiten (zoals kinderdagverblijven) tegen gaat.

3.10 Duurzaamheid en energie

Toetsingskader

Nederland is bezig met een energietransitie van fossiele naar meer duurzame energiebronnen. In dit kader is op 1 juli 2018 de Wet Voortgang Energietransitie in werking getreden (Wet VET). Met deze wet is de Gaswet gewijzigd, waardoor onder de 40 m3 doorlaatwaarde per jaar netbeheerders nieuwe gebouwen niet meer op het gasnet mogen aansluiten. In de praktijk betekent dit dat nieuwe woningen en (kleinere) bedrijfsgebouwen gasloos moeten worden gebouwd. Dit betekent dat voor het in dit bestemmingsplan voorziene project moet worden omgezien naar alternatieven voor verwarming en andere energievoorziening.

Hiervoor is een mix van oplossingen mogelijk. Gelet op de strengere energieprestatienormen moeten nieuwe gebouwen beter worden geïsoleerd. In combinatie met zonnepanelen of –collectoren op daken, vloerverwarming, meer apparatuur op elektriciteit, (lucht)warmtepompen is gasloos bouwen doorgaans goed mogelijk. Hiermee kan het project uitvoerbaar worden geoordeeld.

Onderzoek en conclusie

Dit bestemmingsplan geeft niet bij voorbaat welke mogelijkheden moeten worden gekozen. De regeling in het bestemmingsplan geeft voldoende ruimte voor voorzieningen om gasloos te kunnen bouwen. Daarnaast biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om bij afwijking zonnepanelen op een grondopstelling te realiseren voor de opwekking van zonne-energie.

Hoofdstuk 4 Bestaande situatie en planuitgangspunten

4.1 Ontstaansgeschiedenis

Scheemda ligt op de noordwestelijke rand van het zogenaamde '(schier)eiland van Winschoten'. Dit is het hoger gelegen gebied ten noorden van Winschoten, in de laatste ijstijden ontstaan door de afzetting van keileem en dekzandruggen. Het 'eiland' kreeg zijn vorm door de inbraken van de zee in het eertijds uitgestrekte aangrenzende veengebied. Hierbij ontstond de Dollard, die als het ware met twee armen om het eiland liep. Ondanks pogingen het water door middel van dijken te keren, was aan het begin van de 16e eeuw het gebied tot aan de hogere zandgronden geheel geïnundeerd. De bewoners van de overstroomde gebieden zochten de hoger gelegen gronden op. Verschillende dorpen zijn soms meermalen verplaatst. Dit was ook met Scheemda het geval. Het dichtslibben van de Dollardboezem verliep vrij snel, waarna tot bedijking kon worden overgegaan.

In 1850 is bij de nederzetting Scheemda sprake van een duidelijke kernvorm. Dit in tegenstelling tot de andere dorpen langs de rand van het eiland van Winschoten die zich als langgerekte wegdorpen manifesteren. Aansluitend aan de kern komt sporadisch bebouwing voor langs de uitvalswegen richting Midwolda en Heiligerlee. Langs de Buiten Eexterweg ligt de bebouwing van Eexta als een afzonderlijke nederzetting. Door Scheemda loopt het Winschoterdiep en van hieruit loopt het Opdiep richting Scheemderzwaag. Het water is in deze tijd nog het belangrijkste transportmedium. De Diepswal is de havenkade van Scheemda. De meeste wegen in en rond Scheemda zijn onverhard.

Rond 1900 is de bebouwing in de kern zelf nauwelijks toegenomen. Daarentegen zijn langs de uitvalswegen vele nieuwe huizen gebouwd. Inmiddels is de spoorlijn Groningen-Nieuweschans aangelegd. Op ruim 1 km buiten de kern ligt het nieuwe station. De bebouwing langs de Stationsweg wordt aanduidt als Eexta. In het patroon van waterlopen is in de periode van 1850 tot 1900 weinig veranderd. Dit geldt niet voor de wegen. De belangrijkste wegen zijn in deze periode verhard.

Bij Scheemdermeer is de strokartonfabriek De Toekomst gebouwd. Nabij de fabriek is een buurtschap van arbeiderswoningen gebouwd. In de periode tussen 1900 en 1960 vinden er geen ingrijpende wijzigingen van de kern Scheemda en haar directe omgeving plaats. Plaatselijk is door verdichting de bebouwing langs de wegen toegenomen. Planmatige uitbreidingen, waar elders een begin mee wordt gemaakt, komen hier niet voor. Inmiddels zijn vrijwel alle wegen van een verharding voorzien. De wegverbinding met Hoogezand, die eerst direct langs het Winschoterdiep liep, is verbeterd en verlegd naar een iets noordelijker gelegen tracé, maar volgt nog de oude route door het dorp. Nabij het station is een zijtakgegraven van het Winschoterdiep; hier ontwikkelt zich nadien de Eextahaven. Nog steeds is de ruimtelijke relatie van het dorp met de directe (agrarische) omgeving groot.

Na 1960 verandert Scheemda en omgeving zeer sterk. De bebouwde oppervlakte is een veelvoud van de situatie veertig jaar eerder. Ten noordoosten van de Esborgstraat en oostelijk en westelijk van de Stationsstraat zijn nieuwe woongebieden ontwikkelt. Een ander belangrijke verandering is de verbreding en verlegging van het Winschoterdiep. Ten oosten van de kern is het diep ter plaatse van de oude loop verbreed. De oude bebouwing langs de zuidzijde is daardoor verdwenen. In Scheemda zelf is het verbrede Winschoterdiep zuidelijker van het oude diep gegraven. Het gedeelte van het oude diep bij Diepswal en de Poststraat is gedempt. Vanaf het Opdiep is het Oude Winschoterdiep in westelijke richting niet gedempt. Het dorpsbeeld van de Diepswal en omgeving is door de demping ingrijpend gewijzigd. Wegverkeer bepaalt nu het beeld.

Met het verleggen van het Winschoterdiep is ook het tracé van de rijksweg vanuit het centrum van het dorp verlegd naar de noordoever van het omgelegde kanaal. Met de aanleg van de autosnelweg A7 langs de noordzijde van Scheemda is het doorgaande verkeer voor een groot deel uit Scheemda verdwenen. De zijtak van het Winschoterdiep bij Eextahaven is ook verbreed. Langs deze zijtak hebben zich allerlei bedrijven gevestigd. Ten zuiden van de spoorlijn is een recreatiebos aangelegd. De strokartonfabriek De Toekomst is in deze periode gesloten. De directe ruimtelijke relatie van het dorp met de agrarische omgeving is door de nieuwe infrastructuur vrijwel verdwenen.

4.2 Ruimtelijk-functionele karakteristiek

4.2.1 Bedrijventerrein Eextahaven

De industriële bedrijvigheid in de voormalige gemeente Scheemda is geconcentreerd op dit bedrijventerrein. De kern van het terrein wordt gevormd door de zijtak van het Winschoterdiep: de Eextahaven. Op het bedrijventerrein staan grootschalige gebouwencomplexen, die het beeld van het terrein bepalen. Het bedrijventerrein is in de richting van Heiligerlee verder uitgebreid. Via de Haven Zuidzijde en de Provinciale weg N964 is het bedrijventerrein rechtstreeks aangesloten op de A7.

De bedrijfsbebouwing van het bedrijventerrein Eextahaven is gegroepeerd rondom een insteekhaven die in verbinding staat met het Winschoterdiep. Binnen Eextahaven zijn vooral grootschalige industriële bedrijven gevestigd. Het terrein wordt aan de westkant ontsloten door de Eexterweg, waarbinnen het bebouwingslint een menging van woon- en werkfuncties is opgetreden. Het bedrijventerrein biedt ruimte voor uitbreiding van bestaande bedrijven en beschikt over beperkte ruimte voor nieuwe bedrijvigheid.

Het bedrijventerrein Eextahaven is ten behoeve van het aldaar gevestigde productiebedrijf voor rolcontainers (Hoza) uitgebreid met een terrein voor de opslag van goederen en producten van dit bedrijf. Ten aanzien van het opslagterrein vindt geen bebouwing plaats. Voor de uitbreiding is een inrichtingsplan opgesteld.

Het bedrijventerrein Eextahaven is onder te verdelen in Eextahaven I, II en III. Hierbij sluit Eextahaven III optimaal aan bij met name deel II, waarbij aandacht is besteed aan de volgende ontwikkeluitgangspunten en inrichtingscriteria:

  • De aanzet in Eextahaven II van woon-/werkkavels aan de Provincialeweg wordt de ontwikkelingsvisie voor Eextahaven III doorgezet.
  • Op Eextahaven I zijn van oudsher grootschalige, zwaardere bedrijven gevestigd. Hierop aansluitend bevinden zich op Eexthaven II minder zware middelgrote bedrijven en tevens enkele woon-/werkcombinaties. Eextahaven III sluit daarbij weer aan het bedrijventerreindeel II, met middelgrote en kleine bedrijven, alsmede woon-/werkcombinaties. Zware bedrijvigheid (milieucategorie 4 en zwaarder) wordt daarbij op Eextahaven III uitgesloten.
  • De bedrijven die gevestigd zijn op Eextahaven II hebben voor een deel een voorkantsituering aan de Haven Zuidzijde (noordelijke richting) en daarmee een achterzijde in zuidelijke richting. De bedrijven aan de Provincialeweg zijn gericht op deze weg. Eventuele uitbreiding of nadere uitgifte van kavels is mogelijk aan de Energieweg en op termijn aan een eventueel te ontwikkelen doorsteek van de Haven Zuidzijde naar de ontsluitingsstructuur van Eextahaven III. Ondanks deze mogelijkheid om een passende uitstraling in het gebied te waarborgen is het niet ondenkbaar dat een achterkantsituering in zuidelijke richting ontstaat op deel II. Op deel III worden aan de noordelijke invalsweg kavels ontwikkeld, in zuidelijke richting georiënteerd, waardoor twee achterzijden naar elkaar toe ontstaan. De verbindende groene zoom (oost-westverbinding) vormt daarbij een natuurlijke grens.

Op grond van de in 2004 opgestelde Ontwikkelingsvisie Eextahaven (zie bijlage 3) worden voor het bedrijfsterrein Eextahavan drie zones onderscheiden: Eextahaven I, II en III. Hoewel de verschillende deelgebieden een verschillende invulling van bedrijfstypen kennen, vormt het gebied in ruimtelijkfunctionele zin één bedrijfsconcentratie. Daar waar in de Eextahaven I en II de grootschalige tot middelzware bedrijven zijn gevestigd, is voor Eextahaven III van middelgrote en kleine bedrijven, alsmede van woon-/werkcombinaties uitgegaan. Vanuit oogpunt van milieuzonering gaat het in dit deel gaan om bedrijven uit de milieucategorieën 1 t/m 3.2.

De stedenbouwkundige uitgangspunten voor de ruimtelijke hoofdstructuur in het gebied Eextahaven III zijn:

  • de verdeling van bedrijvigheid in ‘werkkamers’: kleinere woon-/werkkavels langs de randen, langs de Eexterweg en als uitloper van de woonbebouwing vanuit Heiligerlee;
  • de ontsluiting van het gebied is georiënteerd op de A7. De interne hoofdontsluiting van het gebied zelf bestaat uit een lus met twee aantakkingen op de Provincialeweg;
  • een overwegend oost-west gerichte groenstructuur. Deze is afgeleid van de aanwezige structuren van het borgterrein “De Hoogte”. Verder is deze waar mogelijk gekoppeld aan de infrastructuur;
  • tevens wordt rekening gehouden met een waterstructuur, die de bestaande waterlopen versterkt en in nieuw water voorziet.
  • woon-/werkkavels langs de Eexterweg en Provincialeweg: De woningen die in deze zones zijn toegestaan worden in een strook direct aan deze wegen geprojecteerd. Achter deze woningen zijn de bedrijfsgebouwen voorzien.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0007-0401_0012.jpg"

Figuur: deelgebieden Eextahaven

4.2.2 Bedrijvenpark Scheemder Hoogte

Het plangebied voor bedrijvenpark Scheemder Hoogte wordt aan de zuidzijde begrensd door de zuidoever van het Winschoterdiep en aan de noordzijde door de autosnelweg Groningen - Bremen (A7). In westelijke richting wordt het feitelijke bedrijventerrein begrensd door de aanwezige particuliere bosbeplanting die behoort bij een woonboerderij. In oostelijke richting heeft fase I van dit bedrijvenpark betrekking op het gebied tot aan de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). In een mogelijke fase II worden ook de gronden ten oosten van de RWZI tot aan de Verlengde Kloosterlaan als bedrijventerrein bestemd, echter eerst nadat overeenstemming over de verwerving door de gemeente Scheemda met de eigenaar is bereikt. Fase II maakt geen onderdeel uit van het plangebied van dit bestemmingsplan.

Door de ligging langs de autosnelweg is de locatie Scheemder Hoogte een goede zichtlocatie. Voor de locatie is een afzonderlijk beeldkwaliteitsplan (BKP, maart 2003) opgesteld. Het BKP is als bijlage 4 opgenomen bij de toelichting. Bij de ontwikkeling van dit terrein, wat is voorzien na 2022, wordt het beeldkwaliteitsplan geactualiseerd.

Het bedrijvenpark Scheemder Hoogte biedt plaats aan bedrijven van verschillende omvang, variërend van ongeveer 1.500 m2 tot 3 hectare. Het is een gemengd bedrijventerrein voor bovenregionale en stuwende bedrijven in de milieucategorieën 1, 2 en 3. De verdeling van de kavels is flexibel ingericht. Aan de westelijke punt van het bedrijventerrein, langs de provinciale weg N362, zijn bijzondere bedrijfskavels aan een waterpartij gesitueerd. op het gebied van beeldkwaliteit zijn eisen gesteld aan de bebouwing langs de provinciale weg N362 en langs de A7.

Het bedrijventerrein kenmerkt zich door een kwalitatief hoogwaardige invulling van het bedrijvenpark en de drie zones die daarbinnen te onderscheiden zijn:

  • de zichtlocaties langs de A7 en de Oude Rijksweg;
  • de verbijzonderde bedrijfskavel op de zuidwestpunt van het terrein;
  • het overgebleven 'binnenterrein'.

Een ruime waterpartij rondom het bedrijventerrein geeft extra waarde voor de beleving van het bedrijvenpark. Naast deze belevingsfunctie dient de waterstrook ook als waterbuffer en als afwateringssysteem voor het (dak)water van het bedrijvenpark.

De bomenrijen langs de centrale ontsluitingsas en de brede bermen langs zowel de centrale ontsluitingsas als de nevenontsluitingswegen geven het bedrijvenpark een groene ruimtelijke uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0007-0401_0013.jpg"

Figuur: Bedrijvenpark Scheemder Hoogte

4.3 Planuitgangspunten

Uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is het vastleggen van de bestaande situatie met betrekking tot het plangebied. Het grootste gedeelte van het plangebied is daarom onder de bestemming 'Bedrijventerrein' gebracht. De woonfunctie is onder de bestemming 'Wonen' gebracht. Uitgangspunt daarbij is om strijdigheid tussen het bedrijventerrein en de woonfunctie binnen het plangebied te voorkomen. De toegestane milieucategorieën binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn hierop afgestemd. Zie voor een verdere toelichting paragraaf 3.1.1 Bedrijven en milieuzonering.

Door de voorgestelde regeling in het bestemmingsplan wordt enerzijds een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd. Anderzijds biedt de regeling zoals opgenomen in dit bestemmingsplan voldoende rechtszekerheid voor de voortzetting van de bedrijfsvoering van de bestaande zwaardere bedrijven op het terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1895.03BP0007-0401_0014.jpg"

figuur met maximaal toegestane milieucategorieen

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

In de voorgaande hoofdstukken zijn de functies in het plangebied toegelicht en de ontwikkelingen daarbinnen, het programma voor de toekomst en de ruimtelijke uitgangspunten. Dit beleid krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen. Deze geven aan voor welke doeleinden/functies de gronden zijn bestemd en regelen de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden binnen het plangebied.

Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij hoort een juridische regeling die is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP, 2012). Deze standaard geeft bindende standaarden voor de opbouw van de planregels en de verbeelding (plankaart). Het bestemmingsplan is opgezet conform deze landelijke standaarden. Meer inhoudelijk is de regeling opgezet conform de elders in de gemeente toegepaste bestemmingen. Daarbij wordt opgemerkt dat in de bestemmingen de nodige flexibiliteit is opgenomen binnen de ruimtelijke hoofdopzet.

5.2 Toelichting op de enkelbestemmingen

5.2.1 Agrarisch - Cultuurgrond

Verspreid binnen het plangebied komen onbebouwde agrarische cultuurgronden voor. Deze gronden zijn onder de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' gebracht. De gronden zijn, behalve voor cultuurgrond, ook bestemd voor waterlopen en watergangen, bermen, paden en beplanting. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd. De bestaande veldschuur is op de verbeelding aangeduid.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden ten zuiden van Haven Zuidzijde 6 en Energieweg 1A te kunnen wijzigingen in de bestemming 'Bedrijventerrein' en 'Verkeer'. Het betreft een terrein van circa 2,5 ha. Een van de criteria is het aantonen van de noodzaak tot het uitgeven van nieuwe bedrijfskavels. Er moet bij de toe te stane milieucategorieen rekening worden geholden met de omliggende gevoelige functies, zoals woningen.

5.2.2 Bedrijf

De afzonderlijke bedrijven in het lint zijn onder de bestemming 'Bedrijf' gebracht. De bestemmingsomschrijving ziet toe op bedrijven in de categorieën 1 en 2. Bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding aangeduid. Opslag aan de voorzijde van de bedrijfsgebouwen is niet toegestaan.

5.2.3 Bedrijf - Gasdrukmeet- en regelstation

Binnen het plangebied bevindt zich aan de Haven Noordzijde een gasdrukmeet- en regelstation. Dit is onder een aparte bestemming gebracht, namelijk Bedrijf - Gasdrukmeet- en regelstation.

5.2.4 Bedrijventerrein

Het grootste gedeelte van het plangebied is onder de bestemming 'Bedrijventerrein' gebracht. Binnen de bestemming zijn gebouwen toegestaan ten behoeven van bedrijven in de categorieën 1 en 2. Voor bedrijven uit zwaardere categorieën is het volgende geregeld:

  • Bedrijven tot en met categorie 3.1 zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1'. Bestaande bedrijven uit een hogere categorie zijn daar ook toegestaan. De betreffende bedrijven zijn opgenomen in een bijlage bij de regels.
  • Bedrijven tot en met categorie 3.2 zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2'. Bestaande bedrijven uit een hogere categorie zijn daar ook toegestaan. De betreffende bedrijven zijn opgenomen in een bijlage bij de regels.

In het plangebied komt zowel bedrijvigheid als wonen voor. Het plangebied kan daarom getypeerd worden als een 'gemengd' gebied. De toegestane bedrijven binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn afgestemd op de omgeving. Dat betekent dat in principe uitsluitend bedrijven onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 zijn toegestaan. Door middel van aanduidingen op de verbeelding is een zonering aangebracht: naarmate de afstand tot de woningen groter wordt zijn zwaardere bedrijven toegestaan. De aan te houden afstanden tot de aangrenzende woningen (50 meter, uitgaande van gemengd gebied ) wordt op deze wijze voor het merendeel gehaald.

Binnen de aldus verkregen zonering komen in de bestaande situatie enkele bedrijven voor die zwaarder zijn dan op grond van de regeling zijn toegestaan. Voor deze bestaande bedrijven voorziet dit bestemmingsplan in een regeling waarbij de bestaande situatie is toegestaan. De bedrijven welke dit betreffen zijn in bijlage 3 Lijst met bestaande bedrijven uit een hogere categorie opgenomen.

Ook dienstverlenende bedrijven en of dienstverlenende instellingen zijn binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' toegestaan. Een bedrijfswoning is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

In de zichtzones langs de Eexterweg , Venneblocken, Bonekamp en langs de Provinciale weg (woon-werklocaties) is een aparte regeling opgenomen in verband met de aan te houden afstand tussen de bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen. Voor deze locaties geldt namelijk dat de bedrijfsgebouwen achter de bedrijfswoning gesitueerd moeten worden. Hiertoe zijn een aantal aanduidingen op de verbeelding opgenomen.

Voor de overige locaties is een bedrijfswoning alleen maar toegestaan indien aangeduid. Daar geldt de bepaling dat de bedrijfsgebouwen achter de woning moeten zijn gesitueerd niet. Het gebruik van een bedrijfswoning ten behoeve van een niet actief bedrijf is niet toegestaan. Alleen wonen met een bedrijfsfunctie is toegestaan.

Afwijkende functies zoals onder andere een bedrijfsverzamelgebouw, een sportcentrum, detailhandel en opslag zijn specifiek aangeduid. Voor een deel van het bedrijventerrein geldt een afwijkingsmogelijkheid om volumineuze detailhandel mogelijk te maken. De oppervlakte van volumineuze detailhandel bedraagt in dat geval maximaal 2.500 m2 bvo per bedrijf. Op de verbeelding is het betreffende gebied aangeduid (wetgevingszone - afwijkingsgebied).

5.2.5 Bos

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan komen een aantal bosgebieden voor die volgens de Omgevingsverordening provincie Groningen worden gerekend tot de 'Bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN)'. Deze gebieden bevinden zich voornamelijk tussen het Winschoterdiep en de A7. Ook een gedeelte aan de Eexterweg behoort tot de Bos- en natuurgebieden buiten het NNN. Zie ook paragraaf 2.2.2 Omgevingsverordening provincie Groningen. De bosgebieden zijn onder de bestemming 'Bos' gebracht. De bestemmingsomschrijving ziet, naast bos en bebossing, toe op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het bos- of natuurgebied. Dagrecreatief en educatief medegebruik is toegestaan.

5.2.6 Groen

Aanwezige groenvoorzieningen zijn van de bestemming 'Groen' voorzien. Het betreft hier een aantal gronden die op structureel niveau een bijdrage aan de groenvoorzieningen aan het plangebied leveren. Het gaat om groenvoorzieningen en plantsoenen. Paden, oevers, bermen en beplanting en parkeervoorzieningen zijn eveneens toegestaan. Binnen de bestemming 'Groen' mag niet worden gebouwd.

5.2.7 Verkeer

De doorgaande verkeersvoorzieningen zijn onder de bestemming 'Verkeer' gebracht. Binnen de bestemming Verkeer staat de verkeersfunctie voorop. Voor bebouwing in de vorm van wachthuisjes (abri's) e.d. is geen specifieke regeling getroffen. Deze kunnen in het algemeen zonder bouwvergunning worden gerealiseerd.

5.2.8 Water

De hoofwaterlopen zijn onder de bestemming 'Water' gebracht. De bestemmingsomschrijving ziet toe op waterlopen en watergangen, sloten, bermen, beplanting en oevers. Daar waar in de Eexterhaven bedrijfsschepen mogen aanleggen, is de aanduiding 'ligplaats' op de verbeelding aangebracht. Het gaat om ligplaatsen in de haven van het bedrijventerrein.

5.2.9 Wonen

De bestemming Wonen is in de systematiek van de gemeente Oldambt onderverdeeld in verschillende bestemmingen. In het plangebied van dit bestemmingsplan komen de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 3' voor. Deze bestemmingen worden hieronder kort toegelicht.

In dit bestemmingsplan is ten behoeve de realisatie van zonnepanelen voor eigen gebruik en op eigen erf een afwijkingsbevoegdheid opgenomen in de regels van de bestemming 'Wonen'. Met deze afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om zonnepanelen op een grondopstelling te plaatsen. Hierbij is ten behoeve van de afwegingscriteria aangesloten op de voorwaarden, zoals genoemd in de Beleidsnotitie zonne-energie. Zo mag de omvang van het zonnepark niet groter zijn dan 200 m2 en wordt een landschappelijke inpassing/tuinplan bij de plannen toegevoegd. Het bouwperceel bij een woning inclusief de oppervlakte van de woning en bijgebouwen, mag voor maximaal 50% worden gebruikt voor zonnepanelen. De bouwhoogte van de zonnepanelen is maximaal 1,5 meter. De plaatsing van zonnepanelen op een grondopstelling is alleen mogelijk als het plaatsen van zonnepanelen op het dak niet mogelijk is.

Wonen - 1

De bestaande woningen zijn geregeld met de bestemming 'Wonen - 1'. Er is gewerkt met een globaal systeem. Dit is mogelijk omdat de woonbuurten nagenoeg volledig zijn gerealiseerd en het accent op beheer ligt. Ontwikkelingen die nu nog plaatsvinden hebben veelal te maken met bouwactiviteiten op perceelsniveau, zoals renovatie van het hoofdgebouw of realisering van een aan- of uitbouw of een bijgebouw bij een woning.

Er mogen geen nieuwe woningen worden gebouwd, met uitzondering van de vervanging van bestaande woningen.


Hoofdvorm en bebouwingsoppervlaktes

Binnen het plangebied is voor betreft de bestaande woningen sprake van een verschil in omvang van de bouwpercelen. Om dit onderscheid in hoofdvorm en bebouwingsoppervlaktes te handhaven is in de bouwregels de volgende maatvoering opgenomen:

  • bij percelen met een grotere oppervlakte dan 600 m2 (grotere kavels) mag de totale bebouwing hoofd- en bijgebouwen maximaal 300 m² bedragen;
  • bij percelen met een kleinere oppervlakte dan 600 m² (kleinere kavels) mag de totale bebouwing hoofd- en bijgebouwen maximaal 200 m² bedragen.

Deze maximale maatvoering is in de planregels opgenomen.

Locatie

Met betrekking tot de plaatsing van de woningen is de aanwezigheid van een voorgevellijn naar de openbare ruimte toe bepalend. Deze is op de verbeelding vastgelegd. Bepaald is dat ten minste 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw (en dus het merendeel) in deze gevel moet worden geplaatst. De vóórtuin - en in een aantal gevallen ook de beeldbepalende zijtuin - is daarbij bepalend.


Verder gelden afstanden tot de zijdelingse bouwperceelgrens. Voor bijgebouwen gelden situeringseisen tot de naar de weg gekeerde gevel. Voor het overige gelden geen bijzondere plaatsingseisen. Hoofd- en bijgebouwen kunnen binnen het bestemmingsgebied een plaats worden geboden.


Hoogtes

De bouw- en goothoogte van Wonen - 1 bedraagt respectievelijk maximaal 10 en 6,5 meter.


Aantallen

Het bestaande aantal woningen per bestemmingsvlak is uitgangspunt. Er wordt niet uitgegaan van een verdere toename van het aantal woningen binnen de bestaande woonbuurten. Voor zover er veranderingen optreden, betreft dit renovatie of planmatige herstructurering, In dat geval wordt een regeling op maat gemaakt.


Aan huis-verbonden beroepen / bedrijf aan huis

In de regels is rekening gehouden met een gebruik van een nader aangegeven oppervlakte voor beroep en bedrijf aan huis. Dit in combinatie met de woonfunctie. Wel geldt een aantal criteria waarmee gewaarborgd wordt dat het wonen de hoofdfunctie blijft. Het betreft de reguliere regeling van de gemeente. Voor zowel aan-huis-verbonden beroepen als kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is een bijlagelijst bij de planregels opgenomen. Het wonen blijft de hoofdfunctie.


Mantelzorg

Gelet op het Besluit omgevingsrecht (Bor) is geen aparte regeling voor mantelzorg opgenomen. Dit wordt voldoende in het Bor geregeld. Zie hoofdstuk 1.3.


Bijbehorende bouwwerken

De mogelijkheden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken (aan-, uit- en bijgebouwen) zijn met de inwerkingtreding van het Besluit omgevingsrecht (Bor) op 1 november 2014 verruimd. Op het achtererf zijn tot een bepaalde omvang bijbehorende bouwwerken vergunningvrij mogelijk. Wel is in het Bor een bepaald bebouwingspercentage gehanteerd om te voorkomen dat achtererven te dicht worden bebouwd.


Met dit nieuwe bestemmingsplan zet de gemeente in op een maximale bebouwingsregeling per perceel (maximaal 200 - 300 m2 hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, afhankelijk van de perceelsgrootte). In de regels is ondermeer opgenomen dat bijbehorende bouwwerken:

  • minimaal 1 meter achter de voorgevel moeten worden gebouwd;
  • indien de zijdelingse perceelsgrens grenst aan een openbare bestemming, bedraagt de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de openbare bestemming minimaal 1 meter.

Regeling erf- en terreinafscheidingen

Binnen het bestemmingsplan is een regeling opgenomen voor erf- en terreinafscheidingen die met name voor hoekpercelen enige extra ruimte geeft:

  • erf- en terreinafscheiding vóór de voorgevel maximaal 1 meter met binnenplanse afwijkingsbevoegdheid naar maximaal 2 meter met toetsingscriteria over de ruimtelijke aanvaardbaarheid.


Het gaat er hierbij om dat in hoeksituaties hogere erfafscheidingen aanvaardbaar kunnen zijn, mits passend in een goed straatbeeld. De planregels geven daarvoor criteria. In aanvulling daarop gelden ook extra welstandscriteria aan materiaal- en kleurgebruik om een rommelig straatbeeld te voorkomen. Deze extra welstandscriteria zijn al in de welstandnota opgenomen en betreffen:

  • metselwerk overeenkomstig het gebouw (of eventuele bijgebouwde bouwwerken);
  • stijlen, palen en houten delen geschilderd in donkere kleuren (groen of bruin);
  • geïmpregneerde houten delen/schuttingen zijn toegestaan indien deze (binnen een jaar) een groene uitstraling krijgen door begroeiing met beplanting;
  • rietmatten of vlechtschermen zijn toegestaan;
  • geen felle en/of contrasterende kleuren.

Wonen - 3

De voormalige boerderij tussen het Winschoterdiep en de A7 is onder de bestemming 'Wonen - 3' gebracht. De bestemming 'Wonen - 3' kent twee invalshoeken. Ten eerste is vanuit ruimtelijk oogpunt is een beschermende regeling voor de karakteristieke hoofdvorm opgenomen. Ten tweede wordt functioneel voorzien in kleinschalige bedrijvigheid, recreatief-toeristische activiteiten, dienstverlening en andere passende functies.

Vrijgekomen (voormalige agrarische) gebouwen mogen niet worden vergroot en er mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht, anders dan vervangende nieuwbouw. Daar waar sprake is van losstaande bijgebouwen zijn deze aangeduid. Bij recht is een bijbehorende woning toegestaan. Verder is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen dat ingeval van verbouw van een karakteristieke boerderijpand er maximaal twee nieuwe woningen mogen worden gerealiseerd. Dit om te voorzien in een mogelijk specifieke woonbehoefte, ter behoud van de karakteristiek van de veelal waardevolle Oldambtster boerderijen én onder afstemming op het gemeentelijk en provinciaal woonbeleid. De planregels bevatten de relevante criteria.

5.3 Toelichting op de dubbelbestemmingen

5.3.1 Leiding - Gas

De gasleiding die naar het gasontvangststation gaat is onder de dubbelbestemming Leiding - Gas gebracht. De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor een gastransportleiding en de daarbijbehorende belemmeringenstrook. Ter bescherming van de gasleiding mag binnen de bestemming niet worden gebouwd.

5.3.2 Waarde - Archeologie

Overeenkomstig de Nota Archeologiebeleid zijn de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1 t/m 3 opgenomen. Deze hebben als doel om bij meer omvangrijke werkzaamheden na te gaan of er sprake is van beïnvloeding van archeologische waarden. Hiervoor is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor uitvoeren van werken en werkzaamheden die diepe(re) grondbewerkingen als gevolg kunnen hebben. Ook gelden vanuit dit oogpunt regels voor het bouwen.

5.3.3 Waarde - Grootschalig open landschap

Een gedeelte van het plangebied wordt gerekend tot het grootschalig open landschap. De Omgevingsverordening provincie Groningen geeft aan dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het -op de betreffende kaart aangegeven- grootschalig open landschap regels stelt gericht op de bescherming van de landschappelijke openheid. Deze regels bevatten in elk geval een verbod op nieuwe houtteelt en op de aanleg van nieuw bos en boomgaarden. Hiertoe is de dubbelbestemming 'Waarde - Grootschalig open landschap' opgenomen. Deze gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke waarden van het grootschalig open gebied. Zie ook paragraaf 2.2.2 Omgevingsverordening provincie Groningen

5.3.4 Waterstaat - Waterkering

Binnen het plangebied komen regionale waterkeringen voor, namelijk de dijklichamen langs het Winschoterdiep. Deze waterkeringen zijn onder de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' gebracht. De betreffende gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, ophoging, verbreding en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de regionale waterkering met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.4 Toelichting op overige regelingen

In het plangebied komen de volgende gebiedsaanduidingen voor:

5.4.1 Geluidzone - weg

Ten behoeve van het wegverkeer is in dit bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' opgenomen. De op de verbeelding voor 'geluidszone - weg' aangewezen zone ziet toe op het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsgevoelige gebouwen. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een geluidsgevoelig object slechts mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde. Zie ook paragraaf 3.7 Geluid.

5.4.2 Geluidzone - spoor

Ten behoeve van het spoorwegverkeer is in dit bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor' opgenomen. De op de verbeelding voor 'geluidszone - spoor' aangewezen zone ziet toe op het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op geluidsgevoelige gebouwen. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een geluidsgevoelig object slechts mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het spoorverkeer op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde. Zie ook paragraaf 3.7 Geluid.

5.4.3 Milieuzone - geurzone

De aanduiding 'milieuzone - geurzone' is gelegen rondom de rioolwaterzuivering, gelegen net ten oosten van het plangebied, tussen het Winschoterdiep en de A7. De geuremissie van deze rioolwaterzuiveringsinstallatie is vertaald in een geurcontour. Binnen deze contour zijn geen geurgevoelige objecten, zoals woningen, toegestaan. De geurcontour is op de verbeelding en in de regels aangegeven als 'milieuzone – geurzone'. In de begrippen is een definitie opgenomen van 'geurgevoelig object'.

5.4.4 Overige zone - karakteristiek

Voor de karakteristieke panden binnen het plangebied is een beschermende regeling opgenomen (gebiedsaanduiding 'overige zone - karakteristiek'). Als bijlage 1 bij de regels is een overzicht opgenomen van de karakteristieke panden.

De beschermende regeling ziet toe op het behoud van de karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen. Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van karakteristieke panden is een omgevingsvergunning nodig. Deze vergunning kan alleen verleend worden als de bebouwing vanwege ernstige gebreken niet in stand kan worden gehouden of waaraan dermate hoge kosten van herstel zijn verbonden, dat instandhouding redelijkerwijze niet kan worden gevergd. Ook wanneer de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld kan de omgevingsvergunning worden verleend. Dit is ook het geval wanneer het delen van het gebouw of bijgebouwen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarvan geen aantasting van de karakteristieke hoofdvorm tot gevolg heeft.

5.4.5 Veiligheidszone - bedrijven

Het betreft hier twee veiligheidszones: 'Veiligheidszone - bedrijven 1' en 'Veiligheidszone - bedrijven 2': deze veiligheidszones zijn gelegen rond het gasontvangststation. Binnen de zones mogen respectievelijk geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, zoals bijvoorbeeld woningen.

5.4.6 Veiligheidszone - bevi

Het bedrijf Henkel (gelegen aan de Haven Noordzijde 6) betreft een Bevi inrichting . In het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) staan de normen voor het plaatsgebonden risico. De plaatsgebonden risicocontouren 10-6/jr (veiligheidsafstanden) moeten worden vastgelegd in het bestemmingsplan. Binnen de PR 10-6/jr.-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen of bestaande kwetsbare objecten aanwezig zijn. Hiertoe is op de verbeelding de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' opgenomen. Binnen deze zone mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, zoals bijvoorbeeld woningen. Zie ook paragraaf 3.9 Externe veiligheid.

5.4.7 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

De Omgevingsverordening geeft aan dat langs wegen die deel uit maken van het provinciale basisnet en langs spoorwegen moet worden voorkomen dat in een zone van 30 m nieuwe objecten voor minder zelfredzame personen worden gerealiseerd. In dit bestemmingsplan is met het oog daarop de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' opgenomen. Het betreft de wegen: Provinciale weg N964 en de Provinciale weg N362. De zone is ook van toepassing op de spoorlijn Groningen - Bad-Nieuweschans. Zie ook paragraaf 2.2.2 Omgevingsverordening provincie Groningen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van

een bestemmingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke

en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan worden inspraakmogelijkheden

geboden. Tevens wordt het plan voorgelegd aan de provincie Groningen, het waterschap en de Veiligheidsregio Groningen in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. Daarna volgt over het ontwerp de formele procedure met terinzagelegging en het kunnen indienen van zienswijzen. Ten slotte volgt de behandeling en vaststelling in de gemeenteraad.

Inspraak en vooroverleg

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 14 februari 2019 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn vijf inspraakreacties ontvangen. De inspraakreacties zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie.

In het kader van het vooroverleg is op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan toegezonden aan de Provincie Groningen, het waterschap Hunze en Aa's en de Veiligheidsregio Groningen. Deze drie instanties hebben een reactie gegeven op het voorontwerp bestemmingsplan. De vooroverlegreacties zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie.

Ten slotte worden er drie ambtshalve wijzigingen voorgesteld en doorgevoerd in het bestemmingsplan.

In bijlage 5 is de Nota inspraak- en overlegreacties en ambtshalve wijzigingen opgenomen.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 6 juni 2019 gedurende zes weken ter inzage

gelegen overeenkomstig artikel 3.8, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Gedurende deze termijn is aan een ieder de mogelijkheid geboden een zienswijze te geven over het ontwerpbestemmingsplan. Tijdens de periode van ter inzage ligging zijn twee zienswijzen ontvangen. De zienswijzen en ambtshalve aanpassingen geven aanleiding tot wijzigingen op de verbeelding.

In bijlage 6 is de 'Reactienota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen' opgenomen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid door middel van een cijfermatige opzet is voor dit bestemmingsplan als geheel niet te geven. Het onderhavige plan is immers in eerste instantie een actualisering van aanvulling op c.q. verbetering van een bestaand beoordelings- en toetsingskader voor verdere ontwikkeling in het plangebied. Bovendien geldt dat de ontwikkelingen die zich in het plangebied nog zullen voordoen voor het merendeel particuliere initiatieven betreffen, welke voor rekening van de initiatiefnemer komen.

6.3 Grondexploitatie

De Grondexploitatiewet (onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening) stelt een gegarandeerd kostenverhaal verplicht bij het opstellen van bestemmingsplannen waarin bepaalde bouwplannen mogelijk worden gemaakt.

Een exploitatieplan is verplicht, tenzij het verhalen van kosten al anderszins is verzekerd, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen en regels over werken en werkzaamheden in het exploitatiegebied niet noodzakelijk is. In dat geval dient de gemeenteraad tegelijk met vaststelling van het bestemmingsplan expliciet en gemotiveerd te besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen.

In de situatie van dit plangebied wordt afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan. Het gaat hierbij primair om een conserverend bestemmingsplan in een gebied met bestaande functies. Incidenteel biedt het plan ruimte voor enkele nieuwe ontwikkelingen. Voor zover er geen sprake was van gegroeide rechten volgens het vigerende plan, zijn deze gebonden aan toepassing van een afzonderlijke wijzigingsbevoegdheid. In het kader van de hiervoor benodigde procedure zal de grondexploitatie van de concrete plansituatie aan de orde komen.