Artikel 16 Woongebied - Uit te werken 2
Plandeel vernietigd bij uitspraak RvSt 200907207/1/R1 d.d. 10 augustus 2011 - rechtsgevolgen blijven in
stand met uitzondering van artikel 16, lid 16.5.2, onder k en artikel 16, lid 16.5.2, onder l, sub 2 tot en
met 5
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied – Uit te werken 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. woningen, in de vorm van vrijstaande, halfvrijstaande en geschakelde woningen, patiowoningen, gestapelde en aaneengesloten woningen, bovenwoningen alsmede woongebouwen:
-
1. met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen / (open) erven, brandgangen, in- en uitritten;
-
2. in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteiten door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot maximaal 70 m²;
-
b. maatschappelijke voorzieningen;
-
c. kleinschalige bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in milieucategorie 1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 2;
-
d. horecabedrijven, zijnde: horeca-categorie 2 en horeca-categorie-3;
-
e. detailhandelsvoorzieningen;
-
f. sportvoorzieningen in de vorm van binnen en buitensport accommodaties met de daarbij behorende additionele voorzieningen, waaronder in elk geval begrepen een kantine, was- en kleedruimten en ruimten ten dienste van onderhoud en beheer;
-
g. leisure voorzieningen;
-
h. toegangs- en ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten;
-
i. (boven – en ondergrondse) parkeervoorzieningen;
-
j. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
-
k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
l. groenvoorzieningen;
-
m. voorzieningen van algemeen nut;
-
n. voorzieningen voor waterzuivering en infiltratie;
-
o. parkeervoorzieningen;
-
p. leidingenzone(s) met de daarbij behorende vrijwaringszone(s);
alsmede ook voor
-
q. de aanleg en instandhouding van een langzaamverkeersverbinding (het Kreekrugpad) binnen het vlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer – kreekrugzone';
-
r. de aanleg en ontwikkeling van een kwaliteitszone binnen het vlak met de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van wonen - kwaliteitszone', bestaande uit:
-
1. vrijstaande en halfvrijstaande woningen:
- met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen / (open) erven, brandgangen, in- en uitritten;
- in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteiten door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot maximaal 70 m²;
-
2. woon-werk combinaties, met dien verstande dat de bedrijfsactiviteiten behoren tot milieucategorie 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 3;
-
3. toegangs- en ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten;
-
4. oppervlakte water, in de vorm van watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
met de daarbij behorende:
-
s. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
t. erven en terreinen;
-
u. verhardingen;
-
v. bermen, bermsloten en greppels;
-
w. beplanting, oeverbeschoeiingen en overige groen;
-
x. (ondergrondse) afvalinzamelingpunten;
-
y. speelvoorzieningen en (beeldende) kunstobjecten;
-
z. straatmeubilair;
-
aa. werken en werkzaamheden alsmede bruggen, duikers, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, waaronder begrepen ecovoorzieningen, ten dienste van de bestemming en wat betreft aard en afmetingen passend bij de bestemming;
met uitzondering van:
-
ab. risicovolle inrichtingen, die niet zijn toegestaan;
-
ac. verkooppunten voor motorbrandstoffen, die niet zijn toegestaan.
16.2 Dubbelbestemmingen
De voor 'Woongebied - Uit te werken 2' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:
-
a. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden als bedoeld in artikel 21;
-
b. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterloop' de bescherming en instandhouding van de watergang als bedoeld in artikel 23.
16.3 Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
-
a. bedrijven en bedrijfsactiviteiten anders dan genoemd in 16.1 sub c en 16.1, sub r, onder 2;
-
b. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
-
c. horecabedrijven, zijnde: horeca-categorie 1, horeca-categorie 4 en horeca-categorie 5;
-
d. verblijfsrecreatie;
-
e. een risicovolle inrichting, inclusief propaantanks;
-
f. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen (incl. LPG);
-
g. seksinrichtingen;
-
h. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn en tot 3 meter erachter;
-
i. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
-
j. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
-
k. opslag en verkoop van vuurwerk;
-
l. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).
16.4 Bouwen / aanleg van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden
-
a. Op de gronden mogen bouwwerken uitsluitend worden gebouwd alsmede werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden worden uitgevoerd in overeenstemming met een door burgemeester en wethouders uitgewerkt plan dat rechtskracht heeft.
-
b. Zolang het uitwerkingsplan of een gedeelte daarvan nog niet onherroepelijk is, kan worden gebouwd overeenkomstig het ontwerp uitwerkingsplan dat ter visie heeft gelegen en gedurende de termijn van tervisielegging geen zienswijzen tegen het ontwerp uitwerkingsplan zijn ingediend.
-
c. Zolang en voor zover het uitwerkingsplan of een gedeelte daarvan nog niet onherroepelijk is, mogen werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden welke zijn gericht op realisering van de bestemming uitsluitend worden uitgevoerd onder de voorwaarden, dat:
-
1. deze werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in overeenstemming zullen zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kunnen worden ingepast in een daarvoor opgesteld ontwerp uitwerkingsplan, dat ter visie heeft gelegen, en;
-
2. en gedurende de termijn van tervisielegging geen zienswijzen tegen het ontwerp uitwerkingsplan zijn ingediend.
16.5 Uitwerkingsregels
16.5.1 Uitwerking
Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit in meerdere bestemmingen afgestemd op de geprojecteerde en te realiseren functies op de betreffende gronden in het uitwerkingsgebied en wel overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van de hierna volgende bepalingen.
16.5.2 Voorwaarden bij de uitwerking
-
a. bij de uitwerking van de stedenbouwkundige opzet wordt aangesloten bij de bestaande, reeds uitgewerkte of nog uit te werken aangrenzende gebieden. Uitgangspunt vormt een aansluiting bij de identiteit en opbouw van de bestaande kern Nieuwerkerk aan den IJssel en de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving;
-
b. burgemeester en wethouders stellen het uitwerkingsplan, al dan niet gefaseerd, niet vast voordat er een definitief inzicht bestaat over de verkaveling en de exacte woningdifferentiatie in het gebied vastgelegd in een stedenbouwkundig masterplan dan wel een stedenbouwkundig verkavelingsplan;
-
c. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat er een aanvaardbare milieuhygiënische woonsituatie zal zijn gewaarborgd. Dit betekent onder andere dat, de milieuhygiënische belemmeringen ten gevolge van binnen en buiten het plangebied aanwezige milieubelastende functies, op grond waarvan milieubelemmeringen zijn bepaald, genoegzaam dienen te zijn weggenomen en/of de voorwaarden in acht zijn genomen zoals neergelegd in de toepasselijke wet- en regelgeving betreffende relevante leefmilieuaspecten;
-
d. de geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten binnen het woongebied zal niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde door het bevoegde gezag conform de Beleidsregel Hogere waarden van de regio Midden Holland. Dit betekent, dat bij de verdere uitwerking van het gebied nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de situering en maatvoering van geluidgevoelige objecten om te voldoen aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
-
e. de woningen worden in jaarfasen gerealiseerd afgestemd op het jaarlijks door het college of de gemeenteraad vastgestelde gemeentelijk woningbouwprogramma;
-
f. in het totale uitwerkingsgebied worden tenminste 255 woningen als sociale woningbouw gerealiseerd;
-
g. de aard, het aantal en de omvang van de te accommoderen voorzieningen in het woongebied wordt afgestemd op het te realiseren voorzieningenniveau voor de uitbreidingswijk van Nieuwerkerk aan den IJssel;
-
h. maatschappelijke voorzieningen en detailhandelsvoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan op bouwpercelen die gesitueerd zijn aan zogenaamde stedenbouwkundige dragers of wijkontsluitingswegen;
-
i. in het uitwerkingsplan worden de bestaande woningen en bestaande functies, met uitzondering van (glas)tuinbouwbedrijven, overige agrarische bedrijven en overige bedrijven voor zover niet passend binnen het bepaalde in 16.1, waar mogelijk met inachtneming van de stedenbouwkundige uitwerking voor het gebied, zoveel mogelijk gehandhaafd en ingepast;
-
j. de ruimtelijke en architectonische vormgeving en de inrichtingsprincipes van het gebied worden neergelegd in beeldkwaliteitregels. In de beeldkwaliteitregels wordt onderscheid gemaakt in gebieden met een 'zware' en met een 'lichte' regie. Waar bebouwing opvallend in beeld is vanuit de openbare ruimte (langs de hoofdontsluitingsroute), zullen strikte randvoorwaarden aan de architectuur worden gesteld, waaronder begrepen de kleur van de bouwmaterialen, de presentatie en bebouwingsvorm van de ter plaatse op te richten gebouwen;
-
k.
in het uitwerkingsplan wordt de normering voor het te hanteren vloerpeil opgenomen. Daarbij geldt
dat, ter voorkoming van wateroverlast op basis van het waterbergend vermogen van het peilgebied
waarin het uitwerkingsgebied is gesitueerd, het te hanteren vloerpeil nader wordt bepaald, met dien
verstande dat vooraf het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard schriftelijk heeft
ingestemd met de op te nemen normering;
(vernietigd bij uitspraak RvSt 200907207/1/R1)
-
l. bij het realiseren van het woongebied geldt als doelstelling dat de inrichting zodanig wordt vormgegeven dat optimaal gebruik gemaakt kan worden van duurzaamheidprincipes. In verband hiermee wordt bij de verkaveling uitgegaan van een goed evenwicht tussen intensief gebruik en natuurlijk groene en openbare ruimte, mogelijkheden van natuurlijke zuivering van water en gebruik van duurzame energie. Daarnaast wordt bij de inrichting van het woongebied uitgegaan van emissievrij bouwen en energiezuinig bouwen;
n elk geval dient het te realiseren woongebied duurzaam ontwikkeld te worden met inachtneming van de volgende milieukwaliteiten:
-
1. gekeken wordt naar mogelijkheden van meervoudig en intensief ruimtegebruik en flexibiliteit;
-
2.
er geldt een energieprestatie op locatie (EPL) voor het te ontwikkelen gebied van minimaal 8;
-
3.
de woningen worden uitgevoerd met een energieprestatiecoefficiënt (EPC) 20% lager dan de
norm geldend ingevolge het bouwbesluit;
-
4.
tenminste 20% van het totale energieverbruik in het gebied dient afkomstig te zijn van duurzame
energiebronnen;
-
5.
een GPR gebouwscore van 7 ten aanzien van duurzaamheid moet worden gerealiseerd;
(vernietigd bij uitspraak RvSt 200907207/1/R1)
-
6. woningen worden zoveel mogelijk zongericht georiënteerd;
-
7. woningen worden uitgevoerd met de vaste- en kostenneutrale maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen;
-
8. minimaal 75% van de woningen ondervindt een geluidniveau van 48 dB of lager;
-
9. minimaal 40% van de woningen ondervindt een geluidniveau van 43 dB of lager;
-
10. maximaal 25% van de woningen ondervindt een geluidniveau van meer dan 48 dB of hoger tot maximaal 63 dB;
-
11. het geluidniveau binnen alle woningen mag niet meer bedragen dan 33 dB.
16.5.3 Algemene inrichtingsbepalingen
-
a. de situering alsmede de aard en omvang van (ontsluitings)wegen, woonstraten en de overige inrichting van het openbaar gebied wordt afgestemd op de omgeving;
-
b. in het uitwerkingsplan worden de zogenaamde stedenbouwkundige dragers ruimtelijk bepaald en wordt bij de ruimtelijk bebouwingsopzet rekening gehouden met zichtlijnen;
-
c. in het uitwerkingsplan wordt de exacte ligging van de (ontsluitings)weg(en) vastgelegd. Uitgangspunt voor de aan te leggen ontsluitingsstructuur in het gebied vormt de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer ontsluitingsstructuur indicatief' binnen het gebied. De opgenomen indicatieve structuur wordt zoveel mogelijk gevolgd. Dit betekent dat de infrastructuur ter plaatse van of in de directe nabijheid van de opgenomen indicatieve infrastructuur wordt aangelegd c.q. overeenkomstig de opgenomen lijnstructuur de wegen worden aangelegd;.
-
d. in het uitwerkingsplan wordt de exacte ligging van de waterstructuur vastgelegd. Uitgangspunt voor de aan te leggen waterstructuur in het gebied vormt de functieaanduiding 'specifieke vorm van water – waterstructuur indicatief' binnen het gebied. De opgenomen indicatieve structuur wordt zoveel mogelijk gevolgd. Dit betekent dat de waterstructuur ter plaatse van of in de directe nabijheid van de opgenomen indicatieve waterstructuur wordt aangelegd c.q. overeenkomstig de opgenomen lijnstructuur de watergangen worden aangelegd;
-
e. tenminste 50% van de oeverlengte van de watergangen in het uit te werken gebied dient te worden voorzien van natuurvriendelijke oevers. Hiervan kan worden afgeweken, door middel van een op te nemen ontheffingsregel in het uitwerkingsplan, indien de doelstellingen voor ecologisch gezond water ook op andere wijze kunnen worden geborgd, dit in nader overleg met en ter beoordeling van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
-
f. in het totale uitwerkingsgebied wordt tenminste 3% aan openbare groenvoorzieningen gerealiseerd (procenten steeds berekend ten opzichte van de oppervlakte van het totale uitwerkingsgebied);
-
g. in het totale uitwerkingsgebied wordt tenminste 10% aan oppervlaktewater gerealiseerd (procenten steeds berekend ten opzichte van de oppervlakte van het totale uitwerkingsgebied);
-
h. de openbare ruimte in het woongebied wordt ingericht volgens het principe 'Duurzaam Veilig';
-
i. het woongebied met daarbij behorend woonmilieu wordt ingericht als een formeel '30 km-gebied';
-
j. de woonstraten worden ingericht als erftoegangswegen met verkeer in twee rijrichtingen en hebben een rijloper van tenminste 3,50 meter breedte;
-
k. in het uitwerkingsplan worden parkeernomen opgenomen waaraan getoetst dient te worden. Als uitgangspunt geldt dat de parkeervoorzieningen zoveel mogelijk uit het straatbeeld op eigen terrein dienen te worden aangelegd. Hiervan kan worden afgeweken indien aangetoond kan worden dat uitvoering op eigen terrein niet mogelijk is maar in het openbaar gebied voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid;
Voor de van toepassing te verklaren parkeernormering wordt gebruik gemaakt van de CROW die als minimum gelden;
-
l. op de gronden binnen het vlak met de 'specifieke bouwaanduiding – zone C' en het vlak met de 'specifieke bouwaanduiding – zone D' en het vlak met de 'specifieke bouwaanduiding – zone E' zijn toegestaan: vrijstaande, halfvrijstaande, geschakelde en aaneengebouwde woningen, patiowoningen, en in beperkte mate woongebouwen en bovenwoningen, met dien verstande dat uitsluitend langs de stedenbouwkundige dragers deze bovenwoningen en gestapelde woningen/woongebouwen en/of bovenwoningen in combinatie met functies bedoeld in 16.1, sub b en sub d in de vorm van een appartementencomplex/gebouwencomplex zijn toegestaan;
-
m. in het kader van de na te streven beeldkwaliteit in het gebied worden strenge eisen gesteld aan de presentatie en bebouwingsvorm van de ter plaatse op te richten gebouwen;
-
n. voorzieningen van algemeen nut en dienen zo mogelijk zodanig te worden gesitueerd, geïntegreerd in overige bebouwing en/of door beplanting te worden afgeschermd, dat de directe (woon)omgeving in voldoende mate wordt gevrijwaard van visuele en andere hinder;
-
o. in het uitwerkingsplan wordt de ligging van de ontsluitingswegen en woonstraten vastgelegd in een bestemming 'Verkeer – Wegverkeer 3' als bedoeld in artikel 10;
-
p. in het uitwerkingsplan worden de groenvoorzieningen vastgelegd in de bestemming 'Groen' als bedoeld in artikel 6;
-
q. in het uitwerkingsplan wordt het water vastgelegd in de bestemming 'Water' als bedoeld in artikel 11;
-
r. in het uitwerkingsplan worden de voortuinen/gazons behorende bij de woning vastgelegd in de bestemming 'Tuin' als bedoeld in artikel 7;
-
s. bij de uitwerking naar wonen wordt een specifieke woonbestemming opgenomen, waarbij het bepaalde ten aanzien van de bebouwings- en gebruikregels in artikel 12 voor woningen, met inachtneming van de bepalingen in 16.5.4, zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing verklaard;
-
t. In het uitwerkingsplan worden de functies als bedoeld in 16.1, sub b tot en met sub g voorzien van een specifieke bestemmingsplanregeling.
16.5.4 Algemene bouwregels
-
a. in het gehele uitwerkingsgebied mogen ten hoogste 1.800 woningen worden gebouwd en deze mogen uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van het bepaalde in de Wet geluidhinder;
-
b. de woningdichtheid voor het gehele uitwerkingsgebied bedraagt gemiddeld 27 woningen per hectare, met dien verstande dat ten aanzien van de invulling van een dorps of landelijk (lage dichtheid) woonmilieu in de verschillende zones binnen het uitwerkingsgebied de navolgende aantalen per aangegeven zones als uitgangspunt worden meegegeven bij de ontwikkeling van het woongebied:
-
1. binnen het vlak met de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding – zone C' - maximaal 33 woningen en ten minste 20 woningen per hectare;
-
2. binnen het vlak met de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding – zone D' - maximaal 25 woningen en ten minste 20 woningen per hectare;
-
3. binnen het vlak met de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding – zone E' maximaal 20 woningen per hectare;
-
c. de omvang van de maatschappelijke voorzieningen als bedoeld in 16.1, sub b in het totale uitwerkingsgebied bedraagt maximaal 7.000 m² (bvo), waarvan ten hoogste:
-
1. 5.500 m² (bvo) voor onderwijs en educatie;
-
2. 1.000 m² (bvo) voor sociaal-culturele voorzieningen;
-
3. 500 m² (bvo) voor zorgvoorzieningen;
-
d. de omvang van de horecabedrijven als bedoeld in 16.1, sub d in het totale uitwerkingsgebied bedraagt maximaal 500 m² (bvo);
-
e. de omvang van de detailhandelsvoorzieningen als bedoeld in 16.1, sub e in het totale uitwerkingsgebied bedraagt maximaal 1.000 m² (wvo);
-
f. de omvang van de sportvoorzieningen als bedoeld in .1, sub f in het totale uitwerkingsgebied bedraagt maximaal 63.000 m², waarvan:
-
1. ten hoogste 3.000 m² ten behoeve van binnensport accommodaties/gebouwen;
-
2. ten hoogste 6 hectare ten behoeve van buitensport accommodaties, binnen het vlak met de functieaanduiding 'sport ';
-
g. de omvang van de leisure voorzieningen als bedoeld in 16.1, sub g in het totale uitwerkingsgebied bedraagt maximaal 500 m² (bvo);
-
h. in het uitwerkingsplan worden de minimale en/of maximale bouw- en/of goothoogten, het maximale bebouwingspercentages, de minimaal in acht te nemen afstanden tot de perceelsgrenzen en de overige maatvoeringeisen en situeringeisen voor de op te richten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde vastgelegd, met inachtneming van de uitgangspunten als verwoord in de navolgende bepalingen;
-
i. in het uitwerkingsplan worden bouwvlakken opgenomen waarbinnen de gebouwen, waaronder mede begrepen woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen te worden gebouwd;
-
j. de hoofdgebouwen moeten worden gebouwd in of achter de vastgelegde voorgevelrooilijn/voorgevelbouwgrens;
-
k. de bouwhoogte van woningen bedraagt:
-
1. voor grondgebonden woningen maximaal 10 meter;
-
2. voor gestapelde woningen of woongebouwen maximaal 15 meter;
-
l. de bouwhoogte van gebouwen niet zijnde woningen als bedoeld in sub k bedraagt:
-
1. voor gebouwen maximaal 10 meter;
-
2. voor bebouwing aan stedenbouwkundige dragers maximaal 15 meter;
-
m. in het uitwerkingsplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn onder voorwaarden ontheffing te verlenen voor verhoging van de maximaal toegestane hoogte van gebouwen als bedoeld in sub k, tot ten hoogste 17 meter (5 bouwlagen), mits:
-
1. de afwijking noodzakelijk is om vanuit milieukwaliteit een aanvaardbaar woonklimaat voor het achterliggend woongebied, ter zake het aspect wegverkeerslawaai, te kunnen garanderen (afschermende werking);
-
2. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
-
3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
-
n. voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde behorende bij woningen op een bouwperceel, worden de bebouwingregels zoveel mogelijk van toepassing verklaard als bedoeld in artikel 12 (Wonen) en artikel 7 (Tuin), tenzij vanwege beeldkwaliteitaspecten de stedenbouwkundige invulling van het gebied aanvullende en/of afwijkende bouwregels verlangd;
-
o. in afwijking van het bepaalde in sub l geldt, dat voorzieningen van algemeen nut zijn toegelaten tot een bouwhoogte van maximaal 4 meter en een oppervlak per gebouw van maximaal 50 m²;
-
p. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waaronder begrepen lichtmasten, informatieborden, wegwijzers, verkeerstekens en –regelinstallaties, schakelkasten, straatmeubilair en (beeldende) kunstobjecten;
-
q. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in het openbaar gebied, bedraagt, voor:
-
1. verlichting masten, wegwijzers, verkeerstekeninstallaties, verkeersignaleringen en verkeersregelinstallaties en kunstwerken maximaal 15 meter;
-
2. geluidwerende voorzieningen en geluidreducerende voorzieningen maximaal 3 meter;
-
3. overige andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 8 meter;
-
r. in het uitwerkingsplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn onder voorwaarden ontheffing te verlenen voor verhoging van de maximale toegestane hoogte van bouwwerken met maximaal 3 meter, mits:
-
1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet wordt aangetast;
-
2. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van een doelmatig en/of efficiënt gebruik van de bebouwing op het bouwperceel;
-
3. voor woningen, dit noodzakelijk wordt geacht om het aantal woningen te realiseren conform de gemeentelijke woonvisie en het gemeentelijke woningbouwprogramma;
-
4. dit noodzakelijk is vanuit stedenbouwkundig oogpunt;
-
s. ter uitvoering van de bestemmingsdoeleinden zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen overeenkomstig het bepaalde in artikel 39 van het plan.
16.5.5 Inrichtings- en bouwregels voor de 'specifieke vorm van wonen - kwaliteitszone'
-
a. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van wonen - kwaliteitszone' wordt een nieuwe kwaliteitszone met daarbij behorende bebouwing, wegen en overige voorzieningen ontwikkeld. Daarbij worden de volgende inrichtings- en bouwregels in acht genomen:
-
1. de situering alsmede de aard en omvang van (ontsluitings)wegen, woonstraten en de overige inrichting van het openbaar gebied wordt afgestemd op de omgeving, met dien verstande dat nagestreefd wordt om binnen de zone een of meerdere aansluiting(en) naar de omliggende (nieuwe) woongebieden te maken in de vorm van een weg of een fietspad, aansluitend op de stedenbouwkundige en verkeerskundige structuur van het achterliggend gebied;
-
2. in het uitwerkingsplan wordt de exacte ligging van de (ontsluitings)weg(en) en voet- en fietspaden vastgelegd;
-
3. in het uitwerkingsplan wordt de exacte ligging van de waterstructuur vastgelegd, daarbij dient de waterstructuur aan te sluiten op de waterstructuur van de aangrenzende percelen;
-
4. water op het bouwperceel dient aaneengesloten aangelegd te worden (d.w.z. niet doodlopend en geen afzonderlijke waterpartijen) en zoveel mogelijk aan de voorzijde (de naar de naar weg georiënteerde zijde) van het perceel gesitueerd te worden;
-
5. in het totale vlak met gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van wonen - kwaliteitszone' wordt tenminste 8% aan oppervlaktewater gerealiseerd (procenten steeds berekend ten opzichte van de bruto-oppervlakte van het totale gebied met gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van wonen - kwaliteitszone');
-
6. de woonstraten krijgen een rijloper van tenminste 3,50 meter breedte;
-
7. de parkeervoorzieningen dienen te worden gerealiseerd op eigen terrein;
-
8. de breedte van het perceel bedraagt ten minste 30 meter;
-
9. op de gronden zijn uitsluitend toegestaan vrijstaande en halfvrijstaande woningen en bedrijfsgebouwen ten dienste van de woon-werk combinaties als bedoeld in 16.1, sub r;
-
10. in het kader van de na te streven beeldkwaliteit in het gebied worden strenge eisen gesteld aan de presentatie en bebouwingsvorm van de ter plaatse op te richten gebouwen;
-
11. in het uitwerkingsplan worden de minimale en/of maximale bouwhoogten, het maximale bebouwingspercentages de overige maatvoeringeisen en de situering zoals onder meer de voorgevelrooilijn/voorgevelbouwgrens van de op te richten gebouwen vastgelegd, met inachtneming van de uitgangspunten als verwoord in de navolgende bepalingen;
-
12. in het uitwerkingsplan worden bouwvlakken opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen (woningen), bedrijfsgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de woningen dienen te worden gebouwd;
-
13. het bouwperceel mag tot maximaal 30% bebouwd worden;
-
14. de inhoud van de woning bedraagt, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en exclusief vrijstaande bijgebouwen en overkappingen, maximaal 750 m³;
-
15. de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de woning dienen gebouwd te worden op tenminste 3 meter afstand uit de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
-
16. de goothoogte van de woning bedraagt ten hoogste 7 meter;
-
17. de bouwhoogte van de woning bedraagt ten hoogste 10 meter;
-
18. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 10 meter;
-
19. de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen per woning mag niet meer bedragen dan 70 m²;
-
20. het maximale oppervlak aan bedrijfsgebouwen per bouwperceel bedraagt ten hoogste 30%;
-
21. de goothoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 30 centimeter en de bouwhoogte maximaal 5 meter;
-
22. de goothoogte van aanbouwen en bijgebouwen bij woningen bedraagt maximaal 3,50 meter;
-
23. de bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen bij woningen bedraagt maximaal 5,50 meter;
-
24. gebouwen moeten worden gebouwd in of achter de voorgevelrooilijn, die gesitueerd is op een afstand van 10 meter uit de as van de (aanliggende) weg;
-
25. de bedrijfsgebouwen moeten worden gebouwd op tenminste 5 meter achter de voorgevellijn van de woning op het betreffende bouwperceel;
-
26. aan tenminste een zijde dient een strook van 3 meter naast de woning onbebouwd te blijven van gebouwen;
-
27. de afstand van het hoofdgebouw (woning), uitgezonderd voor halfvrijstaande woningen wat betreft de zijde waar de woningen aan elkaar zijn verbonden, en bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 5 meter;
-
28. de afstand van nieuw op te richten hoofdbebouwing tot bestaande hoofdbebouwing op de naastliggende kavel bedraagt ten minste 10 meter, uitgezonderd voor halfvrijstaande woningen wat betreft de zijde waar de woningen aan elkaar zijn verbonden;
-
b. in het uitwerkingsplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn onder voorwaarden ontheffing te verlenen voor verhoging van de maximaal toegestane hoogte van bouwwerken met ten hoogste 3 meter, mits:
-
1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet wordt aangetast;
-
2. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van een doelmatig en/of efficiënt gebruik van de bebouwing op het bouwperceel;
-
3. de bebouwing past in het straatbeeld.
16.6 Ontheffing ander gebruik
-
a. In het uitwerkingsplan kan bepaald worden dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om ontheffing te verlenen van het bepaalde in 16.1, sub c en 16.1, sub r, onder 2 voor de vestiging c.q. uitoefening van:
-
b. bedrijven/bedrijfsactiviteiten die niet zijn vermeld in de Lijst van bedrijfactiviteiten, maar naar aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in 16.1, sub c en 16.1, sub r, onder 2 genoemde bedrijven en bedrijfsactiviteiten;
-
c. bedrijven/bedrijfsactiviteiten behorend tot een hogere milieucategorie dan die vermeld in de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
een en ander met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de ontheffing mag uitsluitend worden verleend indien het bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met de in 16.1, sub c en 16.1, sub r, onder 2 rechtstreeks toegelaten milieucategorieën;
- bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, gevaar, het al dan niet continue karakter van de activiteit, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water alsmede de verkeersaantrekking;
-
1. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting wordt voorafgaande aan het verlenen van vrijstelling advies ingewonnen bij de Milieudienst Midden Holland.
Vernietigd bij uitspraak van RvSt 200907207/1/R1 d.d. 10 augustus 2011