direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Feanwâlden - De Bosk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1891.bpFWdeBosk-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Dantumadiel is van plan om aan de oostzijde van Feanwâlden een nieuwbouwplan te realiseren. Op grond van het Woonvisie kan van de totale woninguitbreiding in de gemeente Dantumadiel 25% in Feanwâlden worden gerealiseerd. In Feanwâlden heeft de afgelopen 10-15 jaar vrijwel geen nieuwbouw plaatsgevonden. In het Woonprogramma zijn Nordlike voor Feanwâlden De Bosk 58 wooneenheden gereserveerd voor de periode tot 2020.

1.2 De bij het plan behorende onderdelen

Het bestemmingsplan "Feanwâlden - De Bosk" bestaat uit de volgende onderdelen:

  • verbeelding/plankaart, en bijhorende verklaring (tek. nr. NL.IMRO.1891.bpFWdeBosk-0401);
  • planregels;
  • deze toelichting.

Op de plankaart zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de planregels zijn regels en bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Het plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op een gebied aan de oostzijde van Feanwâlden. Het gebied ligt geklemd tussen het Oastein aan de noordzijde en de N356/ het spoor aan de zuidzijde. Westelijk sluit het aan op de kern en de sportvelden. De oostzijde grenst aan het buitengebied van Feanwâlden.

Bijlage 1 geeft de situering en begrenzing van het plangebied weer.

1.4 Historie en naamgeving

De bevolking van Feanwâlden heeft in het verleden een paar eeuwen te maken gehad met een bos aan de oostkant van het dorp. Het was een uitloper naar het noorden van de veel bekendere Kûkhernster bosk bij Kûkherne ten zuiden van de aloude grietenijgrens de Zwette tussen Dantumadiel en Tytsjerksteradiel. Het strekte zich uit van de Zomerweg onder Burgum tot het Oosteinde bij Feanwâlden en lag tussen wat wij nu kennen als de Oostersingel en de Westersingel. Het stuk in Dantumadiel was wat smaller. Het geheel was wel het grootste bosperceel van noordelijk Fryslân.
Dit bos raakte met zijn noordflanken direct aan het Feanwâldster dorpsgebied en drong er in het oosten dus royaal in door. Met als gevolg, dat het bos [in het Frysk: de bosk] generaties lang óók van invloed was op het dagelijkse leven in Feanwâlden. Globaal genomen moet gedacht worden aan de periode tussen 1720 en 1950.

Het idee om nu de nieuwe woonwijk in Feanwâlden daarom 'De Bosk' te noemen, is afkomstig van de plaatselijke amateurhistoricus Klaas Wielinga. Hij heeft ook deze historische onderbouwing samengesteld.

Op de kaart in 1718

Het was geen natuurbos maar een in rechthoeken van 50 bij 25 meter aangelegd percelenbos, wat erop duidt dat het bedoeld was voor het winnen van hout. Bomen erin waren berk, eik, els, es en hazelnoot. Het werd aangelegd in de beginjaren van de 18de eeuw, vrijwel zeker door Johan Sicco baron thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg. Deze familie was al in 1550 in Rinsumageest komen wonen. Het bos stond voor het eerst aangegeven op de kaart van Schotanus-Halma uit 1718.

Twee van die Schwartzenbergs zijn grietman van Dantumadiel geweest: Georg Wolfgang van 1713-1725 en Michaël Onuphrius van 1725-1758. Beide zijn ze eigenaar van het totale bosperceel geweest. Toen Michaël stierf kwam 'de bosk' in 1760 door vererving in eigendom van de Van Haersma's die zetelden op Stania-State in Oentsjerk. Zij bouwden het slot Jagtlust in Kûkherne en tegelijk kwam de naam Haersma Bosk in zwang.

Aanleg straatweg en spoorbaan

Blijkens een advertentie uit 1823 was het gehele bos in dat jaar zo'n 155 hectare. In 1838 was de oppervlakte gekrompen tot 138 hectare, vooral als gevolg van de aanleg in 1830 van de Groninger Straatweg toen een stuk bos 'weggesneden' werd. En zo ging het met de Kûkhernster bosk langzaam achteruit. Het stuk 'Veenwoudster bos' kreeg in de jaren rond 1860 een enorme knoei toen het in tweeën werd gesneden door de aanleg van de spoorbaan Ljouwert-Groningen. Uiteindelijk was het rond 1890 eigenlijk al zo goed als uitgeroeid.

In Kûkherne bleef toen nog een flink stuk over. In 1918 werden de nog resterende 89 hectare door de gemeente Tytsjerksteradiel overgenomen. In de jaren daarna zijn er 's winters, als werkverschaffing, nog heel wat mensen in het bos aan het werk gehouden. Uiteindelijk is het bos gekapt en is het gebied tussen de Rijksstraatweg en de Zwette tot weiland aangemaakt. Het enige wat nog van het oude 'Schwartzenberg Bosch' bewaard is gebleven, is het perceel bij zorgcentrum Nieuw Toutenburg in Noardburgum.

Familienamen in verband met het nabij gelegen bosgebied in vroeger tijden

In 1811 moest de Nederlandse bevolking onder Napoleon verplicht een achternaam kiezen. Feanwâlden had toen een bevolking van 790 zielen. In 1829 bij de algemene Volkstelling, waren dat er 840. Wanneer de resultaten van beide registraties worden bekeken, blijkt dat:

  • 4 tot 5 % van de mensen hier een achternaam koos met bomen, bos, woud: Boskma - Lindeboom - Van der Woude - Woudstra. (relatie met plaats van herkomst).
  • 2 tot 3% een achternaam koos vanwege hun beroep van Jager: Jager, De Jager Jagersma.

Deze beide groepen van namen staan wellicht in verband met de aanwezigheid van het bosgebied.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren beleid dient een gemeente rekening te houden met het opgestelde beleid op diverse overheidsniveaus. In dit hoofdstuk wordt hieraan de nodige aandacht besteed.

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte 2006.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

AmvB Ruimte

Het deel van het rijksbeleid dat bindend is voor andere overheden is vastgelegd in de AmvB Ruimte (vastgesteld op 15 juni 2011). Hierin legt het Rijk vast in welke gebieden nationale belangen gelden. Deze nationale belangen zijn onder meer van toepassing op gebieden die tot de Ecologische Hoofdstructuur behoren. De AmvB Ruimte schrijft voor dat provincies in verordeningen moeten opnemen welke gebieden hiertoe behoren. De provincie Fryslân heeft hiertoe de 'Verordening Romte' vastgesteld. Het ligt voor de hand dat de gebieden die tot de provinciale ecologische hoofdstructuur behoren, als gebied van nationale en provinciale betekenis worden aangemerkt.

2.3 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007, 'Om de kwaliteit fan de romte'

Het beleid inzake de ruimtelijke inrichting van Fryslân is in grote lijnen neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007, 'Om de kwaliteit fan de romte'. Provinciale Staten van Fryslân hebben op 13 december 2006 het Streekplan voor Fryslân vastgesteld.

Het streekplan is de schakel tussen het abstracte rijksbeleid en het concrete gemeentelijke beleid. Het bovenlokaal belang wordt benadrukt bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Stad en platteland hebben elkaar nodig en ondersteunen elkaar. Het doel is een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Fryslân.

De provincie acht een vitaal platteland van groot belang. Gestreefd wordt naar behoud en versterking van de leefbaarheid en de vitaliteit van het platteland, vooral ten behoeve van de inwoners van het platteland zelf. Deze doelstelling komt tot uitdrukking in:

  • het bevorderen van een evenwichtige bevolking- en huishoudensamenstelling op het platteland door ruimte te bieden voor de opvang van de plaatselijke woningbehoefte;
  • het vasthouden van de plaatselijke werkgelegenheid door ruimte te bieden voor ontwikkeling van lokale en regionale bedrijvigheid;
  • het verbeteren van de ruimtelijke (kern)kwaliteiten van het platteland;
  • het verbeteren van de bereikbaarheid van voorzieningen door het draagvlak voor bovenlokale en regionale voorzieningen in de regionale centra te behouden en te versterken en in te zetten op bereikbaarheid van deze voorzieningen vanuit kleine kernen;
  • het vergemakkelijken van de combinatie van arbeid en zorgtaken op het platteland.

Verordening Romte Fryslân

Op 15 juni 2011 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Het gaat met name om beleid in het Streekplan Fryslân 2007, het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in de AMvB Ruimte of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet over te worden gedaan. Verder is bij de wijze van regeling rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk.

Feanwâlden

Feanwâlden is in het Streekplan aangewezen als een bedrijfsconcentratiekern. Bedrijfsconcentratiekernen hebben een functie voor de opvang van lokale bedrijven van enige schaal en omvang waarvoor de stap naar een regionaal centrum te groot is.
Daarnaast kunnen ze tegemoet komen aan de behoefte van clustering van bedrijven die aan de landbouw gelieerd zijn, zoals landbouwmechanisatiebedrijven, en -waar van toepassing van watersportgebonden bedrijven.

Woningbouw (artikel 4.1)

Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

2.4 Gemeentelijk beleid

Landschapsbeleidsplan  

Het Landschapsbeleidsplan (2003) schept een kader voor een scala van maatregelen die betrekking hebben op landschap en natuur in Dantumadiel. Het landschapsbeleidsplan verwoordt een visie waarbij zowel het behouden of versterken van het kenmerkende landschap als de diverse ontwikkelingsmogelijkheden een belangrijke rol spelen. Per landschapstype zijn in het plan één of meer strategieën uitgezet. Feanwâlden valt binnen Noardlike Fryske Wâlden. Het behoud en versterken van het besloten landschap van noord-zuid gerichte elzensingels is hier een belangrijk streven.

De Noardlike Fryske Wâlden is de noordelijke uitloper van het Fries-Drentse plateau. De hoog gelegen zandgronden van de Dokkumer Wâlden, bij Readtsjerk en ten zuidoosten van Feanwâlden en De Westereen zijn infiltratiegebieden. Dit houdt in dat regenwater relatief snel inzijgt in de zandige bodem en dat er sprake is vaneen diepliggend waterpeil in de sloten.

Nagenoeg de gehele dorpsrand van Feanwâlden heeft een vrij "harde" grens naar het buitengebied. Meer aankleding in de vorm van landschappelijke beplantingen is gewenst.

Duurzaamheidsvisie

In de Duurzaamheidsvisie 2012-2016, die op 24 april 2012 door de raad is vastgesteld, worden de duurzaamheidsambities genoemd die moeten worden nagestreefd bij het ontwikkelen van nieuwe woongebieden.

Ambities bij het ontwikkelen van nieuwe plannen zijn:

  • Oriëntatie van de dakvlakken in verband met zonnepanelen.
  • Afkoppelen regenwater en terugbrengen in gebied (bestaande sloot /aanwezige natuur).
  • Minimaliseren verharding door smalle wegen / gebruik van open verharding.
  • Een bestemmingsplan maken met respect voor de aanwezige ruimtelijke kwaliteit. Natuurlijk, bestaand, groen, dat past in het landschap, kan als (openbaar) groen in nieuwe bestemmingsplannen worden opgenomen.

Ambities voor nieuwbouw:

  • Nieuwbouwwoningen realiseren met een EPC van 0,4 of lager.

Om dit te realiseren kunnen bij vrije kavelverkoop duurzame maatregelen worden gesubsidieerd en/of gestimuleerd.

Ambities bij openbare verlichting:

Het beleids- en beheersplan openbare verlichting is op 27 september 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin staan de volgende uitgangspunten genoemd, welke zijn overgenomen in de Duurzaamheidsvisie:

  • Bij nieuw te plaatsen straatverlichting wordt gekozen voor de meest energiezuinige verlichting die kan worden toegepast met behoud van leefbaarheid, veiligheid en natuur in het gebied. Dit zal praktisch altijd LED verlichting zijn.
  • Bij vervanging van openbare verlichting zal bij een terugverdientijd van de investering die binnen 50 % van de levensduur ligt, worden gekozen voor LED verlichting.
  • Het energieverbruik van de straatverlichting in nieuwe plannen wordt gecompenseerd door het toepassen van zonnepanelen op de gemeentelijke gebouwen.

Woonvisie

In 2010 is de Woonvisie Dantumadiel “Maken van heldere keuzes tegen de achtergrond van krimp” vastgesteld. De woonvisie zet in op maatwerk en diversiteit. Om de dorpen in de gemeente Dantumadiel levendig te houden is het belangrijk dat het voor inwoners aantrekkelijk is en blijft om in het dorp te wonen. Ook als er steeds minder voorzieningen zijn. Daarom is een divers woningaanbod van belang zodat de bewoners hun (veranderende) woonwensen kunnen vervullen en tegelijkertijd in hun eigen dorp kunnen blijven wonen, ook als ze ouder worden en zorg nodig hebben.

Belangrijke doelgroepen zijn senioren en starters.

Voor het woningaanbod geldt de volgende volgorde:

  • 1. herstructurering (opwaardering kwaliteit bestaande woningvoorraad);
  • 2. inbreiding (uitbreiding binnen dorpskom);
  • 3. uitbreiding (uitbreidingsplannen in aansluiting op de dorpskom).

In de Woonvisie wordt gekozen voor uitbreiding in de belangrijkste kernen Damwâld, Feanwâlden en De Westereen. In de kleine dorpen is de ruimte voor uitbreiding zeer beperkt.

Uitgangspunt in het woonbeleid is om mensen zo lang mogelijk zelfstandig laten wonen in het eigen dorp. Het aanbod wonen met welzijn en zorg per dorp moet zoveel mogelijk worden aangesloten op de behoefte. De zorg- en welzijnsvoorzieningen binnen de drie grote kernen moeten worden versterkt zodat van daaruit de kleine kernen kunnen worden bediend.

Het inwonersaantal in de gemeente Dantumadiel krimpt al een aantal jaren. De verwachting is dat dit in toekomst nog meer plaats gaat vinden. Krimp biedt kansen en kan benut worden als aanjager van een kwaliteitsverbetering!

De bestaande woningvoorraad moet in dit verband zo worden aangepast dat de woningen ook in de toekomst voldoen aan de woonwensen van de consument.

Huidige en toekomstige inwoners van Dantumadiel moeten zoveel mogelijk vastgehouden worden door een aantrekkelijke woon- en leefomgeving. Om dit te bereiken worden er producten ontwikkeld die de consumenten in staat stellen om zijn of haar woonwensen te vervullen. Het gaat bij dit speerpunt om de volgende aspecten:

  • Senioren: integreren wonen, welzijn en zorg
  • Bevordering doorstroming op de woningmarkt
  • Starterslening beter bereikbaar maken.
  • Vergroten van betaalbaar huursegment voor de lagere inkomens.
  • Vergroten zeggenschap bewoners in de woonomgeving.
  • Zelfbouw faciliteren door het uitgeven van vrije kavels.

De Gemeenteraad heeft in 2011 de Routekaart naar Vitale dorpen vastgesteld.

In de Routekaart is de uitbreiding aan de oostzijde van Feanwâlden als overig project opgenomen. De voorliggende ontwikkeling past dan ook binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in de Routekaart".

Woonprogramma 2010-2020

Het Woonprogramma 2010-2020 is op 24 april 2012 door de raad vastgesteld. Op basis van de provinciale woningbouwafspraken heeft Dantumadiel tot en met 2015 (berekend per 1-1-2008) 140 woningen beschikbaar om door middel van uitbreiding toe te voegen aan haar woningbestand. Inbreiding is in principe plafondloos, maar als het gaat om grotere woningaantallen stelt de provincie zich kritisch op. Daarnaast is inbreiding gekoppeld aan het begrip “binnenstedelijk gebied” dat door de provincie is begrensd in de Verordening Romte.

Aangezien het voorzieningenniveau vooral in de drie grote kernen Damwâld, Feanwâlden en De Westereen is geconcentreerd, is in de Woonvisie de keuze gemaakt om de buitenstedelijke uitbreiding hoofdzakelijk toe te kennen aan deze grote kernen.

Naast de verdeling van de 140 woningen zijn er in het kader van de gemaakte afspraken over de Centrale As 150 woningen extra beschikbaar. Deze woningen worden voor het grootste deel ingezet voor De Westereen en voor het resterende deel in Feanwâlden.

In het Woonprogramma zijn voor Feanwâlden De Bosk 58 wooneenheden gereserveerd voor de periode tot 2020.

Welstandsnota

De gemeente beschikt over een intergemeentelijke Welstandsnota (2008), waarin het plangebied deel uit maakt van het deelgebied "Buitengebied Woudengebied". De desbetreffende geformuleerde beschrijving/typering en criteria kunnen niet van toepassing worden verklaard op dit plangebied. Voor het plangebied zal daarom een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld, waarin criteria worden opgenomen, die leidend moeten zijn voor onder meer toekomstige bouwers. Welstandscriteria die op basis van dit beeldkwaliteitsplan voor het plangebied Feanwâlden - De Bosk worden geformuleerd, zullen als toetsingskader worden toegevoegd aan de Welstandsnota.

Vigerende bestemmingsplanregeling

De gronden van dit bestemmingsplan worden nu geregeld door de volgende 2 plannen:

  • Bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld 14-07-1998 en goedgekeurd 25-02-1999.
  • Bestemmingsplan Veenwouden-kom, vastgesteld 28-03-1995 en goedgekeurd 08-11-1995.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het nieuwbouwplan

3.1 Het plangebied nu

De oostelijke dorpsrand van Feanwâlden grenst direct aan het landschap van de Noardlike Fryske Wâlden. Een klassiek stukje singellandschap wordt hier gekenmerkt door smalle percelen grasland, omzoomd door elzensingels. De oostelijke dorpsrand van Feanwâlden bestaat uit woonbebouwing en een sportcomplex. Net zoals bij veel andere dorpen is er een harde landschappelijke overgang naar het buitengebied. De bebouwing is compact van opzet en maakt qua stedenbouwkundige opzet en visuele aspecten nauwelijks gebruik van de gebiedskwaliteiten van het naastliggende landschap. Ook de situering van het sportveld blokkeert een optimale relatie tussen dorpsbebouwing en het singellandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.bpFWdeBosk-0401_0001.png"

Naar een nieuwe afronding van het dorp

Een stedenbouwkundig plan met grote landschappelijke kwaliteiten kan er hier voor zorgen dat enerzijds het dorp Feanwâlden op een landschappelijk fraai aangehaakte manier aan de oostzijde wordt afgerond. Anderzijds kan door deze planontwikkeling een dorpsrand worden vormgegeven, die, gezien vanaf de belangrijkste infrastructuren in het buitengebied, zoals het Oastein en de Centrale As, een uitnodigende woonkwaliteit in beeld brengt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.bpFWdeBosk-0401_0002.png"

Luchtfoto plangebied

Smalle, met elzensingels begeleide percelen zijn de gebiedskwaliteiten die in het plan de landschappelijke aanleiding vormen, waarmee het wonen moet worden vormgegeven. Dit heeft tot de keuze geleid van twee te bebouwen strookvormige percelen met hiertussen een onbebouwde strook agrarische percelen, die als groene ruimte voor een optimale landschapsgerichte woonkwaliteit zorgen. Door het in stand houden van de agrarische functie en de elzensingels in dit gebied hebben vrijwel alle toekomstige woonlocaties zicht op het kenmerkende singellandschap. Op deze wijze wordt een optimale relatie bewerkstelligd tussen bebouwing en landschapskarakteristiek.

3.2 Het plangebied als woongebied

3.2.1 Verkavelingsplan

De stroken met woningbouwpercelen worden tussen de elzensingels gepositioneerd en voegen zich naadloos in het bestaande landschap. De beoogde bebouwing is wisselen georiënteerd op het singellandschap, soms met de voorgevels, soms met de achtergevel. Op deze manier wordt optimaal gebruik gemaakt van de bestaande landschappelijke kwaliteiten en is er sprake van een mooie overgang van het stedelijke naar het landelijke gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.bpFWdeBosk-0401_0003.jpg"

Verkavelingsplan met woningbouwstroken, elzensingels en openbaar groen en water

3.2.2 Groen en water

De elzensingels en andere karakteristieke inheemse beplanting vormen samen met de weiden en grasbermen het openbaar groen in het plangebied. Uitgangspunt in het planontwerp is dat te onderhouden water en groen grenzen aan de openbare weg, zodat onderhoud door de gemeente mogelijk is.

Vanuit de principes van waterberging en -beheersing moet rekening worden gehouden met mogelijkheden om de watergangen in het plangebied te onderhouden. Voorgesteld wordt om water van de woongebieden binnen het plan naar de sloten aan de buitenkant van het plangebied te laten afwateren. Deze sloten kunnen allemaal goed worden onderhouden door de gemeente (west) en andere grondeigenaren (oost).

Er is in het plan een oplossing gevonden om de bestaande elzensingels achter de particuliere terreinen die door de nieuwe verkaveling moeilijker in stand kunnen worden gehouden, te behouden en te beheren als één geheel.

Bij het woongebied aan de oostzijde van het plan is daartoe achter de particuliere kavels een bermstrook met een breedte van 10 meter gepland. In deze bermstrook wordt een wadi aangelegd, waardoor infiltratie en berging van het hemelwater kan plaatsvinden. Verder dient de bermstrook als schouwpad voor het onderhouden van de bestaande elzensingel en sloot.

3.2.3 Verkeersontsluiting

Het historische landschapskenmerk van grillig verlopende hoofdwegen op de zandruggen en, in de lengterichting langs de percelen, rechte zijwegen, is ook de nieuwe ontsluitingsstructuur van het plangebied.

Op de oude bestaande hoofdroute aan de noordkant van het plangebied, het Oastein, worden twee nieuwe wegen vanuit het nieuwe woongebied aangesloten. De twee wegen zijn aan de zuidzijde met elkaar verbonden door een smalle weg, voornamelijk bestaande uit open-verharding. Hierdoor wordt ontmoedigd dat er doorgaand autoverkeer langsgaat. Fietsers en wandelaars kunnen wel gemakkelijk gebruik maken van deze route.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.bpFWdeBosk-0401_0004.jpg"

Verkeersontsluiting plangebied

3.2.4 Duurzaamheid

Duurzaamheid krijgt in dit plan aandacht in zowel de openbare ruimte als op de particuliere terreinen.

Het begrip duurzaamheid wordt vaak, zonder het expliciet te noemen, grotendeels opgehangen aan bouwkundige zaken. In dit plan wordt er echter uitgegaan van duurzaamheid als een breder begrip, waarbij ook waterhuishoudkundige, ecologische en beheertechnische aspecten (groen en wegverharding) aan de orde zijn.

Duurzame openbare verlichting

Het beleids- en beheersplan ten aanzien van de openbare verlichting is in september 2011 door de raad vastgesteld. Uitgangspunt is dat bij nieuw te plaatsen straatverlichting altijd wordt gekozen voor de meest energiezuinige verlichting welke kan worden toegepast met behoud van leefbaarheid, veiligheid en natuur in het gebied. In het nieuwbouwplan Feanwâlden – De Bosk wordt voor de straatverlichting LED verlichting toegepast.

Het beleids- en beheersplan geeft in het kader van duurzaamheid ook aan dat het een voornemen van de gemeente is om elke, door de uitbreidingen veroorzaakte, toename van het energiegebruik in het verlichtingsareaal, met behulp van zonnepanelen te compenseren. De zonnepanelen worden in dit voornemen op gemeentelijke gebouwen geïnstalleerd. In het exploitatieplan behorend bij het nieuwbouwproject is daarom met de aanschaf van zonnepanelen rekening gehouden.

Daarnaast is een onderdeel in dit plan ook de compensatie van openbare verlichting. De gemeente is voornemens om alle extra energie door alle uitbreidingen in het verlichtingsareaal te compenseren met behulp van zonnepanelen. Uitbreidingen van het areaal komt voort uit expansie van gebieden. In deze nieuwbouw- en herstructureringsprojecten zal bij de kredietaanvraag en exploitatie daarom rekening moeten worden gehouden met aanschaf van zonnepanelen. De panelen zullen op gemeentelijke gebouwen worden geïnstalleerd en energie opwekken. In dit plan wordt LED verlichting toegepast. De energie die hiervoor nodig is, wordt gecompenseerd door middel van zonnepanelen.

Bevorderen duurzaamheid op particulier terrein

In de woningbouw is met betrekking tot duurzaamheid het Bouwbesluit leidend. De wetgeving geeft geen ruimte om extra duurzaamheidseisen te stellen. Ook privaatrechtelijk (bijvoorbeeld door opname in de koopovereenkomst) mogen geen duurzaamheidseisen worden gesteld .

De middelen die overblijven om duurzaamheid te stimuleren, zijn financiële prikkels of voorlichting. De ervaring leert dat voorlichting alleen tot onvoldoende resultaat leidt. Daarom wordt in het nieuwbouwplan ingezet op het stimuleren door middel van het financiële instrument.

De volgende maatregelen zijn van toepassing:

  • Stimuleren van de verlaging van de EPC-norm naar 0,4 door middel van subsidie.
  • Het leveren van een hemelwateropvang per wooneenheid.

Beeldkwaliteit

Bij het maken van de plannen zijn verschillende "bouwstenen" gebruikt om een goede ruimtelijke kwaliteit in en rond het toekomstige woongebied tot stand te brengen. De landschappelijke dragers in de vorm van elzensingels is daar een onderdeel van.

Andere aspecten hebben betrekking op de toekomstige architectuur van de woningen en de inrichting van de openbare ruimte. Om daar sturing aan te geven wordt bij de verdere uitwerking van het inrichtingsplan, een beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarin criteria worden opgenomen, die leidend zijn voor toekomstige bouwers.

3.2.5 Fasering

Het woongebied wordt ingedeeld in fase 1 en fase 2, zodat de kavels gefaseerd en naar behoefte kunnen worden uitgegeven. Bij de verkaveling wordt ingezet op flexibiliteit, waardoor de gewenste diversiteit aan woonvormen gerealiseerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.bpFWdeBosk-0401_0005.jpg"

Verkavelingsplan met fasering

In fase 1 worden de kavels in de blokken A, B en in een deel van C uitgegeven. De blokken A en B hebben een vaste verkaveling met kavels tussen de 415 m2 en 850 m2. In de blokken aangeduid met A kunnen op ruime kavels in totaal 8 woningen worden gebouwd. Blok B is gereserveerd voor starters; ook hier kunnen maximaal 8 woningen worden gerealiseerd. Er kan worden gekozen voor een 2^1 woning in collectief particulier opdrachtgeverschap of een kleine vrijstaande woning.

Bij blok C wordt, behoudens de kavel op de hoek, een flexibele verkaveling gehanteerd. Dit houdt in dat voor zowel vrijstaande woningen als geclusterde bouwvormen, in overleg tussen gemeente en bouwer, een bij het bouwinitiatief passende plaats en kavelomvang in het bouwblok wordt. gezocht.

Hierbij wordt er naar gestreefd dat een goede verhouding ontstaat tussen bebouwing en groen in het straatbeeld, uitgaande van een ruime verkavelingsopzet.

In fase 2 worden de kavels in de blokken aangeduid met C verder uitgegeven en kunnen ook de kavels in blok D worden uitgegeven. In eerste instantie worden in deze blokken de kavels ook flexibel uitgegeven.

In de verkavelingsschets zijn ook de rooilijnen van de bebouwing weergegeven. Bij de blokken A, B en C is een bouwvlak ingetekend omdat hier rekening moet worden gehouden met de geluidscontour vanwege het sportcomplex. Daarnaast is bij de verkaveling de ruimtelijke structuur van wegen, bebouwing en groen bepalend geweest. In het kader van het wegverkeerslawaai betekent dit dat voor een beperkt aantal woningen de gevelbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Het maximale geluidniveau is 53 dB. Om deze woningen te realiseren moet een procedure hogere grenswaarde worden gevoerd.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dient een onderzoek ingesteld te worden naar de mogelijke en wenselijke ontwikkelingen van de gemeente (respectievelijk het plangebied). De in het plan opgenomen ontwikkelingen zijn/ worden getoetst aan de diverse onderzoeksaspecten in het kader van afzonderlijke procedures. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de volgende aspecten:

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

In 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Door de voorgenomen nieuwe ontwikkeling en de bodemverstorende activiteiten die hiermee gepaard gaan, kunnen eventuele archeologische waarden in de bodem verloren gaan. Om eventuele archeologische waarden op te kunnen sporen, zijn onderstaande onderzoeken uitgevoerd.

Inventariserend archeologisch veldonderzoek De Steekproef

Door Archeologisch onderzoeks- en adviesbureau De Steekproef is een Inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd in het plangebied (Bijlage 2 Inventariserend archeologisch veldonderzoek). Uit het bureauonderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied bestaat uit een laarpodzolbodem. Voor zover bekend is het gebied nooit bebouwd geweest. Hoewel het plangebied buiten de historische kern van Feanwâlden ligt, bestaat er een kleine kans dat er op het terrein archeologische indicatoren van menselijke activiteiten uit de (late) Middeleeuwen aangetroffen kunnen worden. Omdat het gebied zich binnen een gebied met welvingen bevindt, is er een grotere kans op archeologische waarden uit oudere perioden, zoals de steentijd en ijzertijd.

Vervolgens is in het gebied een booronderzoek gedaan. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat het oorspronkelijk aanwezige podzolprofiel niet meer gaaf is. De bodem is door ploegen grotendeels verstoord. Zelfs de graspercelen zijn verstoord. Een zandrug in het zuidoosten is eveneens verploegd. In de boringen noch aan het geploegde oppervlakte van de akkerpercelen zijn eenduidige archeologische indicatoren aangetroffen. De kans op onverstoorde archeologische grondsporen is klein en archeologisch vervolgonderzoek wordt daarom niet geadviseerd.

Afrondend Inventariserend archeologisch veldonderzoek Vestigia

Tijdens het archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door De Steekproef is een klein deel van het plangebied niet onderzocht omdat ten tijde van dit onderzoek de betredingstoestemming ontbrak. Vestigia heeft daarom op het meest zuidelijke overgebleven perceel (ca. 0,4 hectare) alsnog verkennende boringen gezet.

Uit dit onderzoek (bijgevoegd als Bijlage 3) blijkt dat de bodem zoals in eerder onderzochte omliggende percelen is verstoord. In de boringen is slechts baksteengruis en één stukje roodbakkend geglazuurd aardewerk in de bouwvoor aangetroffen. De veldverkenning heeft geen indicatoren opgeleverd. Op basis van bovenstaande adviseert Vestigia BV Archeologie & cultuurhistorie voor dit perceel, in overeenstemming met het advies van De Steekproef voor de eerder onderzochte percelen, geen nader archeologisch onderzoek en ziet geen bezwaar tegen de voortgang van de plannen.

Wel wordt vermeld dat wanneer bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden onverhoopt grondsporen en/of vondsten worden aangetroffen, hiervan direct melding dient te worden gemaakt bij het bevoegd gezag, de gemeente Dantumadiel.
Vanuit het oogpunt van archeologie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.2 Ecologie

In Nederland is het rijksbeleid voor natuur vormgegeven via de Ecologische Hoofdstructuur. Het beleid van de Europese Unie (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn), heeft echter grote invloed op dit nationale natuurbeleid. Veel Natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden, ook wel aangeduid als speciale beschermingszones) liggen dan ook binnen de Ecologische Hoofdstructuur.

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De op 1 oktober 2005 vastgestelde gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000).

Ecogroen heeft een Quick scan uitgevoerd. Deze is bijgevoegd als Bijlage 4 Quick scan ecologie. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies uit dit onderzoek samengevat.

Gebiedsgerichte natuurbescherming

Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten, EHS of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS en de aard van de beoogde plannen, zijn geen negatieve effecten te verwachten op beschermde waarden in omliggende natuurgebieden.

Flora en faunawet: aangetroffen en te verwachten soorten

  • In het plangebied en directe omgeving zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen of te verwachten.
  • In het plangebied zijn geen geschikte ruimten aangetroffen die kunnen dienen als verblijfplaatsen van vleermuizen. De opgaande groenstructuren functioneren mogelijk als vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen.
  • (Vaste verblijfplaatsen van) zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet in het plangebied te verwachten. Verspreid in het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele laag beschermde (Ffwet tabel 1) zoogdiersoorten als Mol, Egel, Haas, Gewone bosspitsmuis, Rosse woelmuis, Bosmuis, Veldmuis en Huisspitsmuis aangetroffen of te verwachten.
  • Er zijn diverse vogels van bos en struweel broedend aangetroffen, echter geen vogels waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is.
  • In de binnen het plangebied aanwezige wateren zijn ondanks frequente bemonstering van de wateren geen beschermde vissoorten aangetoond, deze worden hier ook niet verwacht.
  • Verspreid over het onderzoekgebied is de aanwezigheid van laag beschermde amfibieënsoorten als Bastaardkikker, Gewone pad, Bruine kikker en Kleine watersalamander (Ffwet tabel 1) aangetoond. Strikt beschermde amfibieënsoorten worden op basis van bekende verspreidingsgegevens en/of terreinkenmerken niet verwacht.
  • Gezien de terreingesteldheid van het plangebied en bekende verspreidingsgegevens kan worden geconcludeerd dat er geen verblijfplaatsen van beschermde reptielen, ongewervelden en weekdieren aanwezig en te verwachten zijn. Geschikte biotopen voor deze soorten ontbreken.

Flora en faunawet: vervolgstappen en aanbevelingen

  • Om de (te behouden) opgaande lijnvormige groenstructuren geschikt te houden als vliegroute en foerageergebied van vleermuizen, is het van belang rekening te houden met het aanbrengen van kunstlicht. Zie voor nadere informatie paragraaf 3.4, kader 1 in de rapportage in Bijlage 4 Quick scan ecologie.
  • Voor alle vogels geldt dat werkzaamheden die in gebruik zijnde broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen altijd voorkomen dienen te worden. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Het ontzien van broedvogels is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na half juli.
  • Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren, en amfibieën verloren gaan. Om schade aan deze soorten te minimaliseren is het wenselijk – indien de planning van de activiteiten dit toelaat – werkzaamheden in het plangebied zoveel mogelijk uit te voeren in de periode september- december (mits vorstvrij).
  • Binnen het plangebied zijn wel vaste verblijfplaatsen van laag beschermde (Ff-wet tabel 1) zoogdiersoorten als Mol, Egel, Haas, Gewone bosspitsmuis, Rosse woelmuis, Bosmuis, Veldmuis en Huisspitsmuis te verwachten. Bij de planrealisatie zullen mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde grondgebonden zoogdieren verloren gaan. Tevens gaat mogelijk foerageergebied van laag beschermde diersoorten als Ree en Vos verloren. Het aanvragen van een ontheffing is voor deze diersoorten niet aan de orde, omdat voor deze soorten een vrijstelling van de Ff-wet geldt in geval van ruimtelijke ingrepen.

4.3 Water

De watertoets - zoals die in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij het Wetterskip Fryslan. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.

Watertoetsproces

In het kader van de watertoets wordt door Wetterskip Fryslân de randvoorwaarde gesteld dat er 10% compensatie van het verhard oppervlak moet plaatsvinden door uitbreiding van het areaal oppervlaktewater in het gebied.

Deze voorwaarde is op 17 oktober 2011 besproken met Wetterskip Fryslân. Afgesproken is dat:

  • Als de afvoernorm van het landelijk gebied (1,33 liter per seconde per hectare) niet wordt overschreden, is extra compensatie niet nodig.
  • De alternatieve maatregelen zoals opvang regenwater op de percelen, inzijging/infiltratie en/of toepassing van doorlatende verharding, mogen worden ingezet.
  • Eventuele compensatie wordt gezocht op perceelsniveau.

Pas als met de alternatieve maatregelen de landelijke afvoernorm niet wordt gehaald, moet er door middel van toename van de berging een oplossing gezocht worden.

Aan de waterbergingseis (ca. 1000 m3) kan worden voldaan door de aanleg van ca. 500 m3 aan wadi's in het oostelijk deel van het plangebied en het plaatsen van een stuw in het westelijk plangebied (onderzoek en berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 5 Memo waterberging en Bijlage 6 Waterbalans).

Het hoogteverschil tussen het slootpeil en het maaiveld is 1,75 tot 2,55 meter. Het grondwater in het gebied zal vermoedelijk iets hoger staan dan het slootpeil. Dan nog kan geconcludeerd worden dat er een behoorlijke drooglegging is. Voor overlast door een te hoge grondwaterstand hoeft dan ook niet gevreesd te worden. De ondergrond is over het algemeen zandig, met op enkele plaatsen een leemlaagje. Hierdoor kan regenwater gemakkelijk in de bodem wegzakken.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op grond van de wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen een akoestisch onderzoek te worden ingesteld naar geluidbelastingen op de gevels van woningen afkomstig van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en lawaai vanwege industrie. Er is geen industrielawaai in de directe omgeving van het plangebied. Wel ligt er een sportcomplex naast het plangebied.

Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg een zone heeft, waarbinnen onderzoek plaats moet vinden naar de geluidbelasting aan de gevels van nieuw te bouwen woningen en gebouwen ten behoeve van andere geluidgevoelige functies. Een uitzondering geldt voor:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.

De zone geeft aan in welke gevallen wel en in welke gevallen geen geluidsonderzoek behoeft te worden verricht. Voor het bouwen van woningen of een ander geluidgevoelige object buiten de "geluidszone" is een geluidsonderzoek niet verplicht. Daarbinnen geldt die verplichting wel.

De geluidsemissie van een verkeersweg is afhankelijk van het aantal rijstroken en ook van de aard van de omgeving. Daarom heeft een geluidszone langs een weg niet één standaardbreedte. In de Wet geluidhinder (artikel 74) wordt de omvang van de zone voor de verschillende situaties aangegeven.

Voor een weg, niet zijnde een auto(snel)weg, binnen de bebouwde kom:

  • bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
  • bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter.

Nieuwe geluidgevoelige functies dienen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB.

Voor een weg buiten de bebouwde kom en voor een auto(snel)weg (zowel binnen als buiten de bebouwde kom):

  • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
  • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Nieuwe geluidgevoelige functies dienen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde

van Lden 48 dB.

Er is een Akoestisch onderzoek gedaan (deze is opgenomen als Bijlage 7 Akoestisch onderzoek wegverkeer). Uit dit onderzoek blijkt dat de voor een deel van de toekomstige woningen de berekende geluidbelasting op de bouwlijn (gevel(s)) ten gevolge van de Oastein en Rûnwei hoger is dan de voorkeursgrenswaarde (Lden 48 dB). Om de bouw van deze woningen mogelijk te maken zal door burgemeester en wethouders een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder moeten worden vastgesteld.

Spoorweglawaai

Op grond van art. 107 Wgh zijn regels gesteld die voorzien in een zoneringsregeling. Bij ministeriële regeling is een kaart opgesteld met daarop de spoorwegen aangegeven waarop de regeling van toepassing is. Hierop is ook de zonebreedte langs de spoorwegen aangegeven. Ten zuiden van plangebied bevindt zich de spoorweg Leeuwarden/Groningen. De zone langs deze spoorweg is 100 meter. Bij ontwikkelingen binnen deze zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden naar geluid vanwege het spoor.

Er is een Akoestisch onderzoek gedaan (deze is opgenomen als Bijlage 8 Akoestisch onderzoek spoorlawaai). In dit akoestisch onderzoek is de geluidbelasting vanwege het spoorlawaai ter plaatse van de rooilijn (bouwlijn gevel(s) woningen) binnen het plangebied Feanwâlden De Bosk, spoortraject 32 (lijn Leeuwarden - Groningen) berekend.

Uit de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd. ter plaatse van de rooilijn (bouwlijn gevel(s) woningen) binnen het plangebied Feanwâlden De Bosk, spoortraject 32 (lijn Leeuwarden - Groningen) is de berekende geluidsbelasting lager dan de voorkeursgrenswaarde van Lden 55 dB. In kader van de Wet geluidhinder is geen belemmering aanwezig voor de planvorming De Bosk.

Lawaai sportcomplex

In kader van de bestemmingsplanwijziging en goede ruimtelijke ordening is een onderzoek opgesteld voor het inzichtelijk maken van de geluidbelasting ten gevolge van het sportcomplex ter plaatse van de rooilijn (bouwlijn woningen) binnen het plangebied De Bosk (deze is opgenomen als Bijlage 9 Akoestisch onderzoek sportpark). Aan de oostzijde van het sportcomplex worden namelijk gevoelige bestemmingen (woningen) gebouwd binnen de richtafstand van 50 meter, zoals aangegeven in de VNG publicatie "Bedrijven en Milieuzonering".

De binnen het plangebied aangegeven rooilijn (gevels woningen) ligt op een afstand van circa 30 meter vanaf het dichtstbijzijnd gelegen sportveld (veld 1).

Het onderzoek geeft inzicht of kan worden afgeweken van de richtafstand met betrekking tot de daadwerkelijk optredende hinder ten gevolge van de activiteiten (stemgeluid etc.) binnen de perceelsgrens van het sportcomplex.

Voor toetsing van de optredende geluidbelasting is in verband met de ligging van het plangebied binnen de zone van de N356 en spoortraject 32 (lijn Groningen - Leeuwarden), alsmede de voorkomende agrarische activiteiten en woonfunctie, uitgegaan van een gemengd gebied, zoals aangegeven in de VNG publicatie "Bedrijven en Milieuzonering".

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in het onderzoek rekening gehouden met het stemgeluid van de bezoekers, welk in het activiteitenbesluit van toetsing is uitgezonderd.

Uit het onderzoeksresultaat blijkt dat het sportcomplex bij de aangegeven representatieve bedrijfssituatie voldoet aan de in het activiteitenbesluit gestelde grenswaarden (zie pagina 4 van Bijlage 9 Akoestisch onderzoek sportpark) ter plaatse van de binnen het plan Feanwâlden De Bosk aangegeven rooilijn (gevels woningen) en eveneens voldoet aan de richtwaarden voor een gemengd gebied, zoals aangegeven in de VNG publicatie "Bedrijven en Milieuzonering".

De richtafstand van 30 meter kan worden gehanteerd zoals in de planvorming is voorzien en de representatieve bedrijfssituatie van het sportcomplex leidt niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastend functies en milieu gevoelige functies. Voor het ordenen van de ruimte voor verschillende functies is een publicatie uitgebracht door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten: "Bedrijven en milieuzonering", hierna te noemen: "de Handreiking". In deze Handreiking zijn afstanden opgenomen van categorieën bedrijven ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen gelegen in rustige woonwijken of buitengebied. Voor gemengde gebieden, met een matige tot sterke functiemenging, mogen lagere afstandsnormen worden toegestaan.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieu gevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies.
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Bestaande functies rondom het plangebied

Aan de westzijde grenst het plangebied aan het sportcomplex. In het kader van de goede ruimtelijke ordening is een onderzoek opgesteld voor het inzichtelijk maken van de geluidbelasting ten gevolge van het sportcomplex. Deze is nader uitgewerkt in paragraaf 4.4.

Agrarische bedrijven

Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen aan Oastein 27. Het bedrijf heeft 150 melkkoeien en 100 jongvee. Het bedrijf valt onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw Milieubeheer (< 200 koeien). De aan te houden afstand is 100 meter (categorie 2). De afstand tot het plangebied is ruim 200 meter en vormt hiermee geen probleem voor de voorgestane ontwikkeling.

4.6 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is het van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Om de kwaliteit van de bodem te kunnen vaststellen, is er een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd.

Op de locatie Oastein 10 is in maart 2000 door bodemonderzoeksbureau de WMR uit Rinsumageast een verkennend bodemonderzoek, kenmerk 30037/KS, uitgevoerd. In de bovengrond en het grondwater overschreden enkele stoffen de streefwaarde.

Ten zuiden van de locatie Oastein 10 zijn de percelen met de nummers 164 en 165 door bodemonderzoeksbureau de WMR uit Rinsumageast onderzocht. Uit dit verkennend onderzoek, kenmerk 083047-02/JvA blijkt dat er geen verhoogde gehalten in de bodem zijn aangetroffen. Wel zijn er in het grondwater twee stoffen boven de streefwaarde gemeten.

Naar aanleiding van het voorgaande onderzoek werd tijdens een visuele inspectie in het najaar van 2008 stortmateriaal aangetroffen. Dit stortmateriaal lag aan de noordzijde van perceel 165. Op de westzijde is een storthoop gesitueerd en bevat divers materiaal en enkele asbesthoudende golfplaten. Op de oostzijde is eveneens stortmateriaal aangetroffen.

Op 13 november 2008 is een nader onderzoek, kenmerk 083334/JvA, door bodemonderzoeksbureau de WMR uit Rinsumageast uitgevoerd.

Door middel van het graven van sleuven is een tweetal locaties gelokaliseerd.

Namelijk aan de noordzijde voornamelijk plastic (van 0,2-0,7 m-mv). Uit het mengmonster blijkt dat er meerdere stoffen boven de achtergrondwaarde zijn en zink boven de tussenwaarde. Het zink zal verder afgeperkt moeten worden.

Aan de oostzijde ligt stortmateriaal op het maaiveld. Uit het mengmonster blijkt dat hier twee stoffen boven de achtergrondwaarde zijn gemeten. Voorafgaande aan het bouwrijp maken worden de afvalstoffen/stortmateriaal afgevoerd en de verontreiniging van het zink zowel horizontaal als verticaal in kaart gebracht.

4.7 Externe veiligheid

Door de Milieuadviesdienst is advies uitgebracht over externe veiligheid. Dit advies is toegevoegd als Bijlage 10 Advies externe veiligheid. Een begrippenlijst is opgenomen als Bijlage 11 Begrippenlijst externe veiligheid.

Algemeen toetsingskader

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Risicobronnen ten aanzien van het bestemmingsplan Feanwâlden - De Bosk te Feanwâlden

Het plangebied “Uitbreiding Feanwâlden De Bosk” (zie figuur 1) is gesitueerd aan de oostzijde van Feanwâlden. Uit de provinciale Risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied risicobronnen zijn gelegen waarvan de risicocontouren of het invloedsgebied zijn gelegen binnen het plangebied (zie figuur 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.bpFWdeBosk-0401_0006.jpg"

Figuur 1: Begrenzing plangebied Uitbreiding Feanwâlden - De Bosk

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.bpFWdeBosk-0401_0007.jpg"

Figuur 2: Risicobronnen

De relevante risicobronnen voor het plangebied zijn:

  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over wegen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over spoorwegen.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied loopt een hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie. Het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van aardgastransportleiding N-505-30 ligt heeft de bestemming “Agrarisch”.

In figuur 3 is te zien dat de 1% letaliteitszone (invloedsgebied) van transportleiding N-505-30 deels over het plangebied valt. Het invloedsgebied van de transportleiding die langs het plangebied loopt wordt visueel met een bruine contour weergegeven. De transportleidingen zelf worden met een aqua kleur weergegeven. De donkerblauw gekleurde transportleiding betreft de leiding waar het om gaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.bpFWdeBosk-0401_0008.png"

Figuur 3: N-505-30

De zuidrand van het plangebied ligt op circa 65 meter afstand van de aardgastransportleiding. Het plangebied valt deels binnen de 1 % letaliteitszone, maar buiten de 100 % letaliteitszone van de leiding. Dit houdt in dat een beperkte verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden.

Bij een beperkte verantwoording dienen de volgende elementen betrokken te worden: de personendichtheid binnen het invloedsgebied, de hoogte van het groepsrisico, de bestrijdbaarheid/beperking van een incident en de zelfredzaamheid.

Met behulp van het rekenprogramma CAROLA kan worden bepaald of voldaan wordt aan de risiconormen voor de externe veiligheid, zoals die zijn vastgelegd in het Bevb. CAROLA is de afkorting voor 'Computer Applicatie voor Risicoberekeningen aan Ondergrondse Leidingen met Aardgas'. Het is het rekenpakket voor bevoegd gezag, adviesbureaus, leidingeigenaren en leidingexploitanten en is gebaseerd op een rekenmethodiek die is ontwikkeld door de Gasunie en het RIVM.

Het resultaat van een berekening bestaat uit de PR (plaatsgebonden risico) -contouren en de FN-curve voor het GR. In deze curve wordt waarin op de horizontale as het aantal slachtoffers weergegeven (N) en op de verticale de cumulatieve kans per jaar (F) dat een groep personen met een bepaalde omvang dodelijk door een ongeval met gevaarlijke stoffen wordt getroffen.

PR (plaatsgebonden risico)

Het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) stelt dat geen kwetsbare objecten mogen voorkomen binnen de 10-6 contouren van leidingen waarin gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Als dat toch het geval is dan is er sprake van een zogenaamd knelpunt. De leidingbeheerder is verplicht zodanige maatregelen te treffen dat zulke knelpunten vóór 1 januari 2014 worden opgeheven. Uit zowel het rekenprogramma CAROLA als uit de Risicokaart is gebleken dat geen PR 10-6 contour geldt.

Belemmeringenstrook

Conform artikel 14 lid 1 van het Bevb dient een bestemmingsplan de ligging weer te geven van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt tenminste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Ligging GR t.o.v. oriëntatiewaarde

De wetgeving verbindt geen harde normen aan de toelaatbaarheid van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen een invloedsgebied, zoals dat wel het geval is bij een PR (plaatsgebonden risico) -contour.

Wel bestaat voor het bevoegd gezag bij het vaststellen van ruimtelijke plannen de wettelijke verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is van toepassing voor ruimtelijke plannen binnen een invloedsgebied in de gevallen dat het Bevb dat voorschrijft. Uit het voorgaande is gebleken dat in het kader van de verantwoordingsplicht de hogedruk aardgastransportleiding de risicobron is.

Berekening GR (groepsrisico)

De GR berekening wordt uitgevoerd over een bepaald stuk tracé. Dit tracé bestaat uit de lengte van het plangebied vermeerderd met het invloedsgebied aan weerszijden van het plangebied.

Huidige situatie

Het invloedsgebied van de aardgastransportleiding valt deels over het plangebied. Hierbinnen bevinden zich geen objecten waar mensen verblijven.

De bepaling van de aanwezige personen binnen het invloedsgebied van aardgastransportleiding N-505-30 is gebaseerd op de aantallen personen per hectare genoemd in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico van november 2007. In deze Handreiking staat beschreven dat voor woongebieden met een rustige woonwijk uitgegaan moet worden van een bevolkingsdichtheid van 25 personen per hectare. Voor een industriegebied met een lage personeelsdichtheid wordt met een bevolkingsdichtheid van 5 personen per hectare gerekend. Voor het buitengebied moet worden uitgegaan van een bevolkingsdichtheid van 1 persoon per hectare. Voor aardgastransportleiding N-505-30 is het GR (groepsrisico) berekend. In figuur 5 wordt het resultaat van de berekening van de transportleiding weergegeven die met behulp van het rekenprogramma CAROLA is gegenereerd.

Zoals gezegd wordt het invloedsgebied van de transportleiding met een bruine contour weergegeven. De transportleidingen zelf worden met een aqua kleur weergegeven. De donkerblauw gekleurde transportleiding betreft de leiding waar het om gaat en het groen gekleurde deel betreft het stuk tracé waarvoor een GR berekend is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.bpFWdeBosk-0401_0009.jpg"

Figuur 4: Nulsituatie aardgastransportleiding N-505-30

Uit de FN-curve kan worden opgemaakt dat het GR binnen het invloedsgebied van de transportleiding zo laag is dat deze niet gepresenteerd kan worden (zie figuur 6). In deze curve wordt waarin op de horizontale as het aantal slachtoffers weergegeven (N) en op de verticale de cumulatieve kans per jaar (F) dat een groep personen met een bepaalde omvang dodelijk door een ongeval met gevaarlijke stoffen wordt getroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1891.bpFWdeBosk-0401_0010.jpg"

Figuur 5: FN-curve van N-505-30

Toekomstige situatie

GR t.o.v. nulsituatie

Het plangebied wordt ontwikkeld tot een nieuwbouwplan ten behoeve van woningbouw. Een breed scala aan woonvormen, van vrijstaand zelfstandig wonen tot aan geclusterd (zorg)wonen, moet in dit gebied mogelijk worden. Het aantal personen neemt als gevolg van dit plan toe.

Vanuit hulpverleningsperspectief is het onwenselijk om niet zelfredzame personen in een invloedsgebied van een risicobron te huisvesten. Het invloedsgebied van de aardgastransportleiding valt deels over het plangebied. Aangezien de regeling van het bestemmingsplan ook speciale woonvormen mogelijke maakt, wordt geadviseerd om deze bebouwing buiten het invloedsgebied van de aardgastransportleiding te houden. Ook voor zelfredzame personen geldt dat het beter is om deze bebouwing buiten het invloedsgebied van de aardgastransportleiding te houden.

Geadviseerd wordt om geen bebouwing binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding te realiseren. Dit houdt in dat het aantal personen binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding als gevolg van dit plan niet toeneemt en dat ook in de toekomstige situatie het GR binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding zo laag blijft dat deze niet als zodanig gepresenteerd kan worden.

Concluderen dat, gezien de ligging van de toekomstige bouwvlakken, de hogedruk aardgastransportleiding geen belemmering vormt voor het groepsrisico van het onderhavige plan.

Transport van gevaarlijke stoffen over wegen

Wettelijke bepalingen en beleid

Op het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is in het kader van externe veiligheid regelgeving van toepassing. Door het Rijk is de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (cRNVGS) uitgebracht. Dit document gaat onder meer in op de toepassing van de risicobenadering bij omgevingsbesluiten.

De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vooralsnog niet wettelijk vastgelegd. In november 2008 is er een ambtelijk concept Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (Btev) aangeboden aan de Tweede kamer. Het Besluit zal naar verwachting in 2012 in werking treden.

De cRNVGS1 is op 1 januari 2010 gewijzigd. De wijziging heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over het water. Met de wijziging wordt geanticipeerd op de toekomstige Btev, waarin de regulering van het Basisnet in de ruimtelijke ordening zal worden vastgelegd. Het Basisnet houdt in dat er in Nederland trajecten worden aangewezen waarover het transport van gevaarlijke stoffen ongelimiteerd moet kunnen plaatsvinden, terwijl er daarnaast ook delen worden aangewezen waar slechts beperkt transport mag plaatsvinden, omdat hier juist de bebouwing nabij de infrastructuur voorrang krijgt.

De cRNVGS geldt alleen voor Rijkswegen, omleidingroutes van diverse tunnels en grote verkeersknooppunten.

Bronnen en afbakening

Op circa 15 meter van het plangebied loopt de provinciale Rondweg. Hierover vindt in principe lokaal transport van gevaarlijke stoffen plaats. Zoals gezegd hoeft volgens de cRNVGS geen rekening met deze weg gehouden te worden. Het transport over de Rondweg vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Spoorwegen

Door het plangebied loopt de spoorlijn Groningen-Leeuwarden. Over deze spoorlijn vindt in principe geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Wel kan er zeer incidenteel transport plaatsvinden ingeval er geen transporten van gevaarlijke stoffen kunnen plaatsvinden over het traject Groningen-Meppel.

Volgens het Concept Besluit transportroutes externe veiligheid, het Basisnet Spoor en het rapport Vervoer van gevaarlijke stoffen door Fryslân (van 20 december 2010) zijn voor zowel het PR als het GR geen knelpunten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor.

Geconcludeerd wordt dat de spoorweg geen belemmering vormt voor het onderhavige plan.

4.8 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels - voor zover nodig geoordeeld - van een nadere toelichting voorzien.

De regels geven inhoud aan de (op de verbeelding aangegeven) bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;

Hoofdstuk 3 Algemene regels;

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1. Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden de in regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels. De meeste bestemmingen bestaan uit:

  • a. een bestemmingsomschrijving en
  • b. bouwregels

Daarnaast is bij enige bestemmingen nog opgenomen:

  • c. een afwijkingsmogelijkheid en/of
  • d. specifieke gebruiksregels.

Ad a. Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.

Ad b. Bouwregels

De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.

Ondergronds bouwen is toegestaan zolang maar wordt gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de bouwregels. Doorgaans betekent dit dat ondergrondse gebouwen, bijvoorbeeld (parkeer)kelders, uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht.

Ad c. Afwijkingsmogelijkheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bepaalde regels. In beginsel betreft het afwijkingen van geringe aard, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.

Ad d. Specifieke gebruiksregel

In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Desgewenst kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat regels die in hun algemeenheid voor het hele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen zijn ze in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.

5.2 Nadere toelichting op de bestemmingsregels

In het plangebied komen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Water' en 'Woongebied' voor.

In de bestemmingsomschrijvingen is aangegeven waar de gronden voor gebruikt kunnen worden.

Binnen de bestemming 'Groen' is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor het rooien of kappen van houtsingels en het dempen van waterlopen.

Binnen de bestemming 'Woongebied' is geregeld dat ook een kleinschalige woonvorm onder de functie wonen worden begrepen. Deze bestemming kent bouwregels, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen.

Agrarisch

De bestemming 'Agrarisch' is gericht op de gronden in het plangebied met een agrarisch karakter. Hobbymatig gebruik ten behoeve van het houden van dieren is in de bestemming begrepen.

Binnen de bestemming zijn wegen en paden toegestaan waarvan het gebruik ondergeschikt is aan de agrarische bestemming.

Groen

De bestemming 'Groen' heeft betrekking op de grotere beplantingselementen, openbare groenvoorzieningen en speelveldjes.

 

Verkeer- en verblijfsgebied

De woonstraten, paden, parkeervoorzieningen en dergelijke zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

Woongebied

De bestemming 'Woongebied' is gericht op woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan huis verbonden beroep. In de gebruiksregels is expliciet aangeven dat vrijstaande ondergeschikte gebouwen niet gebruikt mogen worden ten behoeve van bewoning, een aan huis verbonden beroep, winkel- en bedrijfsruimten. Daarnaast is niet-permanente bewoning uitgesloten, evenals het gebruik van gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen en koffiehuizen/coffeeshops.

De juridische vormgeving is zodanig dat veranderingen van woningen, bijgebouwen en dergelijke mogelijk zijn, zolang de hoofdstructuur en het woonklimaat in het algemeen niet worden aangetast.

De houtsingels zijn op de verbeelding aangeduid en worden in de regels met een vergunningstelsel beschermd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet.

De Grondexploitatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid en verplichting om de kosten van grondexploitaties te verhalen op en te verdelen tussen de grondeigenaren in het plangebied. Daarnaast biedt het stelsel gemeenten de mogelijkheid om eisen te stellen aan de kwaliteit van de inrichting van het gebied en de fasering van de ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is, dat een grondeigenaar in beginsel de mogelijkheid heeft om zijn eigen perceel te ontwikkelen.

Volgens de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan, bij de vaststelling van het bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen onder meer als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Aangezien alle gronden die ontwikkeld worden ten behoeve van onderhavig plan in eigendom zijn van de gemeente, is het kostenverhaal verzekerd en is er ook geen noodzaak tot het stellen van locatie-eisen. De gemeenteraad zal dan ook geen exploitatieplan vaststellen.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan "Feanwâlden - De Bosk" heeft vanaf 6 december 2012 tot 17 januari 2013 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen.

De resultaten van deze inspraakprocedure zijn in Bijlage 12 van deze toelichting opgenomen. Tevens is daarbij vermeld of de inspraakreacties aanleiding hebben gegeven om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.

7.2 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan "Feanwâlden - De Bosk" is aan de daartoe aangewezen instanties toegezonden.

De overlegreacties en de beantwoording daarvan zijn in Bijlage 12 van deze toelichting opgenomen. Tevens is vermeld of de overlegreacties aanleiding hebben gegeven om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.

Aan de gemeenteraad zal ook worden voorgesteld geen exploitatieplan vast te stellen.

Volstaan wordt met een bespreking van de exploitatieopzet van het plan door de gemeenteraad in het kader van de vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan.

februari 2014.