direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied Sittard
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1883.BUITENGSITTARD-VA01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik, waaronder begrepen het gebruik als hobbydierenweide;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'antennemasten', zoekgebied voor het plaatsen van antennemasten. de regels in artikel 42.1 zijn van toepassing;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'erosiegebied', erosiegebied. De regels in artikel 42.4 dienen in acht te worden genomen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'provinciale ontwikkelingszone groen (pog)', de provinciale ontwikkelingszone groen. De regels in artikel 42.10 dienen in acht te worden genomen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'recreatief netwerk', een recreatief netwerk. De regels in artikel 42.11 zijn van toepassing;
  • f. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • g. agrarisch natuurbeheer;

met de daarbij behorende:

  • h. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ter plaatse noodzakelijk zijn uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering, danwel uit een oogpunt van beheer en onderhoud overeenkomstig de bestemmingsomschrijving, waaronder begrepen beperkte voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;
  • b. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2 meter, met uitzondering van terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1,5 meter bedraagt.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Hagelnetten

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 voor het bouwen/ oprichten van hagelnetten, mits:

  • a. de omgevingsvergunning geen betrekking heeft op gronden:
  • b. door de zichtbaarheid van de hagelnetten geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de beleving van het landschap, zoals die wordt bepaald door de openheid op de plateaus en de ligging ten opzichte van wegen, paden, dorpen en bebouwing, dan wel door landschappelijke inpassing een en ander kan worden voorkomen, zoals in de vorm van een omsluitende haag van voldoende hoogte;
  • c. de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus;
  • d. bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van hagelnetten op de plateaus de volgende elementen worden betrokken bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning, aan de hand waarvan de noodzaak van het gebruik van hagelnetten wordt afgewogen tegen de aantasting van de beleving van het landschap:
    • 1. zicht op continuïteit van het bedrijf;
    • 2. beschrijving van de locatie waar de hagelnetten worden geplaatst;
    • 3. de aanwezigheid van de reeds aanwezige beplanting, windschermen of bosjes;
    • 4. invloed van reliëf op de zichtbaarheid;
    • 5. het gebruikte (constructie)materiaal voor de netten;
    • 6. de aangevraagde oppervlakte hagelnetten;
    • 7. de ligging ten opzichte van wegen, paden, dorpen en bebouwing.
  • e. de hagelnetten niet doorlopen tot aan de grond;
3.3.2 Hoogzit

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 voor het bouwen van een hoogzit ten behoeve van de uitoefening van de jacht of natuurstudie, mits de bouwhoogte niet meer dan 6 meter bedraagt.

3.3.3 Schuilgelegenheid

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 voor het bouwen van schuilgelegenheden voor het hobbymatig houden van dieren, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de noodzaak van de schuilgelegenheid uit een oogpunt van dierenwelzijn is aangetoond;
  • b. aangetoond is dat er geen reële mogelijkheden zijn voor het bouwen van een schuilgelegenheid binnen het bouwvlak;
  • c. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
  • d. de oppervlakte bedraagt maximaal:
    • 1. 18 m² indien sprake is van een perceel van 2.000 m² - 5.000 m²;
    • 2. 24 m² indien sprake is van een perceel van 5.000 m² - 10.000 m²;
    • 3. 27 m² indien sprake is van een perceel van 10.000 m² - 20.000 m²;
    • 4. 36 m² indien sprake is van een perceel van 20.000 m² of meer;
  • a. de afstand tot de stedelijke bebouwing binnen de kernen bedraagt maximaal 250 meter;
  • b. de gronden niet zijn gelegen binnen de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur (ehs)';
  • c. de schuilgelegenheid landschappelijk goed wordt ingepast met gebiedseigen beplanting, een en ander ter beoordeling van het bevoegd gezag;
  • d. de afstand tot aanwezige bouwkavels is maximaal 50 meter.
3.3.4 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte van boogkassen, folietunnels en blaastunnels bedraagt maximaal 1,50 meter;
  • b. de oppervlakte van de onder a. genoemde voorzieningen bedraagt maximaal 0,5 ha. per bedrijf;
  • c. boogkassen dienen te worden gesitueerd aansluitend aan het agrarisch bouwvlak;
  • d. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus zoals aangegeven op de als bijlage 2 bij deze regels behorende 'Kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen';
  • e. de ontwikkeling dient gepaard te gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Daartoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de voorzieningen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
  • f. aangetoond dient te worden dat afdoende maatregelen worden getroffen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek;
  • g. de omgevingsvergunning mag geen betrekking hebben op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 4%, volgens de bij de herziening "Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen" behorende, als bijlage 2 bij deze regels behorende 'Kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen';
  • h. vooraf dient advies te worden gevraagd aan een (regionale) kwaliteitscommissie.
3.3.5 Voederberging of voederruif

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 voor het bouwen van een voederberging of voederruif voor de instandhouding van het wild, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedraagt;
  • b. de inhoud niet meer dan 3 m³ bedraagt.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen

Het realiseren/aanleggen van tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen zoals het gebruik van landbouwplastic is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. hierdoor geen actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden worden aangetast;
  • b. de tijdelijke voorziening niet langer dan zes maanden per kalenderjaar aanwezig is en de voorziening na afloop van de periode waarin deze nodig is wordt verwijderd.
  • c. het gebruik mag niet leiden tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus zoals aangegeven op de als bijlage 2 bij deze regels behorende 'Kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen;
  • d. het hellingspercentage niet groter is dan 4%, volgens de als bijlage 2 bij deze regels behorende 'Kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen';
  • e. er gebruik wordt gemaakt van landbouwplastic, met dien verstande dat het niet langer dan 6 maanden aanwezig mag zijn en het landbouwplastic na afloop van de periode waarin deze nodig is, wordt verwijderd;
  • f. het gebruik van landbouwplastic nodzakelijk is voor het afdekken van landbouwproducten die tijdelijk in het open veld worden opgeslagen.
3.4.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik:

  • a. voor detailhandel;
  • b. voor het houden van evenementen;
  • c. voor kamperen;
  • d. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  • e. als sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide;
  • f. voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorvoertuigen;
  • g. voor het racen of crossen met motorvoertuigen;
  • h. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • i. voor militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
  • j. voor het plaatsen van mestzakken of daarmee vergelijkbare voorzieningen;
  • k. voor opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  • l. als paardenbakken;
  • m. voor permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen, inclusief aan het wonen gerelateerde activiteiten en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  • n. voor tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen en/of opslag van daarvoor gebruikt materiaal buiten de teeltperiode waarvoor de voorzieningen nodig zijn.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4 voor het gebruik van gronden als kampeerterrein voor kleinschalig kamperen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de gronden niet zijn gelegen binnen de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur (ehs)' en/of binnen de aanduiding 'provinciale ontwikkelingszone groen (pog)';
  • b. het kampeerterrein mag uitsluitend als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf worden opgericht en direct aansluitend aan het bestemmingsvlak voor dat bedrijf;
  • c. aangetoond moet worden dat binnen het bestemmingsvlak geen reële mogelijkheden zijn voor realisering van het kampeerterrein;
  • d. het totaal aantal kampeermiddelen op het terrein mag, inclusief het gedeelte van het kampeerterrein binnen het bestemmings- en/of bouwvlak, maximaal 15 bedragen;
  • e. er mag geen sprake zijn van aantasting van bestaande natuur, landschapelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden;
  • f. parkeren dient op eigen terrein binnen het bestemmingsvlak plaats te vinden;
  • g. omliggende functies mogen door het gebruik als kampeerterrein niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoeringsmogelijkheden;
  • h. het kampeerterrein moet landschappelijk goed wordt ingepast met gebiedseigen beplanting, een en ander ter beoordeling van het bevoegd gezag.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, tenzij dit noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting anders dan ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur;
  • c. het bebossen van gronden;
  • d. het verwijderen van graften, bosstroken en/of grasbanen;
  • e. diepploegen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - hamsterkernleefgebied'.
3.6.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 3.6.1 geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn danwel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan in werking treedt, in uitvoering zijn;
  • c. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd kracxhtens een reeds verleende vergunning.
3.6.3 Toelaatbaarheid

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, mits uitvoering van de werken en/of werkzaamheden niet leidt tot de in bijlage 1 genoemde gevolgen voor landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden.