direct naar inhoud van 3.2 Milieu- en hinderaspecten
Plan: Kern Graetheide
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1883.BPKernGraet-VA01

3.2 Milieu- en hinderaspecten

3.2.1 Geluid

Bij het aspect geluid in het bestemmingsplan gaat het om het ruimtelijk mogelijk maken van aan de ene kant bronnen van geluid (zoals industrie, spoor- en wegverkeer) en aan de andere kant bestemmingen die een zekere mate van rust behoeven (zoals woningen en ziekenhuizen).

Bij de gemeente zijn in de huidige situatie met betrekking tot geluid geen knelpunten bekend.

In het kader van de Wgh is voor een beheersgericht bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek noodzakelijk omdat er geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt.

Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn wegen gelegen die of een lage etmaalintensiteit dan wel een 30 km/uur-regime kennen en hebben geen zone. Dit betekent echter niet dat deze wegen niet onderzoeksplichtig zijn. Formeel kan voor deze wegen geen hogere grenswaarde aangevraagd of verleend worden, omdat ze geen zone hebben. Vanuit de ruimtelijke ordening moet echter wel beoordeeld worden of de geluidbelasting op woningen nabij een 30 km/uur weg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Bij nieuwbouw van woningen en reconstructie van wegen zal altijd getoetst moeten worden aan de wettelijke eisen voor het binnenniveau, te weten 33 dB (in een enkel geval geldt een eis van 43 dB voor het binnenniveau, zie artikel 3.1 bouwbesluit).

Dit betekent dat ook voor 30 km/uur wegen een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd, indien de geluidbelasting op de gevel mogelijk meer dan 53 dB zal bedragen.

Het bestemmingsplan maakt nu geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Derhalve wordt in het kader van dit bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Nieuwe ontwikkelingen binnen de geluidszone(s) van zoneplichtige wegen dienen, indien van toepassing, getoetst te worden aan de Wet geluidhinder.

3.2.2 Bodem

Algemene kenmerken van het gemeentelijke bodembeheerbeleid

Op 26 april 2011 hebben burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen het Bodembeheerplan 2011 vastgesteld. Dat is vervolgens op 12 mei 2011 in werking getreden. Samen met de bodemkwaliteitskaart en de bodemfunctieklassenkaart geeft het Bodembeheerplan het toetsingskader voor het omgaan met diffuus verontreinigde grond binnen Sittard-Geleen.

Het Bodembeheerplan is niet van toepassing bij de aanpak van zgn. puntverontreinigingen en ook niet bij de aanpak van verontreinigd grondwater.

Voor de aanpak van puntverontreinigingen gelden de Wet bodembescherming en het provinciale bodemsaneringsbeleid. (Diffuse) grondwaterverontreiniging kan worden aangepakt via het instrument van gebiedsgericht grondwaterbeheer, zodra de Wet bodembescherming daarin voorziet.


Het Bodembeheerplan 2011 en ruimtelijke ordening

Wat betreft de te hanteren bodemkwaliteitsdoelstellingen kent de Wet ruimtelijke ordening beleids-vrijheid die in het Bodembeheerplan, voor ruimtelijke ontwikkelingen, als volgt is ingevuld.

  • Het gebied waar de regels uit het Bodembeheerplan van toepassing zijn.

Het ruimtelijke plan is gelegen in het gebied Graetheide en vanuit de Wet ruimtelijke ordening is dan ook de gemeente bevoegd gezag voor het beoordelen van de bodemkwaliteit.

  • De bodemkwaliteitsdoelstellingen die bij ruimtelijke ontwikkelingen worden nagestreefd.

Algemeen geldt hierbij dat op een locatie alleen sanerende maatregelen moeten worden getroffen, indien er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Voor wat betreft de saneringsdoelstelling bij saneringen van historische verontreinigingen (ontstaan vóór 1987) wordt onverkort aangesloten bij de functiewaarden uit het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit. Bij de sanering van niet-historische verontreinigingen (ontstaan vanaf 1987) geldt de verwijdering van de veroorzaakte verontreiniging c.q. de herstelplicht van de bodemkwaliteit.

  • De mogelijkheden voor het hergebruik van grond.

Hierbij sluit de gemeente aan bij het generieke kader uit het Besluit bodemkwaliteit.

D.w.z.: een partij her te gebruiken grond moet voldoen aan de bodemfunctieklasse (volgens de bodem-functieklassenkaart) van de ontvangende bodem en aan de bodemkwaliteitsklasse (volgens de bodem-kwaliteitskaart) van de ontvangende bodem.

In de concrete gevallen geldt de strengste van beide eisen.

  • De mogelijkheden om gebruik te maken van informatie uit de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de bodemkwaliteit.

Gebruik van de bodemkwaliteitskaart is ook mogelijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen een voldoende betrouwbare voorspelling te kunnen doen over de te verwachten bodemkwaliteit.

Algemeen geldt hierbij dat bij locaties die geen puntbron zijn c.q. naar verwachting niet beïnvloed zijn door een puntbron, de bodemkwaliteitskaart gebruikt kan worden om die voorspelling te doen.

  • Wanneer geldt de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel voor de bodemkwaliteit en is bodemonderzoek nodig?

Bij ruimtelijke ontwikkelingen op locaties waar mogelijk sprake is van ernstige bodemverontreiniging, op locaties die zijn uitgezonderd van de bodemkwaliteitskaart en bij gronden met de bestemming moestuin/volkstuin, dient altijd een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

  • Het uitvoeren van een historisch onderzoek.

Dit ter onderbouwing van de verwachting dat de bodem geen puntbron is c.q. niet beïnvloed is door een puntbron, en (vermoedelijk) geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.


Voor meer gedetailleerde informatie en achtergronden wordt verwezen naar het Bodembeheerplan 2011 en het rapport bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart uit juli 2010.

Als onderdeel van het bodembeheerplan is een zogenaamde bodemkwaliteitskaart en bodem-functieklassenkaart opgesteld.

Uit deze kaarten blijkt dat de bodemkwaliteit binnen het plangebied voldoet aan de kwaliteit AW2000 (schone grond) en voor gedeeltes aan maximale waarde voor wonen.


Dit bestemmingsplan heeft het karakter van een beheerplan. Dit betekent dat de bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied gehandhaafd worden en overeenkomstig de huidige situatie geregeld worden in het bestemmingsplan. Er is geen sprake van nieuwbouw in het gebied. Om deze redenen en gelet op het bodembeheerplan is er geen noodzaak om bodemonderzoek uit te voeren.

3.2.3 Externe veiligheid
  • 1. Beleidskader externe veiligheid


Inleiding

In de wet- en regelgeving ten behoeve van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. Richtlijnen voor stationaire bronnen zijn terug te vinden in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen. De richtlijnen voor transport zijn vastgelegd in de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen en de Regeling Externe Veiligheid Buisleidingen. In deze richtlijnen worden normwaarden genoemd voor twee typen risico's; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico geeft aan wat de jaarlijkse kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit is. Het plaatsgebonden risico is geheel afhankelijk van de hoeveelheid en de aard van bij de risicovolle activiteit betrokken gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie. De grenswaarde van het plaatsgebonden risico is een kans van één op de miljoen per jaar (10-6 per jaar). Binnen deze risicocontour mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden.


Groepsrisico

Het groepsrisico wordt zowel bepaald door de mogelijke ongevallen en de bijbehorende ongeval-frequentie als het aantal aanwezigen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Het groepsrisico geeft inzicht in hoe hoog het totale aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. Dit is geen harde norm, maar geldt als richtwaarde. Het bevoegd gezag1 bepaalt zelf of zij een groepsrisico in een bepaalde situatie acceptabel vindt of niet.


Verantwoordingsplicht groepsrisico

De Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen geeft aan dat "over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd." "Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen."


In het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen is over de verantwoordingsplicht opgenomen dat "bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding wordt verantwoord." Er kan volstaan worden met een beperkte verantwoording als er geen mensen aanwezig zijn binnen 100% letaliteitsgebied of als het groepsrisico minder dan 10% toeneemt en onder 0,1 maal onder de oriëntatiewaarde blijft.


Tot slot schrijft het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen dat bij elk ruimtelijk besluit binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van een stationaire risicobron, de verantwoordingsplicht moet worden doorlopen.


Buiten de aangehaalde besluiten is de verantwoording van het groepsrisico sowieso een noodzakelijk onderdeel van een 'goede ruimtelijke onderbouwing' van een bestemmingsplan in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.

  • 2. Risico-inventarisatie


Algemeen

Op Risicokaart.nl staan ter hoogte of in de omgeving van het plangebied diverse risicobronnen. Graetheide wordt ingeklemd tussen in het westen het Julianakanaal en in het oosten de snelweg A2/E25. Door het plangebied lopen eveneens twee buisleidingen; een hoge druk gastransportleiding (A-521-02-KR-006) in het zuiden van het plangebied en een K1-leiding (Pijpleiding Rotterdam-Beek) in het westen van het plangebied. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich op een afstand van hemelsbreed circa 4 kilometer het bedrijventerrein Chemelot.


Snelweg A2/E25

In bijlage 5 (tabel afstanden en vervoerscijfers basisnet weg) van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen staan de cijfers met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over het wegvak L85 (Born-Urmond) van de A2/E25.


De A2/E25 tussen Born en Urmond heeft in de Circulaire een veiligheidszone van 17 meter, berekend vanaf het midden van de weg. De snelweg ligt echter op een afstand van meer dan een kilometer van het plangebied, waardoor er geen invloed is op het plangebied. Omdat dit een conserverend bestemmingsplan betreft, vinden er geen veranderingen in functies en aantallen personen plaats. Dit betekent dat het groepsrisico onveranderd blijft.


Gezien het transport van toxische stoffen over de snelweg wordt in dit document wel een effectbeschrijving gemaakt van het scenario toxische wolk.


Gemeentelijke wegen

Binnen de gemeente Sittard-Geleen geldt een routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen het plangebied zijn geen wegen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg aangewezen. Dit betekent dat er geen structurele transporten van gevaarlijke stoffen over deze wegen vervoerd worden en de risico's daarmee ook verwaarloosbaar zijn.


Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan waardoor er geen toename van het groepsrisico plaatsvindt, hoeft conform de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen over de gemeentelijke wegen, het groepsrisico niet te worden betrokken bij het vaststellen van dit bestemmingsplan.


Julianakanaal

Ten westen van het plangebied is het Julianakanaal gelegen. Het Julianakanaal is opgenomen in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen als vaarweg die deel uitmaakt van Basisnet Water. Het kanaal wordt aangeduid als een 'zwarte' vaarweg (zie tabel 3.3), hetgeen inhoudt dat deze alleen gebruikt wordt door binnenvaartschepen. Bij zwarte vaarwegen is er, met name uit pragmatische overwegingen, voor gekozen om lijnen vast te stellen die vrijwel overeen komen met de rand van de vaarweg. Deze gelden als risicolijn waar het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over die vaarweg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. De rand van de vaarweg, en daarmee het 10-6 per jaar plaatsgebonden risico, is buiten het plangebied gelegen. Het invloedsgebied voor de getransporteerde stoffen (ca. 1.100 m) is over het plangebied gelegen.


Vaarwegen   Aantallen schepen met gevaarlijke stoffen voor berekening van het GR  
Categorie   Naamgeving   Type schepen   LF1   LF2   LT1   LT2   GF2   GF3   GT3   GT5  
Route Maasroute  
Zwart   Julianakanaal   Binnenvaart   803   2.710   40   0   0   289   258   0  

In het kader van het definitief ontwerp Basisnet water is bepaald dat enkel voor zeer hoge bevolkingsdichtheden (>2.250 pers /ha enkelzijdig) sprake is van een groepsrisico boven de 0,1 x de oriëntatiewaarde. Gelet op de beperkte personendichtheid ter plaatse is een groepsrisicoberekening niet nodig en kan gesteld worden dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde.

Verder zal bij het Basisnet water een plasbrandaandachtsgebied (PAG) gelden van 25 meter. Het PAG is niet binnen de plangrens gelegen. Het Basisnet wordt, naar verwachting, in 2012 wettelijk vastgelegd.


Hoge druk gastransportleiding

In het zuiden van het plangebied ligt de hogedruk gastransportleiding A-521-02-KR-006 van de Gasunie. Deze kenmerken en daarbij horende afstanden zijn in de onderstaande tabel opgenomen

Leidingdeel   Ligging leiding t.o.v. bestemmingsplan   Maximal e werk-
druk  
Leiding-diameter   Plaatsgebonden risico 10-6 contour   Invloeds-gebied
(1% letaliteit)  
Invloedsgebied(100% letaliteit)  
A-521-02-KR-006   12 meter t.o.v. dichtstbijzijnde bebouwing   66 bar   16 inch   0 meter   210 meter2    100 meter  


De 10-6 plaatsgebonden risicoafstand ligt op 0 meter en daarmee precies op de leiding. Uit het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen volgt dat er een belemmeringenstrook van tenminste 5 meter in acht moet worden genomen, gemeten vanaf het hart van de buisleiding. In het bestemmingsplan kunnen binnen deze vijf meter geen (nieuwe) bouwwerken worden toegestaan. Met betrekking tot de in het zuidwesten gelegen maatschappelijke voorziening volgt uit het bestemmingsplan dat het uitgesloten is dat de terreingrens als kwetsbaar object wordt aangemerkt.


Binnen het invloedsgebied is bebouwing aanwezig. Dit betekent dat er een directe invloed is op het groepsrisico. Echter omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft, vinden er geen veranderingen in functies en aantallen personen plaats. Voor dit bestemmingsplan is gekeken of het aantal aanwezigen veranderd binnen het invloedsgebied. Dit is niet geval omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft. Daarmee verandert het groepsrisico niet voor dit bestemmingsplan. In de huidige situatie ligt het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde.

Omdat de leiding zo dicht bij de bebouwing ligt wordt wel een aanlegvergunningenstelsel opgenomen in het bestemmingsplan. Hiermee is er meer toezicht op werkzaamheden langs de leiding, waarmee graafschade beter voorkomen kan worden. Dit is namelijk een van de meest voorkomende oorzaken van een incident. Daarnaast is er een directe invloed met betrekking tot de effecten. In het kader van de effectbeschrijving worden de scenario's leidingbreuk en fakkelbrand beschreven.


Pijpleiding Rotterdam-Beek

In het westen van het plangebied ligt de Pijpleiding Rotterdam-Beek (PRB). Deze K1-leiding heeft een diameter van 8 inch en een operationele druk van 80 bar. De PR 10-6 contour ligt op 11 meter. In het bestemmingsplan kunnen binnen deze 11 meter geen kwetsbare objecten worden toegestaan. In het kader van het Besluit externe veiligheid buisleidingen geldt dat de exploitant ontstane knelpunten vóór 1 januari 2014 moet saneren. In dit Besluit is tevens opgenomen dat het bevoegde gezag bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit rekening mag houden met de resultaten van deze verplichting tot sanering.

De PRB-leiding kent een 1%-letaliteitsgebied van 27 meter. Net als bij gasleidingen geldt dat dit invloedsgebied over het plangebied ligt. Ook hier geldt dat het aantal mensen onder het huidige besluit en toekomstige bestemmingsplan niet verandert. Dit betekent dat het groepsrisico niet verandert. Ook hier ligt het groepsrisico in de huidige situatie ruim onder de oriëntatiewaarde.

Omdat de leiding binnen het plangebied ligt gaat er direct invloed vanuit en is deze relevant voor de effectbeschrijving. Hiertoe wordt het scenario plasbrand beschreven.


Bedrijventerrein Chemelot

De gemeente heeft voor het bedrijventerrein Chemelot een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

De afstand van het bedrijventerrein tot het plangebied is 4 kilometer. Wel ligt het plangebied volgens de Risicokaart binnen de effectafstand voor een toxische wolk scenario waardoor het bedrijventerrein relevant is voor de effectbeschrijving.

  • 3. Mogelijke ongevalscenario's


Bevindingen uit risico-inventarisatie

Het bestemmingsplan Graetheide voldoet aan de richt- en grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Met betrekking tot de PRB wordt geanticipeerd op het feit dat de exploitant van de PRB binnen 3 jaar na het van kracht worden van het Besluit externe veiligheid Buisleidingen maatregelen treft, zodat er geen (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen de PR10-6 contour meer liggen.


Voor het groepsrisico worden de hoge druk gastransportleiding, de pijpleiding Rotterdam-Beek, het Julianakanaal, de snelweg A2/E25 en het bedrijventerrein Chemelot als risicobronnen meegenomen in de verantwoording. Hierbij gaat het om het effect op het plangebied van ongevalscenario's met toxische en brandbare stoffen. Het plangebied ligt binnen een afstand waarvoor de scenario's leidingbreuk en fakkelbrand (gastransportleiding), plasbrand (PRB-leiding) en toxische wolk (Julianakanaal, A2/E25, Chemelot) effect hebben.


Leidingbreuk en fakkelbrand scenario

Voor de rampenbestrijding is het van belang dat de risicobron en het plangebied toegankelijk zijn voor hulpverleningsdiensten. Daarnaast dienen er voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig te zijn om in het geval van een incident bij de aardgastransportleiding een waterscherm aan te leggen en eventuele secundaire branden te kunnen blussen. In algemene zin geldt dat de mogelijkheden voor rampenbestrijding bij een ongewoon voorval bij een aardgastransportleiding beperkt zijn.


Vanwege de warmtestraling kan de brandweer beperkt het invloedsgebied in. Het is daarom van belang dat de aardgastransportleiding in geval van een calamiteit wordt afgesloten. Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zijn met name van belang als een gebied zich niet binnen de 100% letaliteitsgrens bevindt, deze ligt op ca. 100 meter van de buisleiding.


Voor de hogedruk aardgastransportleiding is het maatscenario een (externe) beschadiging waardoor gas vrijkomt dat vervolgens ontsteekt en een fakkelbrand vormt. In dit kader worden graafwerkzaamheden door middel van het opnemen van een vergunningstelsel in het onderhavige plan beperkt.


Mogelijkheden bestrijdbaarheid van een fakkelbrand

Bij dit scenario liggen de mogelijkheden voor de rampenbestrijding in eerste instantie in het blussen en voorkomen van secundaire branden. Binnen het plangebied is in algemeenheid onvoldoende bluswater beschikbaar om secundaire branden te bestrijden.


Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een fakkelbrand

Ten aanzien van de buisleidingen geldt dat voor een fakkelbrand bij een gasleiding de warmtestraling bepalend is voor de meest effectieve strategie voor zelfredzaamheid. Afhankelijk van de warmtestraling die optreedt is tot een bepaalde afstand (ca. 100 meter) de fakkelbrand dusdanig intens en instant dat binnen dit gebied geen strategie voor zelfredzaamheid beschikbaar is. Voor dit plangebied betekent dat er maximaal 15 woningen en een maatschappelijke voorziening binnen de 100 meter zijn gelegen. Personen buiten dit gebied dienen binnen te blijven en/of dekking te zoeken aan de lijzijde van gebouwen.


Plasbrand scenario

Dit scenario kan optreden bij een ongeval met brandbare vloeistoffen. Het effect is vooral de warmtestraling van de (plas-)brand. Het invloedsgebied is circa 31 meter. De omvang van het effect wordt beïnvloed door de oppervlakte van de plasbrand. De warmtestraling van een plasbrand blijft beperkt tot de directe omgeving. Bij aanwezigheid van voldoende bluswater is het mogelijk om een waterscherm op te zetten, die de omgeving afschermt van het incident.


Mogelijkheden bestrijdbaarheid van een plasbrand

Bij een ongeval met brandbare vloeistoffen, waarbij een plasbrand kan ontstaan is het van belang dat de brandweer snel ter plaatse is. Een plasbrand is dan goed te bestrijden. Door het tijdig arriveren van de brandweer kan voorkomen worden dat het vuur zich snel kan uitbreiden en kan overslaan op gebouwen.


Mogelijkheden zelfredzaamheid van een plasbrand

Indien bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen personen betrokken zijn moeten zij zich in veiligheid brengen op een afstand van ten minste 30 meter, buiten het invloedsgebied van brandbare vloeistoffen. Personen binnen de 30 meter kunnen ernstige brandwonden oplopen.


Toxische wolk scenario

Bij ongevallen met giftige vloeistoffen en gassen is het scenario dat indirect of direct een gaswolk ontstaat. Als gevolg hiervan zal bij een percentage van de aanwezige personen letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Een toxisch ongevalscenario kent enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. Ter mitigatie kan een waterscherm worden opgezet ter plaatse van het ongeval.

  • 4. Elementen verantwoordingsplicht groepsrisico


Verschillende stappen

Voor de vaststelling van het bestemmingsplan Graetheide moeten de stappen van de verantwoordingsplicht groepsrisico worden doorlopen. Voor de verschillende risicobronnen is het groepsrisico niet exact bepaald. Dit omdat het conserverend bestemmingsplan betreft en zich richt op het behoud van de al gerealiseerde functies. Het aantal mensen in de benoemde invloedsgebieden, verandert niet door het conserverende karakter. Daarmee verandert het groepsrisico ook niet. De verantwoording heeft daardoor een ander karakter dan bij de realisatie van nieuwe functies of de uitbreiding van bestaande functies.


Personendichtheid in invloedsgebied

Het plangebied Graetheide heeft de functie van een woongebied met een handvol voorzieningen zoals een buurthuis en diverse aan de woonfunctie gekoppelde bedrijvigheid. De lintbebouwing bestaat hoofdzakelijk uit woningen. Ten aanzien van deze functies geldt als uitgangspunt behoud.


Mogelijkheden voor hulpverlening

Voor de beschouwing van de mogelijkheden voor hulpverlening is een onderscheid gemaakt tussen de bereikbaarheid van het plangebied, in het plangebied en de bereikbaarheid van de risicobron.

De bereikbaarheid van het plangebied moet tweezijdig zijn. Dit is in het geval van een toxisch scenario belangrijk voor de hulpdiensten, zodat ze altijd bovenwinds kunnen aanrijden. In de huidige situatie voldoet het plangebied hieraan.


De bereikbaarheid in het plangebied moet ook tweezijdig zijn. Dit is voornamelijk voor de ontvluchting van de personen in dat gebied. De vluchtwegen dienen een andere route te zijn dan de aanrijdroute voor brandweervoertuigen. In de huidige situatie zijn er voldoende vluchtwegen voorhanden zonder dat de hulpdiensten worden gehinderd. Bij een leidingbreuk in het zuiden van het plangebied dienen de aanwezige personen tot een afstand van minimaal 210 meter te vluchten richting het noorden of voldoende dekking te zoeken tegen de stralingswarmte en bij voorkeur binnen te blijven.

De bereikbaarheid van de risicobron is voor de bronbestrijding essentieel. Zonder deze bereikbaarheid kan de brandweer niet optreden bij een risicobron. Langs het Julianakanaal is over de hele lengte naast het plangebied een parallelweg aanwezig voor de hulpdiensten (Kanaalboulevard). Het bedrijventerrein Chemelot kent ook een goede infrastructuur qua wegen. De buisleidingen verdienen extra aandacht doordat deze op enige afstand van de aanrijdroutes zijn gelegen. In de kern van Graetheide zijn op zeven plekken bluswatervoorzieningen aanwezig. De bluswatercapaciteit in het plangebied is daarmee onvoldoende. Het voorzieningenniveau moet door de brandweer worden getoetst.


De bovenstaande beschouwing van de bereikbaarheid laat zien dat de brandweer snel ter plaatse kan zijn bij een risicobron en in het plangebied. Aandachtspunt is het aantal bluswatervoorzieningen in het plangebied.


Mogelijkheden voor zelfredzaamheid van aanwezigen

Het succes van de zelfredzaamheid hangt af van twee aspecten:

  • De mate waarin de gebiedsinrichting de zelfredzaamheid bevordert.
  • De mogelijkheid om slachtoffers te voorkomen, gezien het maatgevende scenario.

In het plangebied bevinden zich vooral zelfredzame personen. Het gebied is verder goed omsloten (vluchtwegen) en er zijn voldoende objecten aanwezig om te schuilen. Voor een calamiteit met giftige stoffen is de beste optie om zo snel mogelijk te schuilen in gebouwen.

De risico- en crisiscommunicatie kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid van de aanwezige personen. In navolging van de Kadernota Integrale Veiligheid 2011-2014 wil de gemeente Sittard-Geleen een project starten ter verbetering van de zelfredzaamheid van burgers.


Mogelijke risicoverlagende maatregelen

De mogelijkheden van de gemeente om bronmaatregelen te treffen zijn beperkt, in het kader van dit conserverende plan. Risicoverlagende maatregelen zouden betrekking moeten hebben op de in het plangebied aanwezige buisleidingen.


In het kader van toekomstbestendigheid van het bestemmingsplan is het goed om op te merken dat:

  • De buisleidingenstrook in het zuiden van het plangebied in het kader van de structuurvisie buisleidingen zuidelijker en daardoor buiten het plangebied komt te liggen. Deze structuurvisie is ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan nog niet definitief.
  • De PRB-leiding in het westen thans onder de BEVB valt. De BEVB voorziet dat de exploitant binnen drie jaar na het van kracht worden van de BEVB knelpunten (PR 10-6) gesaneerd te hebben.
  • Met betrekking tot de ondergrondse buisleidingen (hoge druk gastransportleiding en PRB-leiding) wordt een kansreducerende maatregel getroffen met het opnemen van een dubbelbestemming en aanlegvergunning in het onderhavige plan.
  • In de meest zuidelijke hoek een bestemming 'maatschappelijke voorziening' ligt. Het bestemmingsplan voorkomt dat er scholen, ziekenhuizen en andere kwetsbare bestemmingen gerealiseerd kunnen worden, aangezien a) dan niet de gevel maar de terreingrens als kwetsbaar geldt (zie REVI art. 4 en 5) en b) er grote groepen personen aanwezig kunnen zijn.


Brandweeradvisering en verantwoording

Het brandweeradvies maakt onderdeel uit van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Voor de verantwoording worden daarnaast nut en noodzaak en overige belangen afgewogen. De brandweer hanteert voor het advies een effectbenadering waarbij zij ervan uitgaan dat een calamiteit plaatsvindt. Op basis van het landelijke beleid en de vigerende wetgeving hanteert de gemeente Sittard-Geleen een risicobenadering, waarbij ook de kans op een calamiteit wordt meegenomen. Vanwege de kleine kans op optreden van toxische ongevalscenario's zullen extra maatregelen slechts beperkt bijdragen aan een verlaging van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er bestaat ook een kleine kans op incidenten met de buisleidingen in het plangebied doordat graafwerkzaamheden slechts na een klic-melding worden toegestaan. Wel moet het niveau aan bluswatervoorzieningen in het plangebied worden getoetst.


Conclusie

Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan treedt als gevolg van risicoverlagende maatregelen een verbetering op van het veiligheidsniveau. Daarmee kan het bestemmingsplan Graetheide verantwoord worden geacht.

3.2.4 Luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen (Staatsblad 2007, nummer 414, 434). De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als "Wet luchtkwaliteit".

In de "Wet luchtkwaliteit" zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. Verder voorziet de Wet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.

Uitvoeringsregels

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:

  • Algemene Maatregel van Bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
  • Ministeriële regeling: "Niet in betekenende mate" (regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
  • Ministeriële regeling "Beoordeling luchtkwaliteit 2007" (Stcrt. 2007, 220).
  • Ministeriële regeling "Projectsaldering luchtkwaliteit 2007" (Stcrt. 2007, 218).

In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien voldaan wordt aan deze regels dan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 (Besluit nibm, artikel 2).

Bevoegdheden

Een belangrijk gegeven is dat (artikel 5.16) zolang normen niet overschreden worden, de concentratie in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of plannen nibm bijdragen, bestuursorganen hun bevoegdheden mogen blijven uitoefenen. Dat wil zeggen dat in die gevallen planontwikkelingen doorgang mogen vinden.

Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van saldering, het gaat dan om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren. Saldering moet plaatsvinden in een gebied dat een functionele of geografische relatie heeft met het plangebied. Maatregelen die de luchtkwaliteit in het grotere gebied per saldo verbeteren, moeten zo veel mogelijk gelijktijdig uitgevoerd worden.

Graetheide
Luchtkwaliteitsberekeningen van de gemeentelijke wegen zijn opgenomen in de gemeentelijke Rapportage Luchtkwaliteit. Het college van B & W heeft in september 2007 ook een Luchtkwaliteitplan vastgesteld. Dit plan beschrijft de gemeentelijke maatregelen om de normoverschrijdingen van de luchtkwaliteit in Sittard-Geleen aan te pakken. Tevens wordt met de uitvoering van dit plan de algemene luchtkwaliteit in de gemeente verbeterd.

Uit de rapportage 2006 en rapportagetool 2007 van de gemeente Sittard-Geleen blijkt dat ter plekke van de kern Graetheide er geen sprake is van een overschrijding van normen.

Resumé

Voor de kern Graetheide geldt dat er geen nieuwe (bouw)ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt met het nieuwe bestemmingsplan (beheerplan), waardoor er geen verslechtering van de luchtkwaliteit op zou kunnen treden. Er is daarom op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd.