direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Gouw fasen 2 en 3A
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Zoals in heel Nederland stagneert ook in Westland de woningmarkt, vooral in het midden-dure en dure segment. Dit maakte het noodzakelijk voor het Ontwikkelingsbedrijf De Westlandse Zoom (OBWZ) om alle plannen kritisch tegen het licht te houden en daar waar nodig en mogelijk te wijzigen. Door het aanbod meer op de vraag aan te passen denkt het OBWZ de markt weer meer in beweging te krijgen, waardoor de financiële risico’s worden beperkt. Tussen de gemeente en Bouwfonds (BPD) is een herziene samenwerkingsovereenkomst vastgesteld.

Het uitgangspunt dat de nieuw te ontwikkelen woonbuurten een aantrekkelijk vestigingsmilieu moeten bieden aan de internationale gemeenschap in Den Haag en omgeving wordt hier losgelaten. Bouwen voor de lokale markt wordt het nieuwe uitgangspunt. Een andere pijler onder de herziene plannen is dat de vraag uiteindelijk zal bepalen wat er gebouwd wordt. Zo zullen er bijvoorbeeld meer drie- en vier-onder-één-kapwoningen en rijwoningen in verschillende prijsklassen komen in plaats van overwegend vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen.

Bestemmingsplan De Gouw fasen 2 en 3A is gedeeltelijk een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Het biedt een juridisch-planologisch kader, waarbinnen de ontwikkeling van een nieuw woongebied tot stand kan komen. Bestaande woningen en functies zijn specifiek bestemd.

Om in te kunnen spelen op veranderende marktomstandigheden en een gefaseerde ontwikkeling van het gebied, is gekozen voor een globale planopzet. Hierbij heeft het overgrote deel van het plangebied de globale eindbestemming 'Woongebied'. Deze bestemming biedt een grote mate van flexibiliteit. Tegelijkertijd zijn in de planregels meer gedetailleerde bepalingen opgenomen om enige rechtszekerheid te bieden.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied "De Gouw" maakt onderdeel uit van "De Westlandse Zoom" en is gelegen ten noorden van de woonkern Kwintsheul. De watergang "Holle Watering" doorkruist het plangebied tussen Fase 2 en Fase 3. De Gouw Fasen 2 en 3A wordt gevormd door het duurzaam glastuinbouwgebied van Westland langs de westzijde van het plangebied, de Wateringseweg/Poeldijkseweg -die tevens de gemeentegrens met Den Haag vormt- aan de noordzijde, de naar het zuiden afslaande Poeldijkseweg -daar waar hij op de gemeentegrens met Den Haag overgaat in de Erasmusweg- en het Groenepad aan de oostzijde, totdat deze zuidwest-waards overgaat in de Holle Watering. De zuidelijke plangrens van Fase 3A wordt gevormd door een doorsteek vanaf de noordkant van Historische Druivenkwekerij 'De Sonnehoeck' en vormt de scheiding tussen een meer groene/ecologische structuur en meer op Fase 1 aansluitend woningbouwgebied. De zuidgrens van het plangebied in Fase 3 zal dan ook de grens vormen met het bestemmingsplan voor Fase 1, verlengd met een deel van Fase 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0001.jpg"

Visualisatie plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Binnen het plangebied was, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, het volgende planregime van kracht:

  • bestemmingsplan Holle Watering, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Westland op 30 augustus 2005 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland op 18 april 2006.

Binnen het plangebied is één uitwerkingsplan vastgesteld:

  • uitwerkingsplan Poeldijkseweg naast 34 te Wateringen, zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland op 12 januari 2011.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan De Gouw fasen 2 en 3A bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 komt het beleidskader, de ruimtelijk - functionele structuur en de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven, alsmede de ruimtelijke kwaliteiten. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied.

In hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, bodem, ecologie, en cultuurhistorie behandeld. In hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. In hoofdstuk 5 is het handhavingsbeleid opgenomen. Tot slot wordt in de hoofdstukken 6 en 7 ingegaan op het handhavingsbeleid, de resultaten van de inventarisatie en de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planvisie

2.1 Beleidskader

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Westland 2025

Op 17 december 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Westland 2025; Perspectief 2040 vastgesteld. In de Structuurvisie worden de ruimtelijk gewenste ontwikkelingen tot 2025 aangegeven, met een doorkijk naar 2040.

De Structuurvisie is het nieuwe ruimtelijke afwegingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Westland. Daarmee vervangt het de ruimtelijke componenten uit de Visie Greenport Westland 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0002.jpg"

Structuurvisie Westland 2025

In de ruimtelijke visie zijn de gronden van het plangebied De Gouw aangewezen als te ontwikkelen woongebied.

De oorspronkelijk ontwikkeling van de Westlandse Zoom is niet haalbaar gebleken, waardoor tot aanpassing van het programma is besloten. Hierdoor heeft het programma van de Westlandse Zoom direct invloed op het reguliere woningbouwprogramma van Westland. Dat zal een intensiever bebouwing betekenen, waarbij de opgave is om deze aan te laten sluiten op de woningbouwbehoefte van Westland nu en in de toekomst.

Het woningbouwprogramma moet aansluiten op de regionale bouwprogramma's, passend bij het Westlandse, dorpse woonmilieu, waar ook grote behoefte aan is. Van belang is dat de intensievere bebouwing bij de herprogrammering Westlandse Zoom niet een te stedelijk woonmilieu creëert, omdat dat niet aansluit bij onze ambities en daar binnen Haaglanden reeds een overaanbod aan is. Voor "De Gouw" is opgenomen dat het aantal nog te realiseren woningen is afgerond op circa 390 woningen. In dit deelgebied worden maximaal 209 woningen gerealiseerd.

Westlandse Zoom

Aan de noordzijde van Westland verrijst een nieuw woongebied in het verlengde van Monster, Poeldijk en Kwintsheul. Deze ontwikkeling is oorspronkelijk geïnitieerd om een internationaal aansprekende woonomgeving voor expats te ontwikkelen. Deze ontwikkeling is niet haalbaar gebleken, waardoor tot aanpassing van het programma is besloten. Dat betekent ook dat de ontwikkeling van de oorspronkelijk tussen Wateringen en Kwintsheul geplande woonlocatie niet door gaat. Hierdoor heeft het programma van de Westlandse Zoom direct invloed op het reguliere woningbouwprogramma van Westland. Dat zal een intensiever bebouwing betekenen, waarbij de opgave is om deze aan te laten sluiten op de woningbouwbehoefte van Westland nu en in de toekomst. Een ander kwalitatief aspect dat de gemeente wil handhaven is de Westlandse identiteit van woongebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0003.png"

Structuurvisie Westlandse Zoom

Belangrijk ruimtelijk uitgangspunt bij de inrichting van de Westlandse Zoom is de groene ladderstructuur, waarmee een groene verbinding wordt gerealiseerd tussen de kust en Midden-Delfland plus een aantal groene verbindingen met een meer lokale betekenis. Om deze structuur bruikbaar en beleefbaar te maken zijn profielen vastgesteld en worden grondgebruik en benodigde kunstwerken opgenomen in uitvoeringsplannen.

Aangezien de Westlandse Zoom niet alleen voorziet in woningbouw, maar ook in de aanleg van groenzones en langzaamverkeer verbindingen is in de beëindigingsovereenkomst opgenomen dat de gemeente een aantal voorzieningen uit fase 1 van de Westlandse Zoom zal voltooien. Het gaat voor het plangebied De Gouw fasen 2 en 3A dan om de volgende voorzieningen:

  • Een groenzone met een gemiddelde breedte van 50m met een fietsverbinding
  • een groenzone van gemideld 25 m breedte tussen Holle Watering en de afslag naar wateringen
  • Verbinding voor fietsverkeer tussen Holle watering en Lange wateringkade

Westlands Verkeers- en Vervoersplan 2005-2015

Met het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) wordt vanuit het oogpunt van verkeer en vervoer invulling gegeven aan het strategische beleid voor de gemeente Westland, zoals dat is beschreven in de, eind 2005 vastgestelde, Greenportvisie 2020. Op basis van deze vertaling zijn concrete projecten en maatregelen benoemd. Daarbij zijn prioriteiten bepaald en is een volgorde voor uitwerkingen realistisch weergegeven. Door het uitvoeringsprogramma wordt de stap gezet van papier (beleid) naar de praktijk (uitvoering). Het uitvoeringsprogramma en bijbehorende investeringsprogramma passen binnen de huidige begroting.

Milieubeleidsplan 2005-2010 'Westland, glashart voor het milieu'

De inspanningen uit het verleden waren voornamelijk gericht op het verbeteren van de sectorale milieukwaliteit. In de toekomst moet ook een bredere kwaliteitsverbetering worden gerealiseerd. Het milieubeleidsplan moet een bijdrage leveren aan een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving.

Het milieubeleidsplan is door de raad in 2005 vastgesteld en heeft als doelstelling: 'Het verbeteren van de leefbaarheid op de korte termijn en het leveren van een bijdrage aan de duurzaamheid van de gemeente op de lange termijn, waarbij aansluiting bij actuele en toekomstige ontwikkelingen kansen biedt om eventueel bestaande knelpunten op te lossen en toekomstige te voorkomen'.

Het Milieu-uitvoeringsprogramma (MUP) 2011 is een overgangsprogramma tussen het inmiddels aan het eind van zijn looptijd gekomen Milieubeleidsplan 2005-2010 en een te ontwikkelen 'Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid'. Het zal daarbij gaan om een concreet uitvoeringsprogramma, dat bijdraagt aan te formuleren gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen. Het MUP is een instrument om onder meer de uitvoering van de milieuambities te kunnen sturen.

Voor wat betreft het aspect ruimtegebruik is de milieustrategie gericht op de volgende doelstelling: 'Functiemenging waar het kan en functiescheiding waar het moet.' Deze en alle andere relevante milieuambities en uitgangspunten worden ingebracht in ruimtelijke ontwikkelingsprojecten.

Beleid Duurzaam Bouwen 2006-2010

De doelstelling van de gemeente is door middel van duurzaam bouwen de milieubelasting terug te dringen: bouwen met zorg voor het milieu. Dit betekent dat in een vroeg stadium de schade voor het milieu moet worden beperkt, dus al tijdens het ruimtelijk en stedenbouwkundig ontwerp en in alle fasen van de bouw. De gemeente stelt beleid Duurzaam Bouwen op, op gebouwniveau en op het gebied van de grond-, weg- en waterbouw. Beleid Duurzaam Bouwen op stedelijk niveau, voor ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling, is opgenomen in het Milieubeleidsplan 2005-2010. Als instrument voor duurzaam bouwen bij nieuwbouw, woning- en utiliteitsbouw, wordt het pakket Gemeentelijk Praktijk Richtlijn (GPR-gebouw) gebruikt. Dit is een digitaal instrument om de duurzaamheid van nieuwbouwwoningen en utiliteitskantoren (kantoren en schoolgebouwen) in kaart te brengen door middel van rapportcijfers, met als doel duurzaam bouwen meetbaar en bespreekbaar te maken. Thema's van dit instrument zijn energie, materiaal, afval, water, gezondheid en integrale woonkwaliteit.

2.1.2 Waterschapsbeleid

Beleidsnota Beperken en voorkomen wateroverlast (2014)

a. Algemeen

Op 10 juli 2014 heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de beleidsnota "Beperken en voorkomen wateroverlast" vastgesteld. Deze beleidsnota is van belang voor iedereen die plannen ontwikkelt die van invloed kunnen zijn op het functioneren van het watersysteem.

De beleidsnota bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast.

Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten. De uitgangspunten die Delfland hierbij hanteert, zijn:

- Delfland hanteert de waterkwantiteitsnormen uit de provinciale waterverordening als ijkpunt om aan zijn wettelijke taak als waterkwantiteitsbeheerder te voldoen;

- bij de uitwerking en afweging van maatregelen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem wordt naar het functioneren van het hele watersysteem gekeken;

- het hanteren van het stand-still-beginsel hetgeen betekent dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ingreep in het watersysteem of een handeling die invloed heeft op het functioneren van het watersysteem;

- de structuur van het watersysteem niet mag verslechteren;

- de beheerbaarheid van het systeem niet mag achteruitgaan;

- samenwerking met gebiedspartners om het watersysteem op orde te brengen en te houden (gebiedsgerichte aanpak);

- Delfland zet in op maatregelen die leiden tot het hoogste maatschappelijke rendement tegen de laagste maatschappelijke kosten door bij zijn inzet in gebiedsprocessen een afweging te maken op basis van het te verwachten maatschappelijke rendement van deze inzet (marktgerichte aanpak).

b. Ruimtelijke plannen

Ruimtelijke plannen kunnen gevolgen hebben voor de kans op wateroverlast.

Als aanvulling op de Handreiking watertoets voor gemeenten (zie volgende paragraaf) zijn voor het beperken en voorkomen van wateroverlast extra beoordelingscriteria, richtlijnen en aandachtspunten geformuleerd. Een deel hiervan luidt als volgt:

- de kans op wateroverlast mag niet toenemen als gevolg van de mogelijkheden in het ruimtelijke plan;

- de structuur van het watersysteem mag door het ruimtelijk plan niet verslechteren;

- het is ongewenst, dat door het ruimtelijk plan een toename van de waterafvoer uit een gebied ontstaat;

- het ruimtelijk plan vormt geen belemmering voor beheer en onderhoud van het watersysteem;

- het watersysteem kan op orde worden gebracht en gehouden door maatregelen te nemen in 'de weg van het water': van vasthouden waar de regen valt, opvangen in het watersysteem (bergen) tot afvoeren het gebied uit;

- borging van de vasthoudmaatregelen in het kader van het ruimtelijk plan en eventueel bijbehorende exploitatieplan is noodzakelijk;

- waterbergingen worden ruimtelijk geborgd;

- primaire wateren en bijbehorende andere waterstaatswerken worden ruimtelijk geborgd;

- beheer en onderhoud van het watersysteem mag niet worden belemmerd;

- om wateroverlast te voorkomen is het gewenst om de laagste delen van een waterhuishoudkundige eenheid niet te bebouwen, tenzij andere maatregelen zoals het ophogen van de gronden, waar gebouwd gaat worden, een efficiënte maatregel blijkt te zijn.

Waterbeheerplan 2016-2021

Een waterbeheerder is op grond van artikel 4.6 van de Waterwet verplicht om voor de onder zijn beheer staande watersystemen een beheerplan vast te stellen. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar nieuwe waterbeheerplan voor de periode 2016-2021 in december 2015 vastgesteld .

In het waterbeheerplan worden kaders gesteld voor, onder andere, de waterveiligheid en het voorkomen van wateroverlast. Deze onderdelen van het beheer van het watersysteem zien tevens op het plangebied waarin de waterkering zal worden verlegd en waarin een opgave voor waterberging aanwezig is.

2.2.2 Handreiking watertoets voor gemeenten (2014)

Op 14 april 2014 (herzien op 4 december 2014) is de nieuwe "Handreiking watertoets voor gemeenten" vastgesteld. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van het proces en de inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet.

In paragraaf 3.3 van deze toelichting is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van dit bestemmingsplan voor de waterhuishouding.

2.1.3 Provinciaal beleid

In het bestemmingsplan is afstemming met het volgende beleid van de provincie Zuid-Holland tot uitdrukking gekomen.

Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

Algemeen

De Provincie Zuid-Holland heeft vastgesteld dat de behoefte van Zuid-Hollandse inwoners en bedrijven verandert als het gaat om woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit. Deels liggen hieraan economische oorzaken ten grondslag, die bijvoorbeeld leiden tot minder vraag naar woningen en bedrijventerreinen. Deels gaat het om structurele factoren, zoals demografische ontwikkelingen en de voortschrijdende digitalisering. Om al deze redenen was een herijking en herziening van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid gewenst. Dit heeft geleid tot de structuurvisie Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) met daarbij de Verordening ruimte 2014, het Programma Ruimte, en het Programma Mobiliteit. De VRM volgt de structuurvisie Visie op Zuid-Holland (2010) op.

De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De huidige ruimtelijke situatie - gecombineerd met de vier rode draden - vormt het vertrekpunt voor de Visie ruimte en mobiliteit.

Programma ruimte

De Gouw fasen 2 en 3A is opgenomen in de lijst van woningbouwlocaties als genoemd in het Programma ruimte.

Verordening ruimte

Gelijktijdig met de VRM is de Verordening Ruimte 2014 (Verordening) vastgesteld. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral de onderwerpen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening daarom onder meer regelsn opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen- en landgoedbiotopen. De regels die voor dit plan het meest relevant zijn, zijn onderstaand kort toegelicht:

2.1.1. Ladder duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied

Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Voor de gehele Westlandse Zoom in Westland geldt dat hierover regionale afspraken zijn gemaakt.

Waterverordening Zuid-Holland (2015)

In de provinciale Waterverordening Zuid-Holland zijn normen voor wateroverlast vastgesteld. Deze normen bestaan uit een wenselijk geacht beschermingsniveau waarop regionale wateren moeten zijn ingericht en hebben betrekking op de berging- en afvoercapaciteit. De normen voor wateroverlast zijn verschillend per vorm van landgebruik en zijn gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachte schade bij overstromingen.

Voor het gebied van de Poelpolder – waarin het plangebied van dit bestemmingsplan grotendeels ligt – is het gewenste beschermingsniveau vastgesteld op eens in de 100 jaar (categorie III), met een maaiveldcriterium van 1%. Dit betekent dat er eens in de 100 jaar kans op wateroverlast vanuit het oppervlak plaats mag vinden.

In paragraaf 3.5 van deze toelichting

Provincial Waterplan Zuid-Holland 2010-2015

In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland zijn de opgaven van de Europese kaderrichtlijn Water, het nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. waarborgen waterveiligheid;
  • 2. zorgen voor mooi en schoon water;
  • 3. ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • 4. realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's en voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om het uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.

2.1.4 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, welke op 22 november 2011 door de Tweede Kamer is aangenomen en begin 2012 in werking is getreden, geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport (zie afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0004.jpg"

Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

De Nederlandse open economie raakt steeds meer verweven met die van sterke concurrenten als Duitsland, China en India. De kansen in het internationale speelveld liggen vooral bij de zogenoemde topsectoren: logistiek, water, hightech, creatieve industrie, energie, chemie en voedsel en tuinbouw. Veel van die sectoren zijn geconcentreerd in de stedelijke regio's rond de mainports, brainport en greenports. De ambitie is dat Nederland in 2040 behoort tot de top 10 concurrerende landen van de wereld door een goede ruimtelijk-economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een optimale internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's in 2040 en uitstekende (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.

De meeste topsectoren concentreren zich in stedelijke regio's en dan vooral in de stedelijke regio's rond de mainports, brainport en greenports. Vanwege deze concentratie en de nationale baten die daarmee gemoeid zijn, wil het Rijk in deze regio's extra inzetten op versterking van de concurrentiekracht. Hiervoor wordt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak ingezet waarin afspraken over de versterking van de ruimtelijk-economische structuur in brede zin worden gemaakt met de decentrale overheden.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening  

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is door het Rijk normatief vertaald naar het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat een algemene maatregel van bestuur is op grond van artikel 4.3 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit besluit is laatstelijk op 1 juli 2014 gewijzigd.

Het Besluit omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

2.1.5 Conclusie

Het plangebied is opgenomen in het woningbouwprogramma van Zuid-Holland. Er zijn regionale afspraken gemaakt over de invulling van de gehele Westlandse Zoom in Westland. Het hoofdzakelijk ontwikkelen van woningbouw, water en groen is passend in het beleid. Het beleidskader staat het plan zodoende niet in de weg.

2.2 Ruimtelijk-functionele structuur

2.2.1 Inventarisatie van functies

Binnen het plangebied vielen tijdens de inventarisatie de volgende (groepen van) functies te onderkennen:

Woningen

Het gebied was overwegend in gebruik als glastuinbouwgebied met verspreid een aantal woningen, die deels burgerwoningen, deels bedrijfswoningen zijn. Alle woningen die niet worden gesloopt krijgen een bestemming "Wonen". Deze woningen zijn:

  • Poeldijkseweg 26 te Kwintsheul
  • Poeldijkseweg 32 te Kwintsheul
  • Poeldijkseweg 34 te Kwintsheul
  • Poeldijkseweg 36 te Kwintsheul
  • Hollewatering 28 te Kwintsheul

Uitzondering is de woning:

  • Poeldijkseweg 22 te Kwintsheul

Deze woning is eigendom van de eigenaar van omliggende gronden, die tevens woningbouw op die omliggende gronden zal realiseren. Er is daarom gekozen om deze woning binnen de bestemming "Woongebied" onder te brengen, om ook de thans als achtererf in gebruik zijnde gronden te kunnen betrekken bij de ontwikkeling van nieuwe woningen. De woning maakt wel onderdeel uit van het maximaal aantal te realiseren woningen binnen het gebied.

De woning Holle Watering 26 te Kwintsheul zal de bedrijfswoning bij de Sonnehoeck blijven.

Glastuinbouw

In het gebied staan nog een drietal glastuinbouwbedrijven (al dan niet meer volledig in gebruik). Deze bedrijven zijn thans onder het overgangsrecht gebracht. Deze glastuinbouwbedrijven zijn:

  • Poeldijkseweg nabij 22: Cock van Leeuwen, ca. 14.000 m2.
  • Poeldijkseweg nabij 26: Cock van Leeuwen, ca. 8.000 m2.
  • Poeldijkseweg nabij 30: Kwekerij De Leeuw, ca. 12.000 m2.

Water

In het plangebied bevindt zich de primaire watergang "Holle Watering". Rondom het meest oostlijke deel van het plangebied ligt een secundaire waterring tussen de Poeldijkseweg, Groenepad en de waterkering die de verbinding vormt tussen de Poeldijkseweg en het Groenepad door het plangebied.

Verkeer

Het plangebied wordt begrenst door twee hoofdstructuren:

  • Poeldijkseweg (N464), overgaand in de Wateringseweg.
  • Groenepad

Het plangebied wordt daarnaast doorkruist door een thans doodlopend pad, dat tevens een waterkering is.

2.2.2 Inventarisatie van waarden

Waterkering en waterberging

Binnen het plangebied liggen een aantal watergangen. In onderstaand figuur zijn de watergangen binnen het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0005.jpg"

uitsnede leggerkaart (donkerblauw = primair, lichtblauw = secundair, rood = duiker)

Binnen het plangebied liggen ook een aantal waterkeringen. In onderstaand figuur zijn de waterkeringen binnen het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0006.jpg"

uitsnede leggerkaart (waterkering met beschermingszone (lichtgroen)

Het gaat om twee regionale waterkeringen. Bij deze waterkeringen hoort onderstaand leggerprofiel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0007.jpg"

Archeologische waarden

De regio rond het plangebied is gevormd in het Holoceen, het huidige geologische tijdperk dat na de laatste ijstijd is begonnen (ca. 11.700 jaar geleden). In deze periode steeg de zeespiegel door de temperatuurstijging, aanvankelijk snel maar later nam de snelheid af. Hierdoor vormde zich vanaf ongeveer 5000 jaar geleden een rij strandwallen langs de kust. Deze zandkopjes vormden een ideale vestigingsplek voor bewoning gedurende de IJzertijd en ook de Romeinse tijd. Ze zijn nu afgedekt door recentere sedimenten.

Door de bescherming van de strandwallen ontstond hierachter een rustig milieu waarin een dik veenpakket kon groeien. Na deze periode van veengroei was in het Westland tot driemaal sprake ge-weest van een verhoogde invloed van de zee, waarbij de veenvorming werd onderbroken. Tijdens deze zogenaamde transgressies zijn in het plangebied verschillende geolo-gische afzettingen gevormd (Laagpakket van Walcheren): de Gantel Laag (circa 300-50 v.Chr.) en de Laag van Poeldijk (circa 1100-1300 na Chr.).

Tijdens de Gantel-fase sneed de zee zich verder landinwaarts in via de Gan-tel, die rond 300 v.Chr. ten zuidwesten van Naaldwijk het land binnendrong. De hoofdgeul van de pre-Romeinse Gantel liep door het plangebied, waardoor op deze locatie oudere afzettingen zijn geërodeerd (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0008.jpg"

Het plangebied op de geologische kaart

Uit de geologische kaart blijkt tevens dat de Gantel in het plangebied een zijtak in noordelijke richting heeft gehad. Deze zijgeul is eerder verland dan de hoofdstroom van de Gantel.

Op de oevers van deze getijdekreek vond intensieve bewoning plaats gedurende de IJzertijd en met name de Romeinse tijd. Ook liep de Romeinse weg langs de geul van Gantel. Tijdens de Poeldijk-fase overstroomde een groot deel van het huidige grondgebied van de gemeente Westland. De afzettingen zijn waarschijnlijk tot stand gekomen door stormvloeden in combinatie met dijkdoorbraken en kunnen zowel een conserverende als erosieve invloed hebben gehad op de reeds aanwezige bodem (en eventueel daarin aanwezige archeologische waarden).

Naast de Romeinse villa van Poeldijk, een van de twee rijksmonumenten binnen de gemeente Westland, is tijdens proefsleuvenonderzoek in het zuidelijk deel van het plangebied een kleine Romeinse nederzetting of erf aan het licht gekomen.Een ander proefsleuvenonderzoek heeft geen archeologische waarden aan het licht gebracht, evenals een booronderzoek in het oostelijk deel van het plangebied.

Cultuurhistorische waardevolle bebouwing (karakteristieke waarde)

Bijzonder element in het plangebied is het Rijksmonument “Sonnehoeck”: een historische boerderij met oude druivenkassen en tuinen met fruitbomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0010.jpg"

Als monument is aangewezen:

  • 1. de watertoren
  • 2. de tuinderswoning
  • 3. acht kassen
  • 4. twee ketelhuizen
  • 5. fruitmuur

Weergave Rijksmonumenten

Daarnaast staat in het gebied nog een Rijksmonument, dat bestaat uit twee fruitmuren die de inrit markeren naar het Gemeentelijk monument de "Legro woning"; Poeldijkseweg 34.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0011.jpg"

Weergave Rijksmonument (fruitmuur) en Gemeentelijk Monument (Legro woning)

2.3 Gebiedsvisie

2.3.1 Algemeen

Het gebied van de “Westlandse Zoom” is met name herkenbaar aan een hoofdstructuur van wegen, groen en water waartussen een rationele verkaveling met glastuinbouwbedrijven ligt. Die hoofdstructuur of ladderstructuur wordt gehandhaafd en verbeterd.

De landschapsstructuren in de Westlandse Zoom zijn in de Noordwest – Zuidoost-richting de volgende:

  • Duinlandschap,
  • Bos- en landgoederenlandschap,
  • Boezem- en polderlandschap,
  • Droogmakerijenlandschap.

Buiten het plangebied wordt deze reeks beëindigd door het veenweidenlandschap van Midden-Delfland. De waterstructuur is gekoppeld aan de in het plangebied voorkomende landschapstypen met respectievelijk duinpoelen, hoofdwatergangen, boezemwater en bijbehorende afwateringssloten. Van de hoofdontsluiting structuur is met name de Lozerlaan/Wippolderlaan haaks op de kust. Parallel aan de kust zijn de wegen minder belangrijk en ook als zodanig vormgegeven. Het betreft hier de Haagweg, Madeweg, Nieuweweg, Poeldijkseweg, Heulweg en Veilingroute. In deze structuur ligt de bebouwingskern Kwintsheul. Kwintsheul is ontstaan aan een tak van de Gantel, rond 1100 één van de belangrijkste afvoerlijnen van water richting de zee. Het dorp was de vijfde (Quint) doorwaadbare plaats van deze waterloop.

Herprogrammering Westlandse Zoom

De huidige economische situatie heeft tot een herprogrammering van de woningbouw geleid, echter zonder dat de belangrijke groen/blauwe/paarse dragers ingrijpend worden aangetast. Daarnaast is de gehele 2e fase geschrapt evenals het project Kwintsheul – Bovendijk, dat met zijn rationele opzet als tuinbouwgebied minder geschikt is voor woningbouw en zeer geschikt voor (duurzaam) glas en voor uitbreiding van het bedrijventerrein Bovendijk. De nieuwe verbinding met de Veilingroute ondersteunt de handhaving van de glas/bedrijvenbestemming. Een kwalitatief minder glascomplex, tussen Wateringse weg en Gantel, bij de Blauwe Brug krijgt een nieuwe woonbestemming, omdat daarmee de kleine woningbouwconcentratie Gouw fase 2 wat meer “stevigheid” krijgt.

In onderstaande tabel zijn de woningaantallen na herprogrammering opgenomen.

  • De Duinen - Monster Noord en Westmade: ca. 1.600 woningen
  • De Kreken - Poeldijk Westhof: ca. 670 woningen
  • Het Dorp - Poeldijk Centrum: ca. 180 woningen
  • De Gouw - Kwintsheul Holle Watering: ca. 390 woningen
2.3.2 De Gouw

Huidige kwaliteit van het gebied

Het gebied heeft een langgerekte vorm, waarin de wegen Poeldijkeweg en Groenepad met de er naast liggende waterloop de structurerende elementen zijn. Het grootste deel van het plangebied is boezemgebied, het eiland in de oosthoek ligt in de Wippolder. De westhoek grenst aan de Holle Watering, die een belangrijke rol speelt in de realisatie van de verbinding tussen kust en Midden-Delfland voor ecologie, langzaam verkeer en waterrecreatie.

In de bestaande situatie zijn kwaliteiten te benoemen die als kader dienen voor het toekomstige woonmilieu. Opmerkelijk is, dat ze bijna allemaal een bovenlokaal belang hebben:

  • 1. Landschappelijk en historisch scharnierpunt.

Ter hoogte van de hoek Holle Watering – Groenpad ligt een Romeinse vindplaats, welke de status heeft van archeologisch Rijksmonument. Het Groenepad is van oorsprong een noordelijke Gantel bedijking. Dit hoger gelegen gebied was dus voor de Romeinen interessant voor bebouwing.

Ook ecologisch is dit een kruispunt: in de Oost-West richting wordt door dit gebied heen de Erasmuszone in Den Haag verbonden met de Poelzone in ’s-Gravenzande. Daarnaast loopt haaks hierop de “Westelijke ladderboom” de ecologische Noord-Zuid verbinding tussen Midden Delfland en de kust.

  • 1. Knooppunt Westlandse recreatieve vaarroutes.

De Gantel en de Holle Watering komen in de buurt van het plangebied samen. Faciliteiten voor de recreatievaart kunnen het toekomstige woonmilieu een extra kwaliteit geven.

  • 1. Recreatieve fietsroute Wenpad – Holle Watering.

Deze route maakt ook onderdeel uit van de “Westelijke Ladderboom” uit de “Structuurvisie Westlandse Zoom” en verbindt de kust met Midden Delfland voor recreatief langzaam verkeer.

  • 1. Historische glastuinbouw.

Tegenover de Romeinse vindplaats is de historische druivenkwekerij “Sonnehoeck” gelegen. Dit Rijksmonument bestaat uit een woonhuis, glasopstand en een druivenmuur.

Langs de Poeldijkseweg staan ook nog historische fruitmuren, die zullen worden gerestaureerd en worden opgenomen in het openbare ruimte plan.

Inrichting van het gebied

Het plan is een onderdeel van het oude plan Holle Watering. Het plan zal door reconstructie en inpassing van de oude fruitmuren aan de Poeldijkseweg een eigen gezicht krijgen. Daarnaast zal ook het Groenepad een andere uitstraling krijgen. Waar in het verleden de kassen bijna tot in de randsloot van de weg stonden kan straks een ruimer opgezet beeld ontstaan.

Bij de studie naar de nader inrichting van dit gebied is gekeken naar het gewenste woningaantal en dichtheid. De locatiekenmerken en de huidige markt maken een autoluw woonmilieu met rijwoningen voor jonge gezinnen het meest kansrijk. In beperkte mate is gestapelde bouw mogelijk op plekken waar de minste hinder voor de bestaande woningen wordt gegeven. De bestaande woningen aan de Poeldijkseweg en het complex “Sonnehoeck” worden in de plannen opgenomen. De hoofdstructuur van groen, water en wegen wordt vastgelegd. Voor de inrichting van de daardoor ontstane uitgeefbare vakken wordt een maximaal aantal woningen vastgelegd en worden regels gegeven voor de inrichting van de openbare ruimte. Beide krijgen een zekere mate van flexibiliteit, om in te kunnen spelen op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals nieuwe woonconcepten, gewijzigde kwantitatieve en kwalitatieve behoeften en de prijsontwikkeling op de woningmarkt.

Verkavelingstructuur

De Poeldijkseweg bepaalt voor een belangrijk deel de verkavelingstructuur van het gebied. Op deze Provinciale weg mogen geen nieuwe ontsluitingen voor autoverkeer worden gemaakt, zodat deze gerealiseerd moeten worden vanaf het Groenepad. Dit maakt dat in het plangebied een structuur aangelegd moet worden die invloed heeft op de totale verkaveling.

Water en groen structuur

Het plangebied kent twee waterhuishoudkundige eenheden. Voor het grootste deel ligt het plangebied in het Boezemgebied. Bij Den Haag, bij de kruising Poeldijkseweg-Groenepad ligt een door water omgeven gebied, dat onderdeel uitmaakt van de Wippolder. In het plangebied ligt de scheiding tussen deze twee peilgebieden op boezemkade de Korte Noordweg.

Er is een nieuw waterhuishoudkundig plan opgesteld. Deze is opgenomen als Bijlage 6 bij de toelichting (zie ook paragraaf 3.5).

Woonmilieus

De hoofdstructuur van de openbare ruimte in het plangebied gaat het belangrijkste element zijn waarmee de woonmilieus worden bepaald. De locatie vraagt door de verkeersbelasting op de Poeldijkse weg om een zo gesloten mogelijke verkaveling langs die weg, zodat erachter een meer geluidluw milieu kan ontstaan. Hiervoor is al vrijstelling verleend van de Wet Geluid hinder. In de overige gebieden kan een mix van woningtypen met een maximale hoogte van 2 lagen met een kap worden gerealiseerd. Gestapelde bouw tot 4 lagen kan bij marktvraag worden ingezet als type en stedelijk accent, maar wordt uitgesloten in gebieden dicht bij de bestaande woningen in het plangebied en grenzend hieraan (zie verbeelding).

Programma en fasering De Gouw

Zoals in voorgaande reeds is verwoord, is het ambitieniveau voor de openbare ruimte hoog. Dit moet aansluiten op een netwerk buiten het plangebied. Daarnaast moet hiermee de woonlocatie zijn aantrekkelijkheid krijgen.

De bestaande woningen langs de Poeldijkseweg worden gehandhaafd. Het plangebied zal een programma van ca. 190 woningen (maximaal 209 woningen) bevatten. De verwachting is dat eind 2015, begin 2016 de eerste uitwerkingen in het gebied plaats zullen vinden.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

In deze paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en specifiek artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland.

De ladder kent de drie treden die achter elkaar worden doorlopen zoals in onderstaande figuur zijn weergegeven (zie ook paragraaf 2.3.2 van deze toelichting).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0012.png"

De drie stappen van de ladder

(bron: Handreiking Ladder voor duurzame ontwikkeling, Ministerie van Infra en Milieu)

3.1.1 Trede 1: actuele regionale behoefte

a. Algemeen

Volgens artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a., van het Besluit ruimtelijke ordening (de zogenaamde Trede 1), moet in de toelichting bij een bestemmingsplan worden beschreven dat de voorgenomen, nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

In de provinciale Verordening Ruimte 2014 is dit wettelijke voorschrift aangevuld met de bepaling, dat gedeputeerde staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting bij het bestemmingsplan kan – volgens de provinciale regels – in dat geval worden verwezen naar die regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering van het aanwezig zijn van de actuele regionale behoefte.

Voor zover de hiervoor genoemde aanvaarding door gedeputeerde staten het voorliggende bestemmingsplan betreft, is de regionale visie op 24 januari 2014 aanvaard (zie volgende paragraaf). Volledigheidshalve wordt verwezen naar die visie.

b. Regionale afstemming

Op 24 januari 2014 hebben gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland ingestemd met het door Stadsgewest Haaglanden aangeboden woningbouwprogramma 2013 en wel als kader voor de verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen conform de (toenmalige) Verordening Ruimte 2012. Het woningbouwplan De Gouw fasen 2 en 3A, als onderdeel van het totale woningbouwproject De Gouw te Kwintsheul past in het regionale woningbouw-programma van het toenmalige Stadsgewest en voldoet daarmee, op basis van de regels van de provinciale verordening over de ladder voor duurzame verstedelijking, aan de verantwoording van de regionale woningbehoefte en de regionale afstemming daarover.

Na 1 januari 2015 hebben de negen gemeenten die voorheen het Stadsgewest Haaglanden vormden, de regionale afstemming op het gebied van woningbehoefte en marktruimte voortgezet. Naast de gemeente Westland participeren daarin de gemeenten Delft, Den Haag, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar en Zoetermeer.

Op 3 juli 2015 hebben de negen, regionaal samenwerkende gemeenten (de zogenaamde Bestuurlijke Tafel Wonen) de regionale afstemming tussen de woningbouwprogramma's 2015 aan gedeputeerde staten voorgelegd. Op 9 oktober 2015 is voor het portefeuillehouderoverleg met de provincie een agenda opgesteld.

c. Regionale woningbehoefte

De regionale woningbehoefte waarin het woningbouwplan De Gouw (fase 2 en 3A) zal gaan voorzien, is gebaseerd op het beleidsdocument Actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma (2013) van het toenmalige Stadsgewest Haaglanden en zal in de tweede helft van 2015 worden gebaseerd op de regionale woonvisie die wordt opgesteld door de negen gemeenten die voorheen het Stadsgewest Haaglanden vormden. Aan deze beleidsdocumenten waarin de regionale woningbehoefte tot uiting komt, liggen concrete onderzoeken in de regio ten grondslag. Vooral de kwantitatieve woningbehoefte (marktruimte) is daarin aan bod gekomen.

Als kader gold het regionaal Structuurplan 2020 van het Stadsgewest Haaglanden volgens hetwelk in de periode tot 2020 in totaal nog 75.000 tot 80.000 woningen moesten worden gebouwd, zowel binnen bestaand stedelijk gebied als op uitleglocaties. In de gemeente Westland worden daarvan 7040 woningen gerealiseerd.

Volgens de Woningmarktmonitor Haaglanden 2015 is het aantal verkochte nieuwbouwwoningen in de gemeente Westland toegenomen ten opzichte van het voorgaande monitorjaar. Deze indicator geeft niet alleen aan dat er behoefte is aan een bepaalde soort woningen maar ook dat die woningen economisch gezien weer binnen het bereik van de woningzoeker zijn gekomen.

De regionale woningbehoefte is op provinciaal niveau vertaald in het Programma ruimte als onderdeel van de provinciale Visie ruimte en mobiliteit (2014). Het totale woningbouwproject De Gouw te Kwintsheul, waarvan het plangebied deel uitmaakt, is daarin aangewezen als uitleglocatie voor woningbouw. Ook in de voorgaande structuurvisie van de provincie was die uitleglocatie opgenomen.

De regionale woningbehoefte is op gemeentelijk niveau vertaald in de Structuurvisie Westland 2025 (met perspectief naar 2040) en de daarop geënte Woonvisie Westland 2020 waarin vooral het kwalitatieve kader voor woningbouwprogramma's wordt gegeven.

De behoefte is in de structuurvisie verdeeld over de verschillende kernen van de gemeente. De raad van de gemeente heeft verder per kern een ruimtelijk ontwikkelingskader vastgesteld waarin locaties binnen bestaand stedelijk gebied zijn aangewezen waarop nieuwbouw mogelijk is en waarin uitleglocaties zijn aangewezen.

In kwalitatieve zin voldoet het woningbouwplan aan de regionale differentiatie van woonmilieus zoals op regionaal niveau vastgelegd in de zogeheten Steen van Rosetta. De stedenbouwkundige opzet van de nieuwe woonwijk moet volgens die Rosetta-methode worden gekenmerkt als typen Lokaal Dorps en Dorps Suburbaan. Naast de kwantitatieve behoefte zal het woningbouwplan dus ook tegemoet komen aan de wensen van woningzoekenden aangaande de kwaliteit van het woonmilieu.

De regionale woningbehoefte is actueel, hetgeen geconcludeerd mag worden uit de continue regionale afstemming op het terrein van wonen aan de zogenaamde Bestuurlijke Tafel Wonen. Anders gezegd, de woningmarkt heeft zich niet zodanig ontwikkeld of de regionale afstemming heeft er niet toe geleid, dat in de behoefte kan worden voorzien middels een andere stedelijke ontwikkeling in de regio.

3.1.2 Trede 2: voorzien in behoefte binnen bestaand stedelijk gebied

a. Algemeen

Volgens artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b., van het Besluit ruimtelijke ordening (de zogenaamde Trede 2), moet in de toelichting bij een bestemmingsplan worden beschreven in hoeverre in de actuele regionale behoefte aan nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden die daarvoor middels herstructurering, transformatie of anderszins geschikt zijn gemaakt. In de provinciale Verordening Ruimte 2014 is dit wettelijke voorschrift als zodanig overgenomen.

In artikel 1.1.1, eerste lid en onder h., van het Besluit ruimtelijke ordening wordt als definitie van bestaand stedelijk gebied gegeven, een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. In de provinciale Verordening Ruimte 2014 wordt daaraan toegevoegd: "met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen".

Hoewel ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan het te ontwikkelen plangebied als bouwrijp aangemerkt zou kunnen worden, zodat het gebied volgens de provinciale regels zou vallen binnen bestaand stedelijk gebied, is in het bestemmingsplan uitgegaan van een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Dit uitgangspunt vergt volgens de ladder een motivering waarom het woningbouwplan niet in de bestaande verstedelijking kan worden ingepast.

De provincie doet in de toelichting van de PVR 2014 de aanbeveling de opvang van de regionale behoefte niet per plan te onderzoeken maar vooraf een overzicht te maken met de beschikbare ruimte binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), bijvoorbeeld in een gemeentelijke of regionale structuurvisie.

Volgens de uitleg van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt uit artikel 3.1.6, tweede lid en onder b., van het Besluit ruimtelijke ordening niet, dat eerst alle bestaande inbreidings- en transformatielocaties moeten zijn bebouwd alvorens tot uitbreiding van het stedelijk gebied te kunnen overgaan, en wel indien de actuele regionale behoefte groter is dan waaraan kan worden voldaan binnen stedelijk gebied.

b. Woningbouw buiten bestaand stedelijk gebied.

Het woningbouwplan De Gouw (fase 2 en 3A), als onderdeel van het woningbouwproject De Gouw, heeft een zodanige, samenhangende woonstructuur dat deze niet versnipperd binnen de bestaande kernen kan worden gerealiseerd. De samenhangende woonstructuur voldoet juist door die samenhang aan de actuele regionale woningbehoefte, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin.

De actuele regionale behoefte waarin met het bestemmingsplan wordt voorzien, is groter dan waaraan binnen de bestaande kernen door intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden voldaan.

3.1.3 Trede 3: voorzien in behoefte op nieuwe locatie

a. Algemeen

Volgens artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening (de zogenaamde Trede 3), moet in de toelichting bij een bestemmingsplan worden beschreven in hoeverre wordt voorzien in de actuele regionale behoefte aan stedelijke ontwikkeling op locaties buiten het bestaand stedelijk gebied die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend zijn ontsloten of als zodanig worden ontwikkeld. In de provinciale Verordening Ruimte 2014 is dit wettelijke voorschrift als zodanig overgenomen.

b. Multimodale ontsluiting van de woonwijk

In de stedelijke ontwikkeling die het woningbouwplan De Gouw (fase 2 en 3A) vormt, zullen passende modaliteiten van ontsluiting worden ontwikkeld. Het gemotoriseerd verkeer zal worden ontsloten op het Groenepad.

Voor het voetgangers- en fietsverkeer wordt in het woningbouwplan wordt een oost-westverbinding angelegd, die grotendeels wordt gecombineerd met het groen en langs het water van de ecologische hoofdstructuur.

De woonwijk wordt verder ontsloten door openbaar vervoer en wel door de busverbinding over de Poeldiijkseweg.

c. Aanvulling regels provinciale verordening

In de provinciale Verordening Ruimte 2014 zijn verder de volgende voorwaarden opgenomen om te kunnen voldoen aan de – laatste beoordelingstrede – van de ladder voor duurzame verstedelijking:

- er wordt gebruik gemaakt van locaties die passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van de Verordening ruimte 2014 van toepassing is, en

- er wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

De ontwikkeling past in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de provinciale Visie ruimte en mobiliteit. Naast woningbouw krijgt in het plangebied de ecologische hoofdstructuur gestalte en zal het watersysteem worden vernieuwd naar de normen van de Kaderrichtlijn Water en het Waterbeheerplan van het Hoogheemraadschap van Delfland. In de totale context van woningbouwproject Waelpark zal in het woningbouwplan voldoende groen worden gerealiseerd. Het woningbouwplan voldoet, samengevat gezegd, aan de provinciale norm van behoud en vergroting van biodiversiteit.

Het totale woningbouwproject De Gouw is opgenomen in het Programma ruimte van de provincie. Daarmee is tevens het woningbouwplan voor het bestemmingsplan De Gouw fasen 2 en 3A daarin opgenomen.

3.2 Bedrijven en milieuzonering

3.2.1 Wettelijk kader

In het kader van de Wet milieubeheer kunnen er veiligheidszoneringen en milieuzoneringen zijn vastgelegd tussen inrichtingen en gevoelige bestemmingen. Dit betreft o.a. voorschriften ten aanzien van geur, geluid en veiligheid. Inrichtingen zijn gehouden aan de voorschriften die zijn vastgelegd in de omgevingsver-gunning of in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

Op 6 november 2007 is het Besluit houdende algemene regels voor inrichtingen gepubliceerd, ook wel het Activiteitenbesluit genoemd. Dit Activiteitenbesluit is op 1 januari 2008 van kracht geworden en vervangt een groot deel van de milieuver-gunningen en AMvB’s. De VNG heeft het boekje opgesteld: “Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk” (2009). Deze handreiking geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van diverse bedrijfsactiviteiten. Tevens geeft het boekje een richtafstand voor het ontwikkelen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving en voor het inpassen van gevoelige functies nabij bedrijven.

In Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) worden de volgende richtafstanden per bedrijfstype geadviseerd voor nieuwe bestemmingsplannen (zie tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0013.jpg"

Tabel 2 - Bedrijven en milieuzonering (VNG 2009)

3.2.2 Onderzoek

Binnen het plangebied zijn geen bedrijven gelegen. Grenzend aan het plangebied zijn een aantal glastuinbouwbedrijven gelegen. Voor de milieuzonering van glastuinbouwbedrijven ten opzichte van woningen, woonlinten en woonwijken in het plangebied wordt als richtlijn conform de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) categorie 2 toegepast. Voor een woonwijk moet een afstand van 30 meter aangehouden worden en voor de woningen in de linten moet een afstand van 10 meter aangehouden worden. Het bouwvlak in het plangebied is gelegen op meer dan 30 meter van een glastuinbouwbedrijf.In het glastuinbouwgebied is het toegestaan om Warmte-Kracht-Koppeling (Wkk) installaties te bouwen bij een tuinbouwbedrijf. De hindercontour van een WKK bedraagt 65 meter. Het bouwvlak in het plangebied is gelegen op meer dan 65 meter van de rond het plangebied aanwezige WKK's.

3.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.3 Geluid

3.3.1 Wettelijk kader

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld ten behoeve van het woon- en leefklimaat.

Over het algemeen is een geluidsbelasting op de gevel van een bestaande woning tot een maximum van 55 dB(A) toegestaan. Op andere geluidsgevoelige objecten kan die norm anders zijn. De wet kent de aanname dat het gebruik van een autoweg waarvoor als verkeersmaatregel een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, geen ongeoorloofde geluidsbelasting teweeg brengt.

In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van toelaatbare geluidhinder ten opzichte van geluidsgevoelige objecten.

3.3.2 Onderzoek

Het plangebied is op zodanige afstand gelegen van bedrijven, niet zijnde glastuinbouwbedrijven, dat dit buiten het invloedsgebied van industrielawaai ligt.

Het plangebied grenst echter aan enkele doorgaande wegen met een snelheid hoger dan 30 km/h, waardoor onderzoek naar het wegverkeerslawaai benodigd is. Vanwege de gewijzigde omstandigheden in het plangebied, ten aanzien van het aantal en type te realiseren woningen, de aanpassingen op de Poeldijkseweg, de MIRT-maatregelen (Wippolderlaan/Erasmusweg) in de nabij toekomst en de woningbouwontwikkeling "Uithofslaan", die ontsluit op de Poeldijksweg, is een nieuw onderzoek benodigd ten opzichte van het voorheen geldend bestemmingsplan.

Door DGMR is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor dit bestemmingsplan. Dat onderzoek d.d. 2 november 2015 is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat binnen het plangebied op een aantal locaties de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder worden overschreden. De Wateringseweg, de Holle Watering/ Groenepad en de Poeldijkseweg zijn de maatgevende bronnen voor deze overschrijdingen. De overige bronnen (Lozerlaan/ Wippolderlaan, Markuslaan en Korte Noordweg hebben geen significante bijdrage aan de overschrijdingen.

Als mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn de toepassing van geluidsreducerend asfalt en de plaatsing van geluidsschermen onderzocht. hieruit kan het volgende worden geconcludeerd.

  • a. Op de Wateringseweg en Groenepad is reeds geluidsreducerend asfalt aanwezig en ligt het niet in de verwachting om dit asfalt op korte termijn te vervangen. op de Poeldijkseweg is een ander asfalt niet mogelijk vanwege de vele kruisingsvlakken.
  • b. Geluidsschermen met een hoogte van 2 meter (gelijk aan de hoogte van de bestaande druivenmuren) en 4 meter aan de noordoostzijde zijn financieel doelmatig. Het effect van deze schermen is op de maatgevende hoogte beperkt. Hogere schermen zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk.

Uit de toetsing van de geluidsbelastingen aan het "Toetsingskader hogere geluidgrenswaarde besluiten Wet geluidhinder 2007" van de gemeente Westland is gebleken dat het treffen van aanvullende geluidwerende maatregelen wel financieel doelmatig is. Echter door het beperkte effect van de schermen op de maatgevende hoogte, de toekomstige afscherming door de eerstelijns bebouwing en omdat het vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is om (nog) hogere schermen te plaatsen, worden er geen hogere schermen in de plannen opgenomen.

Voor de volgende woningaantallen binnen het plangebied zijn bij besluit van 19 januari 2016 hogere waarden vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0014.jpg"

Tabel 4 - vastgestelde hogere waarden (incl. corectie conform art. 110 Wgh)

3.3.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt, met in achtneming van de vastgestelde hogere grenswaarden, geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.4 Luchtkwaliteit

3.4.1 Wettelijk kader

Sinds 15 november 2007 zijn de huidige luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer van kracht. Deze eisen zien toe op de kwaliteit van de lucht die wij inademen en daarmee op het voorkomen van verslechtering van die lucht als gevolg van diverse luchtverontreinigende stoffen, zoals fijn stof en stikstofdioxide. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. Het principe daarbij is dat de lucht niet boven een bepaalde grenswaarde mag verslechteren ten gevolge van die plannen, tenzij die verslechtering elders in de nabijheid - of in het plangebied - wordt gecompenseerd (de projectsaldering).

De wet kent een minimum-drempel voor gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan concentratie in de buitenlucht van bijvoorbeeld fijn stof. In de daartoe opgestelde regeling niet in betekenende mate bijdragen (milieubeheer) wordt een aantal soorten projecten genoemd die nauwelijks van invloed zijn op de luchtkwaliteit.

3.4.2 Onderzoek

In het kader van de totstandkoming van de verschillende bestemmingsplannen voor de Westlandse Zoom is een groot aantal luchtkwaliteitsonderzoeken opgesteld. Ten tijde van het nemen van het besluit omtrent goedkeuring door Gedeputeerde Staten kon worden beschikt over een luchtkwaliteitsrapport van bureau DGMR van 4 april 2006 voor het bestemmingsplan Holle Watering, waarbij aan het Besluit luchtkwaliteit 2005 is getoetst.

Inmiddels leidt een aanpassing van de Wet milieubeheer overigens tot de kwalificatie van een plan dat 'niet in betekenende mate' een bijdrage levert aan een verslechtering van de luchtkwaliteit aangezien er voor het gehele bestemmingsplan Holle Watering geldt dat niet boven de norm van 500 woningen gebouwd zal worden. Niet in betekenende mate betekent in dit geval dat er geen onderzoeksplicht meer is voor dit soort projecten.

Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in een kleine intensivering van het aantal mogelijk te bouwen woningen in het plangebied, fasen 2 en 3A.

Voor dit plangebied, alsmede de gehele ontwikkeling van De Gouw, geldt dat de norm van 500 woningen niet wordt gehaald. De kleine intensivering leidt daardoor niet in betekende mate tot een verslechtering van de luchtkwaliteit op grond van het luchtkwaliteitsrapport uit 2005 alsmede op basis van de wetswijziging in 2007.

3.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.5 Externe veiligheid

3.5.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht, waarbij het gaat over het beheersen van de risico's van gevaarlijke stoffen voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.

Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet van het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (ISO) risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt, als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord – worden, omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit. Het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. Deze wordt in een grafiek waarop het groepsrisico in beeld wordt gebracht weergegeven.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden en sindsdien meerdere malen gewijzigd. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Op basis van het Bevi geldt er een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting.

Gemeentelijk beleidskader Externe Veiligheid

Op het gebied van externe veiligheid is op provinciaal niveau het "Beleidsplan externe veiligheid" in november 2010 vastgesteld. Daarnaast heeft het Stadsgewest Haaglanden, waaronder ook de gemeente Westland behoort, in 2012 de beleidsnota ‘Beleidsvisie externe veiligheid Haaglanden’ opgesteld. In beide nota’s zijn een vijftal kernpunten opgenomen:

  • 1. het ontstaan van nieuwe knelpunten tegengaan;
  • 2. het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van inrichtingen;
  • 3. bestaande knelpunten saneren;
  • 4. zorgvuldige risicocommunicatie;
  • 5. hulpverlening: het bevorderen van de samenwerking en de kwaliteit van de uitvoering en het richting geven aan de organisatorische versterking.

De provinicie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM0, vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. De VRM bestaat uit de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. Net als in de Provinciale Structuurvisie (PSV) staat in de VRM het groepsrisico genoemd als onderdeel van het provinciaal ruimtelijk belang. Voor de uitvoering daarvan is ook de Werkwijze Groepsrisico en Ruimtelijke Ordening vastgesteld. Daarin geeft de provincie Zuid-Holland enerzijds aan hoe zij als provincie zelf het groepsrisico betrekt in provinciale ruimtelijke plannen en anderzijds geeft zij daarin aan welke ruimtelijke instrumenten (en wanneer) ingezet worden als gemeentelijke ruimtelijke plannen in strijd zijn met het provinciaal ruimtelijk groepsrisicobelang.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: circulaire) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. In 2014 zal het Besluit transportroutes externe veiligheid naar verwachting in werking treden en de circulaire komen te vervallen.

Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Voor alle opgenomen buisleidingen in het bestemmingsplan geldt dat volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (artikel 14) en de bijbehorende regeling (artikel 5) een belemmeringsstrook van 4 of 5 meter aan weerszijde van de buisleiding op de verbeelding aangegeven is.

De belemmeringsstrook is van belang voor het onderhoud van de buisleiding door de exploitant. Binnen deze strook mogen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht. Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen moet de grenswaarde (10-6 per jaar) in acht worden genomen voor wat betreft de plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten. Bij beperkt kwetsbare objecten moet met de richtwaarde van 10-6 per jaar van het plaatsgebonden risico rekening worden gehouden. Voor het GR geldt een verantwoordingsplicht. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot het OW) met minder dan 10% toeneemt, behoeft het groepsrisico bij het vaststellen van een bestemmingsplan niet te worden verantwoord (artikel 12, lid 3, onder b, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen juncto artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen).

Vindplaatsen van explosieven

In de gemeente Westland worden op verschillende plaatsen munitie en explosieven gevonden uit de WOII. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen van explosieven.

3.5.2 Onderzoek

Bedrijvigheid

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen aanwezig zijn. De dichtsbijzijnde Bevi-inrichting, een LPG-tankstation aan de Lozerlaan, bevindt zich op bijna 500 meter afstand en vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied. Binnen het plangebied wordt geen vestiging van nieuwe bedrijven die onder het Bevi vallen mogelijk gemaakt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over land

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor of over het water vindt niet plaats in of in de omgeving van het plangebied. Op korte afstand van het plangebied loop de Wippolderlaan (N211). De Wippolderlaan (N211) ligt op ongeveer 200 meter ten oosten van het plangebied. Over deze weg worden brandbare vloeistoffen, brandbare gassen en giftige vloeistoffen vervoerd. De Wippolderlaan (N211) heeft daarmee een invloedsgebied van respectievelijk 45 meter (brandbare vloeistoffen), 325 meter (brandbare gassen) en 880 meter (giftige vloeistoffen). Vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de Wippolderlaan is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' uit 2012 van toepassing op dit bestemmingsplan. De kenmerken van de Wippolderlaan zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Transportas   PR 10-6-risicocontour   Invloedsgebied (GR)   Afstand tot plangebied   GR huidige situatie   GR toekomstige situatie  
N211 Wippolderlaan   0 meterValt niet buiten de wegas   45 meter (brandbare vloeistoffen)325 meter (brandbare gassen)880 meter (giftige vloeistoffen)   160 meter   0,029 (< 0,1 maal de oriëntatiewaarde)   PM (< 0,1 maal de oriëntatiewaarde)  

Nagenoeg het gehele plangebied ligt in het invloedsgebied van het transport van giftige vloeistoffen. Binnen dit invloedsgebied liggen (nieuw te ontwikkelen) woonbestemmingen en de maatschappelijke bestemming. Binnen het invloedsgebied van het transport van brandbare gassen liggen uitsluitend (nieuw te ontwikkelen) woonbestemmingen.

De Wippolderlaan (N211) heeft geen plaatsgebonden risicocontour met een kans van 10-6 per jaar (PR10-6) en vormt zodoende geen belemmering voor het plangebied. In de huidige situatie wordt ruimschoots voldaan aan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). De ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt betreft naast de al bestaande 13 woningen, een toename van maximaal 215 wooneenheden (bij een gemiddelde bezetting van 2,4 personen per huishouden, zullen dit maximaal 516 personen zijn) en leidt daarmee tot een toename van de personendichtheid (ook ten opzichte van het onderliggend bestemmingsplan "Holle Watering").

In het plangebied ligt de Wateringseweg / Poeldijkseweg (N464). Over deze weg kan transport plaats vinden van gevaarlijke stoffen (bestemmingsverkeer). Deze weg wordt vanwege de lage aantallen vervoersbewegingen van gevaarlijke stoffen (bestemmingsverkeer) buiten beschouwing gelaten.

Buisleidingen

Vanwege de aanwezigheid van twee hoge druk aardgastransportleidingen is op het bestemmingsplan het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb) van toepassing. In onderstaande tabel zijn de eigenschappen van deze leidingen opgenomen.

Op basis van bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat de hoge druk aardgastransportleidingen ter hoogte van het plangebied geen plaatsgebonden risicocontouren met een kans van 10-6 per jaar hebben.

De leiding A-617-KR-015-1, gelegen aan de rand van het plangebied, heeft een belemmeringstrook van 5 meter die in het plangebied ligt. In de huidige situatie bedraagt het GR 0,04 maal de oriëntatiewaarde, waarmee het ruimschoots voldoet aan het minimale van 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

De leiding W-509-02-KR-004-2, gelegen op ca. 70 meter van het plangebied, heeft een belemmeringstrook van 4 meter die buiten het plangebied ligt. In de huidige situatie bedraagt het GR 0,05 maal de oriëntatiewaarde, waarmee het ruimschoots voldoet aan het minimale van 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Zelfredzaamheid

Het plangebied bestaat uit een gebied voor de functie 'wonen'. Er worden maximaal 228 wooneenheden mogelijk gemaakt, waarvan 215 nog op te richten wooneenheden. Ter plaatse van de woningen kunnen minder zelfredzame personen aanwezig zijn. In het plangebied is een maatschappelijke bestemming voorzien (Historische druivenkwekerij De Sonnehoeck). In het plangebied zijn geen specifieke bestemmingen benoemd die leiden tot een grotere kans op van minder zelfredzame personen. het aantal verminderd zelfredzame personen zal dan ook laag zijn. De woningen zijn goed te ontvluchten, aangezien het om gebouwen met een beperkt aantal bouwlagen gaat (hoofdzakelijk 3).

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid hulpdiensten

Het plangebied wordt onstloten via het Groenepad, aansluitend op de N464 Poeldijkseweg. Via deze wegen is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten. Ook is er voldoende bluswater aanwezig (o.a. door de Hollewatering). De bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten zijn goed te noemen.

Conventionele explosieven

Uit de kaart conventionele explosieven van de gemeente Westland (november 2006) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen locaties zijn die verdacht zijn van aanwezigheid van conventionele explosieven.

3.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.6 Water

3.6.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Nationaal beleid

Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.

Waterschapsbeleid

Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.

De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi’s) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.

Ten slotte is in 2012 een Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • beleidskader omtrent water;
  • waterkeringen;
  • waterkwantiteit;
  • waterkwaliteit en ecologie;
  • afvalwater en riolering.

Gemeentelijk beleid

Het Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.

3.6.2 Onderzoek

Er is door Witteveen + Bos onderzoek gedaan naar het water in deelplan De Gouw (alle fasen: 1, 2 en 3). Ca. 10 jaar geleden is eveneens door hen onderzoek gedaan naar het water in De Gouw. Vanwege gewijzigde plannen was een herziening van de waterparagrafen nodig.

Het volledige onderzoek is toegevoegd in Bijlage 6 bij deze toelichting.

3.6.3 Conclusie

De wet- en regelgeving bieden de volgende randvoorwaarden voor de inrichting van de waterhuishouding

in de toekomstige situatie, en voor de waterhuishoudkundige aspecten van het bestemmingsplan:

  • de regionale waterkeringen binnen de plangebiedsgrenzen moeten worden beschermdmiddels een dubbelbestemming in het bestemmingsplan;
  • bij de uitwerking van de toekomstige waterhuishouding in een geactualiseerd waterhuishoudingsplan moet rekening worden gehouden met de regionale waterkeringen;
  • voor de inrichting van het gebied is een watervergunning in het kader van de waterwetnodig met betrekking tot waterkeringen;
  • in het bestemmingsplan moet voldoende ruimte voor de waterberging worden gerealiseerd. Er wordt uitgegaan van de ‘oude’ bergingsnorm van 325 m3/ha.;
  • er wordt aangesloten op de bestaande waterstructuur en bestaande waterpeilen. Het grootste deel van het gebied ligt dan op boezempeil (NAP -0,40 m), het noordoostelijke deel ligt in de Wippolder en op een lager peil (NAP -0,83/-0,90 m);
  • voor de wijzigingen in de waterhuishouding in de toekomstige situatie is een vergunning nodig in het kader van de waterwet;
  • in de actualisatie van het waterhuishoudingsplan moet rekening worden gehouden met de aanleg van onderhoudsstroken of de aanleg van opstelplaatsen en bruggen;
  • toekomstig oppervlaktewater wordt bij voorkeur voorzien van flauwe oevers. In overleg met het hoogheemraadschap van Delfland wordt de ligging van natuurvriendelijke oevers bepaald;
  • afvalwater wordt in de toekomst gescheiden afgevoerd. Het gebied wordt gerioleerd;
  • hemelwater wordt geborgen in oppervlaktewater;
  • dakwater kan rechtstreeks naar het oppervlaktewater afvoeren, waarbij geen uitlogende materialen op de daken worden toegepast;
  • terreinwater en wegwater wordt afgevoerd via een bermpassage.

In het vervolgtraject moet een geactualiseerd waterhuishoudingsplan worden opgesteld vanwege wijzigingen in de waterhuishouding ten opzichte van de situatie 2004/2006. Voor verschillende ingrepen in het gebied is een watervergunning in het kader van de waterwet nodig. Deze moet uiterlijk vier maanden voor uitvoer van de werkzaamheden worden aangevraagd. Voor de verschillende ingrepen kan één vergunningaanvraag worden gedaan.

3.7 Bodem

3.7.1 Wettelijk kader

De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, toe op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is het gewenst dat een bestemmingsplan dat geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, eveneens een zogenaamde bodemparagraaf omvat. Hierin wordt ingegaan op de door burgemeester en wethouders op grond van het Besluit bodembescherming vastgestelde bodemfunctieklassenkaarten van het gemeentelijk grondgebied. Het is verder wenselijk dat wordt ingegaan op de huidige bodemkwaliteit, vooral of die kwaliteit voldoet aan de (nieuwe) bestemming op die gronden.

3.7.2 Onderzoek

De bodemkwaliteit van het plangebied is beoordeeld op basis van de bodembeheernota van Gemeente Westland. Uit deze nota blijkt dat de gemiddelde diffuse bodemkwaliteit als "schoon tot licht verontreinigd" (kwaliteit 'Wonen') kan worden gekarakteriseerd. Ter plaatse wordt in de bovengrond de parameter 'zink' in verhoogde concentraties ten opzichte van de achtergrondwaarde verwacht. Tevens wordt, gezien het historisch gebruik, mogelijk bestrijdingsmiddelen (Drins) in verhoogde mate aangetroffen. In de ondergrond worden geen verhoogde concentraties zware metalen in bestrijdingsmiddelen verwacht.

Er zijn in het plangebied verscheidene verkennende en aanvullende bodemonderzoeken uitgevoerd. Eveneens hebben er sanerende werkzaamheden plaatsgevonden. Deze zijn vastgelegd in een tweestal bodemgeschiktheidsverklaringen. Uit de verklaring "De Gouw fase 1A te Kwintsheul (referentie: WZK80645)", d.d. 28 augustus 2009 en "De Gouw fase 1B te Kwintsheul (referentie: WZKW101085)", d.d. 14 april 2011, beide opgesteld door VanderHelm Milieubeheer B.V., kan geconcludeerd worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

3.7.3 Conclusie

Uit onderzoek is gebleken dat de bodemkwaliteit het beoogde gebruik voor woningbouw niet in de weg staat.

3.8 Ecologie

3.8.1 Wettelijk kader

In dit hoofdstuk wordt in het kort het wettelijk kader en de toepassing op ruimtelijke ingrepen beschreven. De bescherming van natuur in Nederland vindt plaats onder Europese en nationale wetgeving. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen soortbescherming en gebiedsbescherming. De soort- en gebiedsbescherming staan geheel los van elkaar en hebben hun eigen werking.

In de inventarisatie en de quick-scan staat de soortbescherming centraal. De gebiedsbescherming wordt alleen benoemd voor zover deze relevant is voor de beschermde soorten.

Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn

De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn maken deel uit van de Europese regelgeving en zijn van kracht in alle Europese lidstaten. Beide kennen een gebiedsbeschermings- en een soortenbeschermingscomponent. Het aspect soortenbescherming van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn is in de Flora- en faunawet opgenomen. Om de gebiedsbescherming van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet te verankeren, is een wijziging van deze wet in voorbereiding.

De Vogelrichtlijn (1979) heeft als doel alle in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebied binnen het grondgebied van de Europese Unie te beschermen. In dit kader zijn in Nederland gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszones (Vogelrichtlijngebieden).

Het doel van de Habitatrichtlijn (1992) is het behoud van de totale biologische diversiteit van natuurlijke en half-natuurlijke habitats en wilde flora en fauna (behalve vogels) op het grondgebied van de Europese Unie. In dit kader zijn in Nederland aan de Europese Commissie gebieden aangemeld als kandidaat Speciale Beschermingszones (Habitatrichtlijngebieden). Deze aangemelde gebieden genieten intussen de status alsof ze zijn aangewezen als Speciale Beschermingszones.

Uit hoofde van de Europese regelgeving dienen ingrepen in of nabij een Speciale Beschermingszone getoetst te worden op hun effecten op soorten en gemeenschappen op grond waarvan de beschermingszone is aangewezen. Voor het verlenen van toestemming voor de uitvoering van ingrepen is het al dan niet optreden van significante effecten van groot belang.

Natura 2000

De Europese Unie (EU) heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden, heeft de EU het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit.

Natura 2000

Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de volgende EU-richtlijnen;

  • Vogelrichtlijn (1979)
  • Habitatrichtlijn (1992)

Beide richtlijnen zijn in Nederland opgenomen in de natuurbeschermingswet. Op dit moment wijst Nederland de Natura 2000 officieel aan. In de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn staan ook maatregelen voor soortbescherming. Deze staan in de Flora- en faunawet.

Vergunningplicht

In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar.

Flora- en faunawet

De bescherming van dier- en plantensoorten is sinds 1 april 2002 in de Flora- en faunawet geregeld. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet hanteert daarbij het ‘nee, tenzij principe'. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex. Artikel 75 vierde lid, onderdeel C, Flora- en faunawet (ontheffing voor ruimtelijke ingreep) moeten worden aangevraagd. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.

Zorgplicht

Bij elk project, op elke locatie en bij elke handeling geldt naast de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet bovendien de ‘zorgplicht’; Artikel 2, lid 1 "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Artikel 2, lid 2: "De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken".

De zorgplicht vloeit voort uit de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren. De algemene zorgplicht geldt voor alle soorten, terwijl de verbodsbepalingen (artikel 8 t/m 12) gelden voor bij of krachtens de wet aangewezen beschermde soorten. De zorgplicht betekent niet dat een dier niet gedood mag worden, wel dat daarbij het lijden zoveel mogelijk voorkomen moet worden.

Reparatiewet

Op 23 februari 2005 is de zgn. “AmvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden. Dit heeft een verbetering van de uitvoering van de regelgeving opgeleverd. Met dit besluit is geregeld dat er niet onnodig een ontheffing aan hoeft te worden gevraagd. Nieuw is ook dat er ook volgens gedragscode gewerkt kan worden. Aanvragen kunnen beter en sneller worden behandeld.

Bij het beoordelen van aanvragen voor een ontheffing ex. Art. 75 van de Flora- en faunawet wordt in deze aanvullende wetgeving onderscheid gemaakt in vier categorieën van soorten:

  • 1. Beschermde inheemse vogels. Dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen geen grond zijn voor het verlenen van een ontheffing. De Vogelrichtlijn staat dat niet toe.
  • 2. Soorten die vermeld zijn in bijlage IV van de Habitatrichtlijn of bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangewezen als bedreigde soorten (cf. art. 75.5). Ontheffing kan alleen worden verleend indien geen andere bevredigende oplossing voorhanden is, en wanneer sprake is van een dwingende reden van openbaar belang (dit zijn: volksgezondheid, veiligheid, milieu en dwingende redenen van sociaal-economische aard). Tevens mag geen afbreuk worden gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort (tabel 3).
  • 3. Beschermde soorten die niet onder punt 1 of 2 zijn genoemd. Ontheffing kan worden verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Vooral soorten die vermeld zijn op de verschillende Rode lijsten vallen onder deze groep (tabel 2).
  • 4. Voor de meer algemene soorten kan voor verjagen, verontrusten, verstoren zonder verdere toetsing aan de hand van de bovenstaande criteria ontheffing worden verleend (tabel 1).

Ruimtelijke ingrepen en soortbescherming

Bij ruimtelijke ingrepen is soortbescherming van toepassing op de huidige aanwezige soorten in het plangebied of in de directe omgeving. Indien het zogenaamde 'niet strikt' beschermde soorten betreft is bescherming in het kader van de Flora- en faunawet van toepassing. Ontheffing is mogelijk op grond van art. 75 Flora- en faunawet. De resultaten van een quick-scan kunnen een ontheffingsaanvraag onderbouwen. Indien het zogenaamde 'strikt' beschermde soorten betreft (Rode lijst soorten en Habitatrichtlijn IV-soorten) is bescherming in het kader van de Habitatrichtlijn en/of Flora- en faunawet van toepassing. Ontheffing is alleen mogelijk op basis van een beoordeling in het kader van de Flora- en faunawet of Habitatrichtlijn. Hiertoe kan een aanvullend Project- en compensatieplan noodzakelijk zijn om de effecten van de ingreep in detail te beschrijven en mitigerende en compenserende maatregelen uit te werken.

Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet heeft als doel het beschermen en in stand houden van bijzondere gebieden in Nederland. In de vigerende wet zijn twee categorieën beschermde gebieden: beschermde natuurmonumenten (particulier eigendom) en staatsnatuurmonumenten (staatseigendom). Handelingen binnen beschermde gebieden die de wezenlijke kenmerken van het gebied aantasten zijn in principe verboden en worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Bij ruimtelijke ingrepen in de nabije omgeving van de beschermde gebieden moet worden bepaald in hoeverre de externe werking van de ingreep een effect heeft op het beschermde gebied. In de nabije toekomst zal de bescherming van Speciale beschermingszones in het kader van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet worden verankerd; een wetswijziging is in voorbereiding.

Rode lijst soorten

De Flora- en faunawet biedt de mogelijkheid tot actieve bescherming middels de vaststelling van Rode lijsten. De soorten die hierop vermeld worden behoeven vanwege hun aantalverloop of kwetsbaarheid speciale aandacht zodat hun voorkomen in ons land veilig wordt gesteld. Een soort kan worden vermeld als 0) verdwenen, 1) ernstig bedreigd, 2) bedreigd, 3) kwetsbaar of 4) gevoelig.

Rode lijst soorten hebben geen wettelijke status. Wel worden de lijsten gebruikt als basis voor nieuwe bepalingen of (lokaal of regionaal) beleid. Door de minister van LNV zijn Rode lijsten van planten, korstmossen, paddenstoelen, zoogdieren, reptielen en amfibieën, libellen, krekels en sprinkhanen, dagvlinders en zoetwatervissen vastgesteld en gepubliceerd. Daarnaast bestaan lijsten van mossen en vogels die door verschillende deskundigen zijn opgesteld (vogels: www.sovon.nl). Voor de soorten die door de minister op een “Rode lijst” zijn geplaatst moeten beschermingsmaatregelen worden getroffen. Beschermingsplannen zijn inmiddels gemaakt voor ondermeer de patrijs, korhoen, otter, das, boomkikker, moerasvogels, akkerplanten en de grote vuurvlinder.

3.8.2 Onderzoek

Voor het plangebied is een natuurwaarde toets gedaan. De gehele toets is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting. Resumerend is het volgende voortgekomen uit het onderzoek.

Natura 2000

Het plangebied ligt niet binnen de grenzen van een Natura 2000 gebied.

De meest nabijgelegen Natura 2000 gebieden Solleveld en Kapittelduinen het Spanjaardsduin liggen 4 km westelijk van het plangebied.

Ecologische Provinciale Hoofdstructuur

Het plangebied maakt geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Bureaustudie

Om een inschatting te maken van de soortgroepen en specifieke soorten die in en rond het plangebied voorkomen, is de landelijke databank voor natuurwaarnemingen geraadpleegd, de NDFF waarin alle waarnemingen van de PGO zijn opgenomen.

Op basis van de bureaustudie kan gesteld worden dat er enkele waarnemingen bekend zijn nabij het plangebied van beschermde soorten. Vogels zijn opgenomen in de NDFF en zijn gemeld in het plangebied. De bittervoorn en de grote modderkruiper komen algemeen in Westland voor en zijn in alle watergangen binnen het plangebied te verwachten.

Vleermuizen komen veelvuldig voor in de provincie Zuid-Holland. In het plangebied zijn meldingen bekend van vleermuizen. Op basis van de zoogdieratlas Zuid-Holland komen de laatvlieger, de gewone dwergvleermuis en de watervleermuis voor nabij het plangebied.

Op basis van de verspreidingsgegevens van een soort in combinatie met kennis van de terreingeschiktheid voor deze soorten, is nagegaan of deze soorten mogelijk in de omgeving kunnen verblijven.

Veel waarnemingen vallen buiten het plangebied. Dit is te herleiden naar de grotere groengebieden buiten het plangebied van de gemeente Den Haag en de kern Wateringen.

Veldonderzoek

Tijdens het veldbezoek op 29 januari 2014 zijn geen soorten aangetroffen die vallen onder de Flora- en faunawet. Het terrein is een voormalig tuinbouwgebied. Nagenoeg het gehele terrein is ingezaaid met gras.

Vaatplanten

In het gebied zijn geen vaatplanten gemeld in de inventarisatie van de NDFF. Langs de watergang zijn de algemene soorten te vinden.

Amfibieën

In het gebied zijn geen amfibieën gemeld. Tijdens het veldbezoek zijn geen amfibieën waargenomen. De watergang is tijdens het veldbezoek niet bevist. Het water kan worden gebruikt als voortplantingsplaats voor algemene amfibieën, zoals de bruine kikker, de gewone pad, de kleine de watersalamander en de groene kikker.

Dagvlinders, nachtvlinders, libellen en sprinkhanen

Er zijn geen vlinders en libellen gemeld. In het jaargetijde dat het veldbezoek plaatsvond zijn er geen dagvlinders, nachtvlinders, libellen en sprinkhanen actief.

Zoogdieren

Tijdens het veldbezoek zijn geen zoogdieren gezien. De verwachting is dat er kleine algemene soorten zoogdieren aanwezig zijn langs de watergang.

Broedvogels

Het plangebied is geschikt voor broedvogels, deze kunnen worden aangetroffen in een groot deel van het gebied. Langs de watergang, bomen, hagen, woningen en tuinen van de aangrenzende particulieren kunnen geschikt zijn als nestplaats voor vogels.

Er zijn in het plangebied geen vaste nesten waargenomen.

Nesten van 'categorie 2' vogelsoorten zijn het gehele jaar beschermd, aangezien het soorten nesten van koloniebroeders betreft die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk zijn van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar. Voor deze soorten geldt het gehele jaar de verbodsbepaling uit artikel 11 van de Flora- en faunawet over het beschadigen of vernielen van voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen.

Nesten van 'categorie 5' vogelsoorten zijn niet het hele jaar door beschermd. Dit zijn nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om zich elders te vestigen als de broedplaats verloren is gegaan. Soorten uit categorie 5 vragen echter wel extra onderzoek. Categorie 5 soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

Reptielen, vissen, paddenstoelen, korstmossen en overige soortgroepen

De twee beschermde vissoorten die in het Westland voorkomen, de kleine modderkruiper en de bittervoorn zijn in de directe omgeving van het plangebied gemeld. De watergang in het plangebied is geschikt voor beide vissoorten. De bittervoorn en kleine modderkruiper zijn algemeen in het Westland.

3.8.3 Conclusie

In het plangebied zijn soorten waargenomen en gemeld in de NDFF die vallen onder de Flora- en faunawet of “Rode lijst”.

Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van beschermde diersoorten. De reconstructie van het gebied en/of sloop van gebouwen kan een bedreiging vormen voor beschermde soorten. Een onderzoek naar het voorkomen en het gebruik van gebouwen door vleermuizen waar werkzaamheden zijn gepland, is noodzakelijk om op een juiste wijze om te gaan met de natuurwetgeving. Er dient zo nodig een ontheffing te worden aangevraagd en met gebruikmaking van de een goedgekeurde gedragscode te worden gewerkt.

Om op een juiste wijze met de natuurwetgeving om te gaan bij de reconstructie van het gebied dienen de volgende acties te worden uitgevoerd:

  • Voorafgaand aan de eventuele sloop van de gebouwen, een vleermuizenonderzoek.
  • Tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden dient men gebruik te maken van goedgekeurde gedragscodes van de Unie van Waterschappen en de gedragscode voor ruimtelijke ingrepen.

Nu vrijwel alle glastuinbouwbedrijven in het plangebied zijn gesloopt, neemt de kans op beschermde soorten toe. Een open gebied is voor veel vogels een gewenste broedplaats. Voordat het gebied verder ontwikkeld wordt is een nieuwe opname van de flora en fauna gewenst.

3.9 Cultuurhistorie

3.9.1 Wettelijk kader

Rijksbeleid

De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse Wetgeving. De Wet bevat 3 belangrijke uitgangspunten:

  • het streven naar behoud in situ van archeologische waarden;
  • het tijdig betrekken van de archeologische waarden in de ruimtelijke ordening door het opnemen van harde juridische eisen in bestemmingsplannen;
  • de verstoorder betaalt voor het onderzoek en de documentatie van archeologische waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk beleid

Op 26 juni 2012 heeft de gemeente Westland haar archeologische beleidskaart vastgesteld. Op deze kaart is weergegeven waar in de gemeente (en in welke mate) kans is op het aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in een verwachtingszone. Aan deze verwachtingszones zijn ondergrenzen gekoppeld, die aangeven wanneer archeologisch onderzoek vanwege een voorgenomen ontwikkeling nodig is. De beleidskaart geeft een globaal inzicht in de te verwachten archeologie, in het bestemmingsplan wordt het beeld aangescherpt.

Het archeologiebeleid legt vast hoe de gemeente Westland met haar bodemarchief omgaat.

De gemeente Westland stelt met dit beleidsplan:

  • 1. ondergrenzen vast (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer dan wel vergunningaanvrager verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten;
  • 2. de in dit beleidsplan opgestelde normen vast teneinde deze normen op te nemen in alle bestemmingsplannen;
  • 3. de beleidskaart vast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0015.jpg"

Beleidskaart archeologie

3.9.2 Onderzoek

Zones met archeologische waarden of verwachtingen

Op de gemeentelijke beleidskaart zijn voor het plangebied vijf soorten zones met archeologische waarden en archeolo-gische verwachtingen aangegeven.

De kaart is aangevuld met informatie afkomstig uit de archeologische onderzoeken die hebben plaatsgevonden. Voor alle zones gelden van elkaar verschillende vrijstellingsgrenzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0016.jpg"

Tabel 3 - Overzicht van de vrijstellingsgrenzen t.a.v. archeologisch onderzoek.

Verwachtingszone IV

Verwachtingszone IV bestaat uit gebieden waarvoor geen archeologische verwachting geldt. Het betreft zones waar bestaande vindplaatsen in het verleden reeds zijn opgegraven of waarvoor door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn. Om deze reden worden er in deze zone dan ook geen voorwaarden verbonden aan het verlenen van een omgevingsvergunning. Wel is het zo dat ook in deze zone de algemene meldingsplicht van toevalsvondsten van toepassing blijft en dat een eventuele archeologische inspectie tijdens bodemverstorende werkzaamheden moet worden toegestaan.

Verwachtingszone III

Verwachtingszone III bestaat in het plangebied uit de dekafzettingen van het Laagpakket van Walcheren in het binnendijks gebied. Omdat zich periodiek bewoningsmogelijkheden voordeden vanaf de Midden IJzertijd geldt hier een middelhoge verwachting voor het aantreffen van resten uit de IJzertijd, Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Daarnaast kunnen in dit gebied tot nu toe nog onbekende duinafzettingen (met een hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten vanaf de vroege prehistorie).

Archeologische resten worden in deze zone verwacht op een diepte vanaf 50 cm beneden maaiveld. De dichtheid van archeologische vindplaatsen is naar verwachting klein, waardoor hier een vrijstellingsgrens van plangebieden tot 500 m2 wordt gehanteerd.

Verwachtingszone II

Verwachtingszone II bestaat in dit plangebied uit de delen van de geulafzettingen van de Gantel Laag opgenomen die al in de Romeinse tijd waren verland. In de gehele Verwachtingszone II bestaat een hoge kans op het aantreffen van archeologische vindplaatsen uit de IJzertijd, Romeinse tijd, Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd.

Archeologische waarden worden in deze zone vanaf 50 cm onder maaiveld verwacht. Voor wat betreft de oppervlakte van de verstoring wordt een vrijstellingsgrens van 250 m2 gehanteerd. In deze zone is de dichtheid aan archeologische resten hoger dan in Verwachtingszone II. De kans dat in deze zone archeologische resten worden verstoord bij werkzaamheden tot 100 m2 (Verwachtingszone I) is echter klein. Dat geldt ook voor de kans dat er tijdens archeologisch onderzoek op een beperkt oppervlak archeologische resten worden aangetroffen. Een vrijstelling van archeologisch onderzoek voor plangebieden tot een 250 m2 is in deze verwachtingszone dan ook wenselijk.

Verwachtingszone I

Verwachtingszone I bestaat uit een buffer rondom de locaties waar Romeinse wegen worden vermoed. Voor deze gebieden geldt een zeer hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de Romeinse tijd. Het gaat daarbij voornamelijk om nederzettingen, maar ook grafvelden kunnen worden aangetroffen. Daarnaast bestaat er ook een kans dat zogenaamde off-site structuren, zoals duikers, aanwezig zijn. Uit de ligging van de bekende archeologische vindplaatsen uit de Romeinse tijd blijkt dat deze hier in hoge dichtheid voorkomen en dicht bijeen liggen. Daarom wordt voor Verwachtingszone I vastgehouden aan de wettelijke grens van 100 m2 voor de oppervlakte van het plangebied.

Omdat de vindplaatsen uit de Romeinse tijd in het merendeel van deze verwachtingszone bedekt zijn geraakt door de afzettingen van de Laag van Poeldijk liggen de vindplaatsen niet direct onder het maaiveld. In deze zone worden bodemingrepen dan ook vrijgesteld van archeologisch onderzoek tot een diepte van 50 cm beneden maaiveld.

Bekende archeologische vindplaats of zeer hoge verwachting

Voor bekende vindplaatsen en zones met een zeer hoge verwachting geldt dat te allen tijde getracht moet worden om bodemingrepen te voorkomen die tot aantasting van de aanwezige archeologische waarden leiden. Indien dit niet mogelijk is en er bodemingrepen worden gepland die de vrijstellingsgrens van 0 m2 en 30 cm beneden maaiveld overschrijden dient archeologisch onderzoek als voorwaarde te worden gesteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning.

Voor deze vrijstellingsgrens wordt afgeweken van de 100 m2 uit de Monumentenwet (artikel 41a), omdat voor de onderhavige gebieden al bekend is dat er zich waardevolle archeologische resten bevinden. Bij bodemverstorende werkzaamheden tot 100 m2 kan dan ook al grote schade aan het bodemarchief ontstaan. Bovendien kunnen op deze terreinen archeologische onderzoeken van kleine schaal al waardevolle informatie opleveren over de aanwezige resten. Derhalve wordt voor deze terreinen geen vrijstellingsgrens gehanteerd qua oppervlakte.

Voor wat betreft de diepte wordt een grens van 30 cm –mv gehanteerd, omdat door bodembewerkingen zoals ploegen de bodem boven deze grens vaak is verstoord. Eventuele archeologische resten die zich in deze bovenste 30 cm bevinden, liggen in verstoorde context, waardoor hun informatiewaarde aanzienlijk daalt.

Kassen

Uit recent archeologisch onderzoek is op te maken dat de bodemverstoringen als gevolg van kassenbouw en -sloop beperkt blijven tot de betonnen staanders (kasvoeten) die enige tientallen jaren geleden op een afstand stonden van circa 7 bij 4m. De aangetroffen bodemverstoring waarmee het archeologisch bodemarchief definitief is verstoord, bedraagt bij elke kasvoet ongeveer 1 vierkante meter. Dit komt neer op circa 3,5 % van het oppervlak. Opgemerkt wordt dat de omvang van deze verstoringen niet het gevolg is van het aanbrengen van de palen zelf, maar het gevolg is geweest van het uittrekken van de zgn. dieper gelegen ‘kleefpalen’.

In de tegenwoordige kasbouw wordt gebruik gemaakt van slimme bouw- en constructietechnieken waarmee overspanningen tot 9 m of meer kunnen worden bereikt. Indien wordt uitgegaan van een gemiddelde onderlinge afstand van 6 m tussen de betonnen palen heeft dit bij de constructie van de fundering per paal een verstoring tot gevolg van minder dan 0,2 vierkante meter. Dit komt neer op circa 0,5 % van het oppervlak. Hieruit kan worden opgemaakt dat de daadwerkelijke bodemverstoringen als gevolg van de kassenbouw dermate gering zijn dat het archeologisch bodemarchief nauwelijks zal worden geschaad.

Op basis hiervan stelt de gemeente Westland de kassenbouw vrij van de verplichting tot archeologisch vooronderzoek. Voorwaarde is wel dat van bovenstaande technieken met een beperkte bodemverstoring gebruik wordt gemaakt. Kasbouwmethoden waarbij aaneengesloten oppervlaktes worden ontgraven, die de vrijstellingsgrenzen van de betreffende archeologische verwachtingszone overschrijden, kennen geen vrijstelling. Uiteraard voor zover deze werkzaamheden betrekking hebben op de constructie van de kassen zélf. Andere bodemverstorende activiteiten die hiermee samen (kunnen) hangen, zoals bodemverbeteringen, ontgrondingen, waterbergingen en woningbouw blijven in principe vergunningplichtig, en zijn al dan niet onderzoeksplichtig afhankelijk van de door de gemeente Westland gestelde ondergrenzen.

Rijksmonument

Er ligt binnen het plangebied 1 rijksmonument. Het betreft hier een Romeinse villa die geregistreerd staat als het Rijksmonument te Poeldijk met monumentennummer 47122 en AMK-code 37B-001. Voor elke bodemingreep, hoe klein ook, dient een monumentenvergunning aangevraagd te worden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Historisch-geografische gegevens

Op de kaart van Kruikius uit 1712 is te zien dat het plangebied met name in het zuidelijke deel (3A) werd gebruikt als boomgaard.In het oostelijke deel van het plangebied is eveneens een kleine boomgaard aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01_0017.jpg"

Het plangebied op de kaart van Kruikius uit 1712

In de boomgaarden tekent Kruikius enkele kleine gebouwen waarvan het onduidelijk is of het hier om schuren of om woningen gaat. Duidelijk is wel dat deze bebouwing samenhangt met de boomgaarden en dat het geen boerderijen betreft. Ten noordoosten van de Holle Watering staat een perceel met het toponiem Oude Hooge Dijk aangeduid. Deze naamgeving heeft betrekking op de eerste dwarsbedijking van de Gantel. De noordelijke lengtebedijking lag in het tracé Poeldijkseweg – Wateringseweg, de zuidelijke lengtebedijking in het tracé van de huidige Middel Broekweg. In de bovenloop werden de beide lengtebedijkingen verbonden om het achterland van Wateringen van verdere wateroverlast van de Gantel te vrijwaren. De onregelmatige blokverkaveling binnen het plangebied hangt samen met het oorspronkelijke stroomgebied van de Gantel tussen de beide lengtebedijkingen. Het noordelijke deel van deze oude dijkzaad ligt mogelijk nog in de uiterste zuidoostelijke punt van het noordoostelijke deel van het plangebied. Op de grens ligt volgens Kruikius het Groene Patje, dat mogelijk een ouder restant is van de noordelijke Gantelbedijking.

3.9.3 Conclusie

Voor een groot deel van plangebied geldt een verwachting voor archeologische waarden in de ondergrond. Een uitzondering hierop vormen twee locaties waar vindplaatsen reeds zijn opgegraven dan wel is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn. Daarnaast zijn er enkele zones waar (boor)onderzoek heeft uitgewezen dat het voorkomen van archeologische resten zeker of zeer waarschijnlijk is.

Om de (mogelijk) aanwezige waarden te beschermen, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen (met uitzondering van kassen) alsmede het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor grondroerende activiteiten.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Planvorm

Het bestemmingsplan is betreft de ontwikkeling van een woongebied met bijbehorend planregime en is ontwikkelend van aard, waarbij bestaande functies worden geconserveerd.

4.2 Wettelijk voorgeschreven standaardisering

De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van I&M (SVBP 2012) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Staatscourant 2012, nr. 14821, van 24 juli 2012).

Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.

Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.

Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.

4.3 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012

De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.

4.4 Systematiek van de planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregel.

Inleidende regels

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gebruikt om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, diepte, hoogte, oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

Bestemmingsregels

De bestaande functies in het plangebied die in overeenstemming met de voorheen geldende bestemmingsplannen in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).

Groen

De grotere groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming "Groen". Naast beplanting zijn hier onder andere ook parkeren, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, oeververbindingen en water mogelijk. Onder speelvoorzieningen gaat het in dit plan om kleine speelvoorzieningen met een hoogte lager dan 3 meter.

Maatschappelijk

De Sonnehoeck heeft de bestemming “Maatschappelijk” gekregen, waarin haar doeleinden, zoals dat ook in het onderhavig bestemmingsplan “Holle Watering” is beschreven, zijn vastgelegd.

Tuin

De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen of de zijtuinen bij de op de gronden aanwezige bebouwing. Het betreft hier in de meeste gevallen bestaande woningen. Op gronden met de bestemming "Tuin" zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Verkeer

Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als "Verkeer". Binnen deze bestemming zijn een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, groen- en waterpartijen en nutsvoorzieningen.

Verkeer – Verblijfsgebied

Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft hebben de gronden de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Binnen deze bestemming is ontsluiting toegestaan met daarbij behorende voorzieningen zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen.

Water

Het betreft bestaande (hoofd) watergangen, waarvan zeker is dat deze niet verlegd gaan worden en van belang zijn voor het water. In de bestemming "Woongebied" is eveneens water toegstaan. Het nieuwe water zal dan ook gerealiseerd binnen de gronden met de bestemming "Woongebied".

Wonen

De bestaande woningen zijn opgenomen met de bestemming "Wonen". De regeling voor woonpercelen bestaat uit twee bestemmingen: "Wonen" en "Tuin". De bestemming "Tuin" is reeds toegelicht.

Opzet van de bestemmingsregeling

De woningen zelf zijn voorzien van de bestemming "Wonen". Het beleid van de gemeente Westland is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende bestemmingsplanregeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken ter plaatse van de aanwezige hoofdgebouwen. De gronden buiten het hoofdgebouw (zij- en achtererf) zijn gelegen buiten het bouwvlak. De gronden aan de voorzijde (en soms zijkant) zijn meestal bestemd als "Tuin".

Bouwvlakken hoofdgebouwen.

Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf, zonder aan- of uitbouwen) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de planverbeelding bouwvlakken opgenomen. Uitsluitend binnen deze bouwvlakken zijn hoofdgebouwen toegestaan, waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd.

Erfbebouwing.

De gronden achter en deels voor en naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. de regeling bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van erfbebouwing. In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.

Aan-huis-gebonden-ondernemingen.

Aan-huis-gebonden-ondernemingen zijn als ondergeschikte functie onder voorwaarden bij de hoofdfunctie toegestaan. Zo mag onder andere de omvang niet meer bedragen dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m2 per woning.

Woongebied

Binnen deze bestemming worden woningen mogelijk gemaakt. Op de planverbeelding is een aanduiding opgenomen hoeveel woningen maximaal mogen worden gerealiseerd. Verschillende typen woningen als vrijstaande, half-vrijstaande, aaneengesloten en gestapelde woningen worden toegestaan. De goot- en bouwhoogte is voor vrijwel het gehele woongebied 7 meter respectievelijk 11 meter. Daarnaast zijn nog aanduidingen opgenomen ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied.

Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologie

Omdat in delen van het plangebied een redelijke tot grote kans aanwezig is van archeologische sporen in de grond heeft een deel van het plangebied een dubbelbestemming Waarde - Archeologie gekregen. Het gaat om de bestemmingen “Waarde – Archeologie-1”, "Waarde – Archeologie-2" en "Waarde – Archeologie-3". Aan deze dubbelbestemmingen is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden verbonden.

Waarde - Ecologie

In het plangebied zijn twee ecologische zones, waarvan er één onderdeel uitmaakt van de EHS; de Ecologische Hoofdstructuur. Ter realisering van de EHS en de gewenste ecologische zone in het kader van de ontwikkeling van de Westlandse Zoom zijn voorwaarden opgenomen binnen deze bestemming om ecologische zone te realiseren. De bestemmingsgrenzen zijn breder dan de beoogde ecologische zones, waarmee flexibiliteit is ingebouwdvoor de positionering en invulling van de zones.

Waarde - Karakteristiek

Het betreft alle waardevolle, veelal monumentale, gebieden. De bestemming heeft tot doel de karakteristieke waarde te beschermen door een vergunningenstelsel aan wijzigingen in gronden en opstallen te koppelen.

Waterstaat - Waterkering

Het betreft de beschermingszone van alle waterkeringen in het plangebied.

Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregeling

De formulering van de antidubbeltelregeling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels

In dit artikel zijn algemene regels opgenomen voor (bedrijfs-) woningen, afwijkingen ten aanzien van (bedrijfs-) woningen, (afwijking) algemene regels voor afstanden, (afwijking) algemene regels voor ondergronds bouwen, nadere eisen en voor ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels

In het artikel algemene gebruiksregels zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1. lid 1. onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.

Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn onder andere de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:

Ontsluitingen

Dit betreft bestaande en toekomstige ontsluitingswegen. Deze wegen zijn uitsluitend binnen de op de planverbeelding opgenomen aanduidingen voor ontsluitingswegen toegestaan.

Fruitmuur

Dit betreft een aanduiding voor fruitmuren met cultuurhistorische waarden. Ter bescherming van deze fruitmuren zijn regels omtrent bouw en sloop opgenomen.

Water

Dit betreft een aanduiding voor niet-permanente watergangen alsmede zoekgebieden van waterberging ter bescherming van bestaande watergangen en de mogelijkheid tot realisatie van voldoende water(berging) in het plangebied.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen afwijking kan worden verleend voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel "algemene bouwregels" vallen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn algemene wijzigingsregels opgenomen en wordt tevens beschreven in welke gevallen bestemmingen kunnen wijzigen naar agrarisch glastuinbouw, groen of natuur, verkeer, naar water.

Algemene procedureregels

In dit artikel staan de procedureregels voor de verschillende wijzigingsbevoegdheden en voor toepassing van de nadere eisen regeling.

Overgangs- en slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde, zoals het overgangsrecht (bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening artikel 3.2.1 Bro) en de slotregel. De slotregel bevat alle bestemmingsplannen, welke geheel of gedeeltelijk worden vervangen met dit bestemmingsplan en de titel van het plan.

4.5 Systematiek van de planverbeelding

De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:

  • NL.IMRO.1783.OWZDEGOUWf2en3Aobp-VA01

De dataset bestaat uit:

  • het GML-bestand van de planverbeelding;
  • het XML-geleideformulier;
  • de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
  • de HTML-bestanden voor de plantoelichting en -regels, eventueel aangevuld met PDF-bestanden voor de bijlagen bij de plantoelichting en/of -regels.

Hoofdstuk 5 Handhaving

5.1 Handhavingsbeleid

Handhaven op maat

In de beleidsnota 'Handhaven op maat' zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet - en regelgeving – normstelling – vergunningverlening – uitvoering – toezicht -handhaving). De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingtraject ingezet.

5.2 Strijdige functies

In het plangebied zijn enkele strijdige functies aanwezig, namelijk:

  • bewoning van (voormalige) agrarische bedrijfswoningen door burgers;
  • gebruik van glastuinbouwcomplexen voor niet-glastuinbouwactiviteiten.

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een woongebied, waardoor bestaande bedrijfswoningen zullen worden omgezet naar de bestemming "Wonen" en "Tuin" en bestaande glasopstanden zullen worden gesloopt ten dienste van ontwikkeling van de bestemming "Woongebied".

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is ook het hoofdstuk over de grondexploitatie van kracht geworden. De nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening is hier van toepassing, aangezien het ontwerp bestemmingsplan na 1 juli 2008 ter inzage gelegd wordt.

De grondexploitatie komt in afdeling 6.4 van de Wro aan de orde. In artikel 6.12 lid 1 Wro wordt gesteld dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt de definitie gegeven van een bouwplan. In artikel 6.12 lid 2 van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening wordt vermeld dat "in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien:

a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;

b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, niet noodzakelijk is, en;

c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid niet noodzakelijk is".

Het bestemmingsplan "De Gouw fasen 2 en 3A" is deels een consoliderend bestemmingsplan en deels een ontwikkelplan. De te ontwikkelen gronden zijn voor circa 2/3 deel in eigendom van de gemeente Westland, het ioverige deel is eigendom van een derde, die zelf gaat ontwikkelen. Met deze particuliere ontwikkelaar is een bijdrage in de grondexploitatiekosten overeengekomen en in een anterieure overeenkomst vastgelegd.

Geconcludeerd kan worden dat de economische uitvoerbaarheid van het plan is verzekerd. De vaststelling van een exploitatieplan is om die reden niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Overleg

In de periode van 28 februari 2014 t/m 11 april 2014 heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:

  • Ministerie van VROM
  • Provincie Zuid-Holland
  • Hoogheemraadschap van Delfland
  • Gasunie
  • Westland Infra
  • Veiligheidsregio Haaglanden
  • Stadsgewest Haaglanden

De overlegreacties hebben geleid tot de volgende aanpassingen van het bestemmingsplan:

  • natuurvriendelijke oevers zijn mogelijk gemaakt in de bestemming "Water"
  • waterparagraaf toegevoegd
  • paragraaf externe veiligheid aangepast

De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.

7.2 Inspraak

In het kader van de Inspraakverordening Westland 2004 heeft er voor het voorontwerp De Gouw fasen 2 en 3A inspraak plaatsgevonden, omdat het bestemmingsplan met een directe bouwtitel de ontwikkeling van een woongebied mogelijk maakt.

De ontvangen inspraakreacties zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de reacties wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.

7.3 Zienswijzen

Van 24 juli tot 4 september 2015 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Gedurende de periode van tervisielegging zijn 7 brieven met zienswijzen ingediend.

De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar de Nota van beantwoording zienswijzen in Bijlage 3 van deze toelichting.