direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Mooi Uilehorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het ontwikkelingsbureau Varese heeft een verzoek ingediend bij de gemeente voor het bouwen van 12 grondgebonden woningen op het perceel aan de Uilehorst 44 en Molenlaan 82a te Honselersdijk. Op grond van het huidige bestemmingsplan is de bouw van bovengenoemd plan niet mogelijk. Gelet daarop is deze planologische procedure voor het opstellen van een bestemmingsplan opgestart.

1.2 Ligging plangebied

Het projectgebied is gelegen binnen de dorpskern van Honselersdijk aan de Uilehorst 44 en Molenlaan 82a, kadastraal bekend sectie B, nummers 3126 en 3127 gedeeltelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0001.jpg"

Het projectgebied heeft een oppervlakte van ca. 1.800 m2 en is ongeveer voor de helft verhard. De verharding bestaat uit bestrating, een woning en een schoolgebouw. De woning betreft een vrijstaande tweelaagse woning en het schoolgebouw betreft een eenlaags stenen gebouw met een houten aanbouw. In de tuin is een zwembad aanwezig. Het projectgebied grenst aan de noordzijde aan een doorgaande watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0002.jpg"

1.3 Geldend bestemmingsplan

Binnen het plangebied was, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, het volgende planregime van Kern Honselersdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0003.jpg"

Het plangebied ligt op gronden met de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Maatschappelijk’, ‘Tuin’, ‘Groen’ en ‘Verkeer-Verblijfsgebied’. Tevens ligt er op het plangebied een dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie-4.

Het plan betreft de bouw van maximaal 12 grondgebonden woningen aan de Uilehorst 44 en Molenlaan 82a te Honselersdijk wat in strijd is met het bovengenoemde bestemmingsplan, omdat het bouwen van woningen op gronden met de bestemming ‘Maatschappelijk’, ‘Tuin’, ‘Groen’ en ’Verkeer-Verblijfsgebied’ niet is toegestaan. Ook het bouwen van woningen op de gronden met de bestemming ‘Wonen’ waarop geen bouwvlak is aangegeven of buiten het bouwvlak wordt gebouwd, is in strijd met het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan "Mooi Uilehorst" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 ingegaan op het handhavingsbeleid, de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.

2.1.1 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040

Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2025, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatieplanologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0004.jpg"

Westlands Verkeers- en Vervoersplan

In de ontwikkelingsvisie Greenport Westland zijn de beleidslijnen voor de lange termijn aangegeven voor de gehele gemeente. Met de relevante onderdelen van deze visie is het vervoersplan als sectorale nota vastgesteld. Met dit beleidsdeel, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006, wordt aangegeven welke richtingen de gemeente Westland de komende jaren opgaat en wordt het beleid van de ‘oude’ gemeenten geharmoniseerd. Het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) dient meerdere doelen, het uitwerken van de in de Greenport gestelde kaders en het schetsen van kaders voor de toekomst op het gebied van verkeer en vervoer.

In het WVVP is een parkeernormering opgenomen voor werkgelegenheid. De normering voor de niet-woonfuncties zijn gebaseerd op waargenomen autogebruik in een bepaalde situatie. De situatie wordt bepaald door de relevante functies (kantoren, bedrijven, winkels en dergelijke), de stedelijkingsgraad inclusief bereikbaarheid per alternatieve vervoerwijzen, de mogelijkheid tot parkeren, de ligging van het gebied en dergelijke.

Woonvisie

'Westland is een unieke, internationaal toonaangevende, goed bereikbare en duurzame Greenportgemeente, waarin het goed wonen, werken, ondernemen en recreëren is'. Dit is de kernambitie van de Structuurvisie Westland 2025 (perspectief 2040), die in 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. De woonvisie is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2003 en richt zich op het deelonderwerp 'wonen' van de structuurvisie Westland.

Karakter en functie woonvisie

De woningbouwmarkt is continu in beweging. Dit verdraagt geen stak gedetailleerd programma, maar een kader voor beslissingen. De woonvisie biedt het kader voor besluiten over programma's, inzet van middelen en capaciteit en geeft richting aan het handelen van de gemeente en haar partners. De woonvisie is in overleg met de woningcorporaties tot stand gekomen en via een discussiebijeenkomst met andere partners op volkshuisvestingsgebied besproken.

Prioriteiten en uitgangspunten van de woonvisie

De huidige woonvisie Westland richt zich op de periode tot 2020. De uitgangspunten van deze woonvisie zijn als volgt:

  • Vergroten van kansen en keuzemogelijkheden op de woningmarkt;
  • Blijvende aandacht voor betaalbaarheid (huur en koop);
  • Meer kansen voor jonge huishoudens (waaronder starters);
  • Inspelen op de groeiende behoefte aan wonen met zorg;
  • Bijzondere doelgroepen;
  • Dynamiek op de woningmarkt (doorstroming);
  • Kwaliteit bieden voro gevorderde huishoudens.

Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland

In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.

2.1.2 Regionaal beleid

Regionaal structuurplan Haaglanden

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.

De ambitie is dat het in heel Haaglanden voor iedereen goed wonen, werken en ontspannen is. De ruimtelijke structuur moet mensen stimuleren maatschappelijk actief te zijn en zich te ontwikkelen. Voldoende (ruimte voor) werkgelegenheid, een goed leefmilieu, een veilige leefomgeving, sociale cohesie en een herkenbare omgeving met identiteit zijn hiervoor van belang. Ook moeten de gewenste voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur en sport goed bereikbaar zijn. Het RSP2020 heeft voor deze onderwerpen vooral een faciliterende, stimulerende en attenderende rol.

De vraag naar woningen, bedrijven en kantoren houdt aan, maar de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied gaat al snel ten koste van het groen, de Greenport of de ruimte voor water. Dit betekent dat deze ruimte in het bestaande stedelijke gebied gevonden moet worden en efficiënt moet worden gebruikt. Herstructurering en intensief ruimtegebruik zijn hierbij belangrijke middelen. Als onderdeel van het intensief en meervoudig ruimtegebruik in binnenstedelijke wijken en buurten moet functiemenging mogelijk zijn.

2.1.3 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit provincie Zuid-Holland (1 augustus 2014)

Algemeen

De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt en bevat voldoende flexibiliteit om in ruimtelijke ontwikkelingen te reageren op maatschappelijke initiatieven.

In de visie zijn vier rode draden aangegeven welke richting geven aan de gewenste ontwikkelingen vanuit de provincie namelijk:

  • Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • Vergroten van de agglomeratiekracht;
  • Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Ruimtelijke hoofdstructuur

Het beleidsbeeld van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur combineert de huidige ruimtelijke situatie, de vier rode draden en de strategische doelstellingen. Het beeld toont de essentie en de samenhang van de verschillende kaartbeelden uit de Visie ruimte en mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0005.jpg"

De ruimtelijke hoofdstructuur

Programma ruimte

Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte opgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0006.jpg"

Woningbouwprogramma

De totale woningbouwprogrammering tot 2030 bedraagt 7.500 woningen. Volgens de PRIMOS-prognose zouden we tot 2030 7.500 woningen moeten bouwen. Het bouwplan past hier binnen. Honselersdijk kent weinig mogelijkheden tot inbreiding, dus in die zin past deze ontwikkeling goed.

2.1.4 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0007.jpg"

Figuur-Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.

2.1.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.

2.2 Ruimtelijk-functionele structuur

2.2.1 Ruimtelijk-functionele structuur

Locatie en ontwikkelvisie Uilehorst 44 en Molenlaan 82A

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0008.jpg"

Op de locatie Uilehorst 44 staat nu een noodschoolgebouw en op Molenlaan 82a staat een oud woonhuis. In de omgeving staan voornamelijk blokken eengezinswoningen, een enkel vrijstaand huis en aan de overzijde van het water een tweetal geschakelde flatgebouwen. De noodschool is aan het eind van de levensduur het woonhuis en omringend terrein met zwembad zijn verwaarloosd. Beide objecten moeten worden gesloopt. De vrijkomende plek leent zich, met het oog op de omringende bebouwing, perfect voor woningbouw. De stroken bebouwing die rond de locatie te vinden zijn geven aanleiding om ook op deze plek blokken eengezinswoningen te bouwen. De plek is te klein om als zelfstandige wijk opgevat te kunnen worden dus dient aansluiting bij de omgeving gevonden te worden.

Ten noorden van de locatie ligt een strook met water en groen. Door twee blokken te realiseren aan de zuidoost en de zuidwestkant van het kavel ontstaat een open terrein in de hoek van de bebouwing met aansluiting op het water terwijl de bouwblokken de structuur van de bestaande wijk volgen.

Het groene de karakter dient verder te worden versterkt door een groengebied rond de bestaande boom achter de school toe te voegen. De bestaande wandel- en fietsroute langs het water over de Molenlaan wordt hierdoor verbeterd en de nieuwe woningen hebben dus aan de voorzijde een ruim zicht op dit openbare groengebied. Om het gebied voor voetgangers en spelende kinderen zo aantrekkelijk mogelijk te maken zullen de wegen zoveel mogelijk met respect voor het landelijke groene karakter worden aangelegd, zodanig dat de auto te gast is en niet als hoofdrolspeler optreedt. Door de open opzet van het gebied zal de sociale controle op het gebied nog verbeterd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0009.jpg"

De grootte en prijsklasse van de nieuwe woningen zullen liggen aan de bovenkant van de bestaande bebouwing zodat de gemiddelde kwaliteit van de wijk en de gemiddelde woningprijs iets zullen stijgen, de bedoeling is dat de omwonden er hierdoor op vooruit zullen gaan.

De woningen zullen in twee bouwlagen met een (langs) kap worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 11 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0010.jpg"

2.2.2 Verkeer

Verkeer

Binnen het plangebied worden 12 grondgebonden woningen opgericht inclusief een stuk groen, parkeerplaatsen en toegangswegen. Het plangebied wordt ontsloten via de Uilehorst en gedeeltelijk over de Molenlaan.

Parkeren

De geplande ontwikkeling aan de Uilehorst en Molenlaan betreft de bouw van 12 grondgebonden woningen. Voor de gemiddelde prijsklasse tot €240.000 geldt de parkeernorm voor middeldure woningen. Het is gelegen in 'rest bebouwde kom'. Derhalve is volgens het Westlands Verkeers Vervoersplan (WVVP) de parkeernorm 1,9 parkeerplaatsen per woning van toepassing. In totaal moeten er dus 23 parkeerplaatsen aangelegd worden.

De 6 bestaande parkeerplaatsen aan de Uilehorst zoals hieronder weergegeven liggen er nu niet alleen voor de voormalige school, maar ook voor de bestaande woningen. Met het plan zullen deze parkeerplaatsen verdwijnen, en worden deze binnen het plangebied (langs de Uilehorst 5 extra langsparkeerplaatsen en 1 parkeerplaats in de parkeerkoffer teruggebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0011.jpg"

6 bestaande parkeerplaatsen

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0012.jpg"

Nieuwe situatie parkeren

Voor het bouwblok van 5 woningen worden parkeerplaatsen in de voortuin aangelegd, en bij het bouwblok van 7 woningen worden bij de eerste 4 woningen ook een parkeerplaats in de voortuin aangelegd.

De overige parkeerplaatsen zullen in de parkeerkoffer tussen de twee bouwblokken aangelegd worden (15 pp). In totaal worden er 29 parkeerplaatsen aangelegd.

Ontsluiting

Het plangebied zal via de Uilehorst en gedeeltelijk via een stukje van de Molenlaan worden ontsloten. De toegangsweg naar het plangebied zal met twee wegversmallingen en een aandacht strook worden ingericht. Dit om de snelheid binnen het woonerf terug te dringen.

Verkeersaantrekkende werking

Het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) heeft kencijfers opgesteld voor de verkeersgeneratie van verschillende functies. Van belang hierbij is ook de ligging van de functie.

Westland is gecategoriseerd als matig stedelijk gebied, en de locatie ligt in de “rest bebouwde kom”. Het bijbehorende kencijfer voor de te realiseren woningen (koop, tussen-/hoekwoning) bedraagt volgens het CROW tussen de 6,7 en 7,5 gemotoriseerde verkeersbewegingen per etmaal per woning.

Aangezien er 12 grondgebonden rij- en hoekwoningen komen, zijn er als gevolg van deze ontwikkeling dan ook in totaal tussen de 81 en 90 gemotoriseerde verkeersbewegingen per etmaal te verwachten. Er wordt vanuit gegaan dat op de drukste momenten, in een spitsuur, 10% van de totale verplaatsingen plaats vindt. Dit komt neer op 8 tot 9 motorvoertuigen per uur in de spits. Omgerekend betreft dit 1 auto per 6,5 tot 7.5 minuut. Het betreft dus een beperkt aantal bewegingen welke zeker nog acceptabel is.

De straat krijgt ook in de nieuwe situatie geen doorgaande functie voor autoverkeer. Het woonerfkarakter van de straat blijft hiermee behouden. Een grotere toename van gemotoriseerd verkeer dan hierboven berekent, is daardoor ook niet te verwachten.

Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied is goed en de nieuwe ontwikkeling leidt niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. In totaal worden er 29 parkeerplaatsen gerealiseerd waardoor het plan voldoet aan de gestelde parkeernorm. Het aspect verkeer staat de realisatie van de verschillende functies niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Geluid

3.1.1 Wettelijk kader

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

In het algemeen is een geluidsbelasting op de gevel van een bestaande woning tot een maximum van 55 dB(A) toegestaan. Op andere geluidsgevoelige objecten kan die norm anders zijn. De wet kent de aanname dat het gebruik van een autoweg waarvoor als verkeersmaatregel een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, geen ongeoorloofde geluidsbelasting teweeg brengt.

In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van toelaatbare geluidhinder ten opzichte van geluidsgevoelige objecten. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met de zogeheten geluidszonering.


Los van de wettelijke verplichting ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is het met het oog op een goede ruimtelijke ordening gewenst dat een bestemmingsplan dat geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, eveneens een zogenaamde geluidsparagraaf omvat. In dat onderdeel van de toelichting van het bestemmingsplan moet ingegaan worden op het door burgemeester en wethouders op grond van artikel 164 van de Wet geluidhinder vastgestelde zonebeheerplan. Dit zonebeheerplan regelt de verdeling van schaarse geluidruimte op een bedrijventerrein. Het is verder wenselijk dat wordt ingegaan op de huidige geluidskwaliteit, met name of die kwaliteit voldoet aan de (nieuwe) bestemming op die gronden.

3.1.2 Onderzoek

Op 4 augustus 2014 is door Wolf en Dikken adviseurs een geluidsonderzoek uitgevoerd voor de ontwikkeling aan de Uilehorst 44 en Molenlaan 82a te Honselersdijk. In het voorliggende rapport zijn de resultaten weergegeven van een in het kader van de Wet geluidhinder uitgevoerd akoestisch onderzoek ten behoeve van een bouwplan waarin geluidsgevoelige bestemmingen zijn gesitueerd. Hierbij zijn de geluidsbelastingen (uitgedrukt in Lden) voor het jaar 2024 berekend. Het onderzoek is als Bijlage 1 toegevoegd aan de toelichting.

3.1.3 Conclusie

In het kader van de toetsing aan de Wet geluidhinder is er sprake van een bestaande weg (wegen) en van nog niet geprojecteerde woningen in stedelijk gebied.

Bij de totstandkoming van het voorliggende onderzoek is gebruik gemaakt van:

  • verkeersintensiteiten volgens opgave van de gemeente Westland;
  • een door de gemeente verstrekte digitale topografische situatietekening;
  • situatietekening 12 grondgebonden woningen;
  • foto's van de directe omgeving van het bouwplan.

Op grond van de uitgevoerde berekeningen kan worden geconcludeerd dat de hoogst optredende geluidsbelasting ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen ten gevolge van de zoneplichtige wegen 34 dB bedraagt (na aftrek conform art 110g Wgh). De hoogst optredende gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt 55 dB (exclusief aftrek art. 110g Wgh).

Geconcludeerd kan worden dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Er behoeft derhalve geen hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden.

3.2 Luchtkwaliteit

3.2.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0013.jpg"

  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.
3.2.2 Conclusie

De ontwikkeling voor woningbouw is op grond van het Besluit niet in betekenende mate aan te merken als een project dat valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.3 Externe veiligheid

3.3.1 Wettelijk kader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

3.3.2 Conclusie

Risicovolle inrichtingen

Conform de gegevens van de risicokaart blijkt dat in nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Risicovolle inrichtingen vormen dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Vervoer van gevaarlijke stoffen/buisleidingen

Conform de gegevens van de risicokaart blijkt dat er in de nabije omgeving van het plangebied geen route gevaarlijke stoffen of buisleidingen aanwezig zijn. Het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.4 Water

3.4.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

 

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.


Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

 

Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.

 

Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.

De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi's) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 – 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.

Ten slotte is in 2007 een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • beleidskader omtrent water;
  • waterkeringen;
  • waterkwantiteit;
  • waterkwaliteit en ecologie;
  • afvalwater en riolering;
  • waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0014.jpg"

3.4.2 Onderzoek

Op 30 augustus 2014 is door Aqua Terra Nova een watertoets opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling aan de Uilehorst en de Molenlaan in Honselersdijk. Het onderzoek is als Bijlage 2 toegevoegd aan de toelichting.

Het projectgebied is onderdeel van Oude en Nieuwe Broekpolder, peilgebied IX. In het Waterplan van de gemeente Westland voor deze polder (2008) zijn in het projectgebied geen claims neergelegd. Wel kan er naar kansen bij herstructurering gekeken worden, zoals het samenvoegen van peilgebieden. Voor peilgebied IX is dat volgens het Waterplan niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0015.jpg"

Figuur 1

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0016.jpg"

Figuur 2

Veiligheid en waterkeringen

In de nieuwe situatie blijft het projectgebied aan een kant begrenst door boezemwater en dit is een primaire watergang. In bijlage 3 van de watertoets is de leggerkaart wateren en waterkeringen van het gebied opgenomen. Uit de projectie op deze bijlage van de beoogde situatie blijkt dat het projectgebied voor een deel gelegen is binnen de beschermingszone en mogelijk kernzone van de primaire waterkering. Dit betekent dat er voor het plan mogelijk nadere criteria ten aanzien van veiligheid en waterkeringen aan de orde zijn. Een watervergunning in het kader van de Keur is dan noodzakelijk.

Waterkwantiteit

Conform de Handreiking Watertoets en de nieuwe beleidsnota van Delfland mag de waterhuishoudkundige situatie niet verslechteren als gevolg van de ontwikkeling, het zgn. standstill principe. Bij planologische omzetting geldt de maximale inspanning voor de norm voor waterberging en afvoer met toepassing van een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak. Het projectgebied zal voor een belangrijk deel worden omgezet naar de functie wonen. Een deel van het oppervlak van ca. 690 m² met bestemming “Tuin’ wordt ‘verhard’ naar “Wonen”. Een belangrijk deel van het perceel zal echter terug komen als parkje. Op basis van het nieuwe beleid van Delfland wordt er vanaf juli 2014 officieel getoetst vanuit zes algemene uitgangspunten. De voor dit project is toetsing aan het stand-stillbeginsel met de bergings- en afvoernormen het belangrijkste uitgangspunt. Het stand-still beginsel betekent dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ontwikkeling, bijv. als gevolg van toename verhard oppervlak.

Delfland heeft de Watersleutel ontwikkeld, een rekentool waarbij op basis van een aantal relevante kenmerken van de ontwikkeling en het watersysteem wordt bepaald hoeveel waterberging als compensatie moet worden gerealiseerd. Delfland is gevraagd de berekening met de Watersleutel uit te voeren en deze is in bijlage 2 bijgevoegd. De berekening is uitgevoerd op basis van de huidige en toekomstige verharding van zowel terrein verharding als bebouwing, maaiveldhoogte, toelaatbare peilstijging, etc. Voor het projectgebied Uilenhorst is berekend dat het verhardingspercentage na de verandering iets af zal nemen. In de huidige situatie is er 1.637 m2 verhard en in de nieuwe situatie 1.598 m2 verhard. Voor het project betekent dit dat er praktisch hydrologisch neutraal wordt gewerkt. In de watertoets staat de analyse op basis van de Watersleutel van Delfland weergegeven. Op basis van de Watersleutel behoeft er geen extra waterberging of wateroppervlak te worden gerealiseerd. De initiatiefnemer heeft tevens aangegeven dat er waar mogelijk de parkeerplaatsen van water doorlatende verharding zal worden voorzien. Gedurende het ontwikkelingsproces zullen hier met het waterschap nadere afspraken over worden gemaakt. Hiermee voldoet het plan aan de trits ‘vasthouden, bergen en afvoeren.

Zorgplicht

De initiatiefnemer dient maatregelen of voorzieningen te treffen om te voldoen aan de zorgplicht. Aanbevolen wordt om, waar mogelijk, onverhard oppervlak te behouden en de aanleg van verharding in waterdoorlatende vorm te realiseren cq dit te promoten bij de nieuwe bewoners van de woningen. Dit dient ook met het nieuwe beleid van Delfland nader vorm te worden gegeven.

Waterkwaliteit en ecologie

De kwaliteitsverbetering van het polder- en boezemwater is voor een belangrijk deel afhankelijk van de vermindering van verontreiniging van gebieden elders, zoals uitwaterende polders, overstorten van riolering, diffuse bronnen en stedelijk gebied. Er bevindt zich een riooloverstort naar de boezemwatergang vlak naast het projectgebied. Het afstromend hemelwater vanaf het projectgebied kan een gering positief effect op de waterkwaliteit in de polder hebben.

Onderhoud en bagger

Onderhoud van de infiltratievoorzieningen zal door de perceelseigenaar plaatsvinden. Onderhoud van de naastgelegen boezemwatergang blijft in handen van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Afvalwater en riolering

Het huishoudelijk afvalwater zal samen met het hemelwater van potentieel vervuilde oppervlakken gescheiden van hemelwater van schone oppervlakken worden afgevoerd. Het projectgebied is momenteel aangesloten op een gemeentelijk rioleringsstelsel met een lozingspunt op een gescheiden stelsel. Langs het gebied loopt de riolering welke ter plekke een overstort heeft op de boezemwatergang. Hier heeft het project geen invloed op. Het plan dient te voldoen aan de Leidraad Riolering West Nederland en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten (2003).

3.4.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

3.5 Bodem

3.5.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

3.5.2 Onderzoek

Resultaten verkennend bodemonderzoek

In verband met de functiewijziging is een bodemonderzoek noodzakelijk. Door Mol B.V. is een bodemonderzoek opgesteld op 14 november 2014. Het onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd aan de toelichting.

Op basis van de resultaten van het verkennend onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • De baksteenhoudende bovengrond is licht verontreinigd met koper, kobalt, nikkel, lood en zink;
  • De zwak kolengruishoudende bovengrond is licht verontreinigd met kwik, lood en zink;
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium en zink;

De hypothese verdacht ten aanzien van het voorkomen van bodemverontreiniging met zware metalen, PAK en minerale olie wordt bevestigd. Echter de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het instellen van verder onderzoek. De resultaten benaderen geenszins de toetswaarde voor nader onderzoek.

3.5.3 Conclusie

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt worden geen bezwaren verwacht voor de voorgenomen eigendomsoverdracht en de bestemmingsplanherziening.

Opgemerkt wordt dat indien bijvoorbeeld bij herinrichtingswerkzaamheden grond vrijkomt die niet ter plaatse kan worden hergebruikt er restricties gelden ten aanzien van het hergebruik. Aan de hand van de resultaten van het bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het plan niet weg de staat.

3.6 Ecologie

3.6.1 Wettelijk kader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Beleid en normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 1. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

3.6.2 Onderzoek

Beschermde natuurgebieden

Het project ligt buiten de invloedssfeer van beschermde natuurgebieden of ecologische verbindingszones. Een nadere toetsing aan de Natuurbeschermingswet of de Ecologische Hoofdstructuur is niet nodig.

Beschermde soorten

Op basis van een locatiebezoek en een literatuurstudie is geïnventariseerd welke beschermde soorten er in het projectgebied aanwezig kunnen zijn. Aan de hand van de projectbeschrijving is getoetst of het project in strijd is met de Flora- en faunawet. De conclusie van de toetsing wordt hieronder weergegeven. De onderstaande tabel geeft een beknopte weergave van de effecten van het project op beschermde soorten volgens de Flora- en faunawet of Habitatrichtlijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0017.jpg"

Maatregelen

Per (potentieel) aanwezige beschermde soortgroep wordt de vervolgprocedure aangegeven.

Vleermuizen

Met het verwijderen van de woning en het schoolgebouw kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan of verstoord worden. Het verstoren of verwijderen van verblijfplaatsen van vleermuizen is in strijd met de Flora- en faunawet. Om de aanwezigheid van vleermuisverblijven vast te stellen of uit te kunnen sluiten is een vleermuisonderzoek uitgevoerd.

Uit het Vleermuizenonderzoek van 13 oktober 2014 (zie bijlage 4) komt naar voren dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn binnen het plangebied. Verstoring of effecten van de werkzaamheden op verblijfplaatsen zijn hiermee uitgesloten. Met het realiseren van de nieuwbouw kan een niet-essentieel foerageergebied van enkele gewone dwergvleermuizen tijdelijk verstoord worden. Omdat er voldoende alternatieven in de omgeving aanwezig zijn is er geen sprake van overtreding van de flora en faunawet.

Vogels

De nesten van vogels in het projectgebied zijn beschermd tijdens het broeden. Om verstoring van broedvogels te voorkomen, wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten het broedseizoen (grofweg van 15 maart t/m 15 juli) uit te voeren. Indien de werkzaamheden in de periode maart t/m juli worden uitgevoerd, dient de aanwezigheid van vogelnesten voorafgaand aan de werkzaamheden gecontroleerd te worden. Indien vogelnesten aangetroffen worden, dienen de werkzaamheden nabij het nest uitgesteld te worden totdat de jongen uitgevlogen zijn of dient een verstoringsvrije zone rond het nest opgesteld te worden.

Ter voorkoming van broedgevallen in het projectgebied, wordt geadviseerd het aanwezige groen in het projectgebied buiten het broedseizoen te verwijderen.

Algemeen voorkomende dieren van tabel 1

Voor het verwijderen van verblijfplaatsen en het verwonden van de potentieel aanwezige tabel 1- soorten geldt een vrijstelling. In het kader van Zorgplicht wordt geadviseerd om een vluchtweg voor dieren te allen tijde te behouden bij het uitvoeren van de werkzaamheden.

3.6.3 Conclusie

De ontwikkeling is niet van invloed op beschermde natuurgebieden. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.7 Cultuurhistorische aspecten

3.7.1 Wettelijk kader

De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse Wetgeving. De wet bevat 3 belangrijke uitgangspunten:

  • het streven naar behoud in situ van archeologische waarden;
  • het tijdig betrekken van de archeologische waarden in de ruimtelijke ordening door het opnemen van harde juridische eisen in bestemmingsplannen;
  • de verstoorder betaalt voor het onderzoek en de documentatie van archeologische waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
3.7.2 Onderzoek

In juli 2014 is door Archeologie Delft een bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Het onderzoek is als Bijlage 6 toegevoegd aan de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0018.jpg"

Het plangebied geprojecteerd op de kaart van Kruikius uit 1712

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0019.jpg"

Archeologische waarnemingen en vondstmeldingen geprojecteerd op de beleidsadvieskaart van de gemeente Westland

Uit het onderzoek is gebleken dat er binnen het plangebied een lage verwachting voor de aanwezigheid van archeologische waarden geldt. Als advies is er dan ook opgenomen dat er geen verder vervolgonderzoek nodig is in het plangebied.

3.7.3 Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

3.8 Schaduwwerking

3.8.1 Wettelijk kader

Er bestaan geen wettelijke normen en eisen ten aanzien van bezonning voor bebouwing. Wel bestaan er normen van TNO: een 'lichte' norm, die minimaal twee uur zon per dag (niet aansluitend vereist) in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober voorschrijft, en een 'strenge' norm, die drie uur zon per dag (niet aansluitend vereist) in de periode van 21 januari tot en met 22 november voorschrijft. De gemeente Westland hanteert de lichte TNO norm bij nieuwe ontwikkelingen binnen Westland.

3.8.2 Onderzoek

Door Varese is een bezonningsstudie opgesteld welke in Bijlage 7 is toegevoegd.

3.8.3 Conclusie

De ontwikkeling aan de Uilehorst en de Molenlaan voldoet aan de lichte TNO norm voor wat betreft schaduwwerking ten opzichte van de bestaande bebouwing. Er treedt door de nieuwbouw geen onevenredige schaduwhinder op ten opzichte van de bestaande woningen in de omgeving.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

4.1 Planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen in dit plangebied de beoogde nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Deze ontwikkeling is gericht op realisatie van woningen. Het plan is daarom ontwikkelingsgericht.

4.2 Verbeelding (plankaart)

4.2.1 Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

4.2.2 Leeswijzer verbeelding

Wegwijzer via internet

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.

Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Zie onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.HONKERNUILEHRSTpbp-VA01_0020.jpg"

Verbeelding met rechts in beeld de uitleg bij de locatie

Indien meer informatie is gewenst, kan boven het blauwe vlak worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.

Analoge verbeelding

Hoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

4.2.3 Bestemmingsvlak en bouwvlak

Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

4.2.4 Aanduidingen

Op de plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken worden bouwaanduidingen genoemd.

Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoering aanduidingen. In het plangebied zijn maatvoering aanduidingen opgenomen voor de maximum goot- en bouwhoogte.

4.3 Uitleg van de planregels

4.3.1 Opbouw van de planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregel.
4.3.2 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

4.3.3 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels zijn van toepassing op de verschillende bestemmingen in het plangebied. Het gaat om de onderstaande bestemmingen.

Groen (Artikel 3)

De bestemming 'Groen' is toegekend aan de gronden direct grenzend aan de Molenlaan. De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor groen water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 4)

Het verblijfsgebied rondom de nieuwe bebouwing heeft de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, fiets- en voetpaden.

Woongebied (Artikel 5)

Hoofdgebouwen

Voor de toekomstige woningen is de bestemming 'Woongebied' opgenomen. De woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. In de bouwregels is verder opgenomen dat er maximaal 12 woningen gebouwd mogen worden en de hoofdgebouwen uitsluitend aaneengebouwd gebouwd mogen worden. Voor alle hoofdgebouwen is een maximale bouwhoogte van 11 meter opgenomen.

Erfbebouwing

De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking tot de oppervlakte en de hoogte van de erfbebouwing.

Aan-huis-gebonden beroepen

Aan-huis-gebonden beroepen zijn als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Deze mogen alleen voorkomen zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 50 m² per woning.

4.3.4 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregel (Artikel 6)

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Bro (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels (Artikel 7)

In de algemene bouwregels zijn de regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het plangebied. Het gaat hier bijvoorbeeld om algemene hoogtematen, overschrijding van bouwgrenzen, ondergrondse bouwwerken, dakkapellen etc.

Algemene gebruiksregels (Artikel 8)

In dit artikel is een aantal vormen van strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wro (in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) opgenomen. Daarnaast is aangegeven wat niet onder strijdig gebruik valt. Het gaat hier om gebruik dat ingevolge de APV van de gemeente Westland is toegestaan.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

Overige regels (Artikel 10)

Werking wettelijke regelingen

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

4.3.5 Overgangs- en slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Overgangsrecht (Artikel 11)

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Bro (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel (Artikel 12)

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 5 Handhaving

5.1 Handhavingsbeleid

Handhaven op maat

Op 1 februari 2011 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhaven op maat' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet- en regelgeving - normstelling - vergunningverlening - uitvoering - toezicht - handhaving). De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een belangrijke taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingtraject ingezet.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden. In dit geval is de gemeente eigenaar van de gronden. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg

Bestuurlijk vooroverleg

In de periode van 16 december 2014 t/m 27 januari 2015 heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:

  • Provincie Zuid-Holland
  • Hoogheemraadschap van Delfland
  • Veiligheidsregio Haaglanden

De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting.

Vooroverleg met omwonende

Het plan is op 22 januari 2015 besproken met de omwonende in het plangebied tijdens een bijeenkomst in het sportcomplex van SV Honselersdijk. Tijdens deze bijeenkomsten is het plan toegelicht en hebben de omwonende een reactie kunnen geven op het plan. Tijdens deze bijeenkomst zijn de volgende zaken naar voren gebracht;

  • De toegangsweg vanaf de Uilehorst is te smal, gevaarlijk voor spelende kinderen;
  • De 7 nieuwe woningen ter hoogte van de Uilehorst staan te dicht op de bestaande woningen;
  • De 6 bestaande parkeerplaatsen voor de oude school verdwijnen door het nieuwe plan. De omwonende vinden dit ongewenst gelet op het huidige parkeertekort;
  • Aandachtspunt voor de vormgeving (verschillende opties getoond) en hoogte (12 meter) van de nieuwe woningen.

Op 10 maart 2015 is opnieuw een bijeenkomst georganiseerd met de omwonende. Tijdens deze bijeenkomst hebben wij uitleg gegeven over hoe wij de reacties die gemaakt waren tijdens de bijeenkomst van 22 januari 2015, verwerkt hebben in het plan. Hieronder de weergave van de aangebrachte punten;

  • De toegangsweg wordt aangepast, er komen twee wegversmallingen en een aandachtstrook ter hoogte van de bestaande woningen aan de Uilehorst. Tevens is de in- en uitgang van het achterpad gelegen achter het bouwblok van de 7 nieuwe woningen gewijzigd van de Uilehorst naar de parkeerkoffer in het plangebied;
  • De afstand van het nieuwe bouwblok van 7 woningen ter hoogte van de Uilehorst is vergroot door het verschuiven van het bouwblok en de aanleg van 5 langsparkeerplaatsen. Tevens zijn er bij vier woningen in het genoemde bouwblok een parkeerplaats in de voortuin geprojecteerd. De parkeerkoffer is hierdoor kleiner geworden, waardoor het bouwblok verschoven kon worden;
  • In het aangepaste plan zijn langs de toegangsweg aan de Uilehorst 5 langsparkeerplaatsen teruggebracht. Samen met de 3 bestaande langsparkeerplaatsen worden er in totaal 8 parkeerplaatsen aangelegd;
  • De maximale bouwhoogte van de nieuwe woningen bedraagt nu 11 meter en de woningen zullen in twee lagen met een kap worden gebouwd.
6.2.2 Zienswijzen

Vanaf 4 september 2015 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan gedurende 6 weken ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedurende de periode van tervisielegging is er één zienswijze ingediend. De ontvangen zienswijze is beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijze en de beantwoording wordt verwezen naar Bijlage 10 van deze toelichting.