Plan: | Sand Ambachtstraat 95-101 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.GRACTRMSAMBST95pbp-VA01 |
In verband met het mogelijk maken van de bouw van maximaal 73 appartementen of 70 appartementen en een functie van gezondheidszorg van maximaal 300 m², aan Sand Ambachtstraat 95-101 in 's-Gravenzande, waar voorheen bouwmarkt Multimate was gevestigd, is een bestemmingsplan benodigd. Dit omdat de beoogde ontwikkeling niet past binnen de bestemming "Centrum Voorlopig" van het vigerende bestemmingsplan "Centrum 's-Gravenzande". De ligging van het plangebied is hieronder aangegeven:
Figuur 1: Afbeelding plangebied
Binnen het plangebied waren, voor het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende planregimes van kracht:
De voormalige Multimate locatie wordt globaal begrensd door de Sand Ambachtstraat, Dresdenweg, Van der Horstweg en woningen gelegen tussen de Sand Ambachtstraat en de Van der Horstweg. Het oppervlak van het te her ontwikkelen terrein bedraagt ca. 4.500 m².
Het bestemmingsplan "Sand Ambachtstraat 95-101" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komen de gebiedsvisie en de Ladder van Duurzame Verstedelijking aan de orde. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de onderzoeken op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheidingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
a. Algemeen
Op 17 december 2013 heeft de raad van de gemeente Westland de Structuurvisie Westland 2025; Perspectief 2040 vastgesteld, een en ander als geboden in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. In de Structuurvisie worden de ruimtelijk gewenste ontwikkelingen tot 2025 aangegeven, met een doorkijk naar 2040.
De Structuurvisie is het nieuwe ruimtelijke afwegingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Westland. Daarmee vervangt het de ruimtelijke componenten uit de Visie Greenport Westland 2020.
b. Nieuwe woonlocaties
De gemeente Westland wil woningen realiseren voor de autonome groei van Westland die economisch zijn gebonden aan de Greenport Westland. De globale richtlijn is een autonome groei van 500 à 600 personen per jaar (geboorte minus sterfte). Om dit mogelijk te maken is ruimte nodig voor 250 à 300 woningen. Daar bovenop heeft Westland de ambitie om 50 woningen te realiseren voor mensen met een economische binding met de Greenport Westland. Daarom stelt Westland zichzelf een minimale woningbouwopgave van 300 à 350 woningen per jaar. Daarmee kan in de ambitie worden voorzien om de autonome groei van Westland plus jaarlijks vijftig economisch gebonden woningzoekenden te huisvesten. Uitgaand van de ambitie kan de gemeente voorzien in de woningbehoefte tot ongeveer 2030.
c. Economie
De kracht van Westland zit in de onderlinge verwevenheid en afhankelijkheid van functies binnen het glastuinbouwcluster. Om welvarend te blijven zal Westland zich steeds meer richten op kennisontwikkeling en innovatie, handel en logistiek en duurzame glastuinbouw. Dat doet Westland aan de hand van de volgende speerpunten:
- groei van het hele glastuinbouwcluster faciliteren: producerende, toeleverende, verwerkende en distribuerende bedrijven;
- moderniseren van het teeltareaal: faciliteren van modernisering door randvoorwaarden te scheppen op het gebied van ontsluiting en ruimtelijke ordening;
- verduurzaming cluster: water en energie;
- aandacht besteden aan de ruimtelijke kwaliteit en veiligheid in het gebied: goede verhouding tussen verdiencapaciteit en kwaliteit en belevingswaarde van omgeving;
- passende lokale economie;
- verbeteren bereikbaarheid.
d. Verkeers- en vervoerbeleid
In de Structuurvisie is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport gemeente te zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:
- aansluiting op het rijkswegennet verbeteren;
- realiseren vlinderstructuur Westland;
- mobiliteitsmanagement;
- hoogwaardig openbaar vervoer ontwikkelen;
- langzaam verkeer stimuleren;
- ontsluiting kernen en glastuinbouwgebieden verbeteren.
De kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen en de parkeernormen zijn opgenomen in het Westlands verkeer en vervoersplan (zie paragraaf 2.1.3 hierna).
e. Groenblauwe omgeving en vrijetijdsvoorzieningen
De mate van leefbaarheid wordt niet alleen bepaald door de vitaliteit van de kernen, maar zeker ook door de gebiedskwaliteit van de leefomgeving. Daarbij neemt de groenblauwe hoofdstructuur een prominente plek in, als het gaat om de vrijetijdsbesteding van de Westlanders en bezoekers van de gemeente.
De groenblauwe hoofdstructuur van Westland bestaat uit de kust, de Poelzone, de Zwethzone, de Westlandse Zoom, de Gantel en de Blakervaart, die voor mens en dier een reis door Westland aantrekkelijk maken. De stepping stones Staelduinse Bos, Wollebrand, Plas van alle Winden en Prinsenbos vormen de hoofdstructuur, die de kust aan de Hof van Delfland binden.
Figuur 2 - Uitsnede leefbaarheidskaart Structuurvisie Westland 2025
f. Toepassing structuurvisie op dit bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan omvat de realisering van maximaal 73 woningen binnen de bestaande dorpskern of de realisering van 70 woningen met maximaal 300 m² aan gezondheidszorg. Het realiseren van de woningen met eventueel een combinatie met gezondheidszorg past binnen het gebied dat in de Structuurvisie is aangewezen als “dorpskern".
De Woonvisie Westland 2030, die door de raad van de gemeente is vastgesteld op 26 januari 2016, is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2020 en richt zich op het deelonderwerp “wonen” van de
Structuurvisie Westland.
De woonvisie biedt het kader voor besluiten over programma's, inzet van middelen en capaciteit en geeft richting aan het handelen van de gemeente en haar partners. De woonvisie is in overleg met de woningcorporaties tot stand gekomen en via een discussiebijeenkomst met andere partners op volkshuisvestingsgebied besproken. De Woonvisie richt zich op de periode tot 2030. De uitgangspunten hiervan zijn:
- vergroten van kansen en keuzemogelijkheden op de woningmarkt;
- blijvende aandacht voor betaalbaarheid (huur én koop);
- meer kansen voor jonge huishoudens (waaronder starters);
- inspelen op de groeiende behoefte aan wonen met zorg;
- bijzondere doelgroepen;
- dynamiek op de woningmarkt (doorstroming);
- kwaliteit bieden voor gevorderde huishoudens.
Qua ambities omvat de Woonvisie, dat:
- minimaal 35 % betaalbare nieuwbouw wordt gerealiseerd, met als minima 6 % sociale koop, 9 % bereikbare koop en 20 % sociale huur;
- de woningbouw moet inspelen op de demografische trends, aan vergrijzing en aan toename eenpersoonshuishoudens;
- nieuwbouw plaatsvindt in het “dorpse” woonmilieu, opdat deze aansluit op de Westlandse woningbehoefte;
- nieuwbouw aanpasbaar en/of levensloopgeschikt is om aan te sluiten bij de (verwachte) zorgbehoefte.
Zie verder paragraaf 2.7.2 van deze toelichting.
Het Westlands verkeer en vervoersplan (WVVP) is door de raad van de gemeente vastgesteld op 28 november 2006. Met het WVVP wordt vanuit het oogpunt van verkeer en vervoer invulling gegeven aan het strategische (ruimtelijke) beleid voor de gemeente Westland.
Op basis van deze vertaling zijn concrete projecten en maatregelen benoemd. Daarbij zijn prioriteiten bepaald en is een volgorde voor uitwerkingen realistisch weergegeven. Uit de evaluatie van ontwikkelingen, het gebruik van verkeers- en vervoerssystemen en het effect van de gerealiseerde maatregelen, wordt bepaald of het beleid bijsturing behoeft en de prioriteiten en planning moeten worden aangepast.
In het WVVP zijn beleidsdoelstellingen geformuleerd voor geluid en kwaliteit, goederenvervoer, autoverkeer, fietsverkeer, openbaar vervoer, parkeren, verkeersveiligheid en mobiliteitsmanagement.
De gemeente Westland voert een parkeerbeleid waarmee gestreefd wordt naar een zodanig aanbod van parkeerplaatsen in de kernen, dat economische functies en diverse voorzieningen ten behoeve van het wonen goed kunnen (blijven) functioneren en de bereikbaarheid, en daarmee de aantrekkelijkheid van de kernen of woongebieden eromheen, gewaarborgd blijft. Hierbij wordt onder andere uitgegaan van de bepaling van aantal, situering, inrichting en vorm van parkeervoorzieningen, eventueel ondersteund met verkeersmaatregelen (parkeer/stopverboden en parkeerzones). Met het WVVP zijn nieuwe parkeernormen vastgesteld, opdat nieuwbouw niet langer met parkeerproblemen geconfronteerd wordt.
Het WVVP omvat tevens een wegencategorisering. Naast toetsing aan dit beleid bij de opstelling en uitvoering van dit bestemmingsplan is het onderdeel parkeernormering opgenomen (verwerking en verwijzing) in de regels van dit bestemmingsplan.
Voor de watersystemen in de gemeente is door de raad het Waterplan Westland, “Westlands water, nu en later”, vastgesteld. Op 3 februari 2015 is daarvoor het nieuwe uitvoeringsprogramma vastgesteld, dat in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Delfland zal worden uitgevoerd.
Handhaven op maat
Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
a. Algemeen
Op 10 juli 2014 heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de beleidsnota “Beperken en voorkomen wateroverlast” vastgesteld. Deze beleidsnota is van belang voor iedereen die plannen ontwikkelt, die van invloed kunnen zijn op het functioneren van het watersysteem. De beleidsnota bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast.
Figuur 3 – Kaart watersystemen Delfland (bron: Hoogheemraadschap van Delfland)
Het gaat daarbij om zowel het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten. De zes uitgangspunten die Delfland hierbij hanteert, zijn:
- Delfland hanteert de waterkwantiteitsnormen uit de provinciale waterverordening als ijkpunt om aan zijn wettelijke taak als waterkwantiteitsbeheerder te voldoen;
- Bij de uitwerking en afweging van maatregelen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem wordt naar het functioneren van het hele watersysteem gekeken;
- Het hanteren van het stand-still-beginsel, hetgeen betekent dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ingreep in het watersysteem of een handeling die invloed heeft op het functioneren van het watersysteem;
- De structuur van het watersysteem mag niet verslechteren;
- De beheerbaarheid van het systeem mag niet achteruitgaan;
- Samenwerking met gebiedspartners om het watersysteem op orde te brengen en te houden (gebiedsgerichte aanpak);
- Delfland zet in op maatregelen die leiden tot het hoogste maatschappelijke rendement tegen de laagste maatschappelijke kosten, door bij zijn inzet in gebiedsprocessen een afweging te maken op basis van het te verwachten maatschappelijke rendement van deze inzet (marktgerichte aanpak);
- Het niet op voorhand uitsluiten van oplossingen om het watersysteem op orde te brengen en te houden, alle oplossingen meewegend (afwegingskader).
b. Ruimtelijke plannen
Ruimtelijke plannen kunnen gevolgen hebben voor de kans op wateroverlast. Als aanvulling op de Handreiking watertoets voor gemeenten (zie volgende paragraaf) zijn voor het beperken en voorkomen van wateroverlast extra beoordelingscriteria, richtlijnen en aandachtspunten geformuleerd. Een deel hiervan luidt als volgt:
- de kans op wateroverlast mag niet toenemen als gevolg van de mogelijkheden in het ruimtelijke plan;
- de structuur van het watersysteem mag door het ruimtelijk plan niet verslechteren;
- het is ongewenst, dat door het ruimtelijk plan een toename van de waterafvoer uit een gebied ontstaat;
- het ruimtelijk plan vormt geen belemmering voor beheer en onderhoud van het watersysteem;
- het watersysteem kan op orde worden gebracht en gehouden door maatregelen te nemen in “de weg van het water”: van vasthouden waar de regen valt, opvangen in het watersysteem (bergen) tot de afvoer het gebied uit;
- borging van de vasthoudmaatregelen in het kader van het ruimtelijk plan en eventueel bijbehorende exploitatieplan is noodzakelijk;
- waterbergingen worden ruimtelijk geborgd;
- primaire wateren en bijbehorende andere waterstaatswerken worden ruimtelijk geborgd;
- beheer en onderhoud van het watersysteem mag niet worden belemmerd;
- om wateroverlast te voorkomen is het gewenst om de laagste delen van een waterhuishoudkundige eenheid niet te bebouwen, tenzij andere maatregelen zoals het ophogen van de gronden, waar gebouwd gaat worden, een efficiënte maatregel blijkt te zijn.
Op 14 april 2014 (herzien op 7 juli 2016) is de nieuwe “Handreiking watertoets voor gemeenten” vastgesteld. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van het proces en de inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet.
In paragraaf 3.5 van deze toelichting is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van dit bestemmingsplan voor de waterhuishouding.
Een waterbeheerder is op grond van artikel 4.6 van de Waterwet verplicht om voor de onder zijn beheer staande watersystemen een beheerplan vast te stellen. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar nieuwe waterbeheerplan voor de periode 2016-2021 vastgesteld op 19 november 2015.
In het waterbeheerplan worden kaders gesteld voor, onder andere, de waterveiligheid en het voorkomen van wateroverlast.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten van Zuid-Holland de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) vastgesteld, een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening. De VRM is op 1 augustus 2014 in werking getreden. Met de VRM wordt op hoofdlijnen sturing gegeven aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Van de VRM maken deel uit het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. Het normatieve kader van de VRM is gegeven in de Verordening ruimte 2014 (zie paragraaf 2.3.2 hierna).
a. Ruimtelijke kwaliteit algemeen
Met de VRM geeft de provincie Zuid-Holland richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een “ja, mits-beleid”: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (“handelingskader ruimtelijke kwaliteit”). Dit beleid maakt naar zijn aard meerdere uitleg mogelijk. Vanuit de nieuwe sturingsfilosofie is dit een kans en geen bedreiging. Gelet op het gezamenlijke belang is een gedeelde opvatting over de uitleg en interpretatie van het kwaliteitsbeleid per concreet gebied wenselijk. Daarmee ontstaat ruimte voor maatwerk. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
De gebiedsprofielen, die gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio zijn opgesteld, spelen een belangrijke rol bij het ontwikkelen van zo’n gedeelde opvatting. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt ze ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving. Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
b. Programma ruimte
Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit vastgesteld. In de Visie is het strategische beleid verwoord, terwijl in het Programma ruimte het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. In beide beleidsdocumenten wordt het integrale ruimtelijk beleid beschreven.
Figuur 4 Kaart 1 Beter benutten bebouwde ruimte (bron: provincie Zuid-Holland)
Het plangebied van het bestemmingsplan op deze kaart krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de “ladder voor duurzame verstedelijking” om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. De provincie bevordert de consequente toepassing van de ladder door deze op te nemen in de Verordening ruimte en daarbij een aantal begrippen te verhelderen. Een van die begrippen is het “bestaand stads- en dorpsgebied” (BSD). De provincie verstaat daaronder: ‘het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.
c. Programma mobiliteit
Het Programma mobiliteit is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit vastgesteld. In de Visie is het strategische beleid verwoord, terwijl in het Programma mobiliteit het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. In beide beleidsdocumenten wordt het integrale mobiliteitsbeleid beschreven.Het succes van de Nederlandse greenports drijft op export, maar staat wel onder druk. Door investeringen in kwaliteit, product- en procesinnovatie maar ook in logistiek, kunnen nieuwe markten worden aangeboord en kan de sector haar positie van wereldmarktleider behouden. De nabijheid van de mainport Rotterdam blijkt hierin cruciaal. In het vervoer van versproducten neemt het gebruik van containers snel toe. De greenports zullen steeds meer gebruik maken van de grote logistieke mogelijkheden van de mainport Rotterdam voor vervoer van containers. Voor de greenports zet de provincie daarom, in samenwerking met bedrijfsleven en andere overheden, in op de versterking van het verbindend logistieke netwerk tussen greenports, mainport(s) en achterland.
Belangrijke opgave voor onder andere Greenport Westland is het verbeteren van de interne ontsluitingsstructuur en integratie in het logistieke netwerk van de Rotterdamse haven. Hiermee wordt een belangrijke aanvulling gegeven op het (inter)nationale kernnet logistiek, zoals opgenomen in de SVIR. Het kernnet bevat de voor het goederenvervoer belangrijkste achterlandverbindingen van de mainports, de brainport en greenports. Een aantal provinciale wegen, vaarwegen en railverbindingen vormt onderdeel van dit verbindende netwerk waaronder het 3-in-1-project. Maatregelen op en aan deze infrastructuur ten behoeve van doorstroming van het goederenvervoer hebben prioriteit. De doorstroming van het vrachtverkeer kan worden geoptimaliseerd door bijvoorbeeld het installeren van tovergroen (vrachtauto’s worden gedetecteerd en krijgen groen bij verkeerslichten), het medegebruik van busbanen, het aanpassen van rotondes en overige infrastructurele maatregelen. Ook is een aantal knooppunten in Zuid-Holland belangrijk voor het functioneren van het netwerk. Knooppunten als de agrologistieke handels- en transportcentra (onder andere ABC Westland) moeten waar mogelijk functioneel en ruimtelijk worden versterkt.
Een concreet actiepunt is knooppunten, als de agrologistieke handels- en transportcentra in het kernnet, waar mogelijk functioneel en ruimtelijk te versterken. Het opstellen van een Gebiedsverkenning Westland (voorziene oplevering eind 2016) vormt een onderdeel van dit actiepunt.
d. Behoud en vergroting van biodiversiteit
Het provinciale beleid is gericht op het behouden, herstellen en op langere termijn vergroten van de biodiversiteit in Zuid-Holland, inclusief de biodiversiteit van de bodem. Daarmee wordt niet alleen een belangrijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van de Europese en mondiale biodiversiteit, maar ook aan andere maatschappelijke doelen. Zo zijn koppelingen mogelijk met een aantrekkelijk en klimaatbestendig woon- en vestigingsklimaat, waterveiligheid en waterkwaliteit, recreatie en het tegengaan van bodemdaling. Om dit doel te bereiken zet de provincie in op duurzaam beheer, bescherming en voltooiing van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) en de realisatie van meer natuurwaarden op boerenland en in recreatiegebieden.
Het belangrijkste instrument om de biodiversiteitsdoelen te bereiken is de realisatie van de EHS. Deze structuur bestaat uit een robuust, kwalitatief hoogwaardig en samenhangend netwerk van bestaande bossen, natuurgebieden, landgoederen, nieuwe natuurgebieden, ecologische verbindingen, de grote Rijkswateren en de Noordzee. De EHS wordt goed beheerd en valt onder de gebiedscategorie 1: gebieden met bijzondere kwaliteit.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten van Zuid-Holland in het kader van de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) de Verordening ruimte 2014 (PVR 2014) vastgesteld. De PVR 2014 is op 1 augustus 2014 in werking getreden.
In de PVR 2014, een verordening als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening, worden regels gesteld aan bestemmingsplannen. Die regels betreffen de bebouwde ruimte en mobiliteit, de ruimtelijke kwaliteit, de combinatie landschap-groen-erfgoed en de combinatie energie-water-bodem. Op dit bestemmingsplan zijn de volgens regels van toepassing.
I. Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.1.1)
a. Voor dit bestemmingsplan relevante regels
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder bestaand stads- en dorpsgebied wordt verstaan een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering.
b. Toepassing in dit bestemmingsplan
Voor de toepassing van deze regels wordt verwezen naar paragraaf 2.4.3 van deze toelichting.
c. Toelichting op de provinciale regels
Definitie bestaand stads- en dorpsgebied
In de PVR 2014 is een definitie voor bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) opgenomen die maatgevend is. Die volgt de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening, met dien verstande, dat volgens de provinciale definitie de kassen niet onder het BSD en bouwrijpe terreinen wel onder het BSD vallen.
Het geval dat locatie valt binnen het BSD
Als een gemeente de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking (passen in actuele regionale behoefte) heeft doorlopen en het plan ligt in het BSD (tweede trede), dan is voor dat plan de ladder doorlopen. Als dat plan niet in het BSD ligt, dan moet de gemeenten aantonen dat niet binnen het BSD in de behoefte kan worden voorzien en het plan multimodaal is ontsloten (derde trede). De BSD-grens bepaalt dus niet of een plan kan doorgaan of niet, de grens bepaalt alleen of de gemeente al dan niet moet motiveren dat ze kiest voor een locatie buiten het BSD om in de behoefte te voorzien.
Zie verder paragraaf 2.4.3 van deze toelichting.
II. Ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.2.1)
a. Voor dit bestemmingsplan relevante regels
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder andere onder de voorwaarde, dat de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn.
b. Toepassing in dit bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is opgesteld voor de bouw van maximaal 73 appartementen of 70 appartementen en een functie van gezondheidszorg van maximaal 300 m², aan Sand Ambachtstraat 95-101 in 's-Gravenzande. Met die ontwikkelingen vindt een inpassing plaats zoals voorgeschreven in deze provinciale regel.
c. Toelichting op de provinciale regels
Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van “ja, mits”: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en gelden in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen ten eerste moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en ten tweede moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Gemeentelijke verantwoordelijkheid
Het handelingskader ruimtelijke kwaliteit biedt de gemeente een kader voor het toepassen van maatwerk in het bestemmingsplan. Het is dus uiteindelijk aan de gemeente in hoeverre de ruimte voor ontwikkeling, die het kader biedt, ook daadwerkelijk wordt benut. De verordening stelt alleen regels aan het gemeentelijk bestemmingsplan, particulieren kunnen hier dus geen rechten aan ontlenen. Dus als het handelingskader bijvoorbeeld ruimte biedt voor “inpassing” van nieuwe bebouwing in een lint, wil dat niet zeggen dat de gemeente die ruimte ook moet bieden in het bestemmingsplan. De gemeente is namelijk in eerste instantie verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening en kan hierover dus eigen beleid voeren, voor zover passend binnen de kaders van het provinciaal beleid.
In de provinciale Waterverordening Zuid-Holland zijn normen voor wateroverlast vastgesteld. Deze normen bestaan uit een wenselijk geacht beschermingsniveau, waarop regionale wateren moeten zijn ingericht en hebben betrekking op de berging- en afvoercapaciteit. De normen voor wateroverlast zijn verschillend per vorm van landgebruik en zijn gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachte schade bij overstromingen.
In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland zijn de opgaven van de Europese kaderrichtlijn Water, het nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- waarborgen van de waterveiligheid;
- zorgen voor mooi en schoon water;
- ontwikkelen van duurzame zoetwatervoorziening;
- realiseren van robuust en veerkrachtig watersysteem.
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's en voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om het uitwerken van nieuwe beleidskaders, het bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten
wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.
a. Algemeen
Het adagium van de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna genoemd: SVIR) is: “Nederland: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig”. Daarmee streeft het Rijk naar een aanpak, die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de “kapstok” voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
b. Doelen
In de structuurvisie formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028), namelijk:
1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland (o.a. Mainports, Brainports en Greenports);
2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving, waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport (zie figuur 4 hierna).
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik. Daarom brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies (“decentraal, tenzij…”). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
Figuur 5 – Nationale ruimtelijke hoofdstructuur; uitsnede Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (bron: ministerie van Infrastructuur en Milieu)
Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Alleen in de stedelijke regio’s rondom de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van de verstedelijking. Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het bepalen van verantwoordelijkheden, regelgeving en Rijksbetrokkenheid. Door hun regionale kennis en onderlinge samenwerkingsverbanden zijn gemeenten en provincies in staat om de opgaven integraal en doeltreffend aan te pakken.
Wanneer Rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden. Deze afspraken maakt het Rijk met de regio integraal voor alle ruimtelijke en mobiliteitsonderwerpen in de bestuurlijke overleggen MIRT, aan de hand van de gebiedsagenda’s van Rijk en regio. Ook met kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties vormt het Rijk indien nodig gerichte allianties.
Een Rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio’s rondom de Mainports, Brainport en Greenports;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
- een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is, bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.
Deze drie criteria zijn leidend bij de in deze structuurvisie benoemde Rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen. In de realisatieparagraaf is aangegeven wat het Rijk ter realisatie doet (“je gaat er over of niet”).
Het plangebied van dit bestemmingsplan behoort tot een in de structuurvisie aangewezen Greenport. De ontwikkeling van het duurzame glastuinbouwgebied binnen deze greenport is opgenomen in de structuurvisies van de provincie en de gemeente Westland. Dit bestemmingsplan voldoet aan de beleidscriteria van deze structuurvisies.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is door het Rijk normatief vertaald naar het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat een algemene maatregel van bestuur is op grond van artikel 4.3 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit besluit is laatstelijk op 1 juli 2014 gewijzigd.
Het Besluit omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Inleiding
In deze paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en als verder aangevuld inspecifiek artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland.
De ladder voor duurzame verstedelijking is op 1 juli 2017 vereenvoudigd. Op grond van het nieuwe artikel 3.1.6, tweede lid, moet in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan die ontwikkeling worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet de behoefte op grond van een goede ruimtelijke ordening worden gemotiveerd.
De provincies mogen deze wettelijke regel aanvullen. Deze aanvulling mag echter niet in strijd zijn met het doel van de regel, namelijk vereenvoudiging van de ladder zoals die vóór 1 juli 2017 luidde en daarmee het loslaten van de norm "actuele regionale" behoefte en de drie treden van de ladder.
De provinciale regeling in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 bevat nog wel de drie treden van de ladder. Gelet op bovenstaande uitleg van de aanvullingsbevoegdheid van provincies, hoeft aan artikel 2.1.1 niet te worden getoetst voor zover deze regels in strijd zijn met – het doel van – de wijziging van de wettelijke regeling.
Motivering behoefte aan ontwikkeling (lokaal niveau)
Bij de beoordeling of de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden toegepast, moet eerst nagegaan worden of er met dit bouwplan sprake is van een stedelijke ontwikkeling en of dit plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. Met het bestemmingsplan wordt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt, namelijk woningbouw.
De geplande woningbouw komt op de locatie van de voormalige bouwmarkt Multimate. De locatie betreft een inbreilocatie die voorziet in een lokale behoefte binnen bestaand stedelijk gebied.
Motivering van de behoefte aan ontwikkeling (regionaal niveau)
In de provinciale Verordening ruimte 2014 is bepaald, dat gedeputeerde staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting bij het bestemmingsplan kan – volgens de provinciale regels – in dat geval worden verwezen naar die regionale visie, als motivering of gedeeltelijke motivering van het aanwezig zijn van de actuele regionale behoefte.
Voor zover de hiervoor genoemde aanvaarding door gedeputeerde staten het voorliggende bestemmingsplan betreft, is de regionale Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 op [P.M.] 2017 aanvaard. Daarvoor gold de regionale woonvisie die door de provincie op 3 november 2015 was aanvaard en welke aanvaarding gold tot de aanvaarding van de woonvisie van 2017.
Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
In het vigerende bestemmingsplan Centrum 's-Gravenzande is de Multimate-locatie bestemd als Centrum Voorlopig. Onder deze bestemming vallen detailhandel en dienstverlening en horecabedrijven t/m categorie 1. Tevens is voor deze locatie een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de realisatie van een woonservicezone. De beoogde ontwikkeling past niet binnen de bestemming Centrum Voorlopig en is moeilijk te toetsen aan het Ruimtelijk Ontwikkelingskader 's-Gravenzande 2020. Daarom is het noodzakelijk dat een nieuw bestemmingsplan voor de locatie wordt opgesteld.
Inrichting
In het Beleidskader Verkeer 's-Gravenzande wordt de Dresdenweg genoemd als nieuwe ontsluitende route voor het centrum. Dit in het kader van het logischer en herkenbaarder maken van de routes naar en van het centrum. Deze ontwikkeling hangt samen met het mogelijk omdraaien van het éénrichtingsverkeer in het zuidelijk deel van de Sand Ambachtstraat en herinrichting van het parkeerterrein aan de Sand Ambachtstraat. Het is nog niet zeker of al deze ontwikkelingen doorgang zullen vinden en of dit tot gevolg heeft dat het wenselijk is dat de Dresdenweg een upgrade krijgt als autoverbinding. Dit wordt nog nader onderzocht.
Er dient in ieder geval een upgrade plaats te vinden van de Dresdenweg als verbindende schakel naar het centrum voor het langzaam verkeer.
Bovenstaande betekent dat er voldoende ruimte beschikbaar moet blijven in het profiel van de nieuwe Dresdenweg. In de Dresdenweg dient minimaal 9,0 meter profiel beschikbaar te zijn, gemeten vanaf de erfgrens van de tegenover gelegen percelen tot de grens van de nieuwe bebouwing. Daarbij dient er bij de aansluiting van de Dresdenweg met de Sand Ambachtstraat voldoende ruimte te zijn om incidenteel een vrachtwagen de bocht te kunnen laten maken.
Ontsluiting voor openbaar vervoer
In de nabijheid van de locatie zijn twee bushaltes te vinden. Op beide haltes halteren twee streekbuslijnen. Deze bieden frequente verbindingen met Hoek van Holland, Naaldwijk, Monster en Den Haag. In Naaldwijk is een overstap mogelijk naar de andere Westlandse kernen en de steden Delft en Den Haag.
Verkeersintensiteit
Voormalige situatie:
De oppervlakte van de voormalige (bouwmarkt) bedraagt 2.836m² b.v.o.. Het bijbehorende kengetal betreft 20,6 mvt per 100m² b.v.o. bouwmarkt. In totaal bedraagt de verkeersgeneratie van de bouwmarkt dan ook zo'n 584 mvt per etmaal. Daarnaast verdwijnen er 2 vrijstaande woningen. Het bijbehorende kengetal voor de verkeersgeneratie betreft 8,1 mvt. per etmaal. In totaal bedraagt de verkeersgeneratie van de voormalige functie dan ook zo'n 600 mvt per etmaal.
Nieuwe situatie:
Er worden maximaal 73 appartementen gerealiseerd en 5 behandelkamers voor gezondheidszorg (waarbij per 100 m² er een woning minder zal worden gerealiseerd). Het kengetal voor de verkeersgeneratie van een appartement is afhankelijk van de prijsklasse van het appartement. Voor een appartement in de sociale prijsklasse bedraagt de verkeersgeneratie maximaal 4,7 mvt per etmaal per woning. Voor een appartement in de middeldure prijsklasse is dit 5,5 mvt per etmaal per woning en voor de dure prijsklasse bedraagt de verkeersgeneratie maximaal 7,2 mvt per etmaal per woning. De verkeersgeneratie van een praktijkruimte bedraagt, afhankelijk van het type praktijk, tussen de 6,4 (consultatiebureau voor ouderen) en 23,2 (tandarts) mvt per etmaal per behandelkamer.
Bovenstaande betekent dat, wanneer uitgegaan wordt van een vanuit het oogpunt van verkeersgeneratie bekeken maximale invulling (73 appartementen in de dure categorie en 5 behandelkamers voor een tandarts), de verkeersgeneratie maximaal uitkomt op 635 mvt per etmaal. In de werkelijkheid zal er echter een onderverdeling komen wat betreft prijsklasse, wat eraan bijdraagt dat de totale verkeersgeneratie in de nieuwe situatie beduidend lager zal zijn dan 635 mvt per etmaal. Hieronder als voorbeeld de berekening van de verkeersgeneratie bij de meest recente onderverdeling qua prijsklassen en de voorgenomen invulling van de behandelkamers:
Functie | Aantal | Kengetal verkeersgeneratie maximaal | Verkeersgeneratie totaal (per prijsklasse) |
Wonen < € 190.000 | 18 | 4,7 | 84,6 |
Wonen € 190.000 – 278.500 | 48 | 5,5 | 264,0 |
Wonen € 278.500 – 507.000 | 7 | 7,2 | 50,4 |
Podotherapie behandelkamer | 5 | 14,0 | 70,0 |
Totaal | 469 |
Conclusie:
Het plan heeft naar verwachting een gunstig effect op de verkeersgeneratie.
Parkeren
Het plan moet voldoen aan de parkeernormering uit het Westlands Verkeer en Vervoerplan (WVVP 2006). Hierbij wordt er rekening gehouden met de aanwezigheidspercentages. Wat betreft de aanwezigheidspercentages geldt dat de nieuwe functie (wonen) op andere momenten een parkeervraag heeft dan de voormalige functie (detailhandel). Conform het WVVP is het mogelijk te kijken naar de vrije ruimte in het openbaar gebied. Voor dit plan geldt dat, gezien de huidige parkeerdruk er op werkdagen overdag en op zaterdag overdag geen ruimte is om extra parkeervraag in het openbaar gebied te faciliteren. Dit betekent dat de vraag naar openbare parkeerplaatsen op deze momenten in de nieuwe situatie dus niet hoger mag zijn dan de vraag naar openbare parkeerplaatsen in de bestaande situatie. Voor de avonden en de zondag overdag is enig extra gebruik van openbare parkeerplaatsen toegestaan, voor zover hier tegenover staat dat er als gevolg van dit plan op de drukke momenten een verlichting van de parkeerdruk is. Per woning wordt minimaal 0,3 parkeerplaats mogelijk gemaakt voor bezoekers.
De locatie van de voormalige Multimate bouwmarkt is één van de ontwikkelingslocaties uit de Structuurvisie Centrum 's-Gravenzande en het Ruimtelijk Ontwikkelingskader 's-Gravenzande 2020. In dit gebied is daarin de ontwikkeling van een woonzorgzone voorzien, nabij het centrumgebied en de zorgvoorzieningen aan het Zandeveltplein.
Uitgaand van de verdichtingsopgave is gekozen voor een omzetting naar woonbebouwing met mogelijkheden voor hogere bebouwing tot 6 lagen indien dat ruimtelijk inpasbaar is.
Voor de Sand Ambachtstraat is aangegeven dat het karakter van dit lint moet worden gehandhaafd. De bebouwing aan de Sand-Ambachtstraat is overwegend 2 lagen met kap, waarbij woningen hier en daar enigszins ten opzichte van elkaar verspringen (naar voor of achter) en van elkaar verschillen in o.a.. hoogte en gevelindeling. De enige verbijzondering in hoogte is de 3 laagse bebouwing langs de Dresdenweg, De wand aan de Dresdenweg ligt verder naar achteren ten opzichte van de huidige bebouwing, waardoor de gewenste route-zichtlijn naar het centrum wordt gerealiseerd. Aan de Van der Horstweg is het gebouw nagenoeg 6 lagen hoog. De duidelijke geleding in de gevel maakt dat deze minder massaal oogt.
De "Woonvisie 2030" zet voor de gemeente als totaal in de woningbouwprogrammering in op "35% betaalbaar", waarvan:
- 25,7 % sociale koop (koop tot € 190.000; prijspeil 2017);
- 9% bereikbare koop (koop > € 190.000 tot € 221.000; prijspeil 2017).
Hiernaast is nog ruimte voor ca. 6% "vrije sector huur" tussen € 710 en € 850. Bij kleinere projecten (tot ca. 50 woningen) kan bovenstaande programmering te "versnipperd" zijn. Daarom is bij kleinere projecten de inzet op:
Minimaal 35% "betaalbaar":
^ 1e voorkeur: sociale huur (tot € 710), waarvan 28% tot € 628
^ 2e voorkeur: sociale koop (tot € 190.000) en bereikbare koop: (€ 190.000 - € 221.000)
Alternatief voor bereikbare koop is vrije sector huur (€ 710 - € 850)
Het programma met een aandeel van 25,7% sociale koop en 10% bereikbare koop voldoet aan de hierboven gestelde norm van minimaal 35% betaalbaar. Bij een eventueel hoger woningbouwaantal dan 70 in dit project blijven de genoemde percentages (25,7% sociale koop en 10% bereikbare koop) van kracht.
Op specifiek centrumlocaties is het wenselijk dat het bouwen in het sociale segment zoveel mogelijk benut. Vandaar dat de door de ontwikkelaar voorgestelde programmering van een significant deel "sociaal" akkoord is. De bouw van appartementen past in de onderzochte woningbehoefte waarmee rekening gehouden wordt met trends als vergrijzing en groei kleinere huishoudens. In het kader hiervan wordt aanbevolen om de appartementen levensloopgeschikt te realiseren. Hieronder wordt onder andere verstaan dat elke verdieping bereikbaar is met een lift, de toegangsdeuren voldoende breed zijn, het gebouw merendeels dorpelvrij is. De bouw moet minimaal voldoen aan de minimale EPC-norm
In verband met de toekomstige nieuwbouw is een bezonningsstudie uitgevoerd. Zie hiertoe Bijlage 1 Bezonningsstudie Multimate. In deze studie is inzichtelijk gemaakt wat de schaduwwerking is van het bouwplan in relatie tot zijn omgeving op 19 februari, 21 juni, 21 oktober. Deze bezonningsstudie toont aan dat het toekomstige bouwplan voldoet aan de TNO-norm.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies naast elkaar voorkomen en zelfs gewenst zijn, wordt gebruikgemaakt van de SvB 'functiemenging'. Bij deze lijst wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is.
Het bureau Aqua Terra Nova heeft in januari 2016 een onderzoek uitgevoerd. Zie hiertoe ook Bijlage 2 Bedrijven en milieuzonering Verder heeft het bureau Aqua Terra Nova op 4 januari 2017 een Bijlage 3 Akoestisch onderzoek geluidsbelasting Hoogvliet supermarkt uitgevoerd en op 17 januari 2017 eenBijlage 4 Definitieve berekening geluidwering gevels .
De locatie Sand Ambachtstraat 95-101 igt nabij het centrum van 's Gravenzande en wordt omringd door woonbebouwing en kleinschalige bedrijvigheid en winkels. In de directe omgeving bevindt zich geen zware bedrijvigheid. Dit betreft de realisatie van een gevoelige bestemming. In dit onderzoek is beschreven welke milieu- en veiligheidsnormen daaraan verbonden zijn.
Het projectgebied ligt in het centrum van 's Gravenzande en wordt direct omgeven door diverse bedrijvigheid en centrumfuncties. Bij de milieuzonering van het project dient rekening te worden gehouden met: de nieuwe woningen binnen het projectgebied en de woningen in de omgeving.
Gezien de ligging van het projectgebied kan ten aanzien van het omgevingstype uitgegaan worden van "gemengd gebied" waarbij nog specifiek het onderdeel functiemenging voor centrumgebieden geldt. Op basis van een locatiebezoek, internet en informatie van de gemeente Westland en de Provincie Zuid-Holland zijn de milieuaspecten van omliggende bedrijven en activiteiten geïnventariseerd in een straal van ca. 150 m rondom het projectgebied. Onderzocht is of de nieuwbouw van de woningen in een milieuzone ligt van de omliggende bedrijven en activiteiten.
Uit de resultaten van het onderzoek van de geluidsbelasting van de Hoogvliet supermarkt kan het volgende worden geconcludeerd:
1. De geluidsbelasting van de Hoogvliet supermarkt voldoet ter plaatse van de nieuwe woningen aan de geluidseisen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) uit het Activiteitenbesluit, namelijk een etmaalwaarde van 50 dB(A). Hiermee wordt tevens voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) voor het gebiedstype “gemengd gebied” uit stap 2 van de brochure Bedrijven en Milieuzonering.
2. De geluidsbelasting van de Hoogvliet supermarkt voldoet ter plaatse van de nieuwe woningen aan de geluidseisen voor de maximale geluidsniveaus (LAmax) uit het Activiteitenbesluit, namelijk 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Hiermee wordt tevens voldaan aan de richtwaarde van 70 dB(A) voor het gebiedstype “gemengd gebied” uit stap 2 van de brochure Bedrijven en Milieuzonering.
3. Met betrekking tot de indirecte hinder wordt de streefwaarde van 50 dB(A) uit de zogenaamde Schrikkelcirculaire overschreden ter plaatse van de nieuwe woningen. Ook de richtwaarde van 50 dB(A) voor het gebiedstype “gemengd gebied” uit stap 2 van de brochure Bedrijven en Milieuzonering wordt hiermee overschreden. Er wordt nog wel voldaan aan de maximale grenswaarde van 65 dB(A) uit de Schrikkelcirculaire en aan de in stap 3 genoemde waarde van 65 dB(A) voor het gebiedstype “gemengd gebied” uit de brochure Bedrijven en Milieuzonering. Aangezien de karakteristieke geluidwering van de gevels van nieuwe woningen op grond van het Bouwbesluit minimaal 20 dB(A) dient te bedragen, is een maximaal binnenniveau van 35 dB(A) gewaarborgd (54 – 20 = 34 dB(A)). Wij adviseren om wel een onderzoek uit te voeren naar de geluidwering van de gevels van de woningen, zodat duidelijk is welke geluidwerende voorzieningen (ventilatievoorzieningen, glasdikte, gevelopbouw, etc.) er nodig zijn om de vereiste geluidwering te behalen.
De geluidsbelasting op de gevels is in Bijlage 4 Definitieve berekening geluidwering gevelsberekend.
Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidwerende voorzieningen van enkele te realiseren nieuwe woningen aan de Sand-Ambachtstraat, de Dresdenweg en de Van der Horstweg te ’s-Gravenzande (project Multimate / Nieuw Ambacht). De aanleiding voor het onderzoek is het overschrijden van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor indirecte hinder uit de zogenaamde Schrikkelcirculaire. De indirecte hinder vanwege de nabij gelegen Hoogvliet supermarkt bedraagt maximaal 54,0 dB(A) op de westgevel van de westelijke woningen. Door middel van het onderzoek wordt aangetoond dat met de geadviseerde geluidwerende voorzieningen wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare binnenwaarde van 35 dB(A), alsmede aan de eisen uit het Bouwbesluit.
De geluidbelasting vanwege de indirecte hinder van de supermarkt (verkeersaantrekkende werking) bedraagt op de gevels van de westelijke woningen maximaal 54,0 dB(A) op de westgevel. Op de overige gevels ligt de geluidsbelasting dus lager. Dit is in de berekeningen verdisconteerd door per gevelvlak voor elke ruimte een geluidsniveaucorrectie CL toe te passen behorende bij dat specifieke gevelvlak. Door middel van onderzoek dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de maximaal toelaatbare binnenwaarde van 35 dB(A) uit de Wet geluidhinder, alsmede aan de eisen uit het Bouwbesluit.
De Omgevingsdienst Haaglanden heeft de rapportage Bijlage 3 Akoestisch onderzoek geluidsbelasting Hoogvliet supermarkt beoordeeld en akkoord bevonden. Het toepassen van een dove gevel is hierbij een vereiste. Uit het geluidsonderzoek blijkt dat voldaan kan worden aan de grenswaarden zoals gesteld in de handreiking Bedrijven en milieuzonering, behorend bij een gemengd gebied. Een belangrijk uitgangspunt is dat de hieronder weergegeven noordgevel geen te openen delen bevat en ook niet zal bevatten zodat voor deze gevel geen geluidsnormen zullen gelden. De berekende geluidsbelasting op de dove gevel is 52 dB (A) etmaalwaarde waardoor de geluidsnorm met 2 dB overschreden zou worden als de gevel wel te openen delen zou bevatten. Het betreft een nieuwbouwsituatie waardoor het Bouwbesluit een minimale gevelwering van 20 dB (A) voorschrijft. Aan deze eis wordt in de praktijk gemakkelijk voldaan. Extra geluidwering is gezien de te verwachten geluidsbelastingen van de supermarkt niet vereist.
Uit het onderzoek Bedrijven en milieuzonering blijkt dat er geen beperkende milieuzonering voor de oprichting van de woningen geldt. Hierdoor zijn er geen beperkingen aan het oprichten van de woningen uit het oogpunt van bedrijven en milieuzoneringen.
Uit het akoestisch onderzoek vanwege de geluidsbelasting van de Hoogvliet supermarkt blijkt dat de geluidsbelasting t.a.v. de nieuw te bouwen woningen voldoet aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en aan de maximale geluidsniveaus van het Activiteitenbesluit. Bij de indirecte hinder wordt de streefwaarde uit de zgn. Schrikkelcirculaire overschreden evenals de richtwaarde van 50 dB(A) voor het gebiedstype "gemengd gebied". Aangezien de karakteristieke geluidwering van de gevels van nieuwe woningen op grond van het Bouwbesluit minimaal 20 dB(A) dient te bedragen, is een maximaal binnenniveau van 35 dB(A) gewaarborgd (54 – 20 = 34 dB(A)).
Voor het berekenen van de geluidswerende maatregelen aan de gevel is uitgegaan een geluidsbelasting van 54,0 dB(A) op de westgevel vanwege de indirecte hinder van de supermarkt
(verkeersaantrekkende werking). Op basis van deze geluidsbelasting zijn de benodigde
geluidwerende voorzieningen berekend die nodig zijn om een binnenniveau van maximaal
35 dB(A) te waarborgen. Van de voorzieningen is een beschrijving gegeven in hoofdstuk 5 van het dit rapport. Een overzicht van de berekende maatregelen is opgenomen in bijlage 1 van Bijlage 4 Definitieve
berekening geluidwering gevels
De Omgevingsdienst Haaglanden heeft de rapportage Bijlage 3 Akoestisch onderzoek geluidsbelasting Hoogvliet supermarkt en de Bijlage 4 Definitieve berekening geluidwering gevels beoordeeld en akkoord bevonden.
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
Het bureau Aqua Terra Nova heeft in januari 2016 een geluidonderzoek uitgevoerd. Zie hiertoe ook Bijlage 5 Geluidonderzoek
Het bouwplan valt binnen de geluidzone van de Vestdijklaan/Zuidwind en de Zandeveltweg. Een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels van de nieuwbouw ten gevolge van de deze wegen is derhalve noodzakelijk. Het bouwplan ligt tevens binnen de invloedsfeer van de Sand Ambachtstraat, de Dresdenweg, de van der Horstweg en de Van Geeststraat. Op deze wegen geldt
een maximum snelheid van 30 km/uur. Deze wegen hebben dus op grond van de Wet geluidhinder geen zone en hoeven niet beschouwd te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en in het kader van het Bouwbesluit is de geluidsbelasting vanwege deze wegen toch berekend.
Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd, dat de geluidskwaliteit van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen niet de goede ruimtelijke ordening belemmert, die met dit bestemmingsplan wordt geboden.
Vanuit de Wet geluidhinder bestaat geen bezwaar tegen de realisatie van het bouwplan vanwege het wegverkeerlawaai, daar de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden wordt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden door de zoneringsplichtige wegen, de Vestdijklaan/Zuidwind en de Zandeveltweg. De cumulatieve geluidsbelasting is niet hoger dan 53 dB. Ook de cumulatieve geluidsbelsting zou na aftrek van 5 dB dus onder de voorkeursgrenswaarde liggen. Een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels is niet noodzakelijk. Wel dient de geluidwering van de gevels op grond van het Bouwbesluit minimaal GA;k = 20 dB te bedragen
Sinds 15 november 2007 zijn de huidige luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer van kracht. Deze eisen zien op de kwaliteit van de lucht, die wij inademen en daarmee op het voorkomen van verslechtering van die lucht als gevolg van diverse luchtverontreinigende stoffen zoals fijn stof en stikstofdioxide (NO2). Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. Het principe daarbij is dat de lucht niet boven een bepaalde grenswaarde mag verslechteren ten gevolge van die plannen, tenzij die verslechtering elders in de nabijheid - of in het plangebied - wordt gecompenseerd (de projectsaldering).
De wet kent een minimumdrempel voor gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan concentratie in de buitenlucht van bijvoorbeeld fijn stof. In de daartoe opgestelde Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) wordt een aantal soorten projecten genoemd, die nauwelijks van invloed zijn op de luchtkwaliteit.
Volgens artikel 5.16 van de Wet milieubeheer moet in een bestemmingsplan dat geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, eveneens gemotiveerd worden dat met dat bestemmingsplan de grenswaarden voor luchtkwaliteit in acht zijn genomen.
Het woningbouwplan moet worden aangemerkt als woningbouwlocatie zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) wordt zo een locatie aangewezen als locatie die niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit (voorschrift 3B.2 van Bijlage 3a van die regeling). De voorwaarde is dat die woningbouwlocatie in geval van een ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3000 woningen omvat.
Gezien de aard en de omvang van het onderhavige bouwplan (maximaal 73 woningenof 70 appartementen en een functie van gezondheidszorg van maximaal 300 m²) is het dus uitgesloten, dat het bouwplan leidt tot een in betekenende mate bijdragen aan de concentraties fijn stof en NO2.
De luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het woningbouwplan, zoals is vastgelegd in artikel 5.16, lid 1 onder c, van de Wet milieubeheer.
Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat voor het bestemmingsplan Sand Ambachtstraat 95-101, 's-Gravenzande, titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor verdere besluitvorming. Omdat op alle beoordelingspunten ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden, kan eveneens worden geconcludeerd dat sprake is van een "goede ruimtelijke ordening".
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, LPG en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico’s van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes van belang.
In de gemeente Westland zijn op verschillende plaatsen munitie en explosieven vanuit de Tweede Wereldoorlog gevonden. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen van explosieven.
Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Het bureau Aqua Terra Nova heeft in januari 2016 een EV-onderzoek verricht. Zie hiertoe ook Bijlage 6 Externe Veiligheid
Verkennend onderzoek wegvervoer gevaarlijke stoffen
In het kader van externe veiligheid dient gekeken te worden naar transport van gevaarlijke stoffen over de weg. Op circa 1.200 meter van de planlocatie ligt de Maasdijk (N220/E25). Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De weg heeft een risicocontour van 13 meter bij een PR van 10-7 en een risicocontour van 60 meter bij een PR van 10-8. Hiermee is de weg ver genoeg van het plangebied gelegen om niet beperkend te zijn voor de nieuwbouw.
Door de gemeente Westland is de N211 aangemerkt als route voor gevaarlijke stoffen. De PR 10-6-contour ligt niet buiten de weg. Uit informatie van de Veiligheidsregio Haaglanden blijkt dat het invloedsgebied van het GR 150 m bedraagt. Het plangebied ligt ongeveer 400 m van deze weg. Het plangebied ligt dus niet binnen het invloedsgebied van het GR. De nieuwbouw van het appartmentencomplex heeft daarom geen invloed op de hoogte van het GR. Aangezien in de huidige situatie ruimschoots aan de oriëntatiewaarde wordt voldaan, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven.
Verkennend onderzoek inrichtingen
Aan de Woutersweg 10 bevind zich het bedrijf Brinkman AGRO B.V. Het bedrijf ligt op ca. 1.280 meter van de planlocatie. In het bedrijf worden gevaarlijke stoffen opgeslagen. De risicocontour voor het plaatsgebonden risico bestrijkt een gebied tot vlak buiten de inrichting. Het groepsrisico kent een verantwoordingsnorm tot 50 meter voor de meeste stoffen en tot 930 meter voor enkele stoffen. Het groepsrisico voor Brinkman AGRO B.V. is verantwoord in Kwantitatieve risicoanalyse Brinkman Agro BV te 's-Gravenzande, dd 1-03-2011 doc. nr 236483-CA96.
Het plangebied ligt ver buiten de plaatsgebonden risicocontour voor Brinkman AGRO B.V. Tevens ligt het plan buiten het verantwoordingsgebied voor het groepsrisico. Het groepsrisico voor Brinkman AGRO B.V. is verantwoord. Dit bedrijf is niet van invloed op de geplande ontwikkeling.
Op ca. 1.160 meter afstand ligt een gasdrukregel- en meetstation van de Gasunie, nummerW456. Het betreft hier een gasdrukregel- en meetstation zonder een plaatsgebonden risico. Het groepsrisico voor dit station is zo klein dat er geen verantwoording hoeft plaats te vinden. Er gelden generieke veiligheidsafstanden uit het activiteitenbesluit. De generieke veiligheidsafstand voor dit station is 30 meter. Het plangebied ligt ver buiten deze 30 meter. Het station is daarmee niet van invloed op de ontwikkeling.
Op ca. 1.340 meter van de planlocatie ligt een gaswinlocatie van de NAM. Voor deze locatie gelden geen afstanden groeps- en plaatsgebondenrisico. Wel gelden er generieke veiligheidsafstanden voor deze locatie. Voor deze locatie geldt een generieke veiligheidsafstand van 500 meter. Het plangebied ligt ver buiten deze 500 meter. Daarmee is de gaswinlocatie niet relevant voor de gewenste ontwikkeling.
Op ca. 1.050 meter van de planlocatie ligt het multifunctioneel centrum Maesemunde. Hier bevindt zich een chloorbleekloogtank van 2.000 liter. Voor deze tank gelden geen veiligheidsafstanden vanuit het groep- en/of plaatsgebondenrisico. De generieke veiligheidsafstand bedraagt 50 meter. Daarmee is het multifunctionele centrum niet relevant voor de geplande woningbouw.
In de conclusie van het onderzoek staat opgenomen dat de woningen in het plangebied kwetsbare objecten zijn, waarvoor grenswaarden voor plaatsgebonden risico en oriëntatiewaarden voor groepsrisico gelden ten opzichte van risicovolle inrichtingen en relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Verkennend onderzoek buisleidingen
Binnen 1.500 meter van het plangebied zijn twee buisleidingen met een risicocontour bekend.
De buisleiding W-522-05 betreft een 16 inch buisleiding met een werkdruk van 40 bar. De risicocontour van deze leiding ligt niet buiten de leiding. Voor een dergelijke leiding bedraagt het invloedsgebied van het GR 170 m. De afstand tussen deze leiding en het plangebied bedraagt meer dan 1.100 m. Daarom vormt het vervoer van gevaarlijke stoffen door deze leiding geen belemmering voor de realisatie van dit bestemmingsplan.
Ten zuidwesten van het plangebied ligt een aardgasleiding van de NAM. Het betreft hier een 12 inch buisleiding met een werkdruk van 115 bar. Voor de leiding gelden geen plaatsgebonden- en groepsrisico afstanden. De gasleiding ligt op meer dan 1000 meter van het plangebied. Daarmee is de gasleiding geen belemmering voor de realisatie van het bestemmingsplan
Verkennend onderzoek ondergrondse explosieven
Met de beschikbare informatie kan gesteld worden dat er zich geen ongeëxplodeerde explosieven in het plangebied bevinden. Nader onderzoek hiernaar is niet nodig.
Naast bovenstaande zijn er geen aanvullende veiligheidsaspecten aan het licht gekomen.
Op 17 oktober 2016 heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) haar advies uitgebracht.
Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, adviseert de VRH de volgende maatregelen:
- afschakelbare ventilatie (effectbeperking);
- risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid);
- bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen.
Het gemeentebestuur kan zich vinden in het advies van de VRH. Voor aanvullende informatie kan contact worden opgenomen met de risicocommunicatieadviseur van de VRH.
De woningen in het plangebied zijn kwetsbare objecten, waarvoor grenswaarden voor plaatsgebonden risico en orientatiewaarden voor groepsrisico gelden ten opzichte van risicovolle inrichtingen en transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
De Bevi-inrichtingen, die binnen de onderzoekscontour van 1.500 meter aanwezig zijn, hebben geen invloed op de gewenste ontwikkeling. Verder blijkt uit de inventarisatie dat de projectlocatie op ruim voldoende afstand van alle transportroutes gelegen is. De transportroutes zijn voor de ontwikkeling niet relevant. Binnen 1.500 m van het plangebied zijn 2 buisleidingen gelegen op 1.000 m en 1.100 m gelegen. Deze buisleidingen vormen geen belemmering voor het realiseren van dit bestemmingsplan. Verder is de locatie direct bereikbaar voor brandweer en ambulance. Naast bovenstaande, zijn er geen aanvullende veiligheidsaspecten aan het licht gekomen.
In deze paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan het waterbeleid van het Hoogheemraadschap van Delfland op basis van de “Handreiking watertoets voor gemeenten” (2014).
a. Waterverordening Zuid-Holland
Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt volgens de Waterverordening Zuid-Holland voor het gebied van een gemeente binnen de bebouwde kom als norm een gemiddelde overstromingskans van:
a. 1/100 per jaar voor bebouwing met uitsluiting van glastuinbouw;
b. 1/50 per jaar voor glastuinbouw;
c. 1/10 per jaar voor het overige gebied.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is met deze normen rekening gehouden.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan (2016-2021) (WBP). Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.
In het WBP heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen.
Er zijn verplichtingen gesteld aan het WBP. Deze vloeien voort uit directe wettelijke eisen (voortvloeiend uit Waterwet en Waterverordening Zuid-Holland) en beleidsmatige verplichtingen (voortvloeiend uit de implementatie van Europese richtlijnen als KRW (Kader Richtlijn Water) en ROR (Richtlijn Overstromings Risico's). Tevens wordt in het WBP ingegaan op recente ontwikkelingen, zoals de Omgevingswet en het Bestuursakkoord Water, waardoor deze eisen en verplichtingen mogelijk veranderen.
Het WBP is een instrument voor de waterbeheerder om te komen tot een samenhangend, systematisch en doelmatig beleid en beheer om aan de doelstellingen in de Waterwet (art 2.1) te voldoen: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Het WBP moet worden opgesteld voor het beheer van het watersysteem. De verplichting geldt niet voor de zorg voor het transport en de zuivering van stedelijk afvalwater. In de plannen wordt tevens het beleid uitgewerkt zoals dat is afgesproken in het Nationale Bestuursakkoord Water (actueel) en het Bestuursakkoord Water (2011). Het WBP is een beleidsplan op hoofdlijnen, bindt alleen de eigen organisatie en schept (nog) geen juridische rechten of verplichtingen. Voor derden verschaft het WBP inzicht in de wijze waarop het waterschap zal omgaan met het water in het beheergebied in de planperiode.
In 2007 (herzien in juli 2016) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
In december 2016 heeft Aqua Terra Nova een watertoets opgesteld. Zie hiertoe ook Bijlage 7 Watertoets
Waterkwantiteit
Het plan dient te voldoen aan de provinciale normen voor bergings- en afvoercapaciteit. De planlocatie is gelegen in het Peilbesluit Waalblok & Heen en Geestvaart Noord. Het vastgestelde waterpeil is ca. 0,25 m NAP. Hierbij geldt een maximale peilstijging van 0,40 m. Bij nieuwe functies (zie bijlage 2, nieuwe planverbeelding) dient het beschermingsniveau hier op te worden afgestemd. De nieuwe en de bestaande functie hebben hetzelfde beschermingsniveau. In het bestemmingsplan Kern Honselersdijk (vastgesteld 20 maart 2012) zijn voor het gebied binnen dit plan geen aanvullende maatregelen ten aanzien van de waterkwantiteit voorzien.
Het maaiveld zal op minimaal + 2,1 m NAP blijven. De hoogtekaart van het gebied is in figuur 6 weergegeven. Het grondwaterpeil zit op min. 0,8 m onder maaiveld en hierop kan, indien gewenst, geïnfiltreerd worden.
Conform de Handreiking Watertoets en de beleidsnota van Delfland (https://www.hhdelfland.nl/) mag de waterhuishoudkundige situatie niet verslechteren als gevolg van de ontwikkeling, het zgn. stand-still beginsel. Voor dit project is toetsing aan de bergings- en afvoernormen het belangrijkste uitgangspunt. Bij planologische omzetting geldt de maximale inspanning voor de norm van de waterberging (zie bijlage 4) met toepassing van een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak. Het stand-still beginsel betekent dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ontwikkeling. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast. Versnelde afvoer door meer verharding voldoet daarmee niet aan het stand-still beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd.
Delfland heeft de Watersleutel ontwikkeld, een rekentool waarbij op basis van een aantal relevante kenmerken van de ontwikkeling en het watersysteem wordt bepaald hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd. Om te bepalen hoeveel waterberging nodig is om de ontwikkeling hydrologisch neutraal te kunnen uitvoeren, kan ook een modelstudie worden uitgevoerd. Voor veel ontwikkelingen, waaronder het plangebied aan de Sand-Ambachtstraat te 's-Gravenzande, kan worden volstaan met deze methode om inzicht te krijgen in de benodigde watercompensatie. Alvorens wordt de hoeveelheid verhard oppervlak in de huidige en toekomstige situatie inzichtelijk gemaakt.
Balans verhard oppervlakte
In de bestaande situatie is het plangebied grotendeels verhard. Op drie plekken zijn kleine onverharde stukken aanwezig. In de nieuwe situatie worden nieuwbouwwoningen gerealiseerd. Daarbij zijn stroken onverhard terrein beschikbaar in de vorm van voortuinen. Doordat het plangebied ook in de nieuwe situatie grotendeels is verhard, wordt bij de balans het onverhard terrein in de oude en de nieuwe situatie weergegeven.
Het onverhard oppervlakte in de huidige situatie bedraagt 327 m². In de toekomstige situatie zal 465 m² onverhard blijven. Dit is vergeleken met het huidige oppervlakte onverhard een kleine afname van 138 m². Echter doordat het groen grotendeels bestaat uit voortuinen is het verstandig om rekening te houden met verharding van deze tuinen waardoor infiltratie mogelijkheid van water wordt beperkt. In bijlage 2 bij de watertoets wordt in de figuur van het plangebied de locaties aangegeven waar het huidige onverharde terrein is gelegen en het onverharde terrein in de toekomstige situatie.
Onverhard huidige situatie:
Groenstroken 327 m2
Onverhard toekomstige situatie:
Groen en tuin 465 m2
Conclusie: Er is een afname van circa 138 m² verhard oppervlakte in de nieuwe situatie.
Bovenstaande gegevens zijn gebruikt bij het invullen van de watersleutel, weergegeven in bijlage 5 bij de watertoets. Weergegeven zijn de uitgangspunten voor de berekening van de watercompensatie van het project:
- De huidige en toekomstige verharding van zowel terrein verharding als bebouwing;
- huidige en toekomstig maaiveldhoogte;
- maatgevend peil en gemiddelde drooglegging;
- toelaatbare peilstijging.
Hierbij is alleen gekeken naar de bestemmingswijziging van de betreffende percelen. Voor het project betekent dit dat er hydrologisch positief wordt gewerkt. Op basis van de Watersleutel behoeft er geen extra waterberging of wateroppervlak te worden gerealiseerd.
Ten aanzien van het stand-still beginsel wordt met name naar 3 onderdelen gekeken:
- Kans op wateroverlast mag niet toenemen; dit zal in de nieuwe situatie niet gebeuren aangezien het percentage verhard niet toeneemt;
- structuur van het watersysteem mag niet verslechteren; dit zal in de nieuwe situatie niet gebeuren aangezien er geen aanpassingen aan de structuur plaatsvinden of die invloed op de structuur hebben;
- beheerbaarheid van het watersysteem mag niet achteruit gaan; er worden geen activiteiten uitgevoerd die hier betrekking op hebben.
Het realiseren van de woningen in het plangebied aan de Sand-Ambachtstraat te 's-Gravenzande voldoet aan de trits 'vasthouden, bergen en afvoeren'. Extra onverhard terrein of een extra waterberging is niet noodzakelijk maar wordt wel sterk aanbevolen.
Zorgplicht
De initiatiefnemer dient maatregelen of voorzieningen te treffen om te voldoen aan de zorgplicht. Waar mogelijk zal de aanleg van groen en verharding in waterdoorlatende vorm worden gerealiseerd. Deze activiteiten maken deel uit van het nader vorm geven van het nieuwe beleid van Delfland en de gemeente zal hieraan meewerken.
Aanbeveling
Mogelijk worden tuinen deels verhard wat infiltratie van water in de bodem beperkt. Op basis daarvan wordt sterk aanbevolen om onverhard terrein, extra waterberging of wateroppervlak te bewerkstellige. Het plan biedt de mogelijkheid om het verblijfsgebied zo infiltrerend mogelijk aan te leggen. Er zijn diverse vormen van waterdoorlatende verharding welke bij de verdere realisatie van het plan kunnen worden uitgewerkt. Aanbevolen wordt om hiervoor middels een overeenkomst een inspanningsverplichting voor de ontwikkelaar op te nemen. Hiermee wordt bij de uitvoering van het plan meer groen en onverhard toegepast zodat er meer water kan worden geborgen dan in de uitgangssituatie.
Daarnaast kan worden gekeken of het mogelijk is extra groen te creëren ter hoogte van de parkeerplaatsen. Mogelijk kunnen de parkeerplaatsen worden gerealiseerd van waterdoorlatend materiaal of kan onder de parkeerplaatsen een waterberging worden gecreëerd.
Onderhoud en bagger
In het gebied bevindt zich geen oppervlaktewater en dit wordt er ook niet gerealiseerd.
Afvalwater en riolering
Er wordt, behalve hemelwater van de daken en het water van het wegdek, geen water geloosd.
Een deel van het parkeren in het plangebied is overdekt en vanuit deze vakken zal geen verontreinigd water worden geloosd. Het rioleringsstelsel loost op AWZI Nieuwe Waterweg te Hoek van Holland.
Het plan dient te voldoen aan de Leidraad Riolering West Nederland en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten (2003).
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Het plangebied heeft ook in de nieuwe situatie, vanwege het ontbreken van oppervlaktewater, geen directe invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewater. De aquatisch-ecologische toestand van het oppervlaktewater blijft voor een belangrijk deel afhankelijk van de vermindering van verontreiniging van gebieden elders, zoals uitwaterende polders, overstorten van riolering, diffuse bronnen en stedelijk gebied.
Het afstromend hemelwater vanaf het plangebied kan een gering positief effect op de waterkwaliteit hebben, indien het hemelwater wordt afgevoerd middels een gescheiden rioolstelsel. Door de infiltratie van hemelwater in de bodem kan door de bodempassage eveneens een kwaliteitsverbetering plaatsvinden van het grondwater.
Waterveiligheid en waterkeringen
In de nieuwe situatie zal er ook geen oppervlaktewater aanwezig zijn of worden aangelegd.
In bijlage 3 is de leggerkaart wateren en waterkeringen van het gebied opgenomen. Op de kaart is geen beschermingszone voor dit perceel opgenomen. Nadere criteria ten aanzien van veiligheid en waterkeringen zijn niet aan de orde
De concept waterstudie is op 22 januari 2016 middels het Watertoetsportaal aan het Hoogheemraadschap van Delfland voorgelegd. Op 7 maart 2016 is door het Hoogheemraadschap een reactie opgesteld, welke met name tekstuele zaken betroffen welke in de aangepaste watertoets zijn verwerkt. Daarnaast zijn enkele opmerkingen verwerkt vanuit het Hoogheemraadschap welke op 14 oktober 2016 aan de gemeente Westland zijn doorgegeven.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Voor het gebied is op 18 december 2015 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door BMA Milieu B.V.. Zie hiertoe ook Bijlage 8 Bodemonderzoek (verkennend en actualiserend)
Volgens BMA Milieu B.V.vormen de resultaten van dit onderzoek milieuhygiënisch gezien geen directe belemmering voor het afgeven van een omgevingsvergunning voor de voorgenomen bouw en bestemmingswijziging. Wel dient vooraf aan deze herontwikkeling aanvullend nader bodemonderzoek, ten behoeve van de verontreiniging met PAK (t.p.v. perceel voormalige bouwmarkt met erfverharding) en de verontreiniging met zware metalen (t.p.v. woonpercelen Sand Ambachtstraat 85 en 87), te worden uitgevoerd. Mogelijk dienen vervolgens sanerende maatregelen te worden getroffen. De sanerende maatregelen kunnen bestaan uit het ontgraven of isoleren van verontreinigingen. Vooraf aan de sanerende maatregelen dient een saneringplan of een BUS-melding te worden opgesteld en ter beoordeling aan het bevoegde gezag te worden aangeboden. Aanbevolen wordt onderhavige rapportage af te stemmen met Omgevingsdienst Haaglanden (uitvoeringsdienst milieutaken voor o.a. gemeente Westland). De mogelijk bij bouwactiviteiten vrijkomende of aan te voeren grond is voor hergebruik onderhevig aan wettelijke bepalingen (Besluit Bodemkwaliteit). De gemeente waar de grond wordt toegepast is in dergelijke gevallen het bevoegd gezag.
Op 16 maart 2016 is door BMA Milieu B.V. een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Zie hiertoe ook Bijlage 9 Bodemonderzoek (nader)
Volgens BMA Milieu B.V. vormen de resultaten van dit onderzoek milieuhygiënisch gezien vooralsnog geen belemmering voor het voortgezet gebruik van de locatie (woondoeleinden). Gezien de voorgenomen herontwikkeling wordt het saneren van de verontreiniging als planurgent aangemerkt. Vooraf aan de saneringswerkzaamheden dient een (sanerings-)plan of BUS-melding te worden opgesteld. Aanbevolen wordt de sanering door een BRL SIKB 7000 gecertificeerd en erkende aannemer en de milieukundige begeleiding door een BRL SIKB 6000 gecertificeerd en erkend adviesbureau te laten uitvoeren.
De resultaten van dit onderzoek vormen milieuhygiënisch gezien geen belemmering voor de bouw van 73 woningen of 70 woningen en een functie van gezondheidszorg van maximaal 300 m².
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming
(hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan. Ecologische Hoofdstructuur (Natuurnetwerk Nederland)
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig
grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een
samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd
door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op
provinciaal niveau uitgewerkt in een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en nader uitgewerkt en
uitgebreid in de gemeentelijke structuurvisie.
Wet natuurbescherming (Wnb)
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en
plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke
regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natuurnetwerk Nederland (NNN);
Natura-2000 gebieden.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de
provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen
deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese
netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen
voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de
natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante
gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een
passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de
natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het
plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
alternatieve oplossingen zijn niet voor handen; het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden
plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op
soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het
Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal
natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de
Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de
Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in
dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
de bescherming van overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen
van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.
Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen
Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan
moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct
voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in
bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag
van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS
kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De
gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit
de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de
bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden.
Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot
ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke
inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de provincie Zuid-Holland zal voor ruimtelijke inrichting of
ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling geleden voor een groot
deel van de “overig” beschermde soorten. Deze lijst zal in Zuid-Holland ongeveer vergelijkbaar met de
“Tabel 1-soorten”, dus de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees
beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er overigens geen beleidsruimte en blijft de
bescherming onveranderd.
In januari 2016 heeft Aqua Terra Nova een onderzoek Eco Effectscan uitgevoerd.
De gemeente Westland heeft een Eco-effectscan (Aqua-Terra Nova BV, januari 2016, zie ook Bijlage 10 Eco Effectscan ) laten uitvoeren met als doel te inventariseren of het project mogelijk in strijd is met de Flora en faunawet, Natuurbeschermingswet of de Ecologische Hoofdstructuur in de Wet ruimtelijke ordening. Verder is er een nader onderzoek uitgevoerd voor vleermuizen. Dit onderzoek is uitgevoerd op 19 oktober 2016. Zie ook Bijlage 11 Vleermuizenonderzoek
Opgemerkt wordt dat per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet zijn vervangen door de Wet Natuurbescherming. Het regiem voor de soortenbescherming en de gebiedsbescherming is daarmee niet gewijizgd. Beoordeeld is of de nieuwe wet veranderingen of aanpassingen met zich meebrengt. Dit blijkt niet het geval. De uitgevoerde onderzoeken zijn nog steeds compleet en de conclusies blijven ongewijzigd.
Beschermde natuurgebieden
Het projectgebied ligt buiten de invloedssfeer van beschermde natuurgebieden. Vanwege de soort werkzaamheden, als het aanleggen
van verharding, worden geen significante effecten op de EHS verwacht. Een nadere toetsing aan de
Natuurbeschermingswet of de Ecologische Hoofdstructuur is niet nodig.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar
gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én
slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt.'
Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:
De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Vleermuizen
Er zijn binnen de grenzen van het plangebied Sand-Ambachtstraat geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Ook maakt het plangebied geen deel uit van een essentieel foerageergebied of vliegroute van vleermuizen. In de directe omgeving, maar buiten de grenzen van het plangebied, zijn vier baltsterritoria van een gewone dwergvleermuis en één baltsterritorium van een ruige dwergvleermuis aanwezig.
Er zijn geen overige soorten in of in de directe omgeving van het plangebied waargenomen. Negatieve effecten van de werkzaamheden op overige soorten kunnen op basis daarvan worden uitgesloten.
Indien de werkzaamheden in het voorjaar en vroege zomer gepland staan, wordt geadviseerd om buiten het broedseizoen vegetatie te verwijderen. De zorgplicht is altijd van toepassing.
Het project heeft geen effect op vleermuizen aangezien het plangebied geen essentiële functie voor vleermuizen vervult. De effecten van het project op functies van vleermuizen buiten het plangebied zijn verwaarloosbaar. Ontheffing voor het uitvoeren van de werkzaamheden in het kader van de Flora- en faunawet is op basis daarvan niet noodzakelijk.
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel
van artikelen 38, 39 en 40 van de Monumentenwet 1988. In deze artikelen is bepaald, dat het
archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeenten moeten
bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van
archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden
als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een
archeologische (dubbel)bestemming in de planregels, waaraan een vergunningstelsel is gekoppeld. Op
de planverbeelding wordt het gebied vastgesteld en in de plantoelichting wordt een en ander toegelicht.
In artikel 41a van de Monumentwet 1988 is bepaald, dat de artikelen 39, 40 en 41, eerste lid, niet van
toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m2. Bij projecten die deze
oppervlakte overschrijden, dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de
belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed
onderbouwd kunnen worden. De gemeente Westland maakt van deze mogelijkheid gebruik door op de
gemeentelijk archeologische beleidskaart (zie volgende paragraaf) zowel naar boven als beneden af te
wijken van de gestelde norm van 100 m2.
Conform de Monumentenwet 1988 zijn overheden gehouden archeologie op te nemen in ruimtelijke
plannen. Op 26 juni 2012 heeft de gemeente Westland haar archeologische beleidskaart vastgesteld.
Op deze kaart is weergegeven waar in de gemeente – en in welke mate – er kans is op het aantreffen
van archeologische resten, uitgedrukt in een verwachtingszone. Aan deze verwachtingszones zijn
ondergrenzen gekoppeld die aangeven wanneer archeologisch onderzoek vanwege een voorgenomen
ontwikkeling nodig is. De beleidskaart geeft een globaal inzicht in de te verwachten archeologie, in het
bestemmingsplan wordt het beeld aangescherpt. Het archeologiebeleid legt vast hoe de gemeente
Westland met haar bodemarchief omgaat. De gemeente Westland stelt met dit beleidsplan:
ondergrenzen vast (uitgedrukt in oppervlakte en diepte), die duidelijk aangeven of een
initiatiefnemer, dan wel een vergunningaanvrager verplicht is om archeologisch vooronderzoek te
laten verrichten;
de in dit beleidsplan opgestelde normen vast teneinde deze normen op te nemen in alle
40
bestemmingsplannen;
de beleidskaart vast.
In januari 2016 is door Aqua Terra Nova een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Zie ook Bijlage 12 Archeologie
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied geen deel uitmaakte van de historische kern van ‘s-Gravenzande. Dit in tegenstelling de archeologische beleidskaart van de Gemeente Westland, waarin het plangebied wel deel uitmaakt van de historische kern. Uit de kaart van Kruikius uit 1712 blijkt dat deze kern zich bevond ten oosten van de Sand-Ambachtstraat. Het plangebied was tot in de 19e eeuw in agrarisch gebruik met in het begin van de 19e eeuw bebouwing in de vorm van een veldschuur. Al vóór 1904 is de bebouwing uitgebreid en betreft het mogelijk een boerderij.
De archeologische verwachting is met name hoog voor resten uit de tweede helft van de nieuwe tijd, zoals deze op oude kaarten voorkomen. Er kunnen binnen het plangebied oudere resten verwacht worden waarbij de kans het grootst is voor de periode vanaf de 13e eeuw tot en met de bebouwing zoals deze op oude kaarten staat aangegeven. Het voorkomen van oudere archeologische resten tot en met de Romeinse tijd kan niet worden uitgesloten, maar de kans hierop is, zo blijkt uit het ontbreken van daadwerkelijke vindplaatsen, aanzienlijk kleiner.
Archeologische resten worden verwacht in de vorm van grondsporen onder de oorspronkelijke bouwvoor. De bouw- en sloop werkzaamheden vanaf de 19e eeuw zullen plaatselijk voor diepere bodemverstoring hebben gezorgd. De dikte van de geroerde lagen is niet bekend maar wordt geschat op tenminste 50 cm en plaatselijk dieper als 100 cm-mv.
Indien archeologische resten aanwezig zijn dan zal het waarschijnlijk gaan om resten van boerderijen/boerenerven en/of opslagschuren, die vanaf 1200, na de bedijking in het plangebied kunnen hebben gestaan. Waarbij als gevolg van recent gebruik van de grond diepere grondsporen, zoals diepere greppels, paalkuilen, waterputten en funderingen, bewaard zijn gebleven. Ondiepe kwetsbare sporen zullen waarschijnlijk verloren zijn gegaan.
Verwachte bodemverstoring
Ten behoeve van het gebruik van de grond voor de bollenteelt is het terrein mogelijk geëgaliseerd, afgegraven en omgespit. Daarnaast is de kans groot dat ten behoeve van de huidige bebouwing de voormalige teelaarde laag verwijderd is en de grond is afgegraven tot en met het ‘schone zand’, de C-horizont. Aangenomen wordt dat de bodem in het plangebied minimaal tot een diepte van 50 cm-mv verstoord is. Ondiepe archeologische grondsporen zullen door het gebruik van de grond zullen zijn opgenomen in de bouwvoor en of mogelijk door het verwijderen van deze bouwvoor verloren zijn gegaan
Het wordt aanbevolen om in het plangebied Dresdenweg - Sand-Ambachtstraat te ’s-Gravenzande een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren bij werkzaamheden die dieper gaan dan 50 cm –mv. Om verder archeologisch onderzoek te voorkomen is het dus zaak om graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm-mv te voorkomen. Is dit niet mogelijk dan wordt aangeraden om de intactheid van het bodemprofiel te bepalen door middel van een verkennend booronderzoek in die gebieden waar daadwerkelijk bodemverstoring gaan plaatsvinden. Dit onderzoek kan ertoe leiden dat de ondergrens van 50 cm verruimd wordt en dat geen vervolgonderzoek noodzakelijk is of dat gravend vervolgonderzoek wel noodzakelijk blijkt.
ArGeoBoor wijst erop dat men bij bodem verstorende activiteiten, ook buiten het hier aangegeven adviesgebied, wettelijk verplicht is om eventuele (toevals)vondsten en grondsporen te melden bij de Minister van OC&W (Monumentenwet 1988, artikel 53 ). Het rijk heeft deze taak in de praktijk gedelegeerd naar de lagere overheden. In dit geval wordt aangeraden om in dergelijke gevallen contact op te nemen met de gemeente Westland.
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Gebruiksregels
De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.
Afwijkingsregels
In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".
Aanleggen of slopen
De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:
Algemene gebruiksregels
In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Overgangs- en slotregels
In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
NL.IMRO.1783.GRACTRMSAMBST95pbp-VA01
De dataset bestaat uit:
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Aanduidingen
Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
Op de gronden waarop uitsluitend tuin bij het wonen is of wordt gesitueerd, is de bestemming "Tuin" (T) neergelegd.
Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als "Verkeers - Verblijfsgebied". Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, nutsvoorzieningen, groen- en waterpartijen, fiets- en voetpaden.
Op de gronden waarop de nieuwbouw zal worden gerealiseerd, is de bestemming "Wonen" neergelegd. Binnen deze bestemming is een mogelijkheid opgenomen voor een functie van gezondheidszorg tot een maximum van 300 m².
Op de gronden waarin mogelijk archeologische waarden liggen en waarop volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente de beleidszone "Historische dorpskern" ligt, is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1" (WR-A 1) neergelegd. Aan deze bestemming is een aanlegstelsel verbonden.
Voor het bestemingsplan is geen exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening opgesteld, omdat de kosten voor het realiseren van het woningbouwplan, die verhaald dienen te worden, zijn opgenomen in de grondprijs van de uit te geven gronden. op een andere wijze is voorzien. Dit is ten finale vastgelegd in een anterieure exploitatieovereenkomst tussen de ontwikkelende partij en de gemeente. Eventuele vergoeding van planschade, als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening, is als kostenpost in de anterieure overeenkomst opgenomen, zodat kan worden geconcludeerd, dat het bestemmingsplan ook op dit vlak uitvoerbaar is.
In de periode van vrijdag 2 september 2016 t/m donderdag 13 oktober 2016 heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage 13 Nota van beantwoording overlegreacties ex artikel 3.1.1 Bro van deze toelichting.
In het kader van de Inspraakverordening Westland 2004 heeft er voor het voorontwerp bestemmingsplan inspraak plaatsgevonden. Hierbij heeft 1 persoon ingesproken. De samenvatting evenals de beantwoording, is opgenomen in Bijlage 14 Nota van beantwoording inspraakreacties
Van 21 april 2017 t/m 1 juni 2017 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend.