Deurninger Es    

verplicht

Juni 2014 Gemeente Dinkelland
Webadres gemeente www.Dinkelland.nl
Contactpersoon D. Bonenkamp
Plan gemaakt door IAA Stedenbouw en Landschap
Medewerkers Drs. J. Jansen
ing. N. Luttikhuis
P. Kupers MSc
ing. M. Otten avb

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan     

De gemeente Dinkelland wil ten zuiden van de kern Deurningen de woonwijk Deurninger Es ontwikkelen. Het is een wijk van beperkte omvang – uiteindelijk ongeveer een kleine 2 hectare groot – waarvan een deel inbreiding en het grootste gedeelte uitbreiding van het dorp behelst.

De ligging aan de voet van en deels op de Deurninger Es maakt dit tot een opgave die grote zorgvuldigheid vereist.

Tijdens de ontwikkelingsfase is daarom veel aandacht besteed aan de aspecten landschap, cultuurhistorie (met name archeologie) en water. Daarnaast is gezocht naar voldoende flexibiliteit, gezien de lange looptijd van het plan en de onzekerheid over de vraagkant.

In het stedenbouwkundige plan en beeldkwaliteitplan is zorgvuldig inhoud gegeven aan het uitgangspunt om het dorpse aanzien van Deurningen aan de voet van de es te behouden en versterken.

In Hoofdstuk 5 wordt het stedenbouwkundige plan verder toegelicht.

Omdat het voorgaande strijdig is met het nog vigerende bestemmingsplan is deze herziening nodig om het plan op deze locatie te realiseren.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied     

De gemeente Dinkelland ligt in het oosten van Overijssel en grenst aan de Duitse grens. Deurningen ligt in het zuidwesten van de gemeente.

verplicht

Figuur 1 Twente

Het plangebied ligt aan de zuidoostkant van Deurningen en is nu in gebruik voor agrarische doeleinden en als speelveld voor de buurt.

verplicht

Figuur 2 Plangebied

Het in voorliggend bestemmingsplan aangegeven plangebied, valt binnen het plangebied van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Weerselo. Dit bestemmingsplan is vastgesteld in 1989. Het plan voor de Deurninger Es kan op grond van het vigerende bestemmingsplan niet worden gerealiseerd.

1.3 Bij het plan behorende stukken     

Het bestemmingsplan ''Deurninger Es" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.DEUBPDEURNINGERES-0401, schaal 1:1500) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer     

Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk 1 wordt de aanleiding voor de bestemmingsplanherziening en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Verder wordt een opsomming gegeven van de bij het plan behorende stukken en wordt het vigerende bestemmingsplan genoemd dat met voorliggende herziening wordt herzien.

Hoofdstuk 2 geeft een gebiedsbeschrijving weer van het plangebied. Achtereenvolgens wordt hier ontstaan en uitstraling, van buitenaf en van binnenuit besproken.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Europese, Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid ten aanzien van de ruimtelijke en functionele structuur.

Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de verschillende milieutechnische en overige ruimtelijke aspecten. Bekeken wordt of het onderhavige plan daartoe geen belemmeringen oplevert danwel van ondervindt.

In hoofdstuk 5 worden het plan, alsmede de gehanteerde uitgangspunten en randvoorwaarden besproken. In dit hoofdstuk wordt ook het stedenbouwkundige plan en beeldkwaliteitplan besproken.

Hoofdstuk 6 gaat in op hoe het beleid en de planuitgangspunten/-doelstellingen zijn verwoord in de regels. Op deze regels wordt een toelichting gegeven.

Als laatste wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, handhaving van het plan en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Ten slotte zijn de bijlagen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving     

2.1 Ontstaan en uitstraling     

Het kerkdorp Deurningen was in de middeleeuwen een marke onder het richterambt Oldenzaal. Al in de veertiende eeuw is ondermeer sprake van de ‘buerscap Doerninge(n) in den kerspell van Aldensale’, ‘het Grote Huys to Dorninge’, het “Luttike Huys to Dorninge” en de hier gelegen ‘Engbertinger Moele’.

Van oorsprong is Deurningen een kleine agrarische nederzetting in het karakteristieke Twentse essenlandschap. Aan alle kanten omringd door de essen, ligt het dorpje langs de Deurningerbeek in het gebied dat de overgang vormt naar de lager gelegen gronden bij Saasveld. Op de kaart uit 1905 is goed te zien hoe hier de hogere akkers en lager gelegen weidegronden vlak bijeen lagen. Een toen agrarisch heel gunstige ligging. De grootste essen waren de Hasseleres (nu bebouwd met de uitbreidingen van Hengelo) en de Deurningeres.

Deurningen ligt aan de voet van de Deurninger Es, Het dorp heeft een overwegend Rooms Katholieke signatuur. Tot 1665 viel het onder de parochie Oldenzaal, daarna tot 1760 onder de nieuwe parochie Saasveld. Vervolgens werd het een zelfstandige parochie, met een kerk genoemd naar de Schotse monnik Plechelmus. Aanvankelijk hoorde ook de buurtschap Hasselo hierbij.

Het dorp zelf bleef tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw zijn overwegend agrarische karakter behouden. Pas in de jaren zeventig werden op wat grotere schaal woningen gebouwd, veelal voor bewoners die werkten in de nabij gelegen steden Hengelo en Enschede. Ook ontstond enige migratie uit die steden.

Binnen de in de jaren zestig aangelegde ‘rondweg’ groeide het dorp vrij organisch langs de verharde oude zandwegen. Deze hebben vaak een ogenschijnlijk toevallig bochtig verloop, waardoor Deurningen ook vandaag nog een nadrukkelijk dorps karakter toont. De inrichting van de openbare ruimte / wegen, de kerk op het plein in het midden en de vele grote eiken versterken deze indruk. Ook de beek die dwars door Deurningen stroomt en hier enkele jaren terug weer ecologisch is ingericht, draagt bij aan dit beeld. Enkele later gerealiseerde straten doen hieraan wat afbreuk door hun veel stedelijker karakter. Desondanks blijft Deurningen, hoewel hemelsbreed op minder dan een kilometer van het uitgedijde Hengelo gelegen, sterk het karakter van een kleinschalig Twents dorp onderaan de es uitstralen. De verbondenheid met het buitengebied is er altijd sterk: het dorp vormt er een onlosmakelijk onderdeel van.

verplicht

Figuur 3 Open es

Het contrast tussen de es en het dorp is sterk. De es is altijd open gebleven en heeft daardoor een grote maat en schaal. Deze worden ook mooi ervaren. In de rand om de es liggen typische agrarische clusters. Enkele daarvan zijn zeer groot geworden en omvatten grootschalige bedrijfspanden die men eerder op een bedrijventerrein in de stad zou verwachten. De schaal van deze bebouwing en de landschappelijke inpassing ervan wisselen en maken het verschil tussen een positieve of negatieve ruimtelijke beleving. De grootschalige panden geven ook het landschap een andere schaal.

Ook het dorp Deurningen ligt aan de rand van de es, met een kerk, en vooral vrijstaande woningen, twee-onder-één-kappers, een paar winkels en voorzieningen. Kleinschaligheid overheerst in het dorpsbeeld. Kerk en woningen zijn – ook van buitenaf - ingepakt in het hoge geboomte.

2.2 Van buitenaf: zicht op de dorpsrand overheerst het beeld     

Aan de west- en noordzijde is Deurningen grotendeels omgeven door een rondweg, die goede verbindingen biedt naar Hengelo en Weerselo / Noordoost Twente. Via de Vliegveldstraat is Deurningen verbonden met de A1 en steden als Enschede en Oldenzaal. Dit betekent dat de bezoeker of passant niet door het dorp komt tenzij dat een bewuste keuze is. De eerste indrukken van het dorp ontstaat dan ook op deze hoofdwegen. Daarom is het zicht van buitenaf een belangrijk ontwerpuitgangspunt voor de uitbreiding van Deurningen.

verplicht

Figuur 4 Huidige zicht op het dorp

Overheerst vanaf Weerselo en Hengelo het karakter van een doorgaande weg die een dorp passeert – ook al door de toegestane snelheid van 80 kilometer en de grootschalige bebouwing – aan de Vliegveldstraat toont het dorp zich heel anders.

Dit is de route die men neemt komend vanaf de snelweg. Vaak ontstaat hier de eerste impressie van het dorp. Dat komt allereerst omdat deze weg logisch onderdeel is van het landschap en daarin opgaat. Hij buigt mee met de hoogte, en daalt bij de nadering van het dorp licht af naar Deurningen.

Na de openheid van de es, neemt de reiziger waar dat hij hier een meer besloten landschap nadert, met de informele dorpsrand in het groen als langzaam duidelijk wordend perspectief. Eerst valt vooral de hoge kerktoren in de boomtoppen op. Langzaam herkent men ook daken, hoewel de onderkanten van de woningen nog weg vallen achter de bolling van de es. Pas dichterbij gekomen ziet men de woningen in zijn geheel. Het beeld krijgt steeds meer invulling, er is een sterk gevoel van toenemende herkenning.

De dorpsrand met woningen en kerk in het groen springt bij nadering van het dorp over de Vliegveldstraat het meest in het oog. Men neemt waar dat de dorpsrand vanaf de Vliegveldstraat rondom de es gebogen is, waarbij de woningen verspringende oriëntaties hebben. Er staat veel groen, zowel in de houtwallen langs de es als in de tuinen. Pas verderop, wanneer men de kaasboerderij is gepasseerd en al in het dorp is, vallen de aan dit kleinschalige beeld afbreuk doende grootschalige bedrijfscomplexen ter linkerzijde van de weg op.

Het voorbij de dorpsrand gelegen rationele en evenzeer grootschalige sportterrein is goeddeels verscholen achter houtwallen en versterkt daarmee het dorpse beeld. Ook vanaf de es gezien heeft men deze beleving van het dorp.

Kwaliteiten die kenmerkend zijn en bij de ontwikkeling van de wijk worden bewaard of versterkt moeten worden zijn:

  • het kleinschalige dorpse karakter van de dorpsrand;
  • woningen in het groen, met daar bovenuit de kerk;
  • de beleving van het landschap en het reliëf;
  • woningen / kappen staan in het zicht, de weg verdwijnt uit het zicht.

2.3 Van binnenuit: kenmerken plangebied 'Deurninger Es'     

Het plangebied is voor het grootste deel agrarisch terrein onderaan de es. Een klein deel, gelegen aan de oostzijde van de beek, is op dit moment een ongebruikt oefenveld van het sportcomplex. Een houtwal scheidt dit veld van de Pastoor Havinkstraat, die hier slechts eenzijdige bebouwing kent. Ook tussen het oefenveld en de beek loopt hier een houtwal, waardoor dit plandeel als het ware terzijde ligt van het deel aan de overkant van de beek.

Dit deel wordt wel betrokken bij de planontwikkeling, en is ook nodig voor de ontsluiting van het gebied en aantakking aan het stratenpatroon van het dorp.

De beek is op de es gekanaliseerd tot moderne waterschapsbeek. In het dorp is enkele jaren terug weer een meer natuurlijk beekloop gerealiseerd, waarbij de beek in zijn bedding meandert langs de achterkant van de tuinen. Dat levert een zeer karakteristiek beeld op. Ook het deel van de beek in het plangebied wordt aansluitend hierop ingericht met dit meanderende profiel.

Achter de woningen aan de Pastoor Gloerichstraat bevindt zich nog een spelplek, van de es gescheiden door een houtwal. Aan de begrenzing van het plangebied langs de es loopt de onverharde Deurninger Esweg. Deze komt uit op de Vliegveldstraat en is mogelijk voor ontsluiting te gebruiken, hoewel de verkeersoplossing bij de samenkomst van beide wegen hier extra aandacht en investeringen voor vraagt.

De Deurninger Es is een heel open es, met duidelijke zichtrelaties met het dorp. Die zijn er vooral vanaf de es, het dorp toont zich hier met de achterkant naar de es, zodat er vanaf de openbare ruimte maar weinig relatie is met de es. Houtwallen achter sommige achtertuinen nemen ook van daaruit het zicht wat weg. Men kan zeggen dat er een vrij informele relatie is tussen dorp en es. Een informele, wat rafelige rand hoort bij dorpsranden op de zandgronden.

Als kwaliteit die kenmerkend is en bij ontwikkeling van de wijk behouden moet worden, geldt het karakteristieke dorpsgezicht, zowel van buiten naar binnen, als van binnen naar buiten. Door de rand in de nieuwe wijk om te draaien, en de voorkanten naar de es te situeren, wordt ook de relatie met de es vanuit de openbare ruimte versterkt. Zo ontstaat een extra kwaliteit: dorp en es worden als het ware naar elkaar geopend. Het te ontwikkelen wandelommetje de es op zal dit verder versterken. Naast zichtrelaties ontstaan hier dan ook infrastructurele relaties.

Als te versterken kwaliteit moet ook worden genoemd de inrichting van de openbare ruimte: wegprofiel en openbaar groen moeten bijdragen aan de dorpse uitstraling en refereren aan de hiervoor genoemde kwaliteiten (materiaal, bomen, inrichting en breedte, verlichtingskeuze).

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

In dit hoofdstuk is een overzicht opgenomen van relevant beleid. Het voorziene plan wordt daarna steeds kort beoordeeld in het licht van het besproken beleid. In hoofdstuk 5 wordt het plan uitvoerig toegelicht.

3.1 Europees beleid     

3.1.1 Kaderrichtlijn water     

De Kaderrichtlijn Water (KRW) beoogt de toestand van ons water te verbeteren. In de stroomgebiedbeheerplannen van 2009 is concreet aangegeven welke maatregelen worden uitgevoerd in de periode 2010 – 2015. Verder staat daarin een doorkijk naar wat er na 2015 nog nodig is.

De KRW-doelen voor grondwater zijn:

  • het halen en behouden van de goede toestand van grondwaterlichamen uiterlijk 2015;
  • significant stijgende grondwaterspiegel ombuigen;
  • inbreng van verontreinigende stoffen beperken of voorkomen.

De in het plangebied gelegen Deurningerbeek valt onder de Kaderrichtlijn Water.

Tijdens de ontwikkeling van het bestemmingsplan/stedenbouwkundig plan is er uitvoerig overleg geweest met het Waterschap Regge en Dinkel over de inpassing van de Deurningerbeek. Het plan voldoet aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld op 13 maart 2012, is het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het Rijk opgenomen. De SVIR schetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, leefbaar en veilig. De SVIR vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en de Agenda Vitaal Platteland.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijks betrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor een maatwerk en keuzes van burgers en bedrijven.

Het roer om

Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en de gebruiker komt centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken ('je gaat er over of niet'). Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Daartoe schaft het Rijk het landschapsbeleid af en beperkt het rijksregimes in het natuurdomein. Het Rijk versterkt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. De sturing op verstedelijking laat het Rijk los. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Noordvleugel en Zuidvleugel) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Rijksdoelen en nationale belangen

Het Rijk heeft in de SVIR drie doelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

Het Rijk benoemt in de SVIR 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. Het betreft de volgende belangen:

  1. een excellent ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief achterland-verbindingen;
  6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  7. het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kader voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en fauna soorten;
  12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder andere bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen.

Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

Ofschoon er in de plattelandsgemeente Dinkelland slechts bezwaarlijk kan worden gesproken van stedelijk gebied en regionale behoefte worden de drie treden van de ladder hierna wel doorlopen

Is er een regionale behoefte?

Ja, voor een specifiekere onderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2 en 3.5.2 van de toelichting. In de regio Twente is er geen sprake van een regionale woonvisie. Uit de prestatieafspraken blijkt wel dat op basis van provinciaal beleid (en de Primos prognose 2011) tot 2020 een toename van circa 16.500 huishoudens in de regio Twente wordt verwacht.

Om die reden dient op dit moment uitgegaan te worden van de gemeentelijke woonvisie 2011+ en de Prestatieafspraken Wonen met de provincie Overijssel. Hierover heeft regionale afstemming plaatsgevonden. Hierin is ook de verdeling tussen gemeenten geregeld. Daarnaast heeft de gemeente een analyse laten uitvoeren van het woningbouwprogramma 2014-2024, op basis van de primosprognose 2013.

De aantallen voor de Deurninger es en Deurningen passen hierin en sluiten aan bij de regionale behoefte.

Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

Voor de kern Deurningen geldt dat transformeren, herstructureren en inbreiden binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende soelaas biedt om in de woonbehoefte te voorzien. Daarbij wordt verwezen naar de gemeentelijke structuurvisie onder 3.5.1 Voor de locatie Bijen wordt reeds in een ontwikkeling voorzien, voor de locatie de Eik geldt dat hier nog geen plan voor is. Binnen Deurningen zijn geen andere bedrijfspanden die in redelijkheid voor transformatie in aanmerking komen. Daarbij is er in de kern ook geen sprake van grote open ruimten die geschikt zijn voor een plancapaciteit van circa 35 woningen. De open ruimte die wel geschikt is voor inbreiding is het voormalige sportveld van DSVD, deze wordt ook van een invulling voorzien.

Inbreidingslocatie in andere kernen en steden worden eveneens reeds ingevuld en voorzien bovendien niet in de behoefte die nadrukkelijk voor het dorp Deurningen aan de orde is.

Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.

De ontsluiting van de ontwikkelingslocatie sluit aan op het bestaande wegenpatroon van de aangrenzende woonbuurten.

De uitbreidingslocatie wordt direct aangesloten op de bestaande kern door ontsluiting op de bestaande wegen de Pastoor Havinkstraat. Er is dan ook sprake van een goede ontsluiting via de weg. Aan de zuidkant van de wijk is sprake van een noodontsluiting op de Deurningeresweg en Vliegveldstraat. Het plangebied wordt voor langzaam verkeer op 3 plaatsen ontsloten via de Deurningeresweg/ Vliegveldstraat, de Pastoor Havinkstraat en de Pastoor Gloerichstraat. Op loopafstand is daarnaast een bushalte beschikbaar.

Plan

Met het oog op het Nationaal Landschap is het nadrukkelijk van belang dat de bestaande landschapskwaliteiten worden meegenomen in het ontwerp. Bij het opstellen van het stedenbouwkundige plan vormen de es en de beek belangrijke kaders. Dit is conform de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte punt 10 van de 13 nationale belangen: "ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten".

Op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking is een zorgvuldige afweging gemaakt van het ruimtegebruik. Er is sprake van een concrete behoefte om in Deurningen te bouwen. De behoefte is onderbouwd in de woonvisie 2011+ van de gemeente Dinkelland, die is goedgekeurd door de provincie Overijssel en is afgestemd met omliggende gemeenten. Op basis van de structuurvisie wordt geoordeeld dat er geen ruimte is om de totale behoefte binnen bestaande stedelijk gebied op te vangen. Het voorgenomen plan is niet in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel     

De Omgevingsvisie bevat het provinciaal beleid op het gebied van water, wonen, milieu, natuur, landelijk gebied, werklocaties, bodem, verkeer en vervoer en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie definieert wat de provincie van provinciaal belang acht.

De rode draden van de omgevingsvisie zijn Duurzaamheid en Ruimtelijke Kwaliteit.

Duurzaamheid

Hiervoor hanteert de provincie de volgende definitie: 'Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien'.

Ruimtelijke kwaliteit 

De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling, iets bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Centraal staat daarbij het benoemen, beschermen en versterken van de essentiële gebiedskenmerken. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen in projecten en regels.

De hoofdambitie van de Provincie Overijssel luidt: "een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden." Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de Provincie Overijssel haar ambities wil realiseren zijn:

  • Een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel: we verbinden de wateropgave meer met natuuropgaven en we gaan voor realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur in 2018.
  • Door meer aandacht voor herstructurering zet de provincie Overijssel in op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's: dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door de zogenaamde 'SER-ladder' als regel voor Overijssel in te voeren. Deze methode gaat ervan uit dat je eerst het gebruik van de ruimte optimaliseert, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik onderzoekt en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden bekijkt. Hierbij vindt de provincie afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. generieke beleidskeuzes;
  2. ontwikkelperspectieven;
  3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht, waarna wordt ingegaan op het plan.

ad 1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De provincie Overijssel verlangt op diverse terreinen dat gemeenten over hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afspraken maken met hun buurgemeenten. De provincie Overijssel wil zo van het evenwicht te bewaren tussen enerzijds ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie tussen gemeenten.

Zo wordt een optimaal afgestemd en zuinig ruimtegebruik bereikt en overcapaciteit voorkomen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen onder andere reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Nieuwe woningbouwlocaties

Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

Nationaal Landschap

De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn:

  1. het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  2. de grote mate van kleinschaligheid;
  3. het groene karakter.

Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten.

Cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden: het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen die iets vertellen over het verleden. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

SER ladder

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Plan

In de Structuurvisie Dinkelland, vastgesteld op 10 september 2013, is ingegaan op zowel inbreidings- als uitbreidingslocaties. Een tweetal inbreidingslocaties die in de structuurvisie zijn benoemd zijn De Eik en Bijen (voormalige Welkoop). Voor de locatie Bijen is reeds in een ontwikkeling voorzien met 6 woningen, voor de locatie de Eik zijn nog geen concrete plannen aan de orde. Van de plancapaciteit voor de Deurninger es worden ca. 8 woningen gerealiseerd op de locatie van het voormalige speelveld van de voetbalclub DSVD. Naast deze aantallen blijft er nog een vraag naar extra woningen die worden voorzien op de uitleglocatie van de Deurninger es.

Binnen Deurningen zijn geen andere bedrijfspanden die in redelijkheid voor transformatie naar woningbouw in aanmerking komen en die voorzien in een plancapaciteit van ca. 35. Daarbij is er in de kern ook geen sprake van grote open ruimten die geschikt zijn voor een plancapaciteit van circa 35 woningen.

Naast deze inbreidingslocaties blijft er behoefte aan een uitbreidingslocatie voor Deurningen. Op basis van de structuurvisie is gekozen voor de locatie Deurninger Es, als meest geschikte locatie. Het voormalige oefenveld van DSVD wordt als inbreidingslocatie in dit plan betrokken. De ontwikkeling past derhalve binnen de uitgangspunten van de SER ladder.

Wat betreft nieuwe woningbouwlocaties staat in 3.3.2 de woningbouwafspraken genoemd, waarmee aan deze generieke beleidskeuze wordt voldaan.

Met het Nationaal Landschap en haar kernkwaliteiten is tijdens het opstellen van het stedenbouwkundig plan rekening gehouden. Deze zijn dan ook terug te vinden in het groene karakter van de wijk en de aansluiting van de woonwijk op het omliggende landschap en de inpassing erin. Hiermee wordt voldoende ingegaan op deze generieke beleidskeuze.

Het in stand houden van de Deurninger Es is een belangrijke randvoorwaarde geweest tijdens het opstellen van het plan. De kenmerkende delen van de es zijn dan ook bewaard gebleven. Het reliëf in de woonwijk versterkt de es.

Ad 2. Ontwikkelingsperspectieven

De Omgevingsvisie beschrijft zes ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Daarmee geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven aan wat waar ontwikkeld kan worden. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

verplicht

Figuur 5 Ontwikkelingsperspectieven

Plan

Volgens de kaart ontwikkelingsperspectieven uit de Omgevingsvisie Overijssel ligt het plangebied in het 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte, mixlandschap'. Door het plangebied loopt de Deurningerbeek. Deze heeft in het ontwikkelingsperspectief de aanduiding 'Zone ondernemen met Natuur en Water (buiten de EHS)'.

- Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte

Gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Plan

Het plan voorziet deels in inbreiding, deels in uitbreiding van het dorp Deurningen. Het plan behelst meerdere woningen, biedt ruimte aan het herstel van het ecologische en natuurlijke beekprofiel door de landinrichting en versterking van de relatie van het dorp met de es. De gebruiksruimte wordt versterkt.

- Zone ondernemen met natuur en water

Het samenhangend netwerk van gebieden met natuurkwaliteit, water en landschappelijke kwaliteit. Deze zone bestaat uit de EHS, de gebieden waar water de bepalende functie is (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) en (landbouw)gebieden waar ruimte is voor ontwikkeling van economische dragers. De toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving richt zich in de gebieden buiten de EHS op beheer en versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.

De beek krijgt in het bestemmingsplan de bestemming “Water” en de omliggende gronden 15 meter aan de zuidkant en 10 meter aan de noordkant de bestemming “Groen”. De nieuw te realiseren brug heeft een vrije overspanning, zodat het beekprofiel gelijk blijft en de kans blijft behouden om te meanderen. Aan de zuidkant wordt daarbij tevens voorzien in een wandelroute naar het overige deel van de Deurningerbeek. De Deurningerbeek zal verder in het kader van de landinrichting Saasveld Gammelke verder vorm krijgen. Het onderhavig plan doet derhalve geen afbreuk aan het gestelde in het ontwikkelingsperspectief. De woningen zijn met een minimale afstand van 10 meter op voldoende afstand van de beek gesitueerd. En zijn passend binnen het ontwikkelingsperspectief.

Plan

De inrichting van de Deurningerbeek is niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Binnen het plan behoudt de beek de benodigde ruimte om zich te ontwikkelen.

Ad 3. Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Op de bewuste locatie zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap en de stedelijke laag van toepassing.

verplicht

Figuur 6 Natuurlijke laag

Natuurlijke laag

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte' en 'beekdalen en natte laagtes'.

Dekzandvlakten zijn na de ijstijd door de wind gevormde zandlandschappen. Ze beslaan een groot deel van de provincie. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen met bijbehorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dienen ze bij te dragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij (her)inrichting, net als (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen.

Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dienen ze bij te dragen aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

Plan

In het plan wordt rekening gehouden met de dekzandvlakten. De in het plan voorkomende hoogteverschillen blijven gehandhaafd en goed beleefbaar.

Ook krijgt de Deurningerbeek de ruimte in het plan. De Deurningerbeek in het plangebied sluit aan op de plannen van het waterschap die door DLG worden uitgevoerd. In het plangebied is ruimte voor wadi's gecreëerd.

verplicht

Figuur 7 Laag van het agrarische cultuurlandschap

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Essenlandschap'.

Het landschap is een samenhangend systeem van open essen, kleinschalige flanken met erven en esdorpen, kleinschalige natte laagtes met beken en - voormalige - grote open heidevelden. De ordening van het landschap volgt de natuurlijke ondergrond van hoog en laag en nat en droog en is als een spinnenwebstructuur gegroeid vanuit de nederzettingen. De essen onderscheiden zich door de karakteristieke openheid, de bijzondere bodemkwaliteit met archeologische waarden en het reliëf. Op de flanken ligt een kleinschalig landschappelijk raamwerk van landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Plan

Het plan wordt gerealiseerd op de flanken van de Deurninger Es, rekening houdend met de hier aanwezige waarden. Het plan sluit aan op de huidige bebouwing van het dorp Deurningen.

De bebouwing zal worden gerealiseerd op de lagere delen van het plangebied, langs de Deurninger beek, en op de flank van de es. Het plan besteedt veel aandacht aan zorgvuldige inpassing van bebouwing en infrastructuur, groenstructuren en de beek. De kleinschaligheid wordt versterkt inclusief langzaam verkeersroutes, onder andere een wandelroute langs de beek en een paadje langs de rand van de es.

Stedelijke laag

Het dorp Deurningen behoort in de stedelijke laag tot de dorpen en buurtschappen. Dorpen en buurtschappen maken van oorsprong deel uit van de agrarische cultuurlandschappen. Vanuit hier werden de omliggende agrarische gronden ontgonnen en daarna vaak eeuwenlang bewerkt. Door de verschillende condities van de ondergrond en de natuurlijke omgeving, ontstond een palet aan dorpen, ieder met hun eigen kenmerken, karakter en kwaliteiten.

Deurningen is een esdorp. Dat heeft als kenmerken dat op basis van het essenlandschap; vanuit de geclusterde hoeven werden de essen gecultiveerd. Vrije, informele groepering van hoeven, huizen en voorzieningen liggen in de flank van de es. Open structuur van bebouwing en openbare ruimtes.

Beleid ten opzichte van esdorpen: ontwikkelingen benutten de verdichtingsmogelijkheden in de flank van de es en behouden het kenmerkende dorpssilhouet met kerktoren en beeldbepalende agrarische gebouwen. De informele groepering van bebouwing wordt voortgezet.

Plan

De uitbreiding van het dorp Deurningen vindt plaats op de flanken van de Deurninger Es. Er vindt een afronding van de huidige dorpsrand plaats. Behoud van het dorpssilhouet en het kleinschalige dorpsaanzien vanaf de es en entreeweg staan centraal in het ontwerp. Zo ontstaat een goede en beleefbare overgang van het dorp naar de es. Er is voldoende plaats voor groen in deze wijk. Het stratenpatroon sluit deels aan op het patroon van de aangrenzende wijken en volgt deels organisch de randen van de es.

Daarnaast worden er nieuwe wandelroutes toegevoegd aan de al bestaande wandelroutes in de buurt van Deurningen. Langs de Deurningerbeek en de voetbalvelden met een verbinding naar de nieuwe woonwijk. Door middel van deze wandelpaden kan men vanuit Deurningen een wandeling maken door het omliggende landschap.

Conclusie Omgevingsvisie Overijssel

Geconcludeerd kan worden dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3.2 Volkshuisvesting     

De gemeente Dinkelland heeft in 2010 zogeheten prestatieafspraken gemaakt met de provincie Overijssel over het woning bouwprogramma tot 1 januari 2015.

Voor de lokale woningbehoefte geldt een nettoprogramma van 280 woningen en een brutoprogramma van 370 woningen. De bestemmingsplancapaciteit mag maximaal 130% zijn van het woningbouwprogramma derhalve 370 x 130% = 480 woningen.

De provincie gaat jaarlijks na of de nieuwbouw daadwerkelijk met de lokale woningbehoefte wordt ingevuld. Bij de op 31 mei 2012 door provincie en gemeente ondertekende midtermreview van de prestatieafspraken Wonen 2010-2015 is vastgesteld dat aan deze voorwaarde is voldaan en dat de bestemmingsplancapaciteit voor Dinkelland aansluit bij de verwachte groei van de woningvoorraad.

Een verdere afspraak met de provincie op basis van de midtermreview in 2012 geldt dat voor de jaren 2015 tot en met 2019 een netto nieuwbouwprogramma aanhouden van circa 240 woningen (totale plancapaciteit 2010 tot en met 2019: 700 woningen)

Voorwaarde voor nieuwe bestemmingsplancapaciteit is een vastgestelde woonvisie waarmee buurgemeenten en provincie hebben ingestemd.

Met de op 20 maart 2012 vastgestelde Woonvisie 2011+ is ingestemd door de buurgemeenten en de provincie

Opgemerkt dient te worden dat de prestatieafspraken een looptijd kennen tot en met 2010-2014 en dat ook in de Woonvisie 2011+ daar op is gefocust. In de woonvisie en de midtermreview is weliswaar een doorkijkgemaakt naar 2019, maar deze bieden geen zicht op de behoefte voor de komende 10 jaar.

Gegeven de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking) is het van belang die behoefte voor een gehele planperiode te onderbouwen. Verder is er door de stagnatie in de woningmarkt vertraging opgetreden in de realisatie van plannen (het is inmiddels al medio 2014) en is ook in de afgelopen jaren de woningvraag van de consument aan verandering onderhevig. Dit zijn redenen geweest om een nadere analyse uit te voeren op het woningbouwprogramma 2014-2024. Het analyserapport woningbouwprogrammering 2014-2024. Deze is toegevoegd aan de bijlage.

De analyse is gebaseerd op een volledige planperiode van 10 jaren. Hierbij is de meest recente Primosprognose (2013) als uitgangspunt genomen. De geprognotiseerde behoefte tussen 2014-2024 toont een netto programma van 680 woningen en een brutoprogramma van 900 woningen.

Van belang is hierbij te onderkennen dat de provincie monitort op het aantal woningen dat de gemeente in totaal realiseert en de verhouding inbreiding/uitbreiding. De verdeling wordt aan de gemeente overgelaten. Het uitgiftetempo wordt geregisseerd door het gronduitgiftebeleid en de monitoring via de prestatieafspraken met de provincie.

Plan

Het plan voldoet aan het gemeentelijk woonbeleid.

3.4 Regionaal beleid     

3.4.1 Waterbeheerplan 2010 - 2015     

Visie

Het verder ontwikkelen van de veiligheid in het watersysteem is een belangrijke opgave voor de waterschappen in Rijn-Oost. Het veranderende klimaat heeft gevolgen voor de manier waarop onze gebieden worden beveiligd, het water wordt vastgehouden en beheerd. Bevordert worden samenhang, afstemming en doelmatigheid in de afvalwaterketen. Hierdoor is een betere waterkwaliteit mogelijk tegen lagere kosten. Zowel in stedelijk als in landelijk gebied krijgt water steeds meer ruimte. Dat kan door de instrumenten van de ruimtelijke ordening op een juiste manier toe te passen. De kansen worden benut om de wateropgaven te combineren met plannen en initiatieven voor landbouw, natuur en recreatie. Samen met onder andere Rijkswaterstaat, provincies, gemeenten, maatschappelijke organisaties en burgers wordt gezocht naar de beste oplossingen.

Een belangrijke strategie van het Waterschap is het meesturen in de ruimtelijke ordening. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer. Daarom is het Waterschap betrokken bij stadsontwikkeling, herinrichting van het landelijk gebied en andere watergebonden projecten.

De Deurningerbeek krijgt de ambitie hoog mee. Voor de KRW-waterlichamen met de ambitie hoog geldt als doel om meandering (weer) mogelijk te maken. Op de legger worden deze zones aangegeven en in de Keur is in een artikel opgenomen waarin verbodsbepalingen staan die gelden in meanderzones.

De Deurningerbeek maakt onderdeel uit van het waterlichaam Oude Bornsche beek. Voor dit waterlichaam zijn er maatregelen voorzien na 2015:

  • realisatie van 13 vispassages;
  • hermeandering en/of natuurlijke inrichting binnen 2 x 15 meter ruimte over een lengte van 15 kilometer;
  • realiseren tweezijdig natuurlijke oevervorming en toestaan spontane houtige oeverbegroeiing over een lengte van 15 kilometer;
  • zeer beperkt onderhoud over een lengte van 15 kilometer;
  • basisafvoer bovenloop Deurningerbeek (Jufferbeek) naar Deurningerbeek leiden en afkoppelen

    van Koppelleiding.

Plan

In dit plan krijgt de Deurningerbeek de ruimte. Ook wordt het terrein rond de Deurningerbeek natuurlijk ingericht. In het plangebied komen langs de Deurningerbeek wadi's en een groenstrook. In overleggen met het Waterschap Regge en Dinkel heeft het Waterschap aangegeven dat het stedenbouwkundig plan voldoet aan het beleid van het Waterschap.

3.4.2 Landinrichtingsplan Saasveld - Gammelke     

Het wijzigingsinrichtingsplan is opgesteld om het oorspronkelijke plan uit 1998 dat door GS is vastgesteld te actualiseren.

De doelstelling voor het thema water in het wijzigingsinrichtingsplan is het verbeteren van het natuurlijke watersysteem. Het verbeteren van dit systeem draagt bij aan de versterking van landbouw, natuur, landschap en recreatie.

In Deurningen zijn naar aanleiding van het wijzigingsinrichtingsplan binnen de bebouwde kom al de nodige aanpassingen en maatregelen uitgevoerd om de beek weer in optimale vorm te krijgen, te weten:

  • aanpassen profiel beken;
  • aanpassen / vernieuwen bruggen in openbare wegen;
  • natuurlijke inrichting beken;
  • aanleg retentiebekkens;
  • saneren overstorten en waterbodems.

Deurninger Beek (schetsontwerp)

In de tweede helft van de 20e eeuw heeft het landschap veel aan structuur en herkenbaarheid verloren. Door de Deurningerbeek vooral te benadrukken met beplanting, krijgt het landschap weer structuur. Deze doorgaande oost-west georiënteerde lijn is een verbindend en herkenbaar element. Zowel landschappelijk, ecologisch als recreatief is het hierdoor een belangrijke structuur. Het ensemble van bos, oevers en ruigtes vormt een verbinding en een leefomgeving voor tal van planten en dieren.

Binnen het gehele tracé wordt beplanting aangelegd. Per deelgebied krijgt de beek met beplanting echter een ander karakter, dat past bij de plek. De identiteit van de plek en de leesbaarheid van het landschap worden hierdoor versterkt. hierbij valt te denken aan het benadrukken van natte laagtes en het aanzetten van esranden.

Door de nabijheid van stedelijk gebied en de ontwikkeling van de wijk Dalmeden is recreatieve toegankelijkheid een aandachtspunt. Het Marskramerpad en de ommetjes vanuit de dorpen kunnen worden verweven met de inrichting van de beek. De precieze invulling zal afhangen van de te kiezen varianten.

Plan

De herprofilering van de Deurningerbeek maakt geen onderdeel uit van dit plan, maar van de Landinrichting Saasveld - Gammelke. Wel sluit dit plan aan op de plannen van de Deurningerbeek.

3.5 Gemeentelijk beleid     

3.5.1 Structuurvisie gemeente Dinkelland     

De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De Structuurvisie is vastgesteld op 10 september 2013 en heeft van 2 januari 2013 tot en met 13 februari 2013 ter inzage gelegen.

verplicht

Figuur 8 Kaart Structuurvisie gemeente Dinkelland voor Deurningen

De visie op hoofdlijnen voor de kern Deurningen is als volgt:

  • Het borgen van de woonfunctie en basisvoorzieningen in de kern en buurtschappen voor eigen gemeenschap;
  • Woningbouw is voorzien langs de rand van de Deurninger Es (capaciteit ongeveer 30 woningen). Als nieuwe locatie op langere termijn is uitloopgebied naast Koehorstmaat in beeld. Door dit gebied loopt een hoogspanningsleiding, dit legt beperkingen op de uitbreidingsmogelijkheden. Bij ontwikkeling van de Koehorstmaat is het van belang de (toekomstige) ontsluiting naar de provinciale weg te herprofileren (opwaarderen van het huidige pad);
  • Wonen: locaties De Eik en Bijen (voormalige Welkoop);
  • Bedrijven: geen nieuwe uitleg na Veldzijde;
  • Versterken historische structuur;
  • Groene Buffer tussen Deurningen en Hengelo. Hengelo groeit richting Deurningen. Een groene buffer tussen de twee kernen voorkomt dat Deurningen door Hengelo wordt ingekapseld;
  • Harde begrenzing Deurningerstraat en de Vliegveldstraat (binnen contouren bouwen);
  • Meandering Deurningerbeek;
  • Open gebied tussen het tuincentrum en de zuivelboerderij aan de Vliegveldstraat behouden.

Zoals te zien is op de kaart en de bovenstaande hoofdlijnen van de Structuurvisie is de woonwijk Deurninger Es opgenomen in de Structuurvisie. Daarmee voldoet het plan aan het gestelde beleid in de Structuurvisie gemeente Dinkelland.

3.5.2 Welstand nota gemeente Dinkelland 2004     

Het plangebied valt in de welstandsnota in de categorie Buitengebied Essenlandschap, met welstandsniveau plus. De toekomstige functie voldoet hier niet aan. Daarom is er voor gekozen een apart beeldkwaliteitplan op te stellen. Het beeldkwaliteitplan wordt in 5.2 nader toegelicht.

3.5.3 Woonvisie 2011+     

In de Woonvisie 2011+ van de gemeente Dinkelland is het woonbeleid verwoord. De Woonvisie 2011+ is gebaseerd op de prestatieafspraken die met de Provincie Overijssel zijn gemaakt. Deze zijn hiervoor in 3.3.2 al benoemd.

Voor de kern Deurningen is in de Woonvisie 2011+ en in het analyserapport woningbouwprogrammering 2014 – 2024 (zie Bijlage 1) ook het plan de Deurninger Es opgenomen. De Deurninger Es bestaat uit twee delen, het noordelijke deel (inbreiding) en het zuidelijke deel (uitbreiding). Thans zijn er maximaal 8 woningen voorzien in het noordelijk deel en 35 in het zuidelijk deel.

Zoals onder 3.3.2 al is aangehaald heeft er een analyse plaatsgevonden op het woningbouwprogramma op basis van een volledige planperiode van 10 jaren. Hierbij is de meest recente Primosprognose (2013) als uitgangspunt genomen. De kerngerichte uitwerking voor Deurningen toont daarbij een woningbehoefte aan van 36–51 woningen. Rekening houdend met 30% planuitval ligt de benodigde plancapaciteit tussen de 47 en 66 woningen. Het plan Deurninger Esch past in relatie tot de geraamde woningbehoefte voor Deurningen. Van de huidige 49 woningen in plancapaciteit in Deurningen worden er 35 woningen in uitleggebied gerealiseerd en 14 woningen als inbreiding. Uitleglocaties zijn verder niet voorhanden.

Van belang is hierbij te onderkennen dat de provincie monitort op het aantal woningen dat de gemeente in totaal realiseert en de verhouding inbreiding/uitbreiding. De verdeling wordt aan de gemeente overgelaten. Het uitgiftetempo wordt geregisseerd door het gronduitgiftebeleid en de monitoring via de prestatieafspraken met de provincie.

Plan

Het plan voldoet aan het gemeentelijk woonbeleid.

3.5.4 Landschapsontwikkelingsplan     

In het oude cultuurlandschap rond Deurningen liggen de boerderijen in onregelmatige groepen langs grote essen. Het toekomstbeeld ten noorden, oosten en westen van Deurningen is een agrarisch cultuurlandschap dat gekenmerkt wordt door een rijke, kleinschalige verweving van natuurlijke elementen (een groen-blauwe dooradering). De opgaven van het LOP zijn voornamelijk gericht op behoud en versterking van dit karakter. Rekening moet worden gehouden met de kwaliteiten van de Deurninger es.

In het streefbeeld doorsnijdt de Deurningerbeek door de coulissen gevormde kamers en vormt integraal onderdeel van dit parklandschap. Bij de waterparel en provinciale ecologische verbindingszone Deurningerbeek hebben herstel van de veerkracht van het watersysteem en het verbeteren van de waterkwaliteit prioriteit. Het waterschap streeft naar aanleg van beekbegeleidende stroken langs de Deurningerbeek.

De kern Deurningen is een agrarisch dorp en geen stad. Bij nieuwe uitbreidingen is het van belang dat het dorpse karakter als uitgangspunt wordt genomen, zoals de relatie met het omringende landschap (routing en zichtlijnen), landschappelijke beplanting, type bebouwing etc.

Aandachtspunten en kansen, met inachtneming van vigerend beleid:

  • herinrichting van de Deurningerbeek als ecologische verbinding en als landschappelijk raamwerk, met beekbegeleidende stroken;
  • rekening houden met de kwaliteiten van de Deurninger Es (openheid, bolling, steilranden);
  • ruimte bieden aan ontwikkelingen van woonlandschappen in combinatie met grootschalige groene en blauwe ontwikkelingen en ontwikkeling van nieuwe architectuur;
  • gebiedsspecifieke kwaliteiten sturend laten zijn bij de ruimtelijke uitbreiding van Deurningen.

Plan

In dit plan krijgt de Deurningerbeek voldoende ruimte, zodat het kan functioneren als ecologische verbinding.

Daarnaast wordt in dit plan rekening gehouden met de Deurninger Es. De hoogteverschillen blijven gehandhaafd en de beleving vanaf de es zal verbeteren (voorkanten). Aan de rand van het plan komen woningen die aan hoge beeldkwaliteitseisen moeten voldoen om zo in het landschap te passen.

3.5.5 Archeologie     

Voor het aspect archeologie vormt de Wet op de archeologische monumentenzorg (1988) het wettelijk kader. Kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.

Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarden, moet het bestemmingsplan, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.

In mei 2008 heeft de gemeenteraad de nota Archeologiebeleid gemeente Dinkelland vastgesteld. Dit beleid bestaat onder meer uit een archeologische verwachtings- en advieskaart en geeft voor het grondgebied van de gemeente de verwachtingswaarde voor archeologische resten aan. Aan de op het kaartmateriaal vlakdekkend aangegeven verwachtingszones (zie figuur 9) zijn beleidsadviezen gekoppeld.

verplicht

verplicht

verplicht

verplicht

verplicht

Figuur 9 Archeologische verwachtingskaart

Op de archeologische verwachting- en advies kaart uit 2007 is goed te zien dat het plangebied aan meerdere situaties onderhevig is:

- dekzandhoogten en –ruggen met een plaggendek

De archeologische verwachting voor deze gebieden is hoog voor resten uit alle gebieden, echter zijn deze afgedekt door een plaggendek van >50cm en daardoor minder kwetsbaar voor bodemingrepen. Het beleidsadvies voor dit type ondergrond is dat er bij een plangebied groter dan 2500m of bodemingrepen dieper dan 40cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

- beekdalen en overige laagten

Voor beekdalen en overige laagten geld dat de archeologische verwachtingswaarde laag is voor resten uit alle perioden. Voor dit gebied geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen die dieper zijn dan 40 cm. Hier geldt echter de uitzondering voor plangebieden met meerdere verwachtingszones of plangebieden die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten.

- bufferzone rond erf, adellijk huis of watermolen

De bufferzones rondom erven, adellijke huizen of watermolens hebben een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het beleidsadvies voor deze gebieden zegt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is voor plangebieden groter dan 2500 m².

- bekende vindplaats 4 (zie archeologische verwachtingskaart);

Bij bekende vindplaatsen is er geen sprake van een zekere verwachtingswaarde. Het beleidsadvies voor deze vindplaatsen is dan ook afhankelijk van de onderliggende verwachtingszone. Bij deze vindplaats zijn resten van een kampement (laat-Mesolithicum) en een nederzetting (laat-Neolithicum en midden bronstijd tot vroege ijzertijd) gevonden tijdens opgravingen.

Plan

Op de archeologische verwachtingskaart is te zien dat de gekozen locatie zich voor een deel in beekdalen en overige laagten bevindt. In deze gebieden is de verwachtingswaarde laag. De bekende vindplaats is gelegen buiten het te bebouwen gedeelte van het plangebied. Een ander deel bevindt zich in dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek. De archeologische verwachting in deze gebieden is hoog, maar minder kwetsbaar door het plaggendek.

Gelet op de ligging van het terrein in een archeologisch waardevol gebied zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd om archeologie te onderzoeken.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden     

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet worden aangetoond ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.), als de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

4.1 Milieu     

4.1.1 Bodem     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

In opdracht van de gemeente Dinkelland is door Kruse Milieu BV het Verkennend bodemonderzoek Deurninger Es (Bijlage 2) uitgevoerd. Hieronder worden de conclusies uit dat onderzoek verwoord.

Conclusies en aanbevelingen

In het bovengrondmengmonster BG I en in het grondwater zijn enkele (zeer) lichte verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. In de overige bovengrondmengmonsters en in de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.

Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Bij de geplande nieuwbouw komt in de toekomst mogelijk grond vrij. Afvoer van de grond dient te voldoen aan het Besluit Bodemkwaliteit en de voorschriften van het bevoegd gezag (de ontvangende gemeente). Op basis van de huidige onderzoeksresultaten kan een indicatieve toetsing in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit worden uitgevoerd.

De onderzochte bovengrond op het zuidelijke deel van de locatie (ter plaatse van boringen 1, 2, 11 t/m 15 en 19) is als gevolg van de licht verhoogde PAK-gehalte niet vrij toepasbaar, maar dient op basis van de indicatieve toetsing in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit te worden verwerkt in gebieden met de functieklasse wonen. Aanbevolen wordt deze bovengrond na ontgraving her te gebruiken op de locatie (bijvoorbeeld om een lager gelegen terreindeel op te hogen).

De overige onderzochte bovengrond en alle onderzochte ondergrond, die bij de nieuwbouwwerkzaamheden mogelijk vrij komt, is vrij toepasbaar, aangezien geen verontreinigingen zijn aangetroffen in de overige bovengrondmengmonsters en in de ondergrond. Met andere woorden: op basis van de indicatieve toetsing in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit gelden er geen beperkingen ten aanzien van het hergebruik van de overige onderzochte grond.

Plan

Uit milieukundig oogpunt is er naar mening van Kruse Milieu BV geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.1.2 Geluid     

In een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met geluidhinder. Hiervoor is de Wet geluidhinder (Wgh) bepalend. Deze onderscheidt drie vormen van geluidhinder: wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. De wet geeft (voorkeurs) grenswaarden voor de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dienen deze grenswaarden in acht te worden genomen.

Vliegveldstraat

Door Munsterhuis Geluidsadvies B.V. is een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de bepaling van de geluidsbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai op de Vliegveldstraat ter plaatse van de toekomstige wijk Deurninger Es te Deurningen (zie Bijlage 3).

De geluidsbelastingen zijn vastgesteld door middel van Standaard Rekenmethode II, Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006.

Op grond van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • ten gevolge van verkeerslawaai op de Vliegveldstraat blijkt dat de 48 dB ter plaatse van de zuidwestkant van het plangebied wordt overschreden;
  • de bovensgrenswaarde van 58 dB op basis van het gemeentelijke geluidbeleid ligt op circa 15 meter van de as van de weg;
  • hogere grenswaarden moeten ter zijner tijd worden aangevraagd in geval woningen op korte afstand van de Vliegveldstraat worden gebouwd (15 tot 60 meter).

Pastoor Havinkstraat

Voor de Pastoor Havinkstraat is een geluidsberekening uitgevoerd. In de berekening is rekening gehouden met de verkeersbewegingen op basis van de CROW publicatie 317.

Uitgaande van de nieuwe normen voor verkeersbewegingen wordt de toename 348 bewegingen. Het totaal wordt dan 339 + 352 = 691 bewegingen/etmaal.

De geluidbelasting is volgens SRM1 uit het RMV2012 berekend voor de volgende situaties:

  • Bestaande situatie in 2014 en 2024.
  • Bestaande situatie 2024 + uitbreiding met 45*7 = 315 bewegingen per etmaal.
  • Bestaande situatie 2024 + uitbreiding met 24*9.3 en 21*8.7= 406 bewegingen per etmaal.
  • Bestaande situatie 2024 + uitbreiding met 28*8,2 en 12*7,8 en 5*5,8=352 bewegingen per etmaal.

De geluidsbelasting voor deze situaties is opgenomen in de onderstaande tabel.



verplicht

Plan

Vliegveldstraat

Bij het stedenbouwkundig plan en de lokalisering van de woningen in het plangebied is rekening gehouden met de geluidszone van de vliegveldstraat. De woningen liggen allemaal buiten de 48 dB zone.

Pastoor Havinkstraat

De conclusie van het uitgevoerde onderzoek is dat het aantal verkeersbewegingen toe neemt, maar de geluid-belasting is in beide toekomstige situaties lager of gelijk aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Akoestisch gezien zijn er geen belemmeringen en is er geen sprake van een onaanvaard-bare situatie.

4.1.3 Luchtkwaliteit     

Het aspect luchtkwaliteit is per 15 november 2007 geregeld in de Wet luchtkwaliteit. Deze wet maakt deel uit van de Wet milieubeheer. De wet is enerzijds bedoeld om negatieve effecten van luchtverontreiniging op de volksgezondheid aan te pakken. Anderzijds schept de wet ruimte voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks de (landelijke) overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan de luchtverontreiniging als de 3%-grens niet wordt overschreden. De 1%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM 10) of stikstofdioxide (NO2). Projecten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen;
  • bepaalde landbouwinrichtingen.

Plan

In dit plan gaat het om een nieuwbouwwijk met +/- 43 woningen, dus kan hier de term "niet in betekende mate" worden gebruikt. Hiermee wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer.

4.1.4 Bedrijvigheid en milieuzonering     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

4.1.4.1 Vliegveldstraat 4     

Veehouderij

Op basis van de Wet Geurhinder en veehouderij moet vanaf tot woningen in de bebouwde kom tot een veehouderij een afstandsnorm van 100 meter worden aangehouden. Omdat aan de vliegveldstraat woningen zijn gelegen die binnen een afstand van 100 meter van het agrarisch bouwblok van de heer Nijland aan de vliegveldstraat zijn gelegen is het nu al juridisch niet mogelijk vee te stallen in de zone tussen de melkveestal en de Vliegveldstraat. In die situatie is het conform vaste jurisprudentie mogelijk de grens van de loopstal als uitgangspunt te nemen en niet de grens van het bouwvlak met betrekking tot zonering (Raad van State, 17-10-2012, 201112979/1/R1, Raad van State, 01-10-2008, 200800188/1). In het plan is dan ook uitgegaan van een 100 meter zonering vanaf de loopstal van het bedrijf aan de Vliegveldstraat 4.

Kaasmakerij

Op basis van de geldende omgevingsvergunning onderdeel milieu is de schuur direct gelegen aan de Vliegveldstraat in gebruik als productieruimte voor zuivelproducten.

Verder is binnen de inrichting nog een opslaggebouw voor zuivelproducten en een winkel voor zuivelproducten aanwezig.

De activiteiten van het bedrijf sluiten niet naadloos aan bij een categorie van activiteiten zoals opgenomen in de handreiking "bedrijven en milieuzonering" maar sluiten het beste aan bij de omschrijving "overige zuivelproducten fabrieken" (SBI-1051). Hierbij kan, gelet op de omvang van de inrichting worden afgevraagd of sprake is van een fabriek.

Voor deze categorie gelden adviesafstanden van 50, 50, 300 en 50 meter voor respectievelijk de aspecten geur, stof, geluid en gevaar waarbij geluid nog de aanduiding continue mee krijgt. Gelet op de aard en omvang van de inrichting is het niet aannemelijk dat voor deze inrichting een afstand van 300 meter nodig is om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen.

De kortste afstand van de grens van de inrichting tot het plangebied bedraagt circa 80 meter. Tussen het plangebied en de inrichting is een woning gelegen aan de Vliegveldstraat 43/43a.

Op basis van de geldende vergunning mag het geluidsniveau vanwege de inrichting ter plaatse van de woning niet meer bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Aan deze norm wordt voldaan, daarmee staat vast dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon en leefklimaat op het aspect geluid. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de inrichting ter plaatse van deze woning niet voldoet aan de geluidnormen.

Ten aanzien van de aspecten geur, stof en gevaar wordt voldaan aan de adviesafstanden. Daarmee is voldoende aangetoond dat ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

4.1.4.2 Sportvelden met verlichting     

Ten oosten van het plan is het sportcomplex van DSVD gelegen. De ligging van het trainingsveld is gelegen op ruim 30 meter. Op basis van de VNG bedrijven en Milieuzonering moet 50 meter afstand aangehouden worden op het aspect geluid voor een veldsportveld met verlichting.



Geluid

Uit het geluidsonderzoek (zie Bijlage 4) uitgevoerd door Munsterhuis geluidsadvies blijkt dat de geprojecteerde woningen voldoen aan de normen uit de Wet geluidhinder en er aanleiding is om af te wijken van de genoemde maatvoering.

Door Munsterhuis geluidsadvies is in opdracht van de gemeente Dinkelland een akoestisch onderzoek verricht conform de “handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999” om inzicht te verkrijgen op de geluidsbelasting van de toekomstige woningen nabij de voetbalvereniging tijdens een trainingsavond. De berekende geluidsniveaus zijn getoetst aan de geluidsnormen uit het activiteitenbesluit.

Het onderzoek is gebaseerd op een inventarisatie van de training, literatuurgegevens en Munsterhuis Geluidsadvies B.V. -expertise. Aan de hand van de verkregen gegevens is een akoestisch rekenmodel vervaardigd waarmee de geluidniveaus zijn berekend. De contouren die zijn berekend voor de 35, 40, 45, 50 en 55 dB contour.

Op basis van onderhavig akoestisch onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:

  • Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de 50 dB contour op 1,5 meter hoogte op circa 15 meter van de grens van het terrein met het sportveld ligt en over het plangebied loopt.
  • Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de 50 dB contour op 5 meter hoogte op circa 25 meter van de grens van het terrein met het sportveld ligt en over het plangebied loopt.
  • Het maximale geluidsniveau ter plaatse van de fictieve woningen bedraagt circa 60 dB(A).

Er dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van het trainingsveld zodat de normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet wordt overschreden ter plaatse van de toekomstige woningen."

De woningen in het noordelijke plandeel zijn dusdanig gepositioneerd dat ze buiten de 50 dB(A) contour liggen.

Akoestisch representatieve situatie

Bij DSVD, de gebruiker van het sportcomplex, wordt op maandag, dinsdag, woensdag en donderdag getraind. De spelers en trainers komen per fiets of per auto.

Naast de relevante akoestische activiteiten op het trainingsveld zijn er tevens relevante geluidsbronnen gerelateerd aan de kantine. Daarnaast wordt er drank geleverd door een vrachtwagen en is er afzuiging in de keuken.

Op grond van de brochure Bedrijven en milieuzonering dient de afstand van de kantine tot de dichtstbijzijnde woning 10 meter te bedragen. De dichtst bijzijnde geprojecteerde woning is op 70 meter gelegen. 

Mobiele bronnen

De mobiele geluidsbronnen binnen de inrichting betreffen lichte vrachtwagens en personenauto's. Deze komen niet in de nabijheid van de geprojecteerde woningen. De parkeervoorzieningen voor het sportcomplex zijn gelegen op ca 150 meter van de geprojecteerde woningen.

Uit een eerder ingesteld onderzoek naar het geluid van een groep trainende senioren (onderzoek verricht door het Nibag d.d. 4 juni 2003), blijkt dat op een afstand van 25 meter het geluidsniveau zodanig is dat de bouw van woningen aanvaardbaar is.



Licht

Ten aanzien van lichthinder zijn er geen normen die in de wet zijn vastgelegd. Wel zijn er richtlijnen waaraan getoetst wordt. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat de lichtbelasting op de woningen aan de noordkant te hoog zijn als gevolg van de aanwezigheid van de lichtmasten. In overleg met DSVD zal het trainingsveld worden verplaatst. Omdat de verplaatsing pas in een later stadium zal worden uitgevoerd is besloten om dit in een uitwerkingsbevoegdheid op te nemen. Daarnaast zal het handbalveld omgezet worden tot een buurtspeelveld. Gelet hierop zal van onevenredige lichthinder geen sprake zijn.

4.1.4.3 Plan     

De milieuzoneringen vormen geen beletsel voor de bouw van de woningen.

4.2 Externe veiligheid     

4.2.1 Algemeen     

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

4.2.2 Plaatsgebonden risico     

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Binnen deze risicocontour (die als wettelijke harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd.

4.2.3 Groepsrisico     

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. In het ontwerp-Besluit externe veiligheid buisleidingen is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Plan Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de eisen uit de wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.2.4 Situatie in en nabij het plangebied     

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

verplicht

Figuur 10 Uitsnede Risicokaart Overijssel

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.3 Waterhuishouding     

In deze paragraaf wordt aangegeven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In de paragraaf dient te worden uiteengezet of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'. Het kader voor de watertoets is het vigerende beleid (Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en water. Voor details wordt verwezen naar genoemde beleidsdocumenten.

De Deurningerbeek is een zeer bepalende watergang voor het dorp Deurningen. De beek ontspringt aan de voet van de stuwwal tussen Enschede en Oldenzaal en voert via Deurningen naar Hertme waar zij in de Bornsche beek stroomt.

In het plangebied is de beek een van de prominente beeldbepalers. Zoals eerder aangegeven vraagt de veranderende functie (van landbouw naar woongebied) om een veranderende inrichting van de beek. Het definitieve ontwerp voor de beek wordt door Dienst Landelijk Gebied (DLG) gemaakt.

Voor de afwatering is een aantal zaken belangrijk:

  • het gebied ten noorden van de beek watert af richting de groenzone tussen de nieuwbouw en de huizen aan de Pastoor Havinkstraat. Een deel van de bestaande sloot blijft gehandhaafd. Deze is niet langer van belang voor de drainage van aangrenzende velden en gaat dienen als berging;
  • het gebied ten zuiden van de beek wordt ook volledig afgekoppeld. Regenwater loopt over de straat naar wadi’s met infiltratievoorziening;
  • de wadi’s dienen minimaal 5 meter vanaf de insteek van de beek te liggen;
  • de t=100 norm voor bebouwing varieert van 19,8 (benedenstrooms) tot 19,9 m + NAP (bovenstrooms);
  • het vloerpeil van woningen dient minimaal 25 cm boven de weg te liggen;
  • een nieuw te realiseren brug over de beek heeft een vrije overspanning (zodat het beekprofiel gelijk blijft).



De intentie is om het hemelwater, afkomstig van het extra verhard oppervlak, oppervlakkig af te laten stromen, lokaal op te vangen en te infiltreren. Wanneer bij extreme pieken niet al het water geïnfiltreerd kan worden, geschiedt afvoer via de Deurningerbeek (via een overstort met een maximale afvoer van 2,4 l/s/ha).

verplicht

Figuur 11 Waterinfiltratie

Door Geofox-Lexmond is een waterhuishoudingsplan en geohydrologisch onderzoek opgesteld (zie Bijlage 12). De resultaten daarvan zijn verwerkt in het stedenbouwkundig plan en in deze paragraaf.

Het afstromen gebeurt door molgoten aan twee zijden in het wegprofiel. Het opvangen en infiltreren geschiedt via wadi’s die worden aangelegd in de groenzones binnen het plangebied. In het plan is globaal gerekend aan het extra verhard oppervlak. Het dakoppervlak en de infrastructuur hebben een oppervlak van circa 8800 m2.

Het noordelijk deel van het plangebied heeft een geschat verhard oppervlak van 1600 m2 (dakoppervlak en infrastructuur). Voor het deel ten zuiden van de beek wordt dan gerekend met een oppervlak van 7200m2.

De bergingseis is 37 mm (bergingseis is 40 mm met een aftrek van 3 mm voor intredeverlies, plasvorming etc.). Op basis van het verhard oppervlak van 1600 m2 in het noordelijke plangebied is de bergingseis 60 m3. Het verharde oppervlak in het zuidelijke plangebied is 7200 m2, de bergingseis voor het zuidelijke plangebied is 267 m3.

In het noordelijk plandeel (‘inbreiding’) wordt gebruik gemaakt van de groenzone grenzend aan de bestaande bebouwing (wadi D). Bekeken wordt welke voorzieningen getroffen moeten worden om deze zone geschikt te maken voor voldoende waterberging. In de illustratie op de vorige pagina zijn de wadi’s uit het zuidelijk plandeel weergegeven.

De wadi in de ‘oksel’ (wadi C) heeft een oppervlakte van circa 460 m2, bij een waterdiepte van 0,30 m is de beschikbare berging 120 m3. De tweede voorziening aan de zuidzijde komt langs de beek (wadi A en B) te liggen en heeft een inhoud van circa 150 m3, de benodigde waterdiepte is 0,35 m (ca.460 m2 ruimte beschikbaar). De totale beschikbare berging in het zuiden van het plangebied is 270 m3. Dat is voldoende om op deze manier de afwatering te organiseren. Tijdens de realisatie dienen de oppervlakte, taluds en diepte van de wadi’s nader te worden bepaald aan de hand van de exacte oppervlaktes.

Met het oog op duurzaamheid wordt aanvullend geadviseerd om regenwater van daken voor een deel op te vangen in regentonnen. Het water daarvan kan dan weer gebruikt worden om de planten water te geven en bovendien wordt de regenwaterafvoer in de openbare ruimte hiermee ontlast.

Afvoerrichting / schema

Op figuur 12 is te zien hoe het hemelwater stroomt. Voor het noordelijk plandeel richting de waterberging bij de gehandhaafde sloot. In het zuidelijk plandeel geven de stippellijnen een ‘knip’ weer in het niveau van de straat (het hoogste punt). Het gebied ten oosten van de lijnen watert af richting wadi’s A en B, het gebied te westen van de lijn watert af op wadi C.

In de inbreiding kan het water met een langsverhang van gemiddeld 2,5 promille naar de plek geleid worden. In het zuidelijk plandeel is er iets meer variatie. Het westelijke plangebied dat afwatert op wadi C heeft een minimaal langsverhang van 3,8 promille en maximaal 5,7 promille. Het oostelijke gebied watert af op wadi A en B. Hier is het langsverhang noodgedwongen wat steiler (tot maximaal 19,4 promille) omdat anders de hoogteverschillen in de zuidoever van de beek te extreem worden. Met dit schema is het geheel met natuurlijk ogende glooiingen op te lossen (zie principedoorsnede en afvoerschema in figuur 12).

verplicht

Figuur 12 Waterverloop

4.4 Archeologie     

Om de archeologische waarden van het plangebied te onderzoeken zijn er meerdere onderzoeken in het plangebied uitgevoerd.

4.4.1 Aanvullend archeologisch onderzoek     

In opdracht van de gemeente Dinkelland is in de periode van 22 oktober tot en met 8 november 2001 Door ARC B.V. een aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied van de Deurninger Es (Bijlage 6).

De conclusies uit dit onderzoek zijn:

De aangetroffen grondsporen maken deel uit van een nederzettingsterrein. Het betreft hier paalgaten, kuilen en greppels. Voorlopig zijn de sporen gedateerd in de Midden-Bronstijd en/of de Vroege Ijzertijd. De conserveringsstaat van de grondsporen is redelijk tot goed, ondanks de bioturbatie. Met name de dieper in de ondergrond ingegraven sporen zoals kuilen zijn goed bewaard gebleven. Minder diep ingegraven sporen zullen deels zijn opgenomen in de 'akkerlaag' direct boven het sporenniveau. Zowel de in situ aangetroffen artefacten als de vondsten uit de hoger gelegen lagen zijn redelijk tot goed bewaard gebleven. De verspreiding van de grondsporen en artefacten strekt zich uit over het gehele onderzoeksterrein. De sporen concentreren zich met name op de hogere delen. Er is een afname van dichtheid in sporen en artefacten waarneembaar in de richting van de Deurningerbeek en in het lager gelegen gebied tussen de twee hogere delen van de es. Grondsporen die duiden op Mesolithische occupatie zijn niet teruggevonden. Het voorkomen van vuursteenartefacten kan echter een indicatie zijn voor de aanwezigheid van sporen uit deze periode elders binnen het plangebied. De aantasting van de ondergrond door landbouwactiviteiten is minimaal te noemen.

Het onderzoeksgebied de 'Deurninger Es' kent een lange bewoningstraditie. Reeds vanaf het Mesolithicum zijn er zich (semi-) permanente bewoningsactiviteiten geweest. Het hoger gelegen terreingedeelte in de buurt van water maakte het uiterst aantrekkelijk voor de mensen om er zich te vestigen.

Vanaf de Middeleeuwen is het gebied ontgonnen ten behoeve van landbouw en bemest met nederzettingsafval afkomstig uit de directe omgeving. Deze verrijking met afval heeft geduurd tot de 16e eeuw. Dit betekent dat er nog geen sprake was van een plaggendek. Vanaf de 16e eeuw ontwikkelde zich een esdek, vermoedelijk ontstaan uit plaggen met daarin uitsluitend vondstmateriaal uit de Nieuwe Tijd (1500 n. Chr.- heden).

Het plangebied 'Deurninger Es' is geprojecteerd op een zeer goed ontwikkelde es waarvan de dikte van het plaggendek varieert tussen de 0,5 en 1,2 meter. De dikte heeft ertoe bijgedragen dat de sporen in de ondergrond redelijk tot goed zijn geconserveerd. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er nederzettingssporen aanwezig zijn over het gehele plangebied. Naast bewoningssporen uit diverse periodes is de kans aanwezig om begravingen uit het Neolithicum (vlakgraven) en de Bronstijd aan te treffen. Dit vermoeden is gebaseerd op pijlpunten die uit de voornoemde periodes zijn aangetroffen. Tevens dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van organische resten in de lagere delen van het terrein, met name in het gedeelte rondom de Deurningerbeek.

Het terrein heeft een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde en verdient het predicaat behoudenswaardig. Indien dit niet gerealiseerd kan worden is vlakdekkend opgraven noodzakelijk. Omdat het proefsleuvenonderzoek onvoldoende zicht geeft op exacte ligging van vindplaatsen is in overleg met de regio-archeoloog in 2011 een extra aanvullend archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.

4.4.2 Aanvullend proefsleuvenonderzoek     

Op 17 en 18 oktober 2011 is door BAAC bv een aanvullend proefsleuvenonderzoek (A-11.0294, juli 2012, zie Bijlage 7) uitgevoerd. Primair doel van het onderzoek is het toetsen van de archeologische verwachting en het waarderen van de vindplaats binnen het onderzoeksgebied.

Er is tijdens het onderzoek verdeeld over 5 proefsleuven circa 1300 m² archeologisch onderzocht. Er zijn meerdere archeologische sporen en structuren daterend uit de prehistorie aangetroffen. Het betreft twee clusters paalsporen, een spieker en een deel van een mogelijk gebouw. Deze sporen en structuren maken hoogst waarschijnlijk deel uit van één of meerdere erven binnen een groter nederzettingscomplex. Het onderzoeksgebied ligt op de overgang van een dekzandrug naar het beekdal van de Deurningerbeek. Van deze beek is in drie proefsleuven een restgeul vrijgelegd. Deze restgeul is archeologisch van belang omdat beekdalen locaties zijn waar nederzettingsafval, overbruggingen en mogelijk ook bijzondere deposities kunnen worden aangetroffen.

Concluderend wordt er door BAAC bv gesteld dat er in het onderzoeksgebied een behoudenswaardige vindplaats uit de prehistorie aanwezig is.

De regio-archeoloog heeft uit het bovenstaande proefsleuvenonderzoek de volgende conclusies getrokken:

  • In het meest noordelijke deel is een beekzone geweest waar de omstandigheden voor het vestigen van een nederzettingen ongunstig waren. Archeologische resten en sporen zijn er ook nagenoeg niet aangetroffen;
  • In het middendeel van het plangebied zijn nederzettingssporen aangetroffen in de proefsleuven van BAAC. De dichtheid aan nederzettingssporen is, zeker vergeleken met het meer zuidelijker liggende hogere gebied nog relatief gering. Vondsten uit de prehistorie zijn er niet aangetroffen. We hebben hier te maken met een randzone van de nederzetting;
  • Het zuidelijke deel van het plangebied waarin ook in proefsleuven van ARC een grote dichtheid aan sporen en vondsten is aangetroffen, is voormalig nederzettingsterrein met sporen en vondsten uit meerdere prehistorische perioden;
  • Het westelijke deel rond proefsleuf 15 is nagenoeg leeg;
  • Een zone tussen de proefsleuven 13 en 14 van BAAC, waarin ook een proefsleuf van ARC ligt, kan ook als leeg en grotendeels verstoord worden aangemerkt. Deze zone ligt in een lager deel van het terrein, waarschijnlijk een klein erosiedalletje of bronkop van een zijtakje van de Deurningerbeek. Ook op het hoogtebeeld volgens het AHN is dit goed zichtbaar.
  • De datering van de aangetroffen sporen in het plangebied, in de periode van de midden-bronstijd en of de vroege ijzertijd, is vanwege het nagenoeg ontbreken van aardewerkvondsten erg onzeker. Deze datering is afgeleid van het vondstmateriaal dat tijdens het proefsleuvenonderzoek in 2002 is gevonden.

Op basis van bovenstaande conclusies zijn delen van het plangebied geselecteerd voor een vlakdekkende opgraving (zie figuur 13).

verplicht

Figuur 13 Conclusies proefsleuvenonderzoek Regio-archeoloog

De zone die begrenst wordt door de groene streeplijn en de zuidelijke plangrens dient een volledige opgraving uitgevoerd te worden. Binnen de zone tussen de groene streeplijn en de blauwe stippellijn dient minimaal 50% opgegraven te worden.

4.4.3 Archeologisch onderzoek: een opgraving     

Omdat het al lange tijd bekend is dat onder de Deurninger es een rijke archeologische vindplaats uit de late prehistorie schuilgaat, is het noodzakelijk dat er voorafgaand aan de bouw van de woonwijk archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd. Op basis van verschillende vooronderzoeken is gebleken dat een deel van de vindplaats niet behouden kan blijven bij de geplande ontwikkeling. Er is dan ook een zone geselecteerd waar voorafgaand aan de nieuwbouw een opgraving diende te worden uitgevoerd. Deze opgraving heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau (zie Bijlage 8) in opdracht van Gemeente Dinkelland uitgevoerd tussen 19-11-2012 en 10-12-2012. Het voornaamste doel van deze opgraving was het veilig stellen van de wetenschappelijke informatie van de vindplaats (behoud ex situ).

Tijdens de opgraving is een deel van een grotere vindplaats in kaart gebracht. Uit het structurenoverzicht komt duidelijk naar voren dat deze randzone, gelegen op de overgang van de hoger gelegen Deurninger Es naar het lager gelegen beekdal van de Deurningerbeek, gebruikt werd voor verschillende spiekers, bijgebouwen en voorraadkuilen. In totaal zijn zeven spiekers, eenslecht geconserveerd hoofdgebouw en een palenrij gevonden. Deze gebouwen hebben min of meer dezelfde oriëntatie en laten het beeld zijn van een extensief gebruikt landschap. Eenduidige resten van hoofdgebouwen zijn tijdens de opgraving niet herkend. Deze zullen in de directe omgeving van het nu onderzochte deel gelegen zijn.

Op basis van het onderzoek lijkt het gebruik van dit deel van de vindplaats voornamelijk te dateren in de periode tussen de tweede helft van de Late Bronstijd en de eerste helft van de Vroege IJzertijd. Daarnaast zijn er enkele aanwijzingen voor activiteiten in de Midden Bronstijd en de Late IJzertijd / Vroeg Romeinse tijd.

4.4.4 Plan     

In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met het zoveel mogelijk ontzien van die delen die het meest archeologisch waardevol zijn. Ten opzichte van eerdere plannen zijn de hogere delen van de es ontzien en wordt slechts een beperkt aantal woningen gebouwd. Binnen de opgenomen bestemming waarde – essen is tevens een bescherming van de archeologische waarden.

4.5 Cultuurhistorie     

In de nabijheid van het plangebied loopt het marskramerpad. Deze wandelroute volgt oude handelsroutes, met oude hessenwegen als leidraad en verbindt Polen, Duitsland en Nederland met elkaar. Het pad loopt in Nederland onder andere langs de Hanzesteden Oldenzaal, Deventer en Amersfoort.

De afstand tot het plangebied en de schaal van hetgeen zijn dusdanig dat het plan geen invloed heeft op de cultuurhistorische waarden.

4.6 Flora en Fauna     

In opdracht van de gemeente Dinkelland heeft Hamabest BV op de planlocatie Deurninger Es te Deurningen (gemeente Dinkelland) een quickscan uitgevoerd in het kader van de Flora en faunawet en andere vigerende natuurwetgeving Bijlage 9.

Bovengenoemde quickscan is gebaseerd op bronnenonderzoek en een veldbezoek. Dit veldbezoek heeft op 3 februari 2011 plaatsgevonden. De bovengenoemde rapportage dient tevens als actualisatie van het gedateerde onderzoek dat in 2001 door SAB Arnhem is uitgevoerd.

Vogels

Potentieel foerageer- en broedgebied gaat verloren voor algemene broedvogelsoorten als de kievit. Omliggend areaal kan deze functie probleemloos overnemen. Nesten van (broed)vogelsoorten zijn beschermd. De grondwerkzaamheden dienen plaats te vinden buiten het broedseizoen, als de nesten zijn verlaten. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli.

Overige doelsoorten

Er zijn verder geen strikt beschermde plant- en diersoorten aangetroffen binnen de plangebieden en deze worden ook niet verwacht.

Conclusie

Op basis van de bevindingen kan geconcludeerd worden dat er in de huidige situatie, in het kader van de Flora en faunawet, geen procedurele gevolgen zijn voor het plangebied, met inachtneming van de algemeen geldende bepalingen vanuit deze wet.

4.7 Verkeer en infrastructuur     

Verkeer

De ontsluiting van de wijk Deurninger es zal plaatsvinden via de Pastoor Havinkstraat, via de bestaande woonwijken. De Pastoor Havinkstraat is een erftoegangsweg. De Pastoor Havinkstraat heeft over de eerste 60 meter een profiel van 5 meter met aan weerszijden een stoep, vervolgens heeft de Pastoor Havinkstraat een profiel van 6 meter breed met aanweerszijden een stoep.

Van het eerste deel van de Pastoor Havinkstraat zijn geen meetgegevens bekend, deze zijn geraamd om maximaal 300 voertuigbewegingen. Publicatie 317 van CROW “kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” geeft een beeld van de te verwachten hoeveelheid verkeer welke het uitbreidingsplan zal genereren.

De verkeersgeneratie van het uitbreidingsplan is bepaald aan de hand van CROW-kencijfers per woningtype. Het aantal extra autoverplaatsingen over de Pastoor Havinkstraat zal daarmee ter indicatie 330 tot 360 motorvoertuigen per etmaal bedragen.

Dat betekent dat de hoeveelheid verkeer dat gebruik maakt van de Pastoor Havinkstraat van ongeveer 300 mvt/etmaal naar 650 mvt/etmaal zal gaan. Hoewel het dus gaat om iets meer dan een verdubbeling blijft de hoeveelheid verkeer ruim onder de grens van wat nog acceptabel wordt geacht voor een woonstraat.

Het Gemeentelijk Verkeer en VervoerPlan van de gemeente Dinkelland geeft een indicatie van acceptabele verkeersintensiteiten van deze categorieën: “Als voorkeursgrenswaarde voor erftoegangswegen geldt een etmaalintensiteit tot maximaal 3.000–4.000 motorvoertuigen in verblijfsgebieden.” (GVVP blz. 35) Het meeste verkeer vindt plaats tijdens de spits. Normaal gesproken zal ongeveer 10% van de etmaalintensiteit in de spits rijden. Dat betekent 65 motorvoertuigen per spitsuur ofwel gemiddeld iets meer dan 1 auto per minuut.

Voor de vraag of de breedte van 5 meter afdoende is is advies gevraagd aan een verkeerskundig adviesbureau (zie Bijlage 10). Zij komen tot de conclusie dat een breedte van 5 meter voldoende is gelet op de volgende argumenten.

  • Rijbaanbreedtes uit de ASVV vallen in de categorie aanbeveling;
  • Intensiteit blijft laag;
  • Lengte van het wegvak is zeer kort;
  • Weinig kans op ontmoetingen;
  • Even wachten op tegenliggers hoort bij de functie van de straat (verblijfsfunctie);
  • Verbreden van de weg heeft een snelheidsverhogend effect

Besloten is echter mede om tegemoet te komen aan de zienswijzen om toch tot aanpassing van het eerste deel van de Pastoor Havinkstraat (tot de kruising van de Pastoor Gloerichstraat) over te gaan. Het gaat hierbij om het realiseren van afzondelijke parkeervakken of het verbreden van de weg naar 5,5 meter. Een en ander om de doorstroming te verbeteren.

De aanvalsroute voor de brandweer vereist twee toegangen tot de wijk. Één toegang voert via de bovengenoemde route vanaf Pastoor Havinkstraat en de nieuw aan te leggen brug. De tweede toegang voor de brandweer wordt gerealiseerd over het lagere gedeelte van de es (nu een greppel) richting de Vliegveldstraat. Deze weg is uitsluitend geschikt voor nooddiensten en zal daarnaast gebruikt worden voor bouwverkeer. Het hierboven genoemde is conform het advies van de Brandweer Noordoost Twente. Het doodlopende deel van het plangebied heeft zo'n profiel en beschikt over voldoende parkeergelegenheden om het keren mogelijk te maken. Daarmee voldoet dit deel van het plangebied ook aan de eisen van de brandweer. In de uitvoering dient overleg plaats te vinden over de precieze invulling.

Parkeren

De parkeernorm binnen de gemeente Dinkelland varieert per woningtype, uitgaande van de beleidsnotitie ‘bouwen en parkeren 2014’. Er wordt daarnaast onderscheid gemaakt in het aandeel op eigen terrein en aandeel in de openbare ruimte. Dit aandeel is weer afhankelijk van het type oprit. Een lange oprit met garage gaat uit van 1,3 parkeerplek op eigen terrein, een dubbele oprit met garage gaat uit van 1,8 parkeerplek op eigen terrein. Dit omdat de parkeerplekken afhankelijk zijn van elkaar en daarmee geen twee volwaardige plaatsen zijn.

Voor de vrijstaande woningen is de parkeernorm 2,3 parkeerplek per woning. Dit betekent voor woningen met een dubbele oprit dat nog 0,5 parkeerplek in de openbare ruimte opgelost moet worden. Voor woningen met een lange oprit moet nog 1,0 parkeerplek in de openbare ruimte geplaatst worden.

Voor twee-onder-één-kap woningen geldt een parkeernorm van 2,2 parkeerplek per woning. Voor kavels smaller dan 12,5 meter mag rekening worden gehouden met een lange oprit en dus 1,3 parkeerplaats op eigen terrein. De overige 0,9 parkeerplek wordt in de openbare ruimte opgenomen. Voor bredere kavels wordt uitgegaan van een dubbele oprit en daarvoor moet nog 0,4 parkeerplek in de openbare ruimte gerealiseerd worden.

Voor de aan-één-geschakelde woningen worden de volledige twee parkeerplaatsen per woning in de openbare ruimte opgenomen, omdat op eigen terrein geen ruimte is voor een oprit.



In de verkaveling zoals deze is geschetst betekent dat:

  • 21 vrijstaand, lange oprit: 21 parkeerplekken in openbare ruimte (21 x 1,0);
  • 5 vrijstaand, dubbele oprit: 2,5 parkeerplek in openbare ruimte (5 x 0,5);
  • 8 twee-onder-1-kap, lange oprit: 7,2 parkeerplek in openbare ruimte (8 x 0,8);
  • 4 twee-onder-1-kap, dubbele oprit: 1,6 parkeerplek in openbare ruimte (4 x 0,4);
  • 5 aan-één-geschakeld: 10 parkeerplek in openbare ruimte (5 x 2,0).



Gevolg hiervan is dat er in totaal nog 43 parkeerplaatsen (21+2,5+7,2+1,6+10=42,3) in de openbare ruimte moeten worden gerealiseerd.

Voor het noordelijk deel van het plangebied is een concentratie van 8 parkeerplekken aangewezen. De overige 35 plekken worden aangelegd in het plangebied ten zuiden van de Deurninger beek, in de gemengde zone. Hier (ook de gemengde zone in het noordelijke deel van het plangedbied) kunnen de parkeerpieken worden opgevangen.

In de Pastoor Havinkstraat wordt een extra parkeerstrook aangelegd. Deze worden aangelegd om meer verkeersruimte in die straat te realiseren.

verplicht

Figuur 14 Parkeren

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving     

In dit hoofdstuk wordt het stedenbouwkundige plan en het beeldkwaliteitplan van de Deurninger Es behandeld, de gehele plannen zijn te vinden als bijlage bij dit bestemmingsplan.

5.1 Stedenbouwkundig plan     

Als hoofddoelstellingen voor het ontwerp zijn geformuleerd:

  • de nieuwe wijk vormt logisch onderdeel van Deurningen, en heeft een dorpse uitstraling, zowel in bebouwing, openbare ruimte als groene aankleding;
  • de archeologie wordt gerespecteerd, maar niet totaal ontzien;
  • het dorpse aanzien van Deurningen (vanaf de Vliegveldstraat en vanaf de Es) blijft bewaard;
  • men neemt hier niet slechts huizen waar, maar ook een afwisseling tussen bebouwing en groen;
  • de wijk komt niet teveel de es op.

verplicht

Figuur 15 Landschappelijke randvoorwaarden

Om de kwaliteit van het plangebied zoals boven omschreven te behouden en te versterken, zijn daarbij voor het ontwerp de volgende uitgangspunten aangehouden:

  • open houden es;
  • behoud en beleefbaar maken van wallen en reliëf;
  • handhaven / versterken identiteit van de plek;
  • zoveel mogelijk handhaven van waardevolle bestaande bomen;
  • zorgvuldige aanhechting van het nieuwe plangebied met de sportvelden;
  • ontsluiting van het plangebied vanuit het dorp via de Pastoor Havinkstraat;
  • daartoe realisatie van een nieuwe brug over de Deurningerbeek;
  • de es vanuit het dorp zoveel mogelijk beleefbaar maken;
  • informeel en vanzelfsprekend contact tussen wijk en de open es;
  • dorpse, kleinschalige stedenbouwkundige structuur en aanzien;
  • begrenzing langs Deurninger Es blijft dorps (bijna rafelig), niet strak en abstract vormgegeven;
  • het dorpse en groene karakter als kwaliteit van het dorp, wordt ingezet bij de inrichting van de openbare ruimte en de begrenzing nieuwe wijk naar es.

Deurningerbeek

De huidige inrichting van de Deurningerbeek als waterschapsbeek wordt binnen de wijk – mogelijk ook al stroomopwaarts, maar in elk geval vanaf de bestaande stuw – omgevormd tot de dorpsbeek die ook elders in Deurningen is gerealiseerd en vormt hiermee één geheel.

Vanuit de nieuwe wijk wordt aansluiting gezocht op een wandelpad langs de beek, om het gewenste wandelommetje te realiseren. Daarmee wordt het toch wat verder gelegen wijkje ook voor andere bewoners uit Deurningen aantrekkelijk.

Speelvoorzieningen

In het stedenbouwkundig plan is zorgvuldig gekeken naar mogelijkheden voor nieuwe speelvoorzieningen. De locatie van het bestaande speelveld blijft gehandhaafd en wordt onderdeel van een nieuwe speelplek. Karakteristieke bomen blijven er staan. Een andere speelplek kan mogelijk gerealiseerd worden op de plek waar nu het buitenhandbalveld ligt.

Het nieuwe en meer uitgebreide aanbod van speelvoorzieningen in de woonwijk Deurninger Es heeft een aantal voordelen:

  • beter en meer toezicht (sociale controle);
  • groter bereik doordat het meerdere plekken zijn, goed bereikbaar via verschillende dorpswegen;
  • met de verschillende plekken ontstaat een diverser aanbod en worden meerdere doelgroepen bediend.

Tussen de sporthal, de voetbalvelden en de bebouwing van het dorp is ruimte voor een goed zichtbare speelplek. Misschien kunnen de handbaldoeltjes blijven staan of zijn er wensen voor een speelobject. Voor de kleinste kinderen is er volop ruimte. Wanneer de oudere broer op het voetbalveld staat, kunnen de kleintjes hier vast oefenen.

5.2 Beeldkwaliteit     

Het beeldkwaliteitplan voor de wijk Deurninger Es zal tezamen met het bestemmingsplan Deurninger Es door de raad worden vastgesteld.

Uitgangspunten beeldkwaliteit

Het plangebied is op te delen in twee delen, het deel ten noorden van de beek en het deel ten zuiden van de beek.

Het noordelijke deel wordt beschouwd als inbreiding binnen de bestaande kern. Hier ligt het accent met name op aanhechting aan de bestaande dorpskern en op het aanhelen van de hoofdlijnen van de stedenbouwkundige structuur. Het accent van het zuidelijke gedeelte, op de flank van de es, ligt met name op de overgang van dorp naar landschap en de beleving van de es.

Hoofdkenmerken beeldkwaliteit

- Inbreiding

In het noordelijke deelgebied I, de inbreiding, wordt de beeldkwaliteit afgeleid van de bestaande kwaliteiten in het omringende dorpsgebied. De bestrating en aanplant worden doorgezet vanuit de bestaande context. De nieuwbouw krijgt een duidelijke relatie met de bestaande bebouwing.

- Uitbreiding

Gebied II, de uitbreiding, krijgt vanaf de brug een eigen karakter. Het gebied kent een relatie met zowel de bestaande aangrenzende structuur als de open groenstructuur van de es. De beeldkwaliteit borgt vanaf de Vliegveldstraat het aanzien van een Twents dorp op de flank van de es. Hierbij wordt voor de beeldkwaliteit van de woningen die vanaf de Vliegveldstraat zichtbaar zijn, extra aandacht gevraagd in de vorm van een hogere beeldregie.

In de inrichting wordt een relatie gezocht met de oorspronkelijke esbeplanting, -bestrating en -bebouwing en wordt gestreefd naar een Twents, dorps woonkarakter. Dat hoeft niet historiserend te zijn. Het gewenste karakter kan ook worden gevonden in een eigentijdse, bij voorkeur moderne, versie van voornoemde elementen. Inzet van streekspecifieke, natuurlijke materialen geniet daarbij de voorkeur.

Hoofdstuk 6 Planopzet     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. In de eerste 2 paragrafen wordt daarbij een toelichting gegeven op het instrument 'bestemmingsplan' in het algemeen voor die lezer die niet dagelijks te maken hebben met bestemmingsplannen.

6.1 Feitelijke planopzet     

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan: een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaarheid.

In dit bestemmingsplan is gekozen voor flexibele kavels, door middel van strokenverkaveling. Zo kan er ingespeeld worden op de vraag van de markt en is er maatwerk mogelijk.

Voor de es is aangesloten bij het bestemmingsplan Buitengebied, waarvan ook de dubbelbestemming Waarde Es is overgenomen. Op deze gronden mag geen sierteelt plaatsvinden.

De wadi's en groene elementen in het plangebied krijgen een bestemming groen. De wegen en overige voorzieningen krijgen de bestemming verkeer. Langs de esrand is gekozen voor een bestemming Groen, om zo aanleg van een wandelpaadje mogelijk te maken.

Middels een functieaanduiding wordt de noodontsluiting mogelijk gemaakt in de bestemming Agrarisch.

De Deurningerbeek krijgt de bestemming Water.

6.2 Juridische planopzet     

Een bestemmingsplan bestaat uit 3 elementen. Dit zijn de toelichting, de regels en de verbeelding (plankaart). De regels en de verbeelding worden hieronder toegelicht.

6.2.1 Regels     

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgezet volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) en bestaan uit de volgende onderdelen:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende bepalingen:

Artikel 1: Begripsbepalingen

Artikel 2: Wijze van meten

In artikel 1 worden omschrijvingen gegeven van belangrijke, in de regels voorkomende begrippen. Het opnemen van deze omschrijvingen voorkomt interpretatieverschillen. In artikel 2 wordt op vergelijkbare wijze een omschrijving gegeven van de wijze waarop in de regels voorkomende maten dienen te worden gemeten.

Bestemmingsregels

Elke bestemming wordt afzonderlijk in een bestemmingsbepaling opgenomen. De opbouw van een bestemmingsbepaling komt in deze paragraaf aan de orde, waarbij per bestemmingsonderdeel een korte toelichting wordt gegeven. Een bestemmingsbepaling wordt als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • ontheffing van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • ontheffing van de gebruiksregels;
  • aanlegvergunning;
  • sloopvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheid.

De bestemmingsomschrijving en de bouwregels komen in ieder artikel voor. De overige onderdelen zijn opgenomen indien deze voor de betreffende bestemming relevant zijn.

Bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch

De bestemming Agrarisch betreft de gronden aan de zuidoost kant van het plangebied. De bestemming van deze gronden is met dit bestemmingsplan niet gewijzigd. Ook is het mogelijk om ter plaatse van de functieaanduiding door de bestemming Agrarisch een weg aan te leggen voor hulp- en nooddiensten.

Artikel 4 Groen

De bestemming Groen is gegeven aan de gronden die voor openbaar groen worden gebruikt. Ook heeft de rand van de es de bestemming Groen gekregen, zodat deze gronden gebruikt kunnen gaan worden voor de wijk. Ook is het mogelijk om door de bestemming groen een weg aan te leggen voor hulp- en nooddiensten.

Artikel 5 Verkeer

De wegen hebben de bestemming Verkeer toebedeeld gekregen.

Artikel 6 Water

De bestemming Water wordt gebruikt voor de Deurningerbeek en de direct daaraan gelegen gronden.

Artikel 7 Wonen

De bestemming Wonen is gebruikt om op de plekken van de woningen wonen mogelijk te maken. Het hoofdgebouw moet worden geplaatst in de daarvoor bestemde bouwvlakken.

Artikel 8 Woongebied - uit te werken

De bestemming Woongebied - uit te werken is opgenomen voor het noordelijke deel van het plangebied waar de definitieve uitwerking later is te verwachten. Binnen deze bestemming kunnen worden toegekent de bestemmingen Groen, Verkeer en Wonen.

Artikel 9 Waarde Essen

De dubbelbestemming Waarde - Essen is opgenomen voor delen van het landschap waar het behoud en de bescherming van de archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle essen en steilranden met bijbehorende beplanting voorop staat.

Algemene regels

De algemene regels bevatten de volgende onderdelen:

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Het is denkbaar dat gronden bij meerdere bouwaanvragen in aanmerking worden genomen, zodat onbedoeld meer bebouwing ontstaat dan met het plan wordt beoogd. De anti-dubbeltelregeling (conform tekst Bro) voorkomt dit.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Deze regels beogen het plan enige flexibiliteit mee te geven. Het betreft veel voorkomende gewenste afwijkingen, die op alle bestemmingen van toepassing zijn.

Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat het overgangsrecht (conform tekst Bro) en de citeertitel van het plan.

6.2.2 De verbeelding     

De verbeelding vormt in veel gevallen de logische toegang naar (digitale) bestemmingsplaninformatie. Een duidelijke en eenduidige opzet is daarom van groot belang. De plankaart bevat alleen die zaken die juridisch relevant zijn. Datgene dat op de plankaart staat vermeld, is derhalve ook terug te vinden in de regels. Dit uitgangspunt wordt gehanteerd om de kaart zo rustig en leesbaar mogelijk te houden. De topografische basis voor de bestemmingsplankaart wordt gevormd door de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN/GBK) aangevuld met kadastrale gegevens.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid     

7.1 Economische uitvoerbaarheid     

De ontwikkeling van het plangebied berust op publiek initiatief. De initiatiefnemer (gemeente Dinkelland) draagt daarbij de kosten voor de planvorming (landschapsanalyse, stedenbouwkundig ontwerp, bestemmingsplan, noodzakelijke onderzoeken, e.d.).

De gemeente heeft de grond in bezit, maakt de grond bouw- en woonrijp en geeft de kavels volgens het stedenbouwkundig plan uit. De nieuwe grondeigenaren (particulieren) kunnen hun woningen bouwen conform het bestemmingsplan.

De gemeentelijke exploitatieopzet heeft, op basis van genoemde werkwijze, een gunstig resultaat opgeleverd. Op grond van bovenstaande inzichten wordt geconcludeerd dat het beoogde plan economisch uitvoerbaar is.

7.2 Handhaving     

Een belangrijk onderdeel van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is de mogelijkheid om de regels daadwerkelijk te kunnen handhaven.

Met het oog op de handhaafbaarheid is in dit bestemmingsplan gestreefd naar een duidelijke formulering van de regels, met duidelijke toetsingscriteria die worden gehanteerd bij de beoordeling van vergunnings-, afwijkings- en wijzigingsaanvragen.

Voor wat betreft het toezicht op het bouwen en wat daarmee samenhangt, vervult de gemeente het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Dat toezicht heeft onder andere betrekking op het opsporen en eventueel aanpakken van illegale bouw en/of gebruik. Het gemeentelijke bouwtoezicht is tevens belast met het toezicht op de naleving van vergunningsvoorschriften. Daarbij is er een nauwe samenwerking tussen de gemeentelijke afdelingen ontwikkeling en vergunningen. Met dit bestemmingsplan worden geen handhavingszaken gelegaliseerd.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Om rechtskracht te krijgen moet dit bestemmingsplan de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegde procedures doorlopen. Daarbij worden de volgende stappen doorlopen.

Inspraak en vooroverleg

Conform de gemeentelijke inspraakverordening is het voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Hoewel niet wettelijk verplicht conform de Wro wordt inspraak op deze uitbreidingslocatie wel wenselijk geacht.

Zienswijzen

Na de inspraak- en overlegperiode wordt het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd, zoals bepaald in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierbij wordt eenieder gedurende 6 weken in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden voorzien van een gemeentelijke reactie. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld.

Vaststelling

De gemeenteraad stelt vervolgens het bestemmingsplan vast. Daarbij neemt de raad ook een besluit over de ingediende zienswijzen. Tijdens de daarop volgende ter-inzage-termijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag na de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

7.4 Inspraakprocedure     

Na voorafgaande publicatie op 29 september 2011 in het huis-aan-huis blad Dinkellandvisie is in overeenstemming met de inspraakverordening met ingang van 30 september 2011 het voorontwerp bestemmingsplan "Deurninger Es" voor een ieder ter inzage gelegd. Het voorontwerp bestemmingsplan met de hierbij behorende stukken kon tijdens de openingsuren in het gemeentehuis te Denekamp worden ingezien. Ook was het voorontwerp te raadplegen op de gemeentelijke website en op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.

Gedurende de hiervoor genoemde termijn kon een ieder mondeling dan wel schriftelijk de inspraakreactie kenbaar maken.

Er zijn 16 reclamanten die een inspraakreactie hebben ingediend, de inspraakreacties hebben op onderdelen geleid tot aanpassingen.

7.5 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Het plan is tevens in het kader van het vooroverleg toegezonden naar diverse instanties. De reacties uit het vooroverleg zijn hieronder kort samengevat.

7.5.1 Provincie Overijssel     

Het plan is tevens toegestuurd in het kader van het vooroverleg als bedoeld in 3.1.1 van het Bro. In dat kader hebben het waterschap Regge en Dinkel en de inspectie VROM inhoudelijk op het plan gereageerd.

7.5.2 Waterschap Regge en Dinkel     

  1. Het waterschap verzoekt in het plan op te nemen op welke wijze de bergingsnorm van het noordelijke plangebied wordt gerealiseerd. De berging die voor het noordelijk deel van het plangebied gerealiseerd moet worden is globaal 2800 X 0,04 =112 m3
  2. Het waterschap adviseert de tekst aangaande waterdoelen in de bestemmingsomschrijvin-gen uniform te maken door deze te vervangen door: 'voorzieningen ten behoeve van af-voer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater'.
  3. Gezien de bijzondere waterhuishoudkundige situatie in en om het plangebied verzoekt het waterschap om hun te blijven betrekken bij de nadere uitwerking van het waterhuishoudkundig plan.

Ad 1

Het noordelijk deel wordt door middel van een uitwerkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan op genomen. De uitwerking komt in een latere fase, daarbij zal de bergingscapaciteit ook worden opgenomen. Daarbij dient opgemerkt te worden dat op basis van de huidige schets uitgegaan wordt van een bergingscapaciteit van 72 m³. Met een verhard oppervlakte van 1800 m2.

Ad 2

Wordt aangepast conform voorstel.

Ad 3

Wij zullen het waterschap blijven betrekken bij de nadere uitwerking van dit plan.

7.5.3 VROM inspectie     

  1. De Vrom inspectie geeft aan dat het plangebied ligt in Nationaal Landschap Noord Oost Twente, hetgeen betekent dat zorgvuldige omgang met kernkwaliteiten gevraagd wordt. De inspectie geeft aan dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde kent. Gelet op deze waardering valt het op dat deze waardering geen doorwerking krijgt in een dubbelbestemming archeologische waarde.



Ad 1

Inmiddels heeft er een proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden. Dit proefsleuvenonderzoek maakt duidelijk dat een deel van het plangebied behoudens waardig is. Er is voor gekozen om dit op te graven omdat behouden in situ met toekomstige woningbouwbestemming niet mogelijk is. Het opgravingsonderzoek heeft plaatsgevonden. De resultaten zijn verwerkt in de toelichting.

In de bestemmingsplanomschrijving 'agrarisch' en de aanduiding 'waarde essen' zijn randvoorwaarden opgenomen die het onmogelijk maken de archeologische waarden hier aan te tasten. O.a. aanlegvergunningen ten behoeve van het ophogen en afgraven. Om dit duidelijker te maken zal in de regels archeologie nader worden benoemd.

7.6 Zienswijzenprocedure     

Na voorafgaande publicatie op 28 november 2013 in de Staatscourant en het huis-aan-huis blad is in overeenstemming met artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 29 november 2013 het ontwerp-bestemmingsplan "Deurninger es" voor een ieder ter inzage gelegd.

Gedurende de hiervoor genoemde termijn kon een ieder mondeling dan wel schriftelijk zienswijzen kenbaar maken. In de publicatie is aangegeven dat indieners van zienswijzen in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze nader toe te lichten ten overstaan van een hoorcommissie, bestaande uit leden van de gemeenteraad. Indien zij van deze gelegenheid gebruik willen maken dienden zij dit bij de schriftelijke of mondelinge ingebrachte zienswijze aan te geven.

Er zijn 5 reclamanten die gebruik hebben gemaakt van het recht om een zienswijze in te dienen. In 'Reactienota zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan Deurninger Es' (Bijlage 11) worden de ingekomen zienswijzen samengevat en vervolgens van een gemeentelijk standpunt voorzien. Ook wordt elke zienswijze afgesloten met een conclusie, hierin wordt aangegeven of de zienswijze al dan niet wordt overgenomen.

Op grond van de bevindingen naar aanleiding van de ingebracht zienswijzen worden ten opzicht van het ter inzage gelegde ontwerp-bestemmingsplan de navolgende wijzigingen doorgevoerd.

Toelichting

  • Hoofdstuk 3.3.1. onder plan wordt de verwijzing naar de structuurvisie 2004 geschrapt en vervangen door de Structuurvisie Dinkelland 2013. De toelichting wordt hierop aangepast. Daarnaast wordt de SER ladder nader benoemd.
  • In hoofdstuk 3.2. wordt de ladder voor duurzame verstedelijking nader onderbouwd.
  • Hoofdstuk 3.2.1. wordt aangevuld met een onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking.
  • Hoofdstuk 3.3.1. onder plan wordt de verwijzing naar de structuurvisie 2004 geschrapt en vervangen door de Structuurvisie Dinkelland, daarnaast wordt de SER ladder nader benoemd.
  • Ad. 2 ontwikkelingsperspectieven groen blauwe hoofdstructuur wordt aangepast aan de in september 2013 in werking getreden Omgevingsvisie met de zone ondernemen met natuur en water.
  • Hoofdstuk 3.3.2 volkshuisvesting wordt aangevuld.
  • Hoofdstuk 3.5.3. woonvisie wordt aangevuld en verduidelijkt.
  • Hoofdstuk 4.1.2. Geluid wordt aangevuld met de geluidsonderzoek van de Pastoor Havinkstraat.
  • Hoofdstuk 4.1.4.1. wordt aangevuld met de milieuanalyse van de kaasmakerij
  • Hoofdstuk 4.3. wordt aangepast n.a.v. veranderde uitgangspunten waterafvoer en een ander uitgangspunt ten aanzien van het verhang.
  • Hoofdstuk 4.7. parkeren wordt aangepast aan het nieuwe parkeerbeleid Bouwen en parkeren 2014.
  • Hoofdstuk 6.1. De zinsnede voor het wandelpad is de bestemming verkeer langzaamverkeer opgenomen wordt verwijderd.

Bijlagen

  • Het analyserapport woningbouwprogrammering 2014-2024 wordt toegevoegd.
  • Het akoestisch onderzoek van het sportveld wordt toegevoegd.
  • Het waterhuishoudingsplan wordt toegevoegd.
  • Het advies van Bonotraffic wordt toegevoegd.

Regels

In de regels worden de volgende wijzigingen aangebracht:

  • Artikel 1 wordt het begrip noodontsluiting toegevoegd: Noodontsluiting een pad dat doorgaans gebruikt wordt voor voet- en fietsverkeer, maar dat tijdelijk gebruikt kan worden voor het gebruik van hulpdiensten, zoals brandweer, ambulance en politie;
  • Artikel 3.1. Wordt toegevoegd: noodontsluiting, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - nooduitsluiting".
  • Artikel 3.4.2. onder G wordt toegevoegd : 3. het aanleggen of verharden van wegen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - noodontsluiting".
  • Artikel 3.4.2. onder e komt te vervallen.
  • Artikel 4 onder f komt te vervallen.
  • Artikel 7.2.2. onder e komt te vervallen.
  • Artikel 8.2. onder b 10 woningen wordt gewijzigd in 8 woningen.
  • Artikel 9.4.2. onder b komt te vervallen.

Verbeelding

  • Op de verbeelding is de bestemming groen van de Noodontsluiting gewijzigd in de bestemming agrarisch 1 met aanduiding "specifieke vorm van verkeer - noodontsluiting".
  • De groene zone rond de zuidelijke weg en de es wordt verkleind naar circa 10 meter. Het overige deel krijgt de bestemming "Agrarisch".
  • De bestemming groen langs de westkant van de wijk wordt voor een deel gewijzigd in de bestemming "Agrarisch" i.v.m. de wijziging van het geplande bosje in een houtwal.
  • Aan de noordkant van de wijk wordt een deel van de bestemming "uit te werken - wonen" gewijzigd in de bestemming "Groen".

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.2 Plan:     

het bestemmingsplan "Deurninger Es" met identificatienummer NL.IMRO.1774.DEUBPDEURNINGERES-0401 van de gemeente Dinkelland.

1.3 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteit     

een ambachtelijk bedrijf dat in (een gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 Aan huis verbonden beroep     

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Agrarisch gebruik     

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.8 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 Beperkt kwetsbaar object     

een object waar ingevolge het besluit externe veiligheid een richtwaarde voor het risico cq. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.10 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.13 Bijgebouw     

een op zichzelf staand, vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonische zin ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist.

1.14 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.16 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 Bouwperceelgrens     

de grens van een bouwperceel.

1.18 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 Carport     

staanplaats, stalling voor een auto onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis.

1.21 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.22 Erker/hoekerker     

een uitbreiding van beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw.

1.23 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 Geluidsbeperkende voorzieningen     

een al dan niet gebouwde voorziening kennelijk bedoeld voor het beperken van geluidhinder, zoals een geluidscherm of een geluidwal.

1.25 Geluidgevoelige functies     

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.26 Hoofdgebouw     

het al dan niet voor bewoning bestemde gebouw, dat op een bouwperceel door zijn bestemming, karakter, constructie en/of afmetingen als belangrijkste valt aan te merken.

1.27 Horeca     

een bedrijf dat in zijn algemeenheid gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en op het verstrekken en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.28 Kwetsbaar object     

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald die in acht genomen moet worden.

1.29 Mantelzorg     

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.30 Noodontsluiting     

noodontsluiting een pad dat doorgaans gebruikt wordt voor voet- en fietsverkeer, maar dat tijdelijk gebruikt kan worden voor het gebruik van hulpdiensten, zoals brandweer, ambulance en politie;

1.31 Nutsvoorzieningen     

(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve van (de aansluiting op) het openbare net van gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen.

1.32 Overkapping     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden, dan wel met ten hoogste één wand.

1.33 Permanent geluiddichte gevel     

een gevel- of dakconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB.

1.34 Plankaart     

de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan.

1.35 Peil     

de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.

1.36 Prostitutie     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.37 Verkeers- en verblijfsactiviteiten     

activiteiten die grotendeels betrekking hebben op het verplaatsen en (in de openlucht) verblijven van personen en die veelal plaatsvinden in straten, woonerven en op pleinen, daaronder begrepen parkeerplaatsen, groen- en watervoorzieningen.

1.38 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.

1.39 Voorgevelrooilijn     

de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan.

1.40 Voorkeursgrenswaarde     

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.41 Woning     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, wolfseinden en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt. Indien deze maat wordt overschreden dient de oppervlakte van het betreffende bouwdeel te worden meegerekend bij het bepalen van “de oppervlakte van een bouwwerk”.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het agrarisch gebruik;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  3. noodontsluiting, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - noodontsluiting";

met daaraan ondergeschikt:

  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
  2. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
  3. cultuurgrond;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. wegen en paden;
  7. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater;
  8. terreinen voor evenementen;

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,50 m bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan de in lid 3.1 toegelaten bedrijvigheid en waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  3. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
  4. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten, dan wel detailhandel:
    1. vanuit een sierteelt- en/of boomteeltbedrijf, indien de verkoopvloeroppervlakte groter is dan 10% van de bestaande bedrijfsgebouwen, met een maximum van 100 m²;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  7. indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt”: het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen;
  8. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt, voorzover:
    1. de oppervlakte van de gronden ten behoeve van de containerteelt per boomkwekerijbedrijf meer bedraagt dan 1,50 hectare, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte geldt;
  9. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbij behorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  10. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.4.1 Vergunningsplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden buiten de aangeduide bouwpercelen, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het kappen en/of rooien en/of vellen van bomen en/of houtgewas, niet zijnde bomen en/of houtgewas deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt, en voorzover niet geregeld volgens de Boswet of krachtens een op grond van de Boswet vastgestelde verordening;
  2. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van bosaanplant tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
  3. het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
  4. het afgraven en/of ophogen van gronden;
  5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  6. het aanleggen en/of verharden van paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
    1. het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van percelen en veldschuren; en
    2. het aanbrengen van verhardingen tot ten hoogste 5,00 m rondom en aansluitend op veldschuren ten behoeve van het gebruik van veldschuren;
    3. het aanleggen of verharden van wegen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer- noodontsluiting";
  7. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.

3.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. het eenmalig afgraven en/of ophogen van gronden met een diepte en/of hoogte van ten hoogste 30 cm betreffen, waarbij wordt gemeten vanaf de hoogte van het maaiveld;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

3.4.3 Toetsingscriteria     

De in 3.4.1 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden.

De in 3.4.1 onder a en e genoemde vergunningen, voorzover het betreft het dempen, kunnen voorts slechts worden verleend indien er zodanige compensatie plaatsvindt dat de landschappelijke structuur niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 4 Groen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater;
  4. speelvoorzieningen;
  5. wandel- en fietspaden;
  6. parkeren;
  7. in- en uitritten;
  8. beeldende kunst;
  9. geluidsbeperkende voorzieningen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Op de voor 'Groen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 4.1.

4.2.2 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van kunstwerken of speeltoestellen zal ten hoogste 5 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2 m bedragen.

Artikel 5 Verkeer     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten, paden en parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. straatmeubilair;
  2. beeldende kunstwerken;
  3. speelvoorzieningen;
  4. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. verkeersvoorzieningen.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 5.1.

5.2.2 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van kunstobjecten of speeltoestellen zal ten hoogste 5 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 2 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 8 m.

Artikel 6 Water     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. beken, sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden en de waterberging;
  2. oeverstroken;
  3. bruggen, dammen en duikers;
  4. sluizen en stuwen;
  5. waterstaatswerken;
  6. paden;
  7. recreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen en overkappingen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

6.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. er zullen geen steigers of naar de aard daarmee gelijk te stellen aanleggelegenheden worden gebouwd;
  2. de hoogte van bruggen, niet zijnde bruggen ten behoeve van de ontsluiting van erven, zal ten hoogste 10,00 m bedragen;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, waaronder bruggen ten behoeve van de ontsluiting van erven, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

Artikel 7 Wonen     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. tuinen;
  3. erven;
  4. aan huis gebonden beroepen;
  5. mantelzorg;
  6. parkeren;
  7. wandelpaden;
  8. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Algemeen     

Ten behoeve van de in 7.1 genoemde bestemmingen mogen, met inachtneming van de in 7.2.2 t/m 7.2.7 genoemde regels, de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerk zijnde worden gerealiseerd.

7.2.2 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en in de voorgevelrooilijn worden gebouwd, of met een hoekpunt op de voorgevelrooilijn, mits de woning evenwijdig is aan de zijdelingse perceelgrens;
  2. hoofdgebouwen mogen vrijstaand en als twee-onder-een-kap woning worden gebouwd;
  3. daar waar de aanduiding äaneengebouwd" is opgenomen mogen in afwijking van lid b ook rijtjeswoningen worden gebouwd;
  4. de afstand van het hoofdgebouw of de buitenste zijgevel van een twee-aan-één- of rijtjeswoning tot de zijdelingse perceelsgrens zal ten minste 3 meter bedragen;
  5. het vloerpeil van de begane grond dient maximaal 0,25 meter hoger te zijn dan het peil van de weg;
  6. wanneer geen afwijkende maatvoeringseisen op de verbeelding zijn weergegeven, gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de maatvoeringseisen, zoals aangegeven in onderstaande tabel:
Hoofdgebouwen Eis
maximale bouwhoogte 11 meter
maximale goothoogte 6 meter
minimale dakhelling 30°

7.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. aangebouwd bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de afstand van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 1 m;
  3. de aangebouwde bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  4. in afwijking van het gestelde onder b, zal een carport ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  5. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de maatvoerings- en situeringseisen, zoals aangegeven in onderstaande tabel:
Aangebouwde bijbehorende bouwwerken Eis
maximaal bebouwd deel (bebouwingspercentage en oppervlakte) van het gedeelte buiten het bouwvlak (per bouwperceel) 50%, met een

maximum van 85 m²
maximale bouwhoogte aan- of uitbouw en overkapping 3 meter
maximale bouwhoogte bijgebouw 6 meter
maximale goothoogte bijgebouw 3 meter

7.2.4 Erkers, luifels, balkons en ingangspartijen     

Voor het bouwen van erkers, luifels, balkons en ingangspartijen gelden de volgende regels:

  1. overschrijding van de voorgevelrooilijn met ten hoogste 1 meter is toegestaan;
  2. de breedte van dergelijke objecten mag maximaal 2/3 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 50% van de breedte van de betreffende gevel. Deze bouwdelen dienen minimaal 0,5 meter uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
  3. indien bestaande gevelopeningen dit noodzakelijk maken en dit uit architectonisch oogpunt noodzakelijk is, mag de breedte maximaal 3/4 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 2/3 van de breedte van de betreffende gevel;
  4. de bouwhoogte mag ten hoogste 4 meter bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 graden tot 10 graden (platte dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de verdiepingsvloer van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
  5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens zal ten minste 2 m bedragen. Bij twee aan elkaar gekoppelde erkers bij een dubbel blok die tegelijk worden aangevraagd, is de voorgeschreven afstand van 2 meter tot de tussenliggende zijdelingse perceelgrens niet van toepassing;
  6. er mag maximaal 1 (hoek)erker per woning worden gebouwd.

7.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij hoekwoning     

In afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.3 mag bij een hoekperceel voor één van de twee naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan bebouwing opgericht worden, met dien verstande dat:

  1. een bijbehorend bouwwerk voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:
    1. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw;
    2. het bijbehorend bouwwerk ten minste 3 m achter één naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, met dien verstande dat een carport ten minste 1 m achter één naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
    3. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
    4. de carport ten minste 2 m uit het openbaar gebied wordt gebouwd, waarbij de voorgevelrooilijn van aansluitende bebouwing niet wordt overschreden.

7.2.6 Ondergrondse gebouwen     
  1. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein de ondergrondse bebouwing maximaal 3 meter horizontaal ten opzichte van de bovengrondse bebouwing mag uitsteken. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag;

7.2.7 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de maatvoerings- en situeringseisen, zoals aangegeven in onderstaande tabel:

maximale hoogte erfafscheiding voor voorgevel 0,5 meter
maximale hoogte erfafscheiding 2 meter
maximale hoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 3 meter

en

  1. aan een naar de openbare ruimte gerichte kant van het hoofdgebouw, uitgezonderd de voorgevel, mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.3 en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 70% met een maximum van 110 m², mits:

  1. het een vergroting betreft ten behoeve van mantelzorg, waarbij op basis van een besluit van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning of een verklaring van de GGD dient te worden aangetoond dat de gewenste uitbreiding noodzakelijk is;
  2. deze uitbreiding past binnen het landschappelijk en stedenbouwkundige raamwerk.

7.4 Specifieke gebruiksregels     

7.4.1 Aan huis verbonden beroep     

De in 7.1 onder d. bedoelde aan huis verbonden beroepen mogen uitsluitend worden uitgeoefend met inachtneming van de volgende regels:

  1. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de begane grond van – bij elkaar geteld – de woning en de bijgebouwen, met een maximum van 50 m², mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep;
  2. het gebruik geen afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden van naburige percelen;
  3. degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens bewoner van de woning te zijn;
  4. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  5. er geen detailhandel, horeca of prostitutie plaatsvindt.

7.4.2 Vrijstaande bijgebouwen     

Vrijstaande bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen niet voor bewoning worden gebruikt.

7.4.3 Strijdig gebruik     

Onder strijdig gebruik wordt verstaan:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  4. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan één huishouden.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels     

7.5.1 Afwijken     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1 voor de uitoefening van aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits - naast de in 7.4.1 genoemde regels - voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  2. de activiteiten mogen niet milieuvergunningplichtig zijn.

7.5.2 Mantelzorg     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.4.2 teneinde bewoning mogelijk te maken in bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. het gebruik noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring (indicatiebesluit) van een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  2. er geen milieuhygiënische belemmeringen vanwege percelen van derden bestaan c.q. bestaande belemmeringen vanwege percelen van derden zijn opgeheven;
  3. de woonruimte binnen de vigerende regeling inzake aan- of uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast.

7.5.3 Intrekken afwijking     

Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning als bedoeld in 7.5.2 in, indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

7.5.4 Voorwaarden voor afwijking     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.4.3 in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor inwoning, mits:

  1. de (hoofd)toegang tot de afzonderlijke wooneenheden plaatsvindt via één voordeur, die toegang verschaft tot de gemeenschappelijke hal. Een eigen achterdeur is wel toegestaan;
  2. de gemeenschappelijke hal rechtstreeks toegang verschaft tot beide woonruimtes, zonder dat door een slaapkamer, badkamer, toilet of bergruimte behoeft te worden gegaan;
  3. in geval van meerdere achterdeuren deze visueel te onderscheiden zijn van de hoofdtoegang;
  4. in de centrale hal een trap aanwezig is voor het bereiken van de verdieping. Meerdere trappen zijn toegestaan, doch deze dienen uit te komen op één gezamenlijke overloop (zoldertrappen hierin niet meegerekend);
  5. sprake is van één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (één meter-kast);
  6. de inwoning niet leidt tot een toename van het aantal ontsluitingswegen van het perceel;
  7. geen sprake is van het realiseren van extra bouwmogelijkheden, de bouwmogelijkheden zijn gekoppeld aan de woning;
  8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Woongebied - uit te werken     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De op de plankaart als "Woongebied - Uit te werken" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen met aan huis gebonden beroepen en mantelzorg,
  2. tuinen en erven,
  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder begrepen wegen met ten hoogste twee rijstroken,
  4. fiets- en voetpaden,
  5. parkeervoorzieningen,
  6. speelvoorzieningen,
  7. groenvoorzieningen,
  8. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater;
  9. bij een en ander behorende andere voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.

8.2 Uitwerkingsregels     

Met toepassing van het in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalde werken burgemeester en wethouders de in lid 8.1, omschreven bestemming uit, met inachtneming van de volgende regels:

  1. op en in de gronden als bedoeld in lid 8.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:
    1. woningen en bijbehorende bouwwerken,
    2. bij een en ander behorende andere bouwwerken;
  2. het aantal woningen mag niet meer dan 8 bedragen, met dien verstande dat de goothoogte en de bouwhoogtehoogte van de woningen niet meer dan 6 respectievelijk 11 meter mag bedragen en de dakhelling minimaal 30° moet zijn;
  3. het uitwerken geschiedt zodanig dat het bepaalde in respectievelijk artikel 4 (Groen), 5 (Verkeer) en 7 (Wonen), zoveel mogelijk van toepassing is.

Artikel 9 Waarde - Essen     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Waarde - Essen’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. het behoud en de bescherming van de archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle essen en steilranden met bijbehorende beplanting;
  2. het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

9.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen binnen de bouwvlakken van de agrarische bouwpercelen, geldt de volgende regel:

- een op grond van de andere daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, of de uitbreiding of vergroting daarvan, mag slechts worden gebouwd c.q. worden toegestaan, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische en cultuurhistorische waarden van de gronden.

9.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalig kamperen;
  2. het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de hoogte van een es, zoals die bestond ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.4.1 Vergunningsplicht     

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of voor het uitvoeren van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en):

  1. het ontgronden, afgraven en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen.

9.4.2 Uitzonderingen     

Het in 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud dan wel het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

9.4.3 Toetsingscriteria     

De in 9.4.1 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische en cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

11.1 10% Regeling     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, af te wijken van de regels van het plan ten behoeve van een vermeerdering van de voorgeschreven maten en percentages, met uitzondering van de inhoud, de maximale hoogte en de oppervlakte van de bouwwerken, mits de vermeerdering niet meer dan 10% bedraagt.

11.2 Afweging     

Een in 11.1 genoemde afwijking van het plan kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Deurninger Es van de gemeente Dinkelland.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Dinkelland, gehouden

op ............

...., voorzitter

...., griffier