Plan: | Buitengebied, Nosseltweg 25a en Lattropperstraat 57 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.BUIBPSVSNOSSWEG25A-VG01 |
De eigenaar van de woning aan de Nosseltweg 25a in Denekamp is voornemens een nieuw bijgebouw (een schuur) te bouwen. De gewenste grootte van de schuur is op basis van het huidige bestemmingsplan niet mogelijk. Middels het 'schuur voor schuur beleid' van de gemeente Dinkelland kan extra bebouwing gerealiseerd worden. De bouwrechten worden verschaft door elders bebouwing te slopen. Daartoe wordt op het perceel Lattropperstraat 57 in Denekamp een schuur gesloopt.
De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is voor zowel de Nosseltweg 25a te Denekamp en de Lattropperstraat 57 te Denekamp. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Ligging
Het plan beslaat een bestaande paardenhouderij, de planologisch bijbehorende plattelandswoning aan de Nosseltweg 25a te Denekamp en een woonerf aan Lattropperstraat 57 te Denekamp. De locaties liggen respectievelijk ten noorden van kanaal Almelo-Nordhorn, op circa 450 meter ten noordwesten van Denekamp en op circa 470 meter ten noordwesten van de kern Denekamp. Het plangebied staat respectievelijk kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie M, perceelsnummers 1041 (woning Nosseltweg), 1096, 1097, gedeeltelijk 1098 en sectie M, perceelsnummers 544, 199 en 1289. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied aangeduid met rode cirkels.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto met de kadastrale perceelsgrenzen van de Lattropperstraat 57 te Denekamp weergegeven waarop de begrenzing van het bestemmingsplan te zien is. De begrenzing komt overeen met de kadastrale percelen. Ter plaatse van de Nosseltweg is een luchtfoto weergegeven met de begrenzing gebaseerd op de bestaande bedrijfsbestemming met de toevoeging van de gronden behorende bij de plattelandswoning. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Voor de Nosseltweg 25a geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied, Nosseltweg 25 en 25a Denekamp' en gedeeltelijk het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Voor de Lattropperstraat 57 geldt tevens het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Het bestemmingplan 'Buitengebied, Nosseltweg 25 en 25a Denekamp' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 07-11-2017 vastgesteld en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 18-02-2010 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' en 'Buitengebied, Nosseltweg 25 en 25a Denekamp' (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied aan de Nosseltweg bestaat uit de percelen behorende bij de adressen Nosseltweg 25 en 25a te Denekamp. De Nosseltweg 25 is opgenomen in de bestemmingsplan herziening daar de plattelandswoning deel uitmaakt van de paardenhouderij op nummer 25. Op het erf aan de Nosseltweg 25 zal verder niet worden ingegaan omdat er niets wijzigt op het erf. Het erf wordt uitsluitend meegenomen in onderhavig plan omdat de plattelandswoning planologisch onderdeel uitmaakt van de paardenhouderij.
Aan het perceel aan de Nosseltweg 25a is de bestemming 'Bedrijf' toegekend met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' en de bestemming 'Agrarisch - 1'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor een woonhuis in de vorm van een plattelandswoning met bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep. In de bouwregels is bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ten hoogste 100 m2 mag bedragen. Op dit moment is 63 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig. De agrarische grond is bestemd voor agrarische doeleinden. Het voornemen is om op deze gronden de nieuwe schuur te bouwen en daar geeft het vigerende bestemmingsplan geen mogelijkheden voor.
Het bestemmingsplan kent geen afwijkingsmogelijkheden om de toename aan bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken. Om het plan te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het voornemen wordt gerealiseerd middels de schuur voor schuur regeling, waarbij op een ander erf bebouwing gesloopt wordt en de hoeveelheid bebouwing planologisch wordt beperkt. Op het perceel Lattropperstraat 57 te Denekamp zal 30 m2 aan bijbehorende bouwwerken worden gesloopt en dit zal planologisch worden vastgelegd in onderhavig bestemmingsplan.
Het perceel aan de Lattropperstraat 57 heeft de bestemming 'Wonen' en is daarmee bestemd voor een woonhuis en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep. In de bouwregels is bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ten hoogste 100 m2 mag bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen, met een maximum van 350 m2. Op dit moment is circa 278 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Nosseltweg 25a en Lattropperstraat 57' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is sprake van een plattelandswoonerf op het perceel Nosseltweg 25a te Denekamp en een woonerf op het perceel Lattropperstraat 57 te Denekamp. In onderstaande figuur is een luchtfoto van 2017 weergegeven waarop de huidige situatie van de beide percelen zichtbaar is.
Figuur 2.1: huidige situatie (bron:atlasvanoverijssel.nl) links: Nosseltweg 25a en rechts Lattropperstraat 57 met de te slopen schuur aangegeven met een rood kruis
Nosseltweg 25/25a
Op dit bedrijfsperceel is een plattelandswoning toegestaan. De plattelandswoning betreft een vrijstaande woning en een aangebouwd bijgebouw. Het bijgebouw heeft een oppervlakte van circa 63 m2. De bewoners hebben geen bedrijfsmatige relatie met de paardenhouderij. De woning was onderdeel van de paardenhouderij ten noorden van de woning. Het perceel is omgeven door agrarische gronden.
Lattropperstraat 57
Dit betreft een woonerf met een woning en meerdere bijgebouwen aan de Lattropperstraat. De bijgebouwen bestaan uit een vrijstaand bijgebouw met aangebouwde bijgebouwen nabij het woonhuis en een kleiner bijgebouw achter het woonhuis. Ook dit perceel is omgeven door agrarische gronden en andere woonpercelen.
De initiatiefnemer, woonachtig aan de Nosseltweg 25a te Denekamp, wenst op zijn perceel een nieuw bijgebouw te realiseren van 67 m2. Momenteel is er op het erf reeds 63 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig wat betekent dat er nog ruimte is voor 37 m2 aan bijbehorende bouwwerken op het erf. Om de gewenste 67 m2 schuur mogelijk te maken, zal de schuur voor schuur regeling van de gemeente Dinkelland worden toegepast. Aan de Lattropperstraat 57 te Denekamp zal 30 m2 schuur worden gesloopt. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het planplogisch vastleggen van de extra bouwrechten ter plaatse van de Nosseltweg 25a en het beperken van de bouwrechten ter plaatse van de Lattropperstraat 57 te Denekamp.
De toekomstige situatie wordt zo mogelijk gemaakt met een partiële herziening van het bestemmingsplan waarin de beide percelen (Nosseltweg 25a en de Lattropperstraat 57) worden voorzien van een actuele bouw- en bestemmingsregeling. Dit houdt in dat op het perceel Nosseltweg de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken die aanwezig is na realisatie van de nieuwe schuur als maximum oppervlakte wordt vastgelegd (130 m²). Om de nieuwe schuur landschappelijk in te passen zal een erfbos ten zuiden van de nieuwe schuur worden aangelegd. De schets hiervan is te zien in figuur 2.2.
Figuur 2.2: toekomstige situatie Nosseltweg 25a (bron: Ad Fontem)
De te ontwikkelen schuur zal ten noordoosten van het bestaande woonhuis worden gesitueerd. De schuur zal worden gebruikt als bijgebouw bij de plattelandswoning. In figuur 2.2 is de toekomstige situatie afgebeeld waarin de locatie van de schuur (zie letter c) en het erfbosje (zie letter e) is aangegeven. Middels het toevoegen van een erfbosje ten zuiden van de schuur wordt de toe te voegen bebouwing ingepast in het landschap. Het erf ligt op de overgang van het oude hoevenlandschap naar het essenlandschap waarin een erfbos een kenmerkend element is op vele erven.
Voor de Lattropperstraat geldt dat de oppervlakte aan bijgebouwen die aanwezig is na sloop van de betreffende schuur als maximum oppervlakte aan gebouwen wordt vastgelegd. Dit betreft een oppervlakte van maximaal 248 m2 aan bijbehorende bouwwerken. De sloop van de schuur heeft een dermate klein effect op het landschap dat landschappelijke inpassing van het erf ter plaatse van de Lattropperstraat 57 achterwege gelaten kan worden. Bovendien is het verwijderen van de landschapsontsierende schuur van positieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
In het onderhavig plan is sprake van een beperkte vergroting van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen op een perceel in het buitengebied, Nosseltweg 25a. In ruil hiervoor wordt een bestaand bijgebouw op het perceel Lattrropperstraat gesloopt. Hierdoor neemt, ondanks de verruimde oppervlakte op adres Nosseltweg 25a, de totale oppervlakte aan bebouwing niet toe.
Toets
Er kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing wordt benut, voordat er nieuwbouw plaatsvindt.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
In artikel 2.1.3 staat dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied worden benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt. In onderhavig plan wordt landschapsontsierende bebouwing aan de Lattropperstraat gesaneerd en wordt er aan de Nosseltweg 25a een nieuwe schuur gebouwd. Bij recht mag er 100 m2 aan bijgebouwen gebouwd worden. In totaliteit neemt de oppervlakte aan bebouwing toe ter plaatse van de Nosseltweg 25a, maar dezelfde hoeveelheid neemt af ter plaatse van de Lattropperstraat 57. Het plan past daarmee binnen artikel 2.1.3.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting bij bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaiteit conform de geldende gebiedskenmerken, past binnen het ontwikkelingsperspectief, inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze toepassing wordt gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering). Ter plaatse van de Lattropperstraat 57 zal een landschapsontsierende schuur worden gesloopt waardoor de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt verbeterd. Voor het perceel aan de Nosseltweg 25a is een landschapsplan opgesteld waarbij rekening is gehouden met de gebiedskenmerken. Deze wordt later in deze paragraaf afzonderlijk behandeld. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2.1.5.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel 2017, de locatie is gemarkeerd Nosseltweg 25a (bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017 viewer)
De locatie waar de nieuwe schuur wordt gebouwd (Nosseltweg 25a) ligt in een gebied met het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Hier wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies. Er is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrijetijd, wonen en overige bedrijvigheid. Het perceel aan de Lattropperstraat 57, waar een schuur wordt gesloopt, ligt in een gebied met het perspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap'. Zie figuur 3.3. Op het bestaande woonerf is er geen sprake van een agrarische activiteit. De ontwikkeling belemmerd geen agrarische activiteiten.
Figuur 3.3: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel 2017, de locatie is gemarkeerd Lattropperstraat 57 (bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017 viewer)
Het voornemen past binnen de perspectieven van de provincie. Landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en bij een plattelandswoning teruggebouwd. De slooplocatie is een reeds bestaand woonerf en ligt in het ontwikkelperspectief voor agrarisch ondernemen. De ontwikkeling betekent echter geen beperking voor agrarische bedrijven in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
In de natuurlijke laag heeft het plangebied voornamelijk het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen'. (zie figuur 3.4).
Figuur 3.4: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
In de gebieden aangeduid als 'dekzandvlakte en ruggen' is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel.
Binnen het plangebied zijn de kenmerken van de natuurlijke laag niet meer zichtbaar. Het plan betreft de sloop en herbouw van één schuur. Daarnaast vindt er landschappelijke inpassing plaats van de nieuwe schuur. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kenmerken van de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'essenlandschap' toe aan beide locaties. De Nosseltweg 25a ligt op de rand van de es. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.5: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Onder en in de es heeft zich op deze wijze een waardevol archeologisch archief opgebouwd. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op overgang naar het lager gelegen maten- en flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werklijnen zo kort mogelijk gehouden.
De zandpaden volgen steeds de lange ‘luie’ lijnen van het landschap, Zo ontstond vanuit de dorpen een organische spinragstructuur naar de omliggende gronden en de dorpen in de omgeving. Het landschapsbeeld is afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijke landschap. Typerend zijn de losse hoeven rond de es en de esdorpen met hun karakteristieke boerderijen en herkenbaar dorpssilhouet met vaak de kerktoren als markant element.
De kleinschalige ontwikkelingen in het onderhavig plan doen geen afbreuk aan de kenmerken van het agrarisch cultuurlandschap. Door de landschappelijke inpassing van de nieuwe schuur wordt recht gedaan aan de bestaande structuren en opbouw van het landschap.
Stedelijke laag
De slooplocatie ligt aan een gebiedsontsluitings- en erftoegangsweg. De regionale gebiedsontsluitingswegen ontsluiten gebieden en verbinden dorpen en kernen met de hoofdinfrastructuur. De sloop van een schuur op het erf heeft geen invloed op de stedelijke laag.
Laag van de beleving
De planlocatie heeft de aanduiding 'donkerte'. De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. De sloop en herbouw van een schuur zal geen nadelige gevolgen hebben voor de donkerte ter plaatse.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.
De gemeente Dinkelland profileert zich als een agrarische en toeristische gemeente. Deze twee componenten zijn dan ook grote dragers van de Dinkellandse economie. Het beleid wordt gericht op het versterken van dit economische profiel. Dinkelland kiest voor een regisserende en faciliterende rol in het borgen en bevorderen van een gezond en maatschappelijk verantwoord economisch leven in de gemeente. Realisering van compenserende werkgelegenheid voor de teruglopende agrarische sector en de bevordering van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector zijn hoofdkeuzes van beleid.
Kenmerkend voor de gemeente Dinkelland is het unieke landschap dat is aan te merken als een kleinschalig samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. De gemeente heeft een gezonde economie die ten dele drijft op de agrarische en toeristische sector maar waarin ook zeker andere bedrijvigheid, die zowel in de kernen als het buitengebied is gevestigd, een belangrijke rol speelt. Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van deze unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde weerbare economie. Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren is een vijftal hoofdkeuzes opgesteld die een grote bijdrage leveren om de hoofdambitie voor Dinkelland te realiseren:
Toets
Het voornemen is passend in de visie zoals geschetst in de Structuurvisie Dinkelland en sluit met name goed aan op hoofdkeuze 3. De ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied wordt gewaarborgd door het verwijderen van landschapsontsierende asbesthoudende bebouwing. Ter compensatie worden bouwrechten toegekend aan een bestaand erf. Bovendien wordt de nieuwe erfsituatie ter plaatse van de Nosseltweg 25a landschappelijk verantwoord ingepast. Hiermee wordt met de ontwikkeling in ruimtelijk opzicht een kwaliteitsslag beoogd.
De gemeenteraad van Dinkelland heeft op 22 maart 2016 het schuur voor schuur-beleid vastgesteld. Dit beleid biedt een handvat om extra bebouwing op een (woon)perceel mogelijk te maken. Doel van het schuur voor schuur-beleid is meervoudig. Enerzijds is het bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door de sloop van leegstaande schuren. Anderzijds is het de bedoeling om ontwikkeling van economische activiteiten (zowel bij bedrijfslocaties als particuliere locaties) te faciliteren en de voorzien in uitbreidingsbehoefte bij particuliere erven. Bovendien wordt het verwijderen van asbesthoudende schuren gestimuleerd/gefaciliteerd.
Voor het plangebied geldt dat sprake is van bedrijfsbestemming voor een paardenhouderij met de aanduiding plattelandswoning. Het schuur voor schuur-beleid is van toepassing op locaties waar een woonbestemming geldt (en de aangrenzende gronden) en op VAB-locaties (en de aangrenzende gronden) waarop het KGO-beleid niet van toepassing is. Het erf behorende bij de plattelandswoning betreft een particulier erf zonder bedrijfsmatige binding met de paardenhouderij. Een erf bij een plattelandswoning kan dan ook gelijkgesteld worden met een woonbestemming. Om deze reden kan ook toepassing worden gegeven aan het Schuur voor Schuur beleid bij plattelandswoningen. Op basis van dit beleid is het mogelijk extra oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen te realiseren. Zonder alle spelregels te beschrijven worden hierna de belangrijkste regels aangehaald.
In ruil voor de mogelijkheid om extra bebouwing te kunnen realiseren, moet elders een veelvoud aan schuren worden gesloopt. Hierbij geldt de volgende sloopverhouding:
Daarnaast gelden op hoofdlijnen de volgende uitgangspunten:
Toets
Onderhavig plan voor de Nosseltweg 25a voldoet aan de uitgangspunten van het schuur voor schuur beleid. Zowel het perceel aan de Nosseltweg te Denekamp waar de extra bebouwing gewenst wordt als het perceel aan de Lattropperstraat 57 (slooplocatie) liggen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Op het perceel Nosseltweg 25a is op het moment 63 m2 bijgebouwen aanwezig wat betekent dat er bij recht nog 37 m2 aan bijgebouwen resteert. Op het perceel Nosseltweg 25a bestaat het voornemen een schuur te ontwikkelen van 67 m2. Voor de 30 m2 extra te bouwen vierkante meter schuur zal elders 30 m2 schuur met asbesthoudende golfplaten gesloopt moeten worden. Een oppervlakte van 30 m2 aan schuur met asbesthoudende daken zal gesloopt worden op het perceel Lattropperstraat 57 te Denekamp. In de huidige situatie is op het perceel 278 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig, met de sloop van een schuur van 30 m2 wijzigt dit naar 248 m2. Dit aantal m2 wordt ook planologisch vastgelegd middels dit bestemmingsplan. De te slopen oppervlakte wordt volledig ingezet voor de extra m2 op het perceel Nosseltweg 25a waardoor het totaal aan m2 bijbehorende bebouwing op maximaal 130 uitkomt.
Voor het overige wordt voldaan aan de voorwaarden die binnen de schuur voor schuur regeling gesteld worden. De schuur heeft geen betekenisvolle cultuurhistorische waarde, beide locaties liggen in de gemeente Dinkelland en de planologische mogelijkheden op beide locaties worden aangepast zoals in de vorige alinea beschreven.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer en water.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
De Nosseltweg 25a is een plattelandswoning bij de Nosseltweg 25, een paardenhouderij met bedrijfsbestemming. De Nosseltweg 25a behoudt zijn bedrijfsbestemming met omliggende agrarische gronden. De bouw van de schuur op de gronden behorende bij de Nosseltweg 25a neemt met zich mee dat het bedrijfsbestemmingsvlak minimaal vergroot wordt om de schuur te kunnen plaatsen op de gewenste locatie. De bedrijfsbestemming komt hierdoor niet dichter bij gevoelige objecten te liggen in de omgeving en in de schuur worden geen milieubelastende activiteiten gevestigd.
De Lattropperstraat 57 kent reeds een bestemming 'Wonen'. Aan het bestemmingsvlak 'Wonen' wijzigt niets, uitsluitend wordt binnen het bestemmingsvlak het toegestane aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken naar beneden bijgesteld. Gelet op deze wijziging is van extra belemmeringen voor omliggende bedrijvigheid geen sprake. Andersom leidt deze wijziging niet tot een aantasting van het woon- en leefklimaat aangezien de huidige woning en het bestemmingsvlak waarbinnen deze woning is gebouwd ongewijzigd blijven. Op basis van het vorenstaande is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
De aanduiding 'plattelandswoning' ter plaatse van de Nosseltweg 25a houdt in dat de voormalige agrarische bedrijfswoning en de daarbij behorende bouwwerken uitgesloten kunnen worden van de geurbeoordeling. De Lattropperstraat 57 kent reeds een bestemming 'Wonen' en wordt uitsluitend gewijzigd ten aanzien van het toegestane aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken. Gelet op deze wijziging is van extra belemmeringen voor omliggende bedrijvigheid geen sprake. Vanuit het aspect geur is er dan ook geen sprake van belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een rapport vooronderzoek conform NEN 5725 voor de locatie Nosseltweg 25a (Kruse Milieu, projectcode 18051325, d.d. 3 september 2018) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Zie hiervoor de rapporten in Bijlage 4. Het plangebied is al jaren in gebruik als weiland. Ten noorden van de te bouwen schuur bevindt zich een asbestverdachte druppelzone. Deze druppelzone bevindt zich op het naastgelegen perceel en valt buiten het plangebied. Er is geen informatie beschikbaar, waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is. De onderzoekslocatie kan daarom als onverdacht worden beschouwd. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
Het plangebied aan Lattropperstraat 57 heeft reeds een woonbestemming en de bestemming wordt niet gewijzigd. De bodem wordt dann ook geschikt geacht voor zijn huidige bestemming.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
De nieuw te bouwen schuur betreft geen geluidsgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Nader akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In de toekomstige situatie neemt het aantal verkeersbewegingen aan zowel de Nosseltweg 25a als de Lattropperstraat niet toe ten opzichte van de huidige situatie. Het realiseren van de schuur neemt geen verkeersbewegingen met zich mee anders dan tijdelijke verkeersbewegingen ten behoeve van de bouw van de schuur. De beperkte extra toename van verkeer draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Volgens de risicokaart van de provincie Overijssel is de gasleiding (N-531-12-KR-010) van de Gasunie onder de Nosseltweg een aandachtspunt. In het vigerende bestemmingsplan buitengebied is aangegeven dat de leidingen van Gasunie in het buitengebied van Dinkelland een diameter hebben tussen de 4 en de 6 inch en een druk van 40 bar. Op basis van de 'Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen' staat dat voor deze leidingen minimaal 4 meter afstand dient te worden aangehouden tot woonbebouwing. Omdat de schuur bij de woning niet binnen de belemmeringenstrook van 4 meter breedte ter weerszijden van het hart van de buisleiding van betreffende gasleiding wordt gebouwd, wordt voldaan aan de uitgangspunten van het handboek. De Gasunie heeft zelf de plaatsgebonden risicocontour bepaald waaruit blijkt dat dit op 0 meter uit komt. Voor wat betreft het groepsrisco valt de locatie wel binnen de 100%-letaliteitscontour van de buisleiding. Zie bovenstaand een afbeelding van de risicokaart.
Als gevolg van de ligging binnen deze 100%-letaliteitsgrens geldt een verantwoordingsplicht voor de gevolgen op het groepsriscio. In onderhavig plan is er sprake van het toevoegen van extra oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen. Deze vergroting van de oppervlakte brengt geen extra aanwezigheid van mensen met zich mee. De populatie en/of persoonsdichtheid (en daarmee het groepsrisco) ter plaatse neemt zodoende niet toe. Er is geen sprake van een verhoogd groepsrisco als gevolg van het plan.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 25 juli 2018 zijn via www.dewatertoets.nl twee digitale watertoetsen verricht. Zie voor de watertoets behorend bij de Nosseltweg 25a Bijlage 2. Zie voor de watertoets behorend bij de Lattropperstraat 57 Bijlage 3. Naar aanleiding van deze watertoets geldt voor beide locaties de korte procedure. Het waterschap Vechtstromen heeft op voorhand geen bezwaar tegen verdere uitwerking van dit plan.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaardenonderzoek, zie ook Bijlage 1. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN' waarbij tevens zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen het NNN zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij worden de zogenaamde NNN-spelregels gehanteerd: herbegrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel. Het 'nee, tenzij'-principe en de overige spelregels hebben is opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening van Overijssel. Er is door toepassing van de spelregels ruimte voor het aanpassen van de begrenzing als daarmee de doelen op een betere manier kunnen worden bereikt.
Geen van de deelgebieden behoort tot het NNN. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het NNN in de omgeving van de deelgebieden weergegeven.
Figuur 4.3: Ligging van de plangebieden t.o.v. het NNN (bron: Atlasvanoverijssel.nl)
De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. Dat houdt in dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect hebben op gebieden die buiten het plangebied liggen. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten worden de omgevingscondities en kernkwaliteiten van het NNN niet aangetast.
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Bergvennen en Brecklenkampseveld, ligt op circa 3.5 kilometer van het plangebied . De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
Beschermde soorten
In het kader van de schuur-voor-schuur-regeling is het voornemen om een schuur te slopen op het adres Lattropperstraat 57 in Denekamp en een nieuwe schuur te bouwen op het adres Nosseltweg 25a te Denekamp. Omdat negatieve effecten van de voorgenomen activiteiten op beschermde flora- en faunasoorten en beschermd (natuur)gebied op voorhand niet uit te sluiten zijn, is initiatiefnemer verplicht om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten (vooraf) te onderzoeken. In voorliggend rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
Het plangebied is op 6 augustus onderzocht op de (potentiele) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied. Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, amfibieen- en (beschermde) grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er ieder voorjaar vogels in het plangebied en bezetten sommige grondgebonden zoogdier- en amfibieensoorten er een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in de te slopen bebouwing en benutten het plangebied niet als foerageergebied of vliegroute.
De voorgenomen werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het Natuurnetwerk Nederland en op enige afstand van gronden die tot Natura2000 behoren. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ruimtelijke ontwikkeling. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten1 geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Conclusie
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en –gebieden. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om de werkzaamheden uit te voeren met inachtneming van de ecologie van amfibieën en grondgebonden zoogdieren.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland gelegen in de gebieden aangemerkt als 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek '. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen met de bouwlocatie van de schuur met een blauwe cirkel aangegeven.
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Dinkelland)
Toets
Uit het gebiedskenmerk 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek' volgt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Het voornemen binnen dit plan is om een schuur te slopen ter plaatse van de Lattropperstraat 57 en een schuur te bouwen ter plaatse van de Nosseltweg 25a. Het plangebied waar bodemingrepen plaatsvinden is niet groter dan 2500 m². Op basis van het archeologisch beleid van de gemeente Dinkelland wordt geconcludeerd dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in de directe nabijheid van het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn, met uitzondering van het Almelo-Nordhorn Kanaal. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op het Almelo-Nordhorn Kanaal. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
De planlocatie aan de Nosseltweg 25a wordt ontsloten via de Nosseltweg die in zuidelijke richting uitkomt op de N349 tussen Denekamp en Ootmarsum. De planlocatie aan de Lattropperstraat 57 wordt ontsloten door de Latropperstraat, een 60 km/u weg die Lattrop met Denekamp verbind. De te bouwen schuur zal worden gebruikt voor woondoeleinden wat geen extra verkeersbewegingen met zich mee brengt. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel wordt aangegeven waarvoor een omgevingsvergunning verplicht wordt gesteld met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden.
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staat de procedure die van toepassing is op het stellen van nadere eisen ex artikel 3.6. lid 1 sub d van de Wet ruimtelijke ordening.
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van aanvullende werking welstandscriteria, nadere eisen, bebouwingsgrenzen wegverkeerslawaai en parkeren.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Agrarisch - 1
De gronden behorende bij de plattelandswoning hebben de bestemming agrarisch. Een deel van deze agrarische gronden wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Paardenhouderij'. De overige gronden behouden de bestemming.
Bedrijf - Paardenhouderij
Deze bestemming ziet op een regeling voor de gebruiksgerichte paardenhouderijen. Ook hier geeft met name de begripsbepaling invulling aan de functie van de bestemming. De bouw- en de gebruiksmogelijkheden voor de bestaande paardenhouderij op het adres Nosseltweg 25 te Denekamp wijzigen niet. De bestaande bedrijfsbestemming ter plaatse van de plattelandswoning (Nosseltweg 25a) zal worden uitgebreid ten behoeve van de bouw van een schuur bij de woning. De maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op het erf Nosseltweg 25a wordt daarmee 130 m2.
Wonen
De bestemming heeft betrekking op het bestaande woonperceel in het plangebied ter plaatse van de Lattropperstraat 57 te Denekamp. De bestemming 'wonen' blijft gehandhaaft. De maximale hoeveelheid bijbehorende bouwwerken wordt begrensd op maximaal 248 m2.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Er is een Schuur voor Schuur overeenkomst en planschadeovereenkomst gesloten met de aanvrager. In deze overeenkomst zijn onder meer afspraken gemaakt over de te slopen schuur en is geregeld dat eventuele planschade voor rekening van aanvrager komt. De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' opgesteld. Hierin is opgenomen dat indien de gemeente over een eigen kwaliteitskader beschikt dat in lijn is met het Werkboek KGO en de Omgevingsvisie er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel biedt gemeenten de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te gegeven aan het KGO-beleid. De beleidsnota "Schuur voor Schuur gemeente Dinkelland" is een afgeleide van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (artikel 2.1.6) en valt zodoende onder de reikwijdte van deze regelgeving. Het schuur voor schuur-beleid is van toepassing op locaties waar een woonbestemming geldt (en de aangrenzende gronden) en op VAB-locaties (en de aangrenzende gronden) waarop het gemeentelijk KGO-beleid niet van toepassing is. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van deze regeling. Geconstateerd wordt dat voorliggende ontwikkeling passend is binnen het gemeentelijke kwaliteitskader. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Provinciaal vooroverleg is niet noodzakelijk.
Waterschap Vechtstromen
Op 25 juli 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 12 april 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.