direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rood voor rood 4 locaties, Rossum en Denekamp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan is van toepassing op vier deelgebieden in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Het gaat om de deelgebieden Loosteresweg 5, Haarstraat 47, Wiekerstraat 5, allen in het buitengebied van Rossum en de Stroothuizerweg 16 in het buitengebied van Denekamp. Het voornemen is in totaal circa 4.335 m2 landschapontsierende bebouwing te slopen en hiervoor in ruil 5 compensatiewoningen te realiseren in het kader van de rood voor rood regeling van de gemeente Dinkelland. In de komende alinea's wordt kort op de ontwikkelingen in de verschillende deelgebieden ingegaan.

Aan de Loosteresweg 5 is een voormalig agrarisch erf aanwezig. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn al enige tijd beëindigd. Een groot deel van de voormalig agrarische bedrijfsbebouwing heeft geen vervolgfunctie, waardoor niet langer in het onderhoud van de bebouwing geïnvesteerd wordt. Op het erf is 1.110 m2 landschapontsierende voormalig agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. Het voornemen bestaat de landschapontsierende bebouwing te slopen en ter plaatse één compensatiewoning te realiseren. Daarnaast wordt 600 m2 aan sloopmeters van de Haarstraat 47 overgeheveld om een tweede compensatiewoning aan de Loosteresweg te realiseren. De nieuwe woonerven worden landschappelijk ingepast.

Aan de Haarstraat 47 bevindt zich een agrarisch erf met opstallen die gebruikt worden ten behoeve van een gemengd agrarisch bedrijf. Het voornemen bestaat de niet-grondgebonden tak te beëindigen en enkel de akkerbouwtak (Haarstraat 47A) voort te zetten. Het voornemen bestaat de bij het niet grondgebonden agrarisch bedrijf horende bebouwing te slopen. Het gaat om in totaal 5 opstallen met een gezamenlijke oppervlakte van 2.560 m2. Ter compensatie van de sloop kunnen twee compensatiewoningen worden gerealiseerd. Een daarvan wordt aan de Haarstraat 47 gerealiseerd. De tweede compensatiewoning wordt aan de Stroothuizerweg gerealiseerd, aangezien het landschappelijk en milieutechnisch niet mogelijk is deze aan de Haarstraat 47 te realiseren. Daarnaast wordt 600 m2 naar de Loosteresweg 5 en 200 m2 aan sloopmeters naar de Wiekerstraat 5 overgeheveld. Eén van de twee bestaande bedrijfswoningen blijft op de huidige plek behouden. De andere bedrijfswoning wordt verplaatst. Het nieuwe erf wordt landschappelijk ingepast.

Aan de Wiekerstraat 5 bevindt zich een voormalig agrarisch erf waar de agrarische bedrijfsactiviteiten al enige tijd zijn beëindigd. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing heeft geen vervolgfunctie meer, waardoor er niet langer in het onderhoud van deze bebouwing wordt geïnvesteerd. Het overgrote deel van de bedrijfsbebouwing is als landschapontsierend aan te merken (circa 688 m2). Met het overhevelen van 200 m2 aan sloopmeters van de Haarstraat 47 wordt er een compensatiewoning aan de Wiekerstraat 5 gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden. Het nieuwe erf wordt landschappelijk ingepast.

Aan de Stroothuizerweg 16-16a bevindt zich een Twentse boerderij met bijgebouw. De Twentseboerderij wordt als woning gebruikt, terwijl het bijgebouw in gebruik is ten behoeve van boerderijkamers. Het voornemen is het bijgebouw te gaan gebruiken als woning. Hiervoor wordt een compensatiewoning van de Haarstraat 47 overgeheveld.

Samenvattend bestaat de voorgenomen uit:

  • de sloop van in totaal 4.335 m2 landschapontsierende bebouwing;
  • het realiseren van in totaal 5 compensatiewoningen;
  • het verplaatsen van een bedrijfswoning aan de Haarstraat 47;
  • het landschappelijk inpassen van de locaties Loosteresweg 5, Haarstraat 47 en Wiekerstraat 5.

Het college van burgemeester en wethouders heeft in een brief van 11 juli 2019 principemedewerking aan de voorgenomen ontwikkeling verleend.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een bestemmingsplanherziening is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit vier deelgebieden in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Het gaat om de deelgebieden Loosteresweg 5, Haarstraat 47, Wiekerstraat 5, allen in het buitengebied van Rossum en de Stroothuizerweg 16 in het buitengebied van Denekamp.

In afbeelding 1.1 is de ligging van het deelgebieden ten opzichte van de kernen Denekamp en Rossum weergegeven. De delen van het plangebied zijn hierbij indicatief met de stippen weergegeven. Voor de exacte ligging en begrenzing van de deelgebieden wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van de deelgebieden (Bron: Provincie Overijssel)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Rood voor rood 4 locaties, Rossum en Denekamp" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied 2010” van de gemeente Dinkelland, dat op 18 februari 2010 is vastgesteld door de raad. Daarnaast ligt het plangebied eveneens binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland" van de gemeente Dinkelland dat op 29 mei 2018 is vastgesteld door de raad. Deelgebied Wiekerstraat 5 ligt daarnaast eveneens deels binnen de begrenzing van bestemmingsplan "Veegherziening Verbeelding Buitengebied 2010" van de gemeente Dinkelland dat op 3 juni 2014 is vastgesteld door de raad. Deelgebied Stroothuizerweg 16 ligt eveneens deels binnen de begrenzing van wijzigingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied, wijzigingsplan Stroothuizerweg 16 Denekamp". In de komende paragrafen wordt per deelgebied nader ingegaan op de huidige planologische situatie.

1.4.2 Beschrijving bestemmingen en aanduidingen
1.4.2.1 Loosteresweg 5

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan voor deelgebied Loosteresweg 5 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan deelgebied Loosteresweg 5 (Bron: Ruimtelijke Plannen)  

Het deelgebied Loosteresweg 5 heeft op basis van het geldende bestemmingsplan de enkelbestemmingen 'Agrarisch' (lichtgroen), 'Verkeer' (grijs) en 'Wonen' (geel). Het deelgebied kent twee afzonderlijke bestemmingsvlakken 'Wonen' aan weerszijden van de weg die met een 'relatie' met elkaar zijn verbonden. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' (plusjes) aan een klein deel van het deelgebied toegekend.

De voor 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden en doeleinden van agrarisch natuurbeheer. Ter plaatse mogen alleen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor (ontsluitings)wegen, paden en overige verkeerskundige voorzieningen.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep en mantelzorg en de daarbij behorende tuinen, erven, terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Per bestemmingsvlak is hoogstens één woning toegestaan.

Het realiseren van twee compensatiewoningen aan de Loosteresweg is niet in overeenstemming met de bouwregels van het geldende bestemmingsplan. Om dit mogelijk te maken dient het bestemmingsplan herzien te worden. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een passend juridisch-planologisch kader vastgelegd en wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.4.2.2 Haarstraat 47

In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan voor deelgebied Haarstraat 47 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.3 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan deelgebied Haarstraat 47 (Bron: Ruimtelijke Plannen)  

Het deelgebied Haarstraat 47 heeft op basis van het geldende bestemmingsplan de enkelbestemming 'Agrarisch - 2' met een bouwvlak en de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf' en 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning'.

De voor 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor het agrarisch gebruik, de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf' en het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met mantelzorg, dagbesteding en educatie, voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwperceel. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning' zijn twee bedrijfswoningen toegestaan.

Het realiseren van een compensatiewoning voor reguliere bewoning is niet in overeenstemming met de bouw- en gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan. Om dit mogelijk te maken dient het bestemmingsplan herzien te worden. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een passend juridisch-planologisch kader vastgelegd en wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.4.2.3 Wiekerstraat 5

In afbeelding 1.4 is een uitsnede van de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen voor deelgebied Wiekerstraat 5 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0004.png"  
Afbeelding 1.4 Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplannen deelgebied Wiekerstraat 5 (Bron: Ruimtelijke Plannen)  

Het deelgebied heeft op basis van de geldende bestemmingsplannen de enkelbestemming 'Wonen'. Een deel van het deelgebied is voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping'. In het zuiden van het deelgebied zijn de gronden daarnaast voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Essen' (plusjes).

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep en mantelzorg en de daarbij behorende tuinen, erven, terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Daarnaast is een minicamping ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' toegestaan. Per bestemmingsvlak is hoogstens één woning toegestaan.

Het realiseren van een compensatiewoning is niet in overeenstemming met de bouwregels van het geldende bestemmingsplan. Om dit mogelijk te maken dient het bestemmingsplan herzien te worden. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een passend juridisch-planologisch kader vastgelegd en wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.4.2.4 Stroothuizerweg 16

In afbeelding 1.5 is een uitsnede van de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen voor deelgebied Stroothuizerweg 16 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0005.png"  
Afbeelding 1.5 Uitsnede geldende bestemmingsplannen deelgebied Stroothuizerweg 16 (Bron: Ruimtelijke Plannen  

Het deelgebied heeft op basis van het geldende wijzigingsplan de enkelbestemming 'Wonen' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - boerderijkamers'. Daarnaast heeft het oostelijke deel van het deelgebied de bestemming 'Agrarisch - 1'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' aan een klein deel van het deelgebied toegekend.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep en mantelzorg en de daarbij behorende tuinen, erven, terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Daarnaast zijn boerderijkamers ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - boerderijkamers' toegestaan. Per bestemmingsvlak is hoogstens één woning toegestaan.

De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud en het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden.

Het realiseren van een compensatiewoning in het bestaande bijgebouw is niet in overeenstemming met de bouwregels van het geldende bestemmingsplan. Om dit mogelijk te maken dient het bestemmingsplan herzien te worden. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een passend juridisch-planologisch kader vastgelegd en wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit vier deelgebied die allen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland liggen. Dit hoofdstuk gaat per deelgebied in op het landschap, de omgeving en de huidige situatie binnen het plangebied.

2.1 Loosteresweg 5

Deelgebied Loosteresweg 5 bestaat uit een voormalig agrarisch erf. Het deelgebied ligt circa 1,6 kilometer ten oosten van de kern Rossum. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving bestaat uit een lint van voormalig agrarische en woonerven, agrarische cultuurgronden en bos- en natuurpercelen.

De bebouwing binnen het deelgebied bestaat uit vijf voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, een woonboerderij en een bijgebouw bij de woning. Rondom de bebouwing is het erf van erfverharding voorzien. Ten zuiden van het bijgebouw bij de woning zijn de gronden als tuin ingericht en in gebruik. Het deelgebied is op de Loosteresweg ontsloten.

In afbeelding 2.1 is de huidige situatie van het deelgebied Loosteresweg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie Loosteresweg 5 (Bron: Provincie Overijssel)  

2.2 Haarstraat 47

Deelgebied Haarstraat 47 is een agrarisch erf. Het deelgebied. Het deelgebied ligt circa 1,6 kilometer ten westen van de kern Rossum en circa 1,5 kilometer ten oosten van de kern Weerselo. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving bestaat uit een lint van (agrarische)bedrijven, agrarische cultuurgronden en enkele woonpercelen.

De bebouwing in het deelgebied bestaat uit 6 agrarische opstallen ten behoeve van een gemengd agrarisch bedrijf en twee bedrijfswoningen. Het deelgebied is nagenoeg geheel voorzien van erfverharding. Het deelgebied wordt via één in- en uitrit op de Haarstraat ontsloten.

In afbeelding 2.2 is de huidige situatie van deelgebied Haarstraat 47 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0007.png"  
Afbeelding 2.2 Luchtoto huidige situatie Haarstraat 47 (Bron: Provincie Overijssel)  

2.3 Wiekerstraat 5

Aan de Wiekerstraat 5 bevindt zich een voormalig agrarisch erf. Het deelgebied ligt circa 800 meter ten noordoosten van de kern Rossum. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving kenmerkt zich door agrarische bedrijfspercelen, agrarische cultuurgronden, verspreid liggende woonpercelen en bos- en natuurpercelen.

De bebouwing in het deelgebied bestaat uit een woonboerderij, een aangebouwd voormalig agrarisch opstal en een vrijstaand voormalig agrarisch opstal. Aan de zuidzijde van het deelgebied is erfverharding aanwezig. Het deelgebied wordt via twee in- en uitritten op de Wiekerstraat ontsloten.

In afbeelding 2.3 is de huidige situatie van het deelgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0008.png"  
Afbeelding 2.3 Luchtfoto huidige situatie Wiekerstraat 5 (Bron: Provincie Overijssel)  

2.4 Stroothuizerweg 16

Aan de Stroothuizerweg 16 bevindt zich een woonperceel. Het deelgebied ligt circa 340 meter ten zuidoosten van de kern Denekamp. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving kenmerkt zich door (agrarische)bedrijfspercelen, agrarische cultuurgronden en verspreid liggende woonpercelen.

De bebouwing in het deelgebied bestaat uit een woning (Twentse boerderij) met een bijgebouw dat in gebruik is ten behoeve van boerderijkamers. Het deelgebied is grotendeels onverhard en wordt via één in- en uitrit op de Stroothuizerweg ontsloten.

In afbeelding 2.4 is de huidige situatie van deelgebied Stroothuizerweg 16 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0009.png"  
Afbeelding 2.4 Luchtfoto huidige situatie Stroothuizerweg 16 (Bron: Provincie Overijssel)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van in totaal vijf compensatiewoningen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland op basis van het door de gemeente Dinkelland vastgestelde rood voor rood beleid. De compensatiewoningen worden aan de Loosteresweg 5, Haarstraat 47, Wiekerstraat 5 en Stroothuizerweg 16 gerealiseerd. Hiervoor wordt in totaal circa 4.335 m2 landschapontsierende bebouwing gesloopt aan de Loosteresweg 5, Haarstraat 47 en Wiekerstraat 5.

In de komende paragrafen wordt per deelgebied op de gewenste ontwikkeling (en de landschappelijke inpassing) ingegaan.

3.2 Loosteresweg 5

3.2.1 Gewenste ontwikkeling

Deelgebied Loosteresweg 5 betreft een voormalig agrarisch erf met vijf voormalige agrarische opstallen, enkele niet vergunde (delen van) gebouwen, een woonboerderij en een bijgebouw bij de woonboerderij.

Initiatiefnemer is voornemens om de vijf voormalig agrarische opstellen met een gezamenlijke oppervlakte van circa 1.110 m2 te slopen. In afbeelding 3.1 is weergegeven welke bebouwing gesloopt wordt en welke bebouwing behouden blijft. De niet vergunde bebouwing wordt eveneens gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0010.png"  
Afbeelding 3.1 Te slopen en te behouden bebouwing Loosteresweg 5 (Bron: Provincie Overijssel)  

Aan de Loosteresweg 5 worden 2 compensatiewoningen met elk een bijgebouw gerealiseerd. Hiervoor wordt aanvullend 600 m2 aan sloopmeters van de Haarstraat 47 overgeheveld. Het nieuwe erf wordt landschappelijk ingepast conform de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 3.2.2 wordt nader op de landschappelijke inpassing ingegaan.

3.2.2 Landschappelijk inpassing

Er is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld door Borgerink Groendesign voor de landschappelijke inpassing van het gehele rood voor rood ontwikkeling. Deze is als Bijlage 1 bijgevoegd. In de komende subparagrafen wordt nader ingegaan op de landschappelijke inpassing van deelgebied Loosteresweg 5. Het deelgebied ligt in het essenlandschap. Met de landschappelijke inpassing worden de eigenschappen van dit landschapstype versterkt.

3.2.2.1 Positionering van de gebouwen

De sloop van de agrarische opstallen zorgt ervoor dat alle landschapontsierende bebouwing verdwijnt. De compensatiewoningen worden aan de noordzijde van de Loosteresweg gesitueerd. De bijgebouwen worden tussen de te realiseren compensatiewoningen gerealiseerd. De compensatiewoningen kaderen het erf af, zodat er een erfensemble ontstaat. Vanuit beide compensatiewoningen blijven er zichtlijnen naar het noorden en zuiden.

3.2.2.2 Ontsluitingsweg

Het nieuwe erf wordt met een nieuwe inrit op de Loosteresweg ontsloten. De bestaande inritten verdwijnen. Enkel de inritconstructie blijft behouden. Halverwege de nieuwe inrit wordt een splitsing gerealiseerd, zodat beide woningen en eigen toegangsweg krijgen. Ontwatering van het nieuwe erf zal op de percelen rondom het erf plaatsvinden.

3.2.2.3 Bestaand groen

Het bestaande grond op het erf bestaat uit een aantal Casco-elementen, waaronder de beplanting direct langs de Loosteresweg, de houtsingel aan de achterzijde van het perceel en het bosperceel ten oosten van het erf. Nabij de bestaande woning staan een aantal fruitbomen en in de voortuin staan een aantal bomen.

3.2.2.4 Landschappelijke inpassing van het erf

Ten behoeve van het creëren van privacy wordt er een beukenhaag (element 7) voor de beide compensatiewoningen aangeplant. Evenwijdig aan de Loosteresweg worden een aantal zwarte elzen (element 10) en ruwe berken (element 9) aangeplant. De vergroening aan de voorzijde van het erf benadrukt de kleinschaligheid van het essenlandschap. Tussen de beide bijgebouwen worden een aantal hollandse lindes (element 8) aangeplant. Op deze manier wordt er voor een groene koppeling tussen beide woningen gezorgd.

In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de erfinrichtingstekening weergegeven. De uitering en instandhouding van de landschappelijke inpassing van het nieuwe erf is door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0011.png"  
Afbeelding 3.2 Uitsnede erfinrichtingstekening Loosteresweg 5 (Bron: Borgerink Groendesign)  

3.3 Haarstraat 47

3.3.1 Gewenste ontwikkeling

Deelgebied Haarstraat 47 betreft een agrarisch erf met opstallen die gebruikt worden ten behoeve van een gemengd agrarisch bedrijf. Het voornemen bestaat de niet-grondgebonden tak te beëindigen en enkel de akkerbouwtak (Haarstraat 47A) voort te zetten.

Het erf bestaat qua bebouwing uit zes agrarische opstallen en twee bedrijfswoningen. Het voornemen bestaat vijf agrarische opstallen met een gezamenlijke oppervlakte van 2.560 m2 te slopen. Het zesde agrarische opstal blijft behouden en zal worden gebruikt ten behoeve van het voort te zetten akkerbouwbedrijf. Daarnaast zal één van de aanwezige bedrijfswoningen verplaatst worden. De andere bedrijfswoning blijft op de huidige plaats gehandhaafd. In afbeelding 3.3 is weergegeven welke bebouwing gesloopt wordt en welke bebouwing behouden blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0012.png"  
Afbeelding 3.3 Te slopen en te behouden bebouwing Haarstraat 47 (Bron: Provincie Overijssel)  

Ter compensatie van de sloop van de landschapontsierende bebouwing wordt één compensatiewoning aan de Haarstraat 47 gerealiseerd. Daarnaast wordt er één compensatiewoning aan de Stroothuizerweg 16 gerealiseerd en wordt er 600 m2 en 200 m2 aan sloopmeters naar respectievelijk de Loosteresweg 5 en Wiekerstraat 5 overgeheveld.

3.3.2 Landschappelijke inpassing

Er is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld door Borgerink Groendesign voor de landschappelijke inpassing van het gehele rood voor rood ontwikkeling. Deze is als Bijlage 1 bijgevoegd. In de komende subparagrafen wordt nader ingegaan op de landschappelijke inpassing van deelgebied Haarstraat 47. Het deelgebied ligt in het jonge- heide- en broekontginningslandschap. Met de landschappelijke inpassing worden de eigenschappen van dit landschapstype versterkt.

3.3.2.1 Positionering van de gebouwen

De sloop van de agrarische opstallen zorgt voor 'lucht' en 'licht' in het drukbebouwde gedeelte van de Haarstraat. Eén van de landschapskenmerken van het landschapstype is dat er zichtlijnen richting het omliggende landschap aanwezig zijn. Door de sloop van de agrarische opstallen worden deze zichtlijnen hersteld. De positionering van de woningen moet niet ten koste gaan van de zichtlijnen. De nieuwe bebouwing zal dan ook ter plaatse van de bestaande bebouwing worden gerealiseerd, waarbij er een cluster van bebouwing ontstaat samen met de te behouden bedrijfswoning.

3.3.2.2 Ontsluitingsweg

Het erf wordt middels de bestaande lange toegangsweg ontsloten. De ontsluiting van de compensatiewoning en de te verplaatsen bedrijfswoning wordt op deze toegangsweg ontsloten. In vergelijking met de bestaande situatie verdwijnt een groot deel van de erfverharding. Het erf wordt op de omliggende percelen ontwaterd.

3.3.2.3 Bestaand groen

Het bestaande groen op het erf bestaat onder meer uit opgaand groen langs de bestaande woning, haagstructuren, een bomenrij langs het te behouden agrarische opstal en twee inlandse eiken die behouden blijven.

3.3.2.4 Landschappelijke inpassing van het erf

De landschappelijke inpassing bestaat uit de aanplant van een houtsingel (element 1) aan de oostzijde van het erf, waarmee privacy richting het oosten wordt gecreëerd. De woningen op het erf krijgen een tuin die wordt afgeschermd door middel van een aanplant van inlandse en passende haagstructuren.

In afbeelding 3.4 is een uitsnede van de erfinrichtingstekening van de Haarstraat 47 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0013.png"  
Afbeelding 3.4 Uitsnede erfinrichtingstekening Haarstraat 47 (Bron: Borgerink Groendesign)  

3.4 Wiekerstraat 5

3.4.1 Gewenste ontwikkeling

Deelgebied Wiekerstraat 5 betreft een voormalig agrarisch. De bebouwing bestaat uit een voormalig bedrijfswoning met en aangebouwde landschapontsierende loopstal en een schuur.

Initiatiefnemer is voornemens de landschapsontsierende aangebouwde loopstal met een oppervlakte van circa 688 m2 te slopen. Daarnaast wordt circa 200 m2 aan sloopmeters van de Haarstraat 47 overgeheveld, zodat er een compensatiewoning met bijgebouw aan de Wiekerstraat 5 gerealiseerd kan worden. De bestaande woning en schuur blijven behouden. In afbeelding 3.5 is weergegeven welke bebouwing gesloopt wordt en welke bebouwing behouden blijft.

Het erf wordt landschappelijk ingepast, conform de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 3.4.2 wordt nader op de landschappelijke inpassing ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0014.png"  
Afbeelding 3.5 Te slopen en te behouden bebouwing Wiekerstraat 5 (Bron: Provincie Overijssel)  
3.4.2 Landschappelijke inpassing

Er is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld door Borgerink Groendesign voor de landschappelijke inpassing van het gehele rood voor rood ontwikkeling. Deze is als Bijlage 1 bijgevoegd. In de komende subparagrafen wordt nader ingegaan op de landschappelijke inpassing van deelgebied Wiekerstraat 5. Het deelgebied ligt in het essenlandschap. Met de landschappelijke inpassing worden de eigenschappen van dit landschapstype versterkt.

3.4.2.1 Positionering van de gebouwen

De loopstal wordt gesloopt en de compensatiewoning met bijgebouw worden aan de achterzijde van de te behouden schuur gerealiseerd. Hierdoor wordt de privacy op beide percelen gewaarborgd. De te behouden schuur past qua stijl bij de te behouden woning en zal dan ook als bijgebouw bij deze woning gaan dienen. Door een compacte positie van de gebouwen ontstaat er één erf.

3.4.2.2 Ontsluitingsweg

Het erf blijft via de bestaande in- en uitrit op de Wiekerstraat ontsloten. De ontsluiting naar de bestaande woning blijft gehandhaafd, waarbij er een aftakking naar de compensatiewoning wordt gerealiseerd. De verharding op het achtererf verdwijnt, waardoor er per saldo sprake is van een afname van verharding. De ontwatering vindt op de percelen rondom het erf plaats.

3.4.2.3 Bestaand groen

Het bestaande groen op het erf blijft zoveel mogelijk behouden. Uitzondering hierop zijn een aantal inlandse eiken die in slechte staat verkeren of zelfs al niet meer leven. Rondom de bestaande woning worden geen aanpassingen aan het bestaande groen gedaan. De houtsingel evenwijdig aan de Wiekerstraat wordt vervangen door een assortiment van inheemse planten.

3.4.2.4 Landschappelijke inpassing van het erf

De landschappelijk inpassing bestaat onder meer uit het aanvullen van de bestaande fruitboomgaard met enkele hoogstamfruitbomen (element 3). Zoals in 3.4.2.3 aangegeven wordt de beplanting in de bestaande houtsingel vervangen door inheemse soorten. In de houtsingel worden daarnaast enkele doorzichten naar het oosten gemaakt. Op het voorerf en achter de te behouden schuur worden twee boomgroepen bestaande uit lindebomen (elementen 4 en 5) aangelegd, zodat er een mooier erfensemble ontstaat. Daarnaast zorgt het aanbrengen van de boomgroepen voor een groener aanzicht op de bestaande bebouwing. Nabij de compensatiewoning en het bijgebouw worden twee solitaire bomen aangeplant (elementen 1 en 2).

In afbeelding 3.6 is een uitsnede van de inrichtingstekening voor deelgebied Wiekerstraat 5 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0015.png"  
Afbeelding 3.6 Uitsnede erfinrichtingstekening Wiekerstraat 5 (Bron: Borgerink Groendesign)  

3.5 Stroothuizerweg 16

Deelgebied Stroothuizerweg 16 betreft een woonerf met daarop een Twentse boerderij met bijgebouw. In het bijgebouw worden boerderijkamers geëxploiteerd. Initiatiefnemer is voornemens het bijgebouw in gebruik te gaan nemen als woning en daarbij behorend bijgebouw te realiseren. Om dit mogelijk te maken wordt 850 m2 aan sloopmeters van de Haarstraat 47 overgeheveld. De exacte situering van het bijgebouw is op moment van schrijven nog niet bekend. De compensatiewoning wordt via de bestaande in- en uitrit op de Stroothuizerweg ontsloten.

Het deelgebied ligt in een groene omgeving. Aangezien het erf rondom de te realiseren woning behouden blijft, is het niet nodig in een aanvullende landschappelijke inpassing te voorzien

In afbeelding 3.7 is de gewenste situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0016.png"  
Afbeelding 3.7 Gewenste situatie Stroothuizerweg 16 (Bron: Provincie Overijssel)  

3.6 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van een nieuwe ontwikkeling.

Het parkeren ten behoeve van de compensatiewoningen en te behouden (voormalig) bedrijfswoningen vindt plaat op eigen erf. Gelet op de omvang van de erven is er voldoende ruimte om in de benodigde parkeerplekken te voorzien. De erven worden veilig op de omliggende wegen ontsloten door gebruik te maken van de bestaande in- en uitritten of nieuwe in- en uitritten aan te leggen.

Per saldo zal er per deelgebied geen sprake zijn van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen door het toevoegen van in totaal 5 woningen. Voor deelgebied Haarstraat 47 zal er zelfs sprake zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen, aangezien de mogelijkheden voor het exploiteren van een varkenshouderij en de daarbij behorende verkeersbewegingen komen te vervallen. De bestaande wegenstructuur rondom het plangebied is zodanig ingericht dat het de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie eenvoudig en veilig kan afwikkelen.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR benoemt het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder ander ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale revierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan het Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Wat de “Ladder voor duurzame verstedelijking” betreft is onder andere een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie of andere stedelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4). Voorliggend bestemmingsplan voorziet planologisch gezien in de toevoeging van 5 woningen. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Geconcludeerd wordt dat in het kader van voorliggend voornemen geen verdere toetsing aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking” benodigd is.

Voorliggend initiatief voldoet aan het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaaleconomische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.

Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd: Er wordt ruimte voor sociaaleconomische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Eén en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

4.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.

4.2.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

4.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0017.png"  
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.5 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5.1 Of- Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of- generieke beleidskeuzes' blijkt dat met name de artikelen 2.1.3, lid 1 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang zijn. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3, lid 1 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening

Door het toepassen van de Rood voor Rood-regeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied van de gemeente Dinkelland af en worden er vijf compensatiewoningen op vier locaties teruggebouwd. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden in de groene omgeving, maar juist een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel2.1.3.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

  • In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 en 2.1.6 van de Omgevingsverordening

Voorliggende ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de Rood voor Rood regeling van de gemeente Dinkelland. In de hierop volgende paragrafen blijkt dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, hoe toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel, dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering en de Catalogus Gebiedskenmerken.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van vijf compensatiewoningen op basis van het Rood voor Rood beleid van de gemeente Dinkelland. De woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en worden gebouwd voor de lokale behoefte. Zoals uit paragraaf 4.3.2 blijkt is er in de gemeente Dinkelland ruimte voor het toevoegen van extra woningen. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Bij de overige afwegingen in de eerste fase ‘Of - generieke beleidskeuzes’ zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

4.2.5.2 Waar- Ontwikkelingsperspectieven

Alle deelgebieden behoren tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (lichtgroene kleur). In afbeelding 4.2 zijn uitsneden van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. De deelgebieden zijn indicatief met rode cirkel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0018.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Toetsing van het initiatief aan de 'Ontwikkelingsperspectieven'

De realisatie van de compensatiewoningen en het verplaatsen van een bedrijfswoning aan de Haarstraat 47 zijn passend binnen het mixlandschap. Ter plaatse is namelijk ruimte voor een verscheidenheid aan functies, waaronder de nieuwe woonfuncties.

Voorliggende ontwikkeling is vanuit functioneel en ruimtelijk oogpunt passend. Voorliggend initiatief gaat uit van het slopen van landschapsontsierende bebouwing, daarnaast worden de erven landschappelijk ingepast. Het initiatief draagt dan ook bij aan het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen in het landelijk gebied.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.5.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor beide locaties geen specifieke eigenschappen vanuit deze laag gelden.

1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Alle deelgebieden zijn op de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag” aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen' (bruine kleur). Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag”. De deelgebieden zijn indicatief met de rode cirkels aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0019.png"  
Afbeelding 4.3 Natuurlijke laag: 'Dekzandvlakte en ruggen' (Bron: Provincie Overijssel)  

'Dekzandvlakten en ruggen'

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijdert. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

Het plangebied ligt binnen het gebiedstype ‘Dekzandvlakten en ruggen’. De gronden in het plangebied zijn in cultuur gebracht. De van oorsprong voorkomende ‘Natuurlijke laag’ is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. De aard en omvang van de ontwikkeling in dit bestemmingsplan is van een beperkte omvang. Het nog aanwezige natuurlijke reliëf wordt met dit plan dan ook niet aangetast. Met de landschapsmaatregelen wordt ingezet op beplanting die past bij de natuurlijke ondergrond. De ontwikkeling is in overstemming met het gestelde in de ‘Natuurlijke laag’.

2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De deelgebieden Loosteresweg 5 en Wiekerstaat 5 zijn aangeduid met het gebiedstype 'Essenlandschap'. Het deelgebied is aangeduid met gebiedstype 'Jonge heide- en broekontginningslandschap'. Het deelgebied Stroothuizerweg is ten slotte aangeduid met gebiedstype 'Oude Hoevenlandschap'. In afbeelding 4.4 is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart behorende bij de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' weergegeven. De deelgebieden zijn indicatief met de rode cirkel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0020.png"  
Afbeelding 4.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

'Essenlandschap'

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, - voormalige - heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

'Jonge heide- en broekontginningslandschap'

De grote oppervlakte aan, voormalige, natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings' landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

'Oude hoevenlandschap'

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

Met de uitvoering van voorliggend initiatief worden de aanwezige landschapswaarden op de vier locaties versterkt. Enerzijds gebeurt dit door de sloop van landschapontsierende bebouwing. Daarnaast worden de deelgebieden waar nodig landschappelijke ingepast conform de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. Hiervoor is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld dat als Bijlage 1 is bijgevoegd. In Hoofdstuk 3 wordt per deelgebied nader ingegaan op de landschappelijke inpassing. Gezien het vorenstaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de ter plekke geldende gebiedskenmerken van de “laag van het Agrarisch cultuurlandschap”.

4.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld. In voorliggend geval is het beleid van de gemeente Dinkelland van belang, aangezien deze ontwikkeling mogelijk is op basis van het beleid van deze gemeente en de realisatie van de compensatiewoning op een locatie binnen deze gemeente plaatsvindt.

4.3.1 Structuurvisie Dinkelland
4.3.1.1 Algemeen

Op 10 september 2013 is de Structuurvisie Gemeente Dinkelland vastgesteld. De structuurvisie bevat een integrale ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland voor de periode tot 2020. Het bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor het grondgebied van de gemeente Dinkelland.

4.3.1.2 Hoofdkeuzes

De hoofdambitie voor Dinkelland luidt:

“Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie."

Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren is een vijftal hoofdkeuzes opgesteld die een grote bijdrage leveren om de hoofdambitie voor Dinkelland te realiseren, namelijk:

  • i. de gemeente zet in op 10 vitale woonkernen, met een concentratie van de meest kostbare gemeenschapsvoorzieningen in de hoofdkernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
  • ii. het versterken van het economisch profiel door het realiseren van compenserende werkgelegenheid in de agrarische sector en het bevorderen van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector;
  • iii. het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied;
  • iv. het bevorderen en versterken van recreatie en toerisme;
  • v. het bevorderen van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.
4.3.1.3 Buitengebied

Dinkelland is een agrarisch-toeristische gemeente met tien kernen die veelal een eigen karakter hebben. Kenmerkend voor de gemeente Dinkelland is het unieke landschap dat is aan te merken als een kleinschalig samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. De gemeente heeft een gezonde economie die ten dele drijft op de agrarische en toeristische sector, maar waarin ook zeker andere bedrijvigheid, zowel in de kernen als het buitengebied, een belangrijke rol speelt. Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van deze unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde weerbare economie. Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied betekent dit dat Dinkelland staat voor:

  • een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het haar toevertrouwde grondgebied met respect voor het natuurlijke en culturele erfgoed;
  • goede condities voor een goed functionerende economische sector, passend bij het karakter van Dinkelland, met bijzondere aandacht voor de agrarische sector en de toeristisch recreatieve sector.

Het buitengebied is opgedeeld in verschillende deelgebieden. De deelgebieden Loosteresweg 5, Haarstraat 47 en Wiekerstraat 5 vallen binnen ‘Deelgebied Midden. 'Het deelgebied Stroothuizerweg 16 valt binnen 'Deelgebied Oost'.

Deelgebied Midden

Voor dit deelgebied zijn de volgende uitgangspunten opgesteld:

  • Accent op natuur en landschap in verband met ligging EHS (nu NNN), Natura 2000-gebieden, de stuwwallen en natuurlijk bronnen;
  • Ontplooiingsmogelijkheden agrarische sector in kleinschalig landschap;
  • Herstel beekdalenstructuur;
  • Aanwijzing Natura 2000 gebieden in procedure ‘Achter de Voort, Agelerbroek &
  • Voltherbroek’ (324 hectare) en 'Springendal & Dal van de Mosbeek';
  • ontwikkeling van aaneengesloten natuurgebieden in de brongebieden op de stuwwallen van Oldenzaal en Ootmarsum met een afwisseling van bossen, half natuurlijke graslanden, heide en half natuurlijke beekdalen;
  • Versterken recreatieve trekker Ootmarsum;
  • Versterken toeristische trekken natuur en cultuur (Tilligte en Denekamp).

Deelgebied Oost

Voor dit deelgebied zijn de volgende uitgangspunten opgesteld:

  • Verweving natuur en landschap. Ruimte voor de agrariër;
  • Ontwikkeling ecologische verbindingszone;
  • Aanwijzing Natura 2000 gebied in procedure ‘Bergvennen & Brecklenkampse Veld’ (146 hectare) en Dinkelland;
  • Ontwikkeling groene bufferzone grensgebied Duitsland;
  • Doorontwikkeling grensovergang Duitsland. Het beleid is gericht op het toestaan van functies die niet concurrerend zijn met de kernen Denekamp en Noord-Deurningen.
4.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de structuurvisie Dinkelland

Voorgenomen Rood voor Rood ontwikkeling gaat uit van het slopen van circa 4.335 m2 landschapontsierende bebouwing en het realiseren van vijf compensatiewoningen met bijgebouwen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Daarnaast wordt een bestaande bedrijfswoning aan de Haarstraat 47 verplaatst. De deelgebieden worden (met uitzondering van deelgebied Stroothuizerweg 16) landschappelijk ingepast conform de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. De voorgenomen ontwikkeling draagt door de sloop van de landschapontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing bij aan het versterken van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Zoals uit Hoofdstuk 5 blijkt, worden omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de 'Structuurvisie Dinkelland'.

4.3.2 Woonvisie 2016+
4.3.2.1 Algemeen

Op 11 juli 2016 is door de gemeenteraad van Dinkelland de Woonvisie 2016+ ‘Een uitdaging om het mooier te maken’ vastgesteld. Deze visie is in hoofdlijnen overeenkomstig met Het Regionaal Woningbouwprogramma en schetst een visie op het wonen in de gemeente tot 2020, met een doorkijk tot 2025. De visie is de basis voor strategische afwegingen en stelt de vraag hoe de woonaantrekkelijkheid van Dinkelland versterkt kan worden voorop. Tevens staan een aantal thema’s centraal, te weten: beschikbaarheid, betaalbaarheid, extramuralisering en duurzaam wonen. De gemeente neemt hierbij een faciliterende positie in en geeft richting, waarna zij partijen uitnodigt om met concrete plannen te komen.

4.3.2.2 Visie en ambitie

Het wensbeeld van de gemeente voor 2025 luidt als volgt:

Voor alle doelgroepen, jong en oud, blijft het aantrekkelijk wonen in Dinkelland. Het woningaanbod is gevarieerd, comfortabel en toekomstbestendig zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Er is sprake van een passend voorzieningenniveau en inwoners zijn tot elkaar betrokken, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen versterkt.

Dit wensbeeld is onderverdeeld in 3 ambities, namelijk:

  • 1. Een kwaliteitsslag maken;
  • 2. Beschikbaarheid;
  • 3. Betaalbaarheid.
4.3.2.3 Buitengebied

De plancapaciteit is verdeeld over de verschillende kernen op basis van het inwonertal. Een deel van het totaal is gereserveerd voor woningen in het buitengebied. Het aantal is gebaseerd op de ervaringen in de afgelopen jaren met de toepassing van regelingen als Rood voor Rood en Rood voor Groen.

4.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie 2016+

Voor het buitengebied is een woningbouwprogramma tot en met 2026 exclusief sloop, geformuleerd. Er is ruimte voor in totaal 60 woningen, waarvan er inmiddels circa 20 in een hard plan zijn opgenomen. Er is dus nog ruimte in het woningbouwprogramma voor het toevoegen van vijf compensatiewoningen. Deze ruimte in het woningbouwprogramma is voor voorliggend plan gereserveerd.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief is in overeenstemming is met de Woonvisie 2016+.

4.3.3 Rood voor Rood Dinkelland 2015
4.3.3.1 Algemeen

De beleidsnotitie ‘Rood voor Rood Dinkelland 2015’ is op 6 oktober 2015 vastgesteld. Het hoofddoel is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapsontsierende (agrarische) bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Hierna wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde voorwaarden van het beleid.

4.3.3.2 Toetsing van het initiatief aan de voorwaarden

Slooplocaties

  • 1. Na afloop van het Rood voor Rood project wordt met een bestemmingsplanherziening de slooplocatie bestemd als Wonen of eventueel VAB (voormalige agrarische bebouwing, zie hieronder bij 3), tenzij de slooplocatie reeds bestemd was als Wonen of VAB. Een uitzondering is een agrarisch bedrijf, waarbij de intensieve tak stopt en de grondgebonden tak blijft bestaan (zie hieronder bij 10), de bestemming blijft dan Agrarisch.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het aanpassen van een deel van een agrarisch bouwvlak en bouwperceel aan de Haarstraat 47 naar een woonbestemming. Het bouwvlak behorende bij het akkerbouwbedrijf blijft behouden, waarbij specifiek wordt geregeld dat hier enkel het bestaande akkerbouwbedrijf gerealiseerd kan worden. Voor de overige locaties geldt dat de bestaande woonbestemmingen gehandhaafd blijven, maar dat er bouwmogelijkheden worden toegevoegd zodat de compensatiewoningen gerealiseerd kunnen worden.

  • 2. Er dient een oppervlakte van minimaal 850 m² landschapsontsierende bebouwing of 4.500 m² kassen te worden gesloopt voordat een compensatiekavel kan worden verkregen. Een combinatie van de sloop van landschapsontsierende bebouwing en kassen is mogelijk, hiervoor geldt de volgende verhouding: 1 m² bebouwing staat tot 5,3 m² kas. Er dient dan voldaan te worden aan de minimale eis van 850 m² sloop van bebouwing.

In dit geval wordt in totaal circa 4.335 m2 landschapontsierende bebouwing gesloopt. Hiermee wordt voldoende gesloopt voor het realiseren van vijf compensatiewoningen. Voor de bebouwing ten behoeve van het akkerbouwbedrijf aan de Haarstraat 47 is een passende vervolgfunctie aangezien het akkerbouwbedrijf blijft bestaan. Deze bebouwing kan dan ook behouden blijven.

  • 3. De gemeente beoordeelt of de bebouwing landschapsontsierend is. Hierbij is behalve de uiterlijke staat ook de locatie op het erf van belang. Gebouwen die niet als landschapsontsierend worden aangemerkt, kunnen als bijgebouw bij de bestemming Wonen worden gebruikt of een vervolgfunctie krijgen volgens de bestemming VAB (voormalige agrarische bebouwing). Hiervoor gelden de regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’.

De te slopen bebouwing is, met uitzondering van de bebouwing ten behoeve van het akkerbouwbedrijf aan de Haarstraat en de te behouden schuur aan de Wiekerstraat aangemerkt als landschapsontsierend.

  • 4. Alle aanwezige landschapsontsierende bebouwing op de slooplocatie dient gesloopt te worden. Silo’s, kuilvoerplaten en dergelijke dienen wel gesloopt te worden, maar tellen niet mee met de sloopoppervlakte.
    • a. Gebouwen die in eerste instantie landschapsontsierend zijn, maar die op het erf ingepast kunnen worden en waarvoor een goede vervolgfunctie in beeld is, kunnen worden uitgezonderd van de sloopverplichting. Hierbij kunnen eisen worden gesteld aan het verbeteren van het gebouw.

De landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. Voor de te behouden bebouwing is een vervolgfunctie in beeld.

  • 5. De te slopen bebouwing is legaal gebouwd, dat betekent dat er een bouwvergunning aanwezig is of dat het gebouw valt onder het overgangsrecht.

Alle sloopbebouwing die in de berekening van de sloopmeters is meegenomen, is legaal gebouwd en bevindt zich binnen een geldend bouwvlak. De zonder vergunning opgerichte bebouwing aan de Loosteresweg 5 wordt eveneens gesloopt.

  • 6. Gebouwen die gesloopt zijn vóór datum van de ondertekening van de overeenkomst, kunnen, tenzij schriftelijk overeengekomen, niet onder de regeling worden gebracht.

Alle te slopen bebouwing is nog aanwezig.

  • 7. De te slopen bebouwing is in gebruik of in gebruik geweest voor agrarische doeleinden. Bebouwing met andere doeleinden kan worden ingebracht in een Rood voor Rood project, wanneer de gemeente dat goedkeurt. Hiervoor gelden soortgelijke uitgangspunten ten aanzien van sloopoppervlakten, erfplan en dergelijke.

De te slopen bebouwing betreft (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing.

  • 8. Minstens 600 m² van de 850 m² landschapsontsierende bebouwing is afkomstig uit de gemeente Dinkelland. Bij kassen is minstens 3.200 m² van de 4.500 m² afkomstig uit de gemeente Dinkelland.
    • a. Slooplocaties buiten de gemeente Dinkelland liggen in de provincie Overijssel.
    • b. Bij een slooplocatie buiten de gemeente Dinkelland dient initiatiefnemer een verklaring van de desbetreffende gemeente te overhandigen over de slooplocatie, met vermelding van de te slopen oppervlakte.

In voorliggend geval wordt alle te slopen bebouwing op locaties in de gemeente Dinkelland gesloopt.

  • 9. Wanneer een veelvoud van 850m² landschapsontsierende bebouwing of 4500m² kassen wordt gesloopt, kan naar rato van de sloopnorm extra compensatiewoningen worden gerealiseerd.
    • a. Alle te slopen bebouwing wordt in één keer gesloopt.
    • b. Als op basis van de sloopnorm meerdere compensatiewoningen kunnen worden gebouwd, terwijl nog niet voor iedere compensatiewoning een locatie beschikbaar is, dan kan overeengekomen worden dat de compensatiewoning later gebouwd wordt. Deze dient binnen 5 jaar na het sluiten van de overeenkomst in een bestemmingsplan bestemd te zijn (ontwerp bestemmingsplan ter inzage). Als de compensatiewoning niet binnen 5 jaar bestemd is, dan vervalt het recht hierop.

In dit geval wordt in totaal circa 4.335 m2 landschapontsierende bebouwing gesloopt. Hiermee wordt voldoende gesloopt voor het realiseren van vijf compensatiewoningen.

  • 10. Indien een agrarisch bedrijf bestaat uit zowel een intensieve tak als een grondgebonden tak en men wil middels een Rood voor Rood project de intensieve tak beëindigen, dan bestaat de mogelijkheid dat de grondgebonden tak wordt voortgezet. Als het gebouw of de gebouwen waarin de grondgebonden tak wordt voortgezet landschapsontsierende kenmerken heeft, dan kan deze toch worden uitgezonderd van de sloopverplichting. Hier is sprake van maatwerk.

In dit geval word de intensieve tak aan de Haarstraat 47 geheel beëindigd en worden de bedrijfsmogelijkheden hiervoor in voorliggend bestemmingsplan ‘wegbestemd’. De akkerbouwtak aan de Haarstraat 47 blijft behouden. In voorliggend bestemmingsplan worden enkel mogelijkheden geboden de bestaande akkerbouwtak zonder uitbreidingsmogelijkheden te behouden.

  • 11. De sloop van de te slopen bebouwing en de uitvoering van het erfplan worden middels een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan verzekerd. De te slopen bebouwing dient gesloopt te worden na afronding van het bestemmingsplan, eventuele milieuvergunningen voor agrarische activiteiten worden ingetrokken.

Deze voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Herbouwlocatie

  • 1. Binnen de gemeentelijke Woonvisie moet ruimte zijn om een compensatiekavel te kunnen realiseren. Wanneer hierbinnen geen ruimte is, dan wordt de aanvraag afgewezen.

Binnen de Woonvisie 2016+ is ruimte voor de realisatie van de gewenste compensatiewoning (zie paragraaf 4.3.2 in deze toelichting).

  • 2. De compensatiewoning kan geen onevenredige aantasting van agrarische en/of andere belangen in de omgeving veroorzaken, zoals belemmering van de bedrijfsmatige activiteiten van een bedrijf in de omgeving.

Belemmeringen voor omliggende bedrijvigheid, als gevolg van voorliggend initiatief, zijn niet aan de orde (zie ook paragraaf 5.5 en paragraaf 5.6).

  • 3. De te bouwen woning dient te voldoen aan de regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’, of aan de regels van het ter plaatse van de compensatiewoning geldende bestemmingsplan.

Voor de gewenste compensatiewoningen vormen de regels van bestemmingsplan ‘Buitengebied’ het uitgangspunt.

  • 4. De maximale omvang van één compensatiekavel voor een enkele woning bedraagt 1.200 m².

In voorliggend geval worden compensatiekavels van maximaal 1.200 m2 gerealiseerd. In geval van de Stroothuizerweg 16 wordt het bestaande woonperceel met maximaal 1.200 m2 uitgebreid.

  • 5. Samenvoeging tot één grotere compensatiewoning is mogelijk als het recht bestaat op twee of drie bouwkavels, wanneer dit leidt tot goede ruimtelijke kwaliteit.

Niet van toepassing.

  • 6. De compensatiekavel wordt op de slooplocatie of één van de slooplocaties gerealiseerd.

De compensatiekavels worden waar mogelijk op één van de slooplocatie gerealiseerd. Uitzondering hierop is de compensatiewoning aan de Stroothuizerweg 16. In eerste instantie is geprobeerd deze woning aan de Haarstraat 47 te situeren, maar dit was landschappelijk onwenselijk.

4.3.3.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals gesteld in het rood voor rood beleid van de gemeente Dinkelland.

4.3.4 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.3.4.1 Algemeen

In het Ontwikkelingsperspectief voor het Nationale Landschap Noordoost-Twente hebben de hierbij betrokken partijen de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Zowel gemeenten als provincie hadden behoefte aan een praktisch concept om in de dagelijkse praktijk invulling te geven aan deze ambitie. Voor het bereiken van deze ambitie is het, het meest wenselijk om de belangen van initiatiefnemers die elementen willen verwijderen te koppelen aan grondeigenaren die bereid zijn nieuwe elementen te plaatsen om zo het landschap te versterken. Alle individuele aanvragen zullen dan uiteindelijk moeten leiden tot een beter functionerend en herkenbaar landschap. Om dit te bereiken is de casco-benadering ontwikkeld.

Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de cascobenadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

4.3.4.2 Casco-benadering in de praktijk

De landschapstypen van Noordoost-Twente vormen, samen met de ontwikkeling die deze landschappen hebben doorgemaakt (dynamiek), het uitgangspunt van de casco-benadering. Elk landschapstype heeft een eigen kenmerkende structuur van opgaande beplantingen. Deze structuur is het casco van het landschap. Het kan daarbij gaan om bomenrijen, houtwallen, houtsingels en (kleinere) bosjes. Het beleid is er op gericht om dit casco te versterken. Toepassing van de casco benadering leidt op termijn tot versterking van het 'kleinschalige groene karakter' van het landschap in totaliteit.

De regels van de casco-benadering gelden niet voor:

  • Punt elementen (zoals poelen en solitaire bomen).
  • Lijn elementen (zoals stijlranden en zandwegen).
  • Beplanting binnen bouwblokken/bebouwde kom.
  • Boomgaarden.
  • Bos groter dan 0,5 hectare.

Voor bovenstaande elementen en het beheer van casco elementen geldt het reguliere beleid van elke afzonderlijke gemeente. De basis voor initiatieven is de cascokaart. Hierop staan drie typen elementen weergegeven, zie de navolgende tabel.

Landschapstype   Opmerking  
Elementen die tot het casco behoren   Mogen in principe niet verplaatst worden  
Elementen die niet tot het casco behoren   Mogen verplaatst worden, als aan de regels van de casco-benadering wordt voldaan  
Te compenseren elementen   Locaties waar de initiatiefnemer de elementen heen kan verplaatsen  

Aan de hand van de casco-kaart wordt beoordeeld of het landschapselement tot het casco behoort of niet. Uit de beoordeling hiervan volgen drie mogelijke opties:

  • Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de casco-kaart.
  • Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de casco-kaart.
  • Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de casco-kaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).
4.3.4.3 Toetsing van het initiatief aan de "Casco-benadering in Noordoost-Twente"

Binnen het plangebied worden geen groenstructuren verwijderd die onderdeel uitmaken van het Casco. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het Casco beleid.

4.3.5 Beeldkwaliteit

De Nota omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 is in dit geval niet van toepassing, omdat voor rood voor rood-projecten een algemeen beeldkwaliteitsplan geldt. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de extra woningen. Voor de rood voor rood-woningen geldt het algemeen beeldkwaliteitplan rood voor rood zoals opgenomen in Bijlage 2. Op voorhand worden geen belemmeringen verwacht voor wat betreft de uitvoering van de plannen.

4.3.6 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid, voor beide percelen, beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebieden

In voorliggend geval worden 5 geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt er een bedrijfswoning aan de Haarstraat 47 verplaatst. De woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de Loosteresweg, Haarstraat, Wiekerstraat en Stroothuizerweg en Mekkelhorsterstraat. Kijkend naar het omliggende wegennet, wordt gesteld dat deze voornamelijk door bestemmingsverkeer gebruikt wordt en daarmee een lage verkeersintensiteit hebben. Er wordt dan ook verwacht dat de geluidsbelasting onder de voorkeurswaarde van 48 dB zal blijven. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai kan dan ook achterwege blijven.

De te realiseren woningen liggen niet nabij een spoorlijn of nabij een gezoneerd industrieterrein.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Kruse Groep bodemonderzoeken uitgevoerd ter plaatse van de deelgebieden Loosteresweg 5, Haarstraat 47 en Wiekerstraat 5. Het gaat om de volgende onderzoeken:

  • Rapport Verkennend Bodemonderzoek conform NEN 5740 Loosteresweg 5 (Bijlage 3);
  • Rapport Verkennend Asbestonderzoek conform NEN 5707 Loosteresweg 5 (Bijlage 4);
  • Rapport Verkennend Bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 Haarstraat 47 (Bijlage 5);
  • Rapport Verkennend Bodemonderzoek conform NEN 5740 Wiekerstraat 5 (Bijlage 6).

In de komende subparagraaf worden de belangrijkste conclusies van de uitgevoerde onderzoeken uiteengezet. Voor het deelgebied Stroothuizerweg 16 is geen bodemonderzoek uitgevoerd, aangezien het realiseren van de woning in bestaande bebouwing plaatsvindt en er dus geen sprake is van bodemverstoringen.

5.2.2 Situatie plangebieden
5.2.2.1 Verkennend bodemonderzoek Loosteresweg 5

Op basis van het in december 2016 uitgevoerde verkennende bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat:

  • bovengrondmengmonster 1 licht is verontreinigd met PAK;
  • bovengrondmengmonster 2 niet is verontreinigd;
  • de ondergrond niet is verontreinigd;
  • het grondwater licht is verontreinigd met barium.

Aangezien de lichte verontreinigingen in bovengrondmengmongster 1 en het grondwater de tussenwaarde niet overschrijden, is er geen reden om nader onderzoek uit te voeren.

5.2.2.2 Verkennend asbestonderzoek Loosteresweg 5

Op basis van het in december 2019 uitgevoerde verkennende asbestonderzoek wordt geconcludeerd dat de bovengrond niet asbesthoudend is en er dan ook geen reden is voor het uitvoeren van nader onderzoek.

5.2.2.3 Verkennend bodemonderzoek Haarstraat 47

Op basis van het in november 2019 uitgevoerde verkennende bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat:

  • bovengrondmengmonster 1 niet is verontreinigd;
  • bovengrondmengmoster 2 licht is verontreinigd met PCB;
  • de ondergrond niet is verontreinigd;
  • de bovengrond ter plaatse van de dieselolietank niet is verontreinigd met minerale olie;
  • het grondwater zeer licht is verontreinigd met barium;
  • het grondwater ter plaatse van de dieselolietank niet is verontreinigd met minerale olie, vluchtige aromaten (BTEX) of naflatheen;
  • de bovengrond niet asbesthoudend is.

Aangezien de (zeer) lichte verontreinigingen de tussenwaarde niet overschrijden, is er geen reden nader onderzoek uit te voeren.

5.2.2.4 Verkennend bodemonderzoek Wiekerstraat 5

Op basis van het in november 2019 uitgevoerde verkennende bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat:

  • de bovengrond licht is verontreinigd met PAK;
  • de ondergrond niet is verontreinigd;
  • het grondwater zeer licht is verontreinigd met barium en zink.

Aangezien de (zeer) lichte verontreinigingen de tussenwaarde niet overschrijden, is nader onderzoek niet benodigd.

5.2.3 Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanherziening en de nieuwbouw van de woningen, aangezien de vastgestelde (zeer) lichte verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tevens wordt opgemerkt dat ten aanzien van de ontwikkeling geen sprake is van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.

5.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond de plangebieden. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart opgenomen. De deelgebieden zijn met de gekleurde stippen weergeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR4LOCATIES-VG01_0021.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsneden Risicokaart Overijssel Bornsestraat 64 (Bron: Risicokaart Overijssel)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de deelgebieden:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet liggen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet liggen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Ten aanzien van deelgebied Stroothuizerweg 16 wordt opgemerkt dat deze op circa 110 meter van een DPO-leiding (Defensie pijpleiding ontwikkeling) bevindt. Door deze leidingen wordt brandstof getransporteerd. Ten behoeve van de bepaling inzake externe veiligheid is op deze leiding de circulaire 'Bekendmaking van regels ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de k1, k2 en k3 categorie'. De DPO-leiding heeft een diameter van 8 inch en een druk van 80 bar. Op basis van tabel 4 uit de circulaire geldt een minimale afstand tot bebouwing van 5 meter en een toetsingsafstand van 27 meter bij nieuwe bebouwing. De te realiseren woning bevindt zich niet binnen de minimale en toetsafstand.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de betreffende DPO-leiding geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Verder bevinden er zich geen risicobronnen nabij het plangebied.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen
5.5.2.1 Algemeen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.2.2 Loosteresweg 5

Het deelgebied Loosteresweg 5 ligt in een gebied waar nauwelijks sprake is van functiemenging. Het deelgebied wordt dan ook aangemerkt als gebiedstype 'rustige woonwijk'.

5.5.2.3 Haarstraat 47

Het deelgebied Haarstraat 47 ligt in een bebouwingscluster in het buitengebied met zowel agrarische als niet-agrarische bedrijvigheid, waardoor er sprake is van een matige functiemenging. Het deelgebied wordt dan ook aangemerkt als gebiedstype 'gemengd gebied', waardoor kleinere richtafstanden te rechtvaardigen zijn.

5.5.2.4 Wiekerstraat 5

Het deelgebied Wiekerstraat 5 ligt in een gebied waar nauwelijks sprake is van functiemenging. Het deelgebied wordt dan ook aangemerkt als gebiedstype 'rustige woonwijk'.

5.5.2.5 Stroothuizerweg 16

Het deelgebied Stroothuizerweg 16 ligt in een gebied waar nauwelijks sprake is van functiemenging. Het deelgebied wordt dan ook aangemerkt als gebiedstype 'rustige woonwijk'.

5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake wanneer het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

In voorliggend geval worden bedrijfswoningen tot burgerwoningen bestemd en worden er vijf compensatiewoningen gerealiseerd. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

5.5.3.2 Interne werking

Algemeen

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval worden vijf compensatiewoningen gerealiseerd en wordt één woning verplaatst. De compensatiewoningen en te verplaatsen woning worden aangemerkt als nieuwe milieugevoelige functies.

Loosteresweg 5

In de nabijheid van dit deelgebied bevindt zich enkel een grondgebonden agrarisch bedrijf. Het betreft het grondgebonden agrarische bedrijf aan de Everlostraat 23 op circa 170 meter van het deelgebied. In de handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt voor grondgebonden agrarische bedrijven een richtafstand van 100 meter voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter de wettelijk aan te houden afstanden of berekende geuremissiecontouren bepalend. Als het aspect geur buiten beschouwing gelaten wordt, geldt voor een grondgebonden agrarisch bedrijf een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Het deelgebied ligt op (aanzienlijk) grotere afstand van het grondgebonden agrarische bedrijf, waardoor wordt verwacht dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de compensatiewoningen. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Haarstraat 47

In de nabijheid van het deelgebied bevinden zich verschillende milieubelastende functies. In onderstaande tabel zijn deze functies weergegeven. Daarnaast is in de tabel aangegeven tot welke milieucategorie de functies behoren, welke richtafstand |(met uitzondering van het aspect geur) geldt en wat de daadwerkelijke afstand tot de compensatiewoning en te verplaatsen woning is.

Adres   Functie   Grootste richtafstand o.b.v. gebiedstype 'gemengd gebied' (aspect)   Afstand tot dichtstbijzijnde woning  
Haarstraat 41   Fokken en houden van varkens   30 m (geluid)   110 m  
Haarstraat 43   Sierteelt en/of boomkwekerij   10 m (geluid)   63 m  
Haarstraat 45   Aannemersbedrijf   30 m (geluid)   35 m  
Haarstraat 47a   Akkerbouwbedrijf   10 m (geluid)   30 m  
Haarstraat 49   Niet grondgebonden agrarisch bedrijf   30 m (geluid)   60 m  
Haarstraat 51   Grondgebonden agrarisch bedrijf   10 m (geluid)   125 m  

* met uitzondering van het aspect geur

Voor alle omliggende functies wordt aan de richtafstand voldaan. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de nieuw te realiseren en te verplaatsen woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft het aspect milieuzoneringen dat de omliggende bedrijvigheid niet verder in haar bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden wordt belemmerd.

Wiekerstraat 5

In de nabijheid van het deelgebied bevinden zich twee agrarische bedrijven. Het gaat om het grondgebonden agrarische bedrijf aan de Rikhofsweg 1 en het niet grondgebonden agrarische bedrijf aan de Ensmanweg op respectievelijk circa 150 meter en 225 meter van de gewenste compensatiewoning.

Als het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten, geldt voor een grondgebonden agrarisch bedrijf een grootste richtafstand van 30 meter. Voor een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf geldt een grootste richtafstand van 50 meter. Het deelgebied ligt op (aanzienlijk) grotere afstand van de nabijgelegen agrarische bedrijven. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de nieuw te realiseren en te verplaatsen woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de omliggende bedrijvigheid niet verder in haar bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden wordt belemmerd.

Stroothuizerweg 16

In de nabijheid van het deelgebied bevinden zich drie agrarisch bedrijven. Het betreft de grondgebonden agrarische bedrijven aan de Stroothuizerweg 9 en Stroothuizerweg 18 en het gemengde agrarische bedrijf aan de Berghum 5. De grondgebonden agrarische bedrijven aan de Stroothuizerweg 9 en 18 bevinden zich op respectievelijk 200 meter en 120 meter van de compensatiewoning. Het gemengde agrarische bedrijf aan de Berghum 5 bevindt zich op circa 200 meter van de compensatiewoning.

Als het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten, geldt voor een grondgebonden agrarisch bedrijf een grootste richtafstand van 30 meter. Voor een gemengd agrarisch bedrijf geldt een grootste richtafstand van 50 meter. Het deelgebied ligt op (aanzienlijk) grotere afstand van de nabijgelegen agrarische bedrijven. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de nieuw te realiseren woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de omliggende bedrijvigheid niet verder in haar bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden wordt belemmerd.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object.

Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

De Wgv bevat een regeling (art. 14, lid 2 en 3) voor ondermeer voormalige bedrijfswoningen en compensatiewoningen in het kader van Rood voor rood. Het tweede lid van artikel 14 luidt:

Voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd:

  • op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij;
  • in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij, en;
  • in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij;

ten minste 100 meter indien de woning binnen de bebouwde kom is gelegen en ten minste 50 meter indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

5.6.2 Situatie plangebied

Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van een nieuwe geurgevoelige functies. Het gaat om de te realiseren compensatiewoningen en de te verplaatsen woning.

5.6.2.1 Loosteresweg 5

Nabij het deelgebied bevindt zich één grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Everlostraat 23. Het agrarische bedrijf ligt op circa 170 meter van het deelgebied. Hiermee wordt ruim aan de vaste afstand van 50 meter voldaan. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen. Omgekeerd wordt het agrarische bedrijf niet in haar bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.

5.6.2.2 Haarstraat 47

Nabij het deelgebied bevinden zich een drietal veehouderijen. Het gaat om de Haarstraat 41, 49 en 51. Zoals uit 5.5.3.2 blijkt, bevinden deze veehouderijen zich op meer dan 50 meter van de compensatiewoning en de te verplaatsen woning. Er wordt dan ook aan de minimale afstand van 50 meter voldaan. Omliggende agrarische bedrijven worden daarmee niet in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.

Ten aanzien van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen wordt opgemerkt dat enkel ter plaatse van de veehouderij aan de Haarstraat 49 sprake is van het houden van dieren waar een geurnorm is vastgesteld. Het betreft echter een beperkt aantal dieren (28 vleesstieren en twee stuks vrouwelijk jongvee), dat de vaste afstandscontour van 50 meter maatgevend is in de bepaling van het woon- en leefklimaat. Aangezien de woningen op grotere afstand dan 50 meter van het bouwvlak van de Haarstraat 49 komen te liggen, wordt geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit geldt ook ten aanzien van de omliggende grondgebonden veehouderijen.

5.6.2.3 Wiekerstraat 5

Nabij het deelgebied bevindt zich een grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Rikhofsweg 1 en een niet grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Ensmanweg 4. Deze agrarische bedrijven liggen respectievelijk op circa 150 meter en 225 meter van het deelgebied. Hiermee wordt ruim aan de vaste afstand van 50 meter voldaan. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning. Omgekeerd worden de agrarische bedrijven niet in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.

5.6.2.4 Stroothuizerweg 16

Nabij het deelgebied bevinden zich twee grondgebonden agrarische bedrijven aan de Stroothuizerweg 9 en Stroothuizerweg 18 en een gemengd agrarisch bedrijf aan de Berghum 5. De grondgebonden agrarische bedrijven aan de Stroothuizerweg 9 en 18 bevinden zich op respectievelijk 200 meter en 120 meter van de compensatiewoning. Het gemengde agrarische bedrijf aan de Berghum 5 bevindt zich op circa 200 meter van de compensatiewoning.

Hiermee wordt ruim aan de vaste afstand van 50 meter voldaan. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning. Omgekeerd worden de agrarische bedrijven niet in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Nederland heeft de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Wet natuurbescherming verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. In de onderstaande tabel is de afstand van de deelgebieden tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied weergegeven.

Deelgebied   Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied   Afstand tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied  
Loosteresweg 5   Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek   2 kilometer  
Haarstraat 47   Lemselermaten   1,2 kilometer  
Wiekerstraat 5   Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek   920 meter  
Stroothuizerweg 16   Dinkelland   1,2 kilometer  

Gelet op de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de afstand tot Natura 2000-gebieden wordt gesteld dat er als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen sprake is van (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Door het beëindigen van de varkenshouderij aan de Haarstraat 47 is er mogelijk zelfs sprake van een afname van de stikstofdepostie op Natura 2000-gebieden.

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. In onderstaande tabel is de afstand van de deelgebieden tot NNN-gebieden weergegeven.

Deelgebied   Afstand tot dichtstbijzijnde NNN-gebied  
Loosteresweg 5   20 meter  
Haarstraat 47   600 meter  
Wiekerstraat 5   20 meter  
Stroothuizerweg 16   1,2 kilometer  

De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor de voorgenomen activiteit geen negatief effect op gebieden buiten het plangebied heeft. De voorgenomen activiteit heeft daarom geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd voor deelgebied Loosteresweg 5 (zie Bijlage 7) en voor de deelgebieden Haarstraat 47 en Wiekerstraat 5 (zie Bijlage 8). In de komende subparagraaf worden de belangrijkste conclusies van deze onderzoeken uiteengezet. Deelgebied Stroothuizerweg 16 is niet onderzocht, aangezien hier geen fysieke ingrepen worden gepleegd die een negatief effect op de aanwezige natuurwaarden kunnen hebben.

5.7.3.2 Situatie plangebied

Loosteresweg 5

Het deelgebied behoort tot het functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. In hoofdzaak benutten algemene- en weinig kritische amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten de deelgebieden als functioneel leefgebied en benutten sommige vogelsoorten de bebouwing als nestplaats. Vleermuizen benutten de deelgebieden als foerageergebied, maar bezetten er geen vaste verblijfplaats. De amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten benutten het plangebied mogelijk als foerageergebied, terwijl sommige muizensoorten de deelgebieden ook benutten als voortplantingslocatie.

De voorgenomen activiteit heeft geen wettelijke consequenties in het kader van de Wnb voor deze soorten. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden. Van de in de deelgebieden nestelende vogelsoorten zijn alleen de bezette nesten beschermd. Niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het slopen van bebouwing, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is september-februari. De te slopen gebouwen in de drie deelgebieden worden als een ongeschikte verblijfplaats voor vleermuizen beschouwd. De gebouwen beschikken niet over een holle spouw en andere potentiële verblijfplaatsen ontbreken. Vleermuizen benutten de buitenruimte in de deelgebieden als foerageergebied, maar deze functie wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteit niet aangetast.

Haarstraat 47 en Wiekerstaat 5

De deelgebieden behoren vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied al
foerageergebied en mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of
voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels.

In de deelgebieden nestelen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. In deelgebied Haarstraat 47 nestelen huiszwaluwen aan de gevel van een stal. De nestplaats van een huiszwaluw is jaarrond beschermd. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Werkzaamheden die leiden tot het beschadigen of vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode uitgevoerd te worden. Om de schuur, waaraan de huiszwaluwen nesten, te mogen slopen is een ontheffing vereist. Gelet op de aanwezigheid van een geschikte schuur naast de huidige nestplaats, is er geen aanleiding te veronderstellen dat de ontheffing niet verleend zal worden. De kolonie kan zich immers handhaven op het erf, mits ze verkassen naar een andere schuur. Gelet op de bouwstijl, lijkt deze geschikt om benut te worden als nestplaats door de huiszwaluwen.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een (winter)rust- en/of
voortplantingslocatie in de deelgebieden bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. De functie van de deelgebieden als foerageergebied is voor de in de deelgebieden voorkomende amfibieën-, vogel- en grondgebonden zoogdiersoorten niet beschermd. De (beperkte) functie van de deelgebieden als foerageergebied voor vleermuizen wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.

5.7.4 Conclusie

Er wordt een activiteitenplan opgesteld ten behoeve van de ontheffingsaanvraag voor de sloop van de schuur aan de Haarstraat 47. Indien bezette nesten beschermd worden, zijn verder geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten. Er worden daarnaast geen negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Het aspect ecologie vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Beoordeling

Loosteresweg 5

Het deelgebied ligt in een gebied met middelmatige archeologische verwachting op basis van de Archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland, waardoor gebieden kleiner dan 5.000 m2 vrijgesteld zijn van onderzoek. De voor dit deelgebied benodigde bodemingrepen blijven ruim onder deze oppervlakte.

Haarstraat 47

Het deelgebied ligt in een gebied met hoge archeologische verwachting op basis van de Archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland, waardoor gebieden kleiner dan 2.500 m2 vrijgesteld zijn van onderzoek. De voor dit deelgebied benodigde bodemingrepen blijven ruim onder deze oppervlakte.

Wiekerstraat 5

Het deelgebied ligt in een gebied met hoge en middelmatige archeologische verwachting op basis van de Archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland, waardoor gebieden kleiner dan respectievelijk 2.500 m2 en 5.000 m2 vrijgesteld zijn van onderzoek. De voor dit plan benodigde bodemingrepen blijven ruim onder deze oppervlakte.

Stroothuizerweg 16

Het deelgebied ligt in een gebied met hoge archeologische verwachting op basis van de Archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland, waardoor gebieden kleiner dan 2.500 m2 vrijgesteld zijn van onderzoek. De voor dit deelgebied benodigde bodemingrepen blijven ruim onder deze oppervlakte.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Beoordeling

Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten of bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van de plangebieden is er eveneens geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat geen archeologisch onderzoek benodigd is en geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Situatie projectgebied
5.9.2.1 Artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 900 meter afstand van het plangebied. In paragraaf 5.7.2.1 is, gezien de afstand tot het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied, de aard en omvang van de ontwikkeling op de betreffende locatie en de invulling van het tussenliggende gebied met infrastructuur en bebouwing (barrièrewerking), geconcludeerd dat er ten aanzien van het plangebied geen sprake is van significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voorliggend bestemmingsplan wordt aangemerkt als een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projceten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling ligt ruim beneden de drempelwaarde. Voorliggend bestemmingsplan is dan ook niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Een stedelijk ontwikkelingsproject wordt als volgt omschreven:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Uit voorgaande volgt dat de bouw van vijf woningen in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. In voorliggend geval is er sprake van de sloop van een aanzienlijke hoeveelheid bebouwing en het realiseren van vijf woningen op bestaande erven. De voorgenomen ontwikkeling kan dan ook niet worden aangeduid als stedelijke ontwikkeling. Daarnaast blijkt uit Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Het Besluit m.e.r. is dan ook niet van toepassing. Het opstellen van een aanmeldnotitie m.e.r. is dan ook niet benodigd.

5.9.3 Conclusie

Er zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De watertoets is voor alle afzonderlijke deelgebieden uitgevoerd. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De standaard waterparagrafen behorende bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 9 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: in dit artikel is het strijdig gebruik geregeld en de voorwaardelijke verplichting opgenomen;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven gebruiksmogelijkheden;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: omgevingsvergunningenstelsel;
  • Wijzigingsbevoegdheden: onder welke voorwaarden mag de bestemming worden gewijzigd.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Deze regel is opgenomen om ten aanzien van geluidsgevoelige objecten een bepaalde afstand tot wegen te garanderen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.

In dit artikel worden de overige regels beschreven. Deze regels gaan in op de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen en de geldende parkeerregels.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

'Agrarisch - 2' (Artikel 3)

Het deelgebied Haarstraat 47 is deels bestemd als 'Agrarisch - 2', namelijk daar waar het akkerbouwbedrijf behouden blijft en daar waar geen bebouwing staat of wordt gerealiseerd. De voor 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor een akkerbouwbedrijf, het agrarisch gebruik en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Ook zijn hier onder andere wegen en paden toegestaan, evenals daarbijbehorende gebouwen en overkappingen, bedrijfswoningen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Gebouwen, overkappingen en bedrijfswoningen mogen enkel ter plaatse van een bouwvlak worden gebouwd. Er zijn onder meer regels gesteld aan de bouw- en goothoogte, dakhelling en oppervlakte.

'Verkeer' (Artikel 4)

De verkeersbestemming in deelgebied Loosteresweg 5 is uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2010" overgenomen. De gronden zijn onder meer bestemd voor (onsluitings)wegen, paden, parkeervoorzieningen en de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

'Wonen' (Artikel 5)

Er is een woonbestemming toegekend aan de te realiseren compensatiewoning en de te verplaatsen woning aan de Haarstraat 47. Daarnaast is de woonbestemming aan de Stroothuizerweg 16 uitgebreid, zodat hier ruimte is voor het realiseren van een bijgebouw. In de deelgebieden Loosteresweg 5, Wiekerstraat 5 en Stroothuizerweg 16 zijn de bouwmogelijkheden in de woonbestemmingen daarnaast aangepast, zodat hier compensatiewoningen gerealiseerd kunnen worden.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en de daarbijbehorende tuinen, erven en terreinen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Per bestemmingsvlak mag ten hoogste één woning worden gebouwd, dan wel het op de verbeelding aangegeven aantal. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend ter plaatse van de situering van bestaande hoofdgebouwen, dan wel ter plaatse van een bouwvlak toegestaan. De inhoud van een woning mag ten hoogste 750 m³ bedragen, tenzij de bestaande inhoud van een woning meer bedraagt dan 750 m³, in welk geval de inhoud van een woning binnen een hoofdgebouw ten hoogste de bestaande inhoud mag bedragen.

De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw mag ten hoogste 100 m² bedragen, tenzij anders op de verbeelding aangegeven. In dat geval mag de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven oppervlakte bedragen.

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1,00 m mag bedragen, tenzij het gaat om erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw. Dan mag de hoogte ten hoogste 2,00 m mag bedragen. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 m bedragen.

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bouwwerken zonder de sloop van de in Bijlage 3 aangeduide bouwwerken en zonder het treffen en instandhouden van de in Bijlage 2, Bijlage 4 en Bijlage 5 opgenomen landschapsmaatregelen, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

'Waarde - Essen' (Artikel 6)

De voor Waarde - Essen aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle essen en steilranden met daarbijbehorende beplanting.

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijde, met uitzondering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen binnen de bouwvlakken van agrarische bouwpercelen, geldt dat een op grond van de andere daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, of uitbreiding of vergroting daarvan, mag slechts worden gebouwd. c.q. worden toegestaan, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische en cultuurhistorische waarden van de gronden.

'Waarde - Landschap' (Artikel 7)

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behalve voor zover bestaand, worden gebouwd.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Dinkelland. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemers ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' opgesteld. Hierin is opgenomen dat indien de gemeente over een eigen kwaliteitskader beschikt dat in lijn is met het Werkboek KGO en de Omgevingsvisie er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden.

De provincie Overijssel biedt gemeenten de gelegenheid om een eigen beleidsinvulling te gegeven aan het KGO-beleid. De beleidsnota "Rood voor Rood beleid Dinkelland 2015" is een afgeleide van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (artikel 2.1.6) en valt zodoende onder de reikwijdte van deze regelgeving. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de gemeentelijke Rood voor Rood regeling. Voorliggende ontwikkeling is passend binnen het gemeentelijke kwaliteitskader. Voor het overige worden geen provinciale belangen geraakt. Provinciaal vooroverleg is niet noodzakelijk.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

9.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 29 mei 2020 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er één zienswijze ingediend die tot een wijziging in het plan heeft geleid. Bijlage 4 van de planregels is hierbij aangepast. Naar aanleiding van de aanpassing van bijlage 4 van de planregels is ook de woonbestemming aan de Haarstraat 47 naar het noordoosten verplaatst, zodat de uitgangspunten van bijlage 4 van de planregels in de verbeelding doorwerken. Daarnaast is een bouwvlak opgenomen ter plaatse van de te realiseren compensatiewoningen, waarmee in de regels wordt geregeld dat de compensatiewoningen binnen een bouwvlak gerealiseerd dienen te worden. Daarnaast is aan artikel 5.2.2 sub b toegevoegd dat het ter plaatse van de Haarstraat 47 is toegestaan een bijgebouw voor de voorgevel te realiseren om aan bijlage 4 van de planregels te kunnen voldoen ten aanzien van de situering van het bijgebouw bij de noordelijke woning. Voor een verdere toelichting wordt naar de als Bijlage 10 opgenomen reactienota verwezen.

Het bestemmingsplan wordt gewijzigd vastgesteld.