direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Casterhoven, Deelplan B, fase 7
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het plan

Op 27 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het Structuurplan Casterhoven vastgesteld. Dit structuurplan beschrijft een uitbreidingswijk met een oppervlakte van 30,6 hectare aan de zuidzijde van de kern Kesteren. De uitbreidingswijk heeft de naam Casterhoven gekregen en bestaat uit een deelplan A (ten oosten van de Hoofdstraat) en deelplan B (ten westen van de Hoofdstraat). Om beter in te kunnen spelen op de actuele behoefte en daarmee het risico voor de ontwikkelende partijen te beperken, is er later voor gekozen de wijk in kleinere fasen uit te werken en te ontwikkelen.

Inmiddels zijn de fasen die samen deelplan A vormen voor een deel gerealiseerd en voor een deel in aanleg. Het is nu de bedoeling deelplan B ter hand te nemen. In dit kader is het plan ontwikkeld voor de realisatie van een nieuwe woonbuurt met maximaal 140 woningen. Dit plan staat bekend als Casterhoven fase 7.

Onderhavig bestemmingsplan heeft tot doel om de realisatie van Casterhoven fase 7 mogelijk te maken.

Omdat de beoogde ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan ‘Witte vlekken’ niet is toegestaan, wordt het voorliggende bestemmingsplan in procedure gebracht.

1.2 Ligging plangebied

Onderhavig plangebied betreft een gebied direct aan de westzijde van de Hoofdstraat. Het betreft de kadastrale percelen Gemeente Kesteren, sectie C, nummer 1012 (deels) en 23. Het plangebied is ca. 5,8 ha groot. Op onderstaande kaartbeeld is het plangebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0001.png"

Afbeelding 1.1: globale ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldende plannen

Voor de in het bestemmingsplan begrepen gronden vigeren thans de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan 'Witte vlekken', vastgesteld door de gemeenteraad op 12 september 2013;

Strijdigheid met de vigerende bestemmingsplannen

Witte vlekken

In dit bestemmingsplan heeft het plangebied grotendeels de bestemming 'Agrarisch'. Hier is het agrarische gebruik toegestaan.

De sloten hebben de bestemming 'Water' en worden omgeven door een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen', die tot doel hebben het beheer van de sloten te waarborgen.

Ten slotte is voor het grootste deel van het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. Een klein deel ligt verder in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. De regeling beoogt mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. Op grond hiervan geldt dat bij bouwplannen groter dan respectievelijk 500 m2 en 2.000 m2 vooraf archeologisch onderzoek nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede uit verbeelding bestemmingsplan Witte vlekken met globale aanduiding plangebied (rode streeplijn)

Toetsing

Onderhavig plan is binnen de hoofdzakelijk geldende archeologische bestemming niet mogelijk.

Parapluregeling Archeologie

Op grond van dit plan geldt voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Archeologisch onderzoek is nodig bij bouwplannen groter dan 1.000 m2. Voor een klein deel geldt een aanduiding 'overige zone - aangetast'; hier geldt dat de bodem tot 50 cm onder maaiveld is aangetast; hiervoor geldt de onderzoeksverplichting niet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0003.png"

Afbeelding 1.3: Uitsnede uit verbeelding bestemmingsplan 'Parapluregeling Archeologie'

Toetsing

Onderhavig plan is binnen de algemeen geldende bestemming 'Agrarisch' niet mogelijk. Om die reden is een nieuw bestemmingsplan benodigd. In dit bestemmingsplan wordt de bouw van woningen alsmede de aanleg van de wegen en openbare ruimte mogelijk gemaakt.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Geschiedenis

Het landschap van de Betuwe is gevormd door de rivieren. Na de laatste ijstijd ongeveer tienduizend jaar geleden werden de toenmalige Rijn en Maas door de ontstane stuwwallen gedwongen in westelijke richting te stromen. Door het afzetten van grotere bestanddelen, zoals grof zand en grind werden aan beide zijden van de rivieren oeverwallen gevormd. Verder van de rivier af konden de lichtere (klei)deeltjes bezinken, waardoor komgebieden ontstonden.

De geschiedenis van de mens in het rivierenland gaat terug tot in de 14e eeuw. Toen vond de eerste bedijking van de rivieren plaats en werden parallel daaraan wegen aangelegd. De hoger gelegen oeverwallen bleken geschikt voor het bouwen van woningen, maar ook voor de landbouw. Van oudsher ontwikkelde zich hier de laanboomteelt en de teelt van hard en zacht fruit. In tegenstelling tot de oeverwallen vond in de kommen oorspronkelijk geen bebouwing plaats. De kommen bestaan nog steeds overwegend uit grasland en worden gebruikt voor weidebouw en de melkveehouderij.

De kern Kesteren is eveneens ontstaan op een oeverwal en heeft zich voornamelijk in westelijke richting ontwikkeld. Eerst in de vorm van lintbebouwing en in de 20e eeuw werden de tussenliggende ruimten ingevuld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0004.png"

Afbeelding 2.1: Historische kaarten met globale aanduiding plangebied (lichtblauwe contour)

Wijdere omgeving

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de wijdere omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0005.png"

Afbeelding 2.2.: Kaartbeeld wijdere omgeving

Zoals uit de vorige paragraaf al volgt wordt de karakteristiek van het landschap bepaald door de lijnstructuren in de oostwestrichting. Het betreffen de grote structuren van de rivieren Rijn en Waal, de spoorlijn Tiel-Arnhem en later de autosnelweg A15, waarlangs nog weer later de Betuwespoorlijn is aangelegd. De provinciale weg N233 en de Hoofdstraat vormen de belangrijkste noord/zuid-structuren. De Hoofdstraat is een historische structuurlijn, zoals ook uit de historische kaarten blijkt.

De spoorlijn Tiel-Arnhem is tot voor kort de zuidelijke barrière van de kern Kesteren geweest. De uitbreidingswijk Casterhoven vormt de eerste planmatige ontwikkeling ten zuiden daarvan.

Directe omgeving plangebied

Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0006.png"

Afbeelding 2.3: Bestaande situatie directe omgeving plangebied

Het onderhavige plangebied, dat een deel vormt van Casterhoven deelplan B, ligt grotendeels op een oeverwal. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de spoorlijn Tiel-Arnhem. Aan de oostzijde vormt de Hoofdstraat de begrenzing. Aan de westzijde grenst het plangebied aan het hoofdzakelijk open en onbebouwde landelijke gebied.

Het plangebied heeft in de oorspronkelijke situatie in hoofdzaak een agrarische functie in de vorm van fruitteelt en boomkwekerijen en grasland. Het plangebied is in de bestaande situatie vrijwel geheel onbebouwd.

De bebouwing ten behoeve van deze agrarische functie is gesitueerd langs de Hoofdstraat. Langs de Hoofdstraat bevinden zich naast woningen nog enkele andere functies. Aan de zuidzijde van het plangebied is een school gerealiseerd.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Beschrijving Casterhoven

Op 27 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het Structuurplan Casterhoven vastgesteld (zie ook paragraaf 3.4.2 en Bijlage 1). Dit Structuurplan dient als grondslag voor het stedenbouwkundig plan Casterhoven Deelplan B en voor de vertaling hiervan in de hierop volgende bestemmingsplannen, waaronder voorliggend bestemmingsplan.

Stedenbouwkundige hoofdstructuur

In het Structuurplan Casterhoven is een stedenbouwkundige hoofdstructuur opgenomen. Deze is weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0007.png"

Afbeelding 2.4: Hoofdstructuur Casterhoven zoals opgenomen in structuurplan Casterhoven 2008

Ruimtelijke opbouw

Met het doel een zowel afwisselende als samenhangende woonwijk te krijgen is het gebied in zones verdeeld. De zones zijn gerelateerd aan de hoofdstructuur en krijgen elk een eigen uitstraling. Onderstaande afbeelding geeft de zones weer.

Hierna vindt een omschrijving per zone plaats.

De knopen

Op de snijpunten en uiteinden van de lanen en singels zijn de knopen in de hoofdstructuur gesitueerd. De knopen bieden plaats aan de maatschappelijke voorzieningen, bebouwingsaccenten en de belangrijkste openbare ruimtes. In de oorspronkelijke plannen voor Casterhoven was op de centrale knoop in deelgebied A een schoollocatie bedacht en op de centrale knoop in deelgebied B (ter hoogte van onderhavig plangebied) het nieuwe gemeentehuis. Daar wordt geen invulling meer aangegeven; de school is inmiddels op een andere plaats gerealiseerd en het nieuwe gemeentehuis in de kern Opheusden. Dit geeft ruimte voor een alternatieve invulling voor dit gebied.

De lanen

De diagonale lanenstructuur onderscheidt zich van de noordzuidgerichte singelstructuur. De lanen en de singels vormen gelijkwaardige, maar door de oriëntatie ook duidelijk verschillende elementen van de hoofdstructuur. Deze lanen zorgen voor samenhang binnen de buurt en verbinden deelplannen A en B van Casterhoven met elkaar. Daarnaast hebben de lanen een belangrijke verkeerskundige functie: als hoofdontsluiting voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer.

De singels

De in het stedenbouwkundig plan opgenomen singels maken de onderliggende landschapsstructuur in de woonbuurt duidelijk herkenbaar. De singel aan de westzijde van deelplan A is een bestaande A-watergang die verbreed is. De overige singels zijn nieuw. Door de zichtlijnen over de singels ontstaan visuele relaties met het landschap en het bestaande dorp. De singels bieden een bijzondere woonkwaliteit, daarnaast hebben de singels ook een belangrijke functie voor de waterberging en de verkeersontsluiting.

Beeldkwaliteitplan

Voor Casterhoven deelplan A en B is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Het beeldkwaliteitplan geeft voor de zones die ook in het stedenbouwkundige plan opgenomen zijn beeldkwaliteitsrichtlijnen. Er worden in het stuk stedenbouwkundige criteria (bijv. rooilijnen), architectonische criteria (bijv. kapvormen, gevels en kleurgebruik) en criteria inzake de openbare ruimte (bijv. verharding, straatmeubilair) gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0008.png"

Afbeelding 2.5: Beeldkwaliteitplan Casterhoven

Huidige stand van zaken

Deelplan A wordt gefaseerd uitgevoerd. Fase 1 is al grotendeels afgerond en fase 2 is in uitvoering. Begin 2020 is gestart met de bouw van de eerste woningen in fase 3. De woningen in fase 4 zijn inmiddels opgeleverd.

2.2.2 Programma

Algemeen

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van fase 7 van Casterhoven. De ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een woonwijk met maximaal 140 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0009.png" Afbeelding 2.6: Indicatief inrichtingsplan ingepast in de omgeving

Uit het kaartbeeld blijkt dat wordt uitgegaan van een stedenbouwkundige invulling waarbij de hoofdontsluiting plaatsvindt op de Hoofdstraat aan de noordzijde van het plangebied. Deze vormt een kruising samen met de belangrijkste ontsluiting van Deelplan A. Aan de zuidzijde sluit de interne ontsluitingsstructuur aan op de wegenstructuur rondom de recent gerealiseerde school. Vooral aan de westzijde wordt voorzien in een watervoorziening, gecombineerd met groen.

Woningbouwprogramma

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 140 nieuwe woningen mogelijk. Om de nodige flexibiliteit te behouden, is het woningbouwprogramma niet in een keurslijf gegoten. Dat betekent dat binnen de bestemming 'Wonen' niet alleen vrijstaande woningen gebouwd kunnen worden, maar ook twee-aaneengebouwde, geschakelde en aaneengebouwde woningen. Bovendien is er een marge aangehouden voor wat betreft het aantal woningen. De definitieve invulling wordt aan de markt overgelaten, met dien verstande dat het aantal woningen nooit meer dan 140 mag bedragen. Ook is per woningtype een minimum en maximum aantal woningen bepaald.

Het concept-plan voorziet momenteel in de volgende woningaantallen:

Woningtype   aantal   percentage  
rij (koop)   63   55%  
rij (huur)   10    
half vrijstaand en geschakeld   38   29%  
vrijstaand   21   16%  
TOTAAL   132   100%  

Tabel 2.1: woningbouwprogramma fase 7

2.2.3 Ruimtelijke ontwikkeling

Stedenbouwkundige uitgangspunten

Het woningbouwplan is de volgende fase van de ontwikkeling voor Casterhoven. Het structuurplan Casterhoven van 27 maart 2008 beschrijft de stedenbouwkundige uitgangspunten voor de totale ontwikkeling. Inmiddels zijn we ruim 10 jaar verder. De fases die reeds ontwikkeld zijn - oostelijk van de Hoofdstraat - zijn ontwikkeld op basis van de in het structuurplan beschreven stedenbouwkundige uitgangspunten. Ook voor fase 7 is de insteek om aan te sluiten op dit structuurplan zodat dit deelplan in ruimtelijke zin verwant blijft aan de rest van Casterhoven en ontworpen wordt in lijn met de stedenbouwkundige gedachte voor het gehele gebied.

Het navolgende kaartbeeld geeft een impressie van de beoogde ontwikkeling. Afhankelijk van de actuele woningbehoefte kan de stedenbouwkundige verkaveling - binnen de flexibiliteit die dit bestemmingsplan biedt - nog enigszins worden bijgesteld, waarbij wel geldt dat aanpassingen binnen de kaders van het stedenbouwkundige plan moet passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0010.jpg"

Afbeelding 2.7: Kaartbeeld stedenbouwkundige opzet Casterhoven deelplan B fase 7

Het structuurplan Casterhoven beschrijft de intentie om Casterhoven enerzijds onderdeel te laten worden van Kesteren en anderzijds aan te laten sluiten bij de kenmerkende landschappelijke structuur ten zuiden van het dorp. Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat de nieuwe wijk door zijn grote omvang onderdeel wordt van dorp en geen anoniem en in zichzelf gekeerd woongebied wordt zonder karakter en identiteit. De hoofdlijnen van het structuurplan zijn vertaald in een aantal ruimtelijke elementen; de Randen, de Singels, de Lanen en de Knopen. Als laatste wordt de wijze waarop met de architectuur van de woningen en gebouwen en uitstraling en kwaliteit van het openbaar gebied moet worden omgegaan (de beeldkwaliteit) beschreven. Hieronder wordt per ruimtelijk element beschreven welke stedenbouwkundige uitgangspunten voor fase 7 van Casterhoven zijn gehanteerd.

De Randen

Fase 7 is aan de noordzijde onderdeel van de rand die in het Structuurplan is beschreven als "spoorzone". In het structuurplan is water en groen gepland. In fase 7 is hier rekening mee gehouden. De bestaande watergang blijft behouden. In het stedenbouwkundig plan is de keuze gemaakt de wijk met voorgevels te begrenzen zodat de wijk een gezicht en een "voorzijde" krijgt. De oostelijke grens van fase 7 is de bestaande Hoofdstraat. Uitgangspunt is dat het diverse karakter van bebouwing blijft bestaan. Omdat slechts een klein deel van het plangebied is gelegen aan de Hoofdstraat en er dus maar een incidentele ontwikkeling aan de Hoofdstraat met dit bestemmingsplan wordt toegestaan is elk grondgebonden woningtype aan deze rand denkbaar.

De Singels

De Singels van Casterhoven zijn de onderdelen in de ruimtelijke structuur die de onderliggende landschappelijke structuur in de wijk zichtbaar maken. Het zijn langgerekte noord-zuid georiënteerde watergangen. De westelijke grens van fase 7 is een Singel. In het stedenbouwkundig plan is de Singel op een aantal plaatsen zichtbaar gemaakt zodat de singel ook in deze fase ervaren kan worden. Met het oog op een eventueel toekomstige afronding van Casterhoven, westelijk van het plangebied is een mogelijkheid gerealiseerd voor het doorzetten van de Laan.

De Lanen

De lanen in Casterhoven zorgen ervoor dat de stedenbouwkundige structuur zich kan onderscheiden van de Singels. Ook zorgen de lanen voor een ruimtelijke verbinding tussen het oostelijk en westelijk deel van de wijk. In het stedenbouwkundig plan voor fase 7 is ter hoogte van het eindpunt van de laan oostelijk van de Hoofdstraat de entree gemaakt. Vanaf dit punt vertrekt de laan in westelijke richting. Bij de entree aan de Hoofdstraat wordt ruimte geboden zodat fase 7 zichtbaar wordt. Op die manier wordt fase 7 onderdeel van de bestaande structuur van Kesteren en wordt recht gedaan aan de voorwaarde uit het Structuurplan om Casterhoven onderdeel te laten worden van Kesteren. De laan in fase 7 heeft een ruimer profiel dan de overige woonstraten.

De Knopen

De knopen in Casterhoven zorgen voor oriëntatie en herkenning. Op het snijvlak van de laan met de Hoofdstraat heeft het Structuurplan een primaire knoop voorzien. Hier zou ruimte zijn voor nieuwe maatschappelijke functies en was voorheen het gemeentehuis voorzien. Dit is niet meer aan de orde, aangezien het nieuwe gemeentehuis inmiddels in Opheusden is gerealiseerd. Ook de realisatie van andere maatschappelijke functies ligt niet voor de hand, onder meer omdat inmiddels veel energie gestoken wordt in het bestaande centrum van Kesteren, noordelijk aan de Hoofdstraat. Het invullen van de knoop met een voorziening is daarom niet meer voorstelbaar. De gemeente vindt het wel belangrijk dat er op de locatie van de knoop een herkenningspunt wordt gepland. Bij de entree van fase 7 is daarom in het stedenbouwkundig plan binnen de bestaande lintstructuur van de Hoofdstraat ruimte gecreëerd. Deze onderbreking van de lintstructuur is van wezenlijk belang om aan de uitgangspunten van het structuurplan te kunnen blijven voldoen om zo een wijk te realiseren dat onderdeel is van (de stedenbouwkundige structuur van) Kesteren.

Beeldkwaliteitplan

Het Structuurplan geeft op hoofdlijnen richting aan de architectuur. Voor deelplan A van Casterhoven is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Voor deelplan B - waar ook fase 7 toe behoort - is eveneens een beeldkwaliteitplan opgesteld, dat als bijlage 1 bij de regels is opgenomen.

De stedenbouwkundige opzet voor fase 7 komt voort uit het Structuurplan (2008) voor de hele ontwikkeling van Casterhoven. De verschillende elementen die hierin benoemd zijn, zoals de oost-west georiënteerde lanen, de noord-zuid georiënteerde singels en knopen op snijpunten van singels en lanen, komen ook terug in het stedenbouwkundig plan. Het beeldkwaliteitplan voor fase 7 borduurt voort op het beeldkwaliteitplan dat voor de eerdere fases van Casterhoven is opgesteld, zodat de samenhang in Casterhoven is gewaarborgd.

In fase 7 is één centrale laanstructuur aanwezig. De laan functioneert als hoofdverbinding binnen het plangebied. Aan de westzijde van het plangebied ligt een singel. Singels maken de onderliggende landschapsstructuren herkenbaar in de woonwijk en functioneren daarnaast als zichtassen. De hoofdentree van de wijk en het einde van de centrale laan worden gemarkeerd door zogenaamde knopen. Knopen zijn een centraal punt binnen de stedenbouwkundige opzet en de uitstraling van de bebouwing heeft hier een eigen, unieke uitstraling. Aan de Hoofdstraat worden vrijstaande woningen gerealiseerd die onderdeel gaan uitmaken van een langer historisch lint. Hier komt de individualiteit van de bebouwing goed tot uitdrukking. De overige straten binnen het plan zijn onderdeel van de woonvelden en hebben een planmatige opzet met dorpse uitstraling.

De inrichting van de openbare ruimte draagt bij aan de gewenste uitstraling van een landelijke woonwijk. De verharding vormt een rustig beeld, (blok)hagen en bomen geven de straten een groene uitstraling. Groene pleintjes, onder andere bij de knopen, worden ingericht als aangename groene verblijfsplekken met natuurlijke speelaanleidingen.

Duurzaamheid

Inleiding

Het begrip duurzaamheid is een containerbegrip. De basis van het begrip duurzaamheid is in 1987 gelegd in het VN-rapport "Our common future" van de commissie Brundlandt. In 1998 zijn de begrippen People, Planet en Profit hieraan toegevoegd, waarmee verwezen wordt naar de sociaal-culturele, de natuurlijk-ecologische en de economische aspecten. Een ontwikkeling is duurzaam wanneer de drie P's in balans zijn.

Duurzame ruimtelijke ontwikkeling

In het voorgaande is, zonder dat expliciet te noemen, al aandacht besteed aan de begrippen People en Profit. Het woningbouwprogramma is/wordt namelijk afgestemd op de daadwerkelijke behoefte. Er wordt niet gebouwd voor leegstand, maar er is nu al zicht op toekomstige bewoning. Dit heeft tevens een positief effect op de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Ten behoeve van het begrip Planet heeft de gemeente Neder-Betuwe de Nota Duurzaamheid vastgesteld (2010). Hierin zijn intenties opgenomen tot duurzaamheid in de gemeentelijke bouwprojecten en bestaande gebouwen. Tevens is een werkwijze opgenomen waarop de gemeente het duurzaam bouwen door derden stimuleert. Een mogelijkheid daarbij is het voorschrijven van strengere energieprestatienormen (EPC) dan het Bouwbesluit oplegt. Daarvoor zal de gemeente al in een vroeg stadium in overleg treden met ontwikkelaars. Heden ten dage is het niet de vraag óf sprake is van duurzaam bouwen, maar op welke wijze het duurzaam bouwen wordt ingevuld, de mogelijkheden die de ontwikkelingslocatie biedt meenemende.

De bouw van de uitbreidingswijk Casterhoven vindt plaats in nauw overleg tussen gemeente en ontwikkelaar. Het aspect Duurzaam bouwen staat hierbij op de agenda.

2.2.4 Ontsluiting en parkeren

Verkeer en ontsluiting

Totaaladvies Casterhoven

In 2008 heeft Megaborn een totaaladvies opgesteld voor de verkeersontsluiting van de nieuwe woonwijk Casterhoven te Kesteren op basis van de toenmalige uitgangspunten. In 2015 heeft Megaborn, gezien gewijzigde planuitgangspunten een aanvullend advies opgesteld inzake de aansluiting van de nieuwe wijk op de bestaande straten. Het onderzoek is als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd. Kruispunt 1 (zie onderstaand afbeelding) is nog niet definitief vormgegeven, maar is voor onderhavig plan minder van belang. Voor onderhavig plan is met name het advies inzake kruispunt 2 en 3 van belang. Kruispunt 2 moet nog aangelegd worden en definitief uitgewerkt worden. Kruispunt 3 is inmiddels al wel in zijn definitieve vorm aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0011.png"

Afbeelding 2.8: ligging onderzochte kruispuntlocaties door Megaborn

  • Inzake kruispunt 2 wordt geconcludeerd dat op deze locatie een voorrangskruispunt met twee middengeleiders in de Hoofdstraat de meest geschikte kruispuntoplossing is.
  • Inzake kruispunt 3 wordt geconcludeerd dat hier de voorkeur uitgaat naar een rotonde, die tevens werkt als snelheidsremmer. Dit kruispunt is inmiddels gerealiseerd in de vorm van een rotonde.

Uit het onderzoek blijkt dat het gehele plan Casterhoven verkeerskundig inpasbaar is.

Verkeer en ontsluiting bij onderhavig plan

Onderhavig plan zal worden aangesloten op de Hoofdstraat. Dit is conform de wegcategorisering van de gemeente Neder-Betuwe een 50 km/u weg. In het onderzoek van Megaborn zijn de bestaande en toekomstige verkeersintensiteit op de Hoofdstraat in beeld gebracht. Uit het onderzoek blijkt dat de toename van de verkeersintensiteiten inpasbaar is. Het onderzoeksrapport doet aanbevelingen over de vormgeving van de kruispunten.

De hoofdstructuur van lanen en singels is in de planregels en op de verbeelding opgenomen.

Aansluiting op mogelijk volgende fase Casterhoven

Onderhavig plan maakt het mogelijk dat er mogelijk te zijner tijd westelijk van het plangebied nog een volgende fase van Casterhoven wordt gerealiseerd. In de groenstructuur die in de lijn ligt van de centrale singel, is om die reden ook middels een aanduiding 'verkeer' een eventuele verkeersverbinding toegestaan.

Parkeren

Nota parkeren

In mei 2017 heeft de gemeente Neder-Betuwe de Nota Parkeernormen 2017 vastgesteld. Deze nota bevat naast parkeernormen ook een handleiding voor het berekenen van de parkeercapaciteit (onder meer rekenfactoren parkeren eigen terrein).

In lid 9.5 is een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de parkeernormen van de gemeente Neder-Betuwe als uitgangspunt dienen. Deze parkeernormen zijn als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0012.png"

Tabel 2.2: parkeernormen

Hoeveel parkeerplaatsen specifiek nodig zijn wordt bepaald door het woningtype. Voor ieder woningtype geldt immers een andere parkeernorm. De toekomstige parkeerbehoefte is dan ook afhankelijk van het definitieve programma en de stedenbouwkundige uitwerking. Zodoende is in de regels een dynamische verwijzing naar het gemeentelijke parkeerbeleid opgenomen. Daarmee is de realisatie van voldoende parkeergelegenheid te allen tijde gewaarborgd.

Parkeren in onderhavig plan

Voor de beoogde ontwikkeling gelden de parkeernormen zoals hiervoor genoemd. Uitgaande van de meest recente stedenbouwkundige verkaveling bedraagt de totale parkeerbehoefte ten behoeve van de ontwikkeling 327 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte is weergegeven in onderstaande tabel:

Onderdeel   Aantal   woningtype   parkeernorm   Parkeerplaatsen  
Vrijstaand   21   koop, vrijstaand   2,7 p.p./woning   56,7 p.p.  
Halfvrijstaand (en geschakeld)   38   koop, twee-onder-een-kap   2,6 p.p./woning   98,8 p.p.  
Rij (koop)   63   koop, tussen/hoek   2,4 p.p./woning   151,2 p.p.  
Rij (huur)   10   huurhuis, sociale huur   2 p.p./woning   20 p.p.  
Totaal   326,7 p.p.  

Tabel 2.3: Parkeerbehoefte

Op basis van de meest recente stedenbouwkundige onderlegger is het aantal parkeerplaatsen in het plangebied inzichtelijk gemaakt. In totaal worden er 336 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 121 parkeerplaatsen op eigen terrein (gecorrigeerd) en 215 parkeerplaatsen in openbaar gebied. Zodoende wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Indien het programma bij de definitieve uitwerking van het woongebied wijzigt, dienen de hiervoor genoemde parkeernormen uit de 'Nota parkeernormen' als uitgangspunt voor het bepalen van de parkeerbehoefte. Op deze manier wordt te allen tijde voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarnaast is in de regels bepaald dat bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen tenminste twee parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd en in stand gehouden.

Toetsing van het stedenbouwkundig ontwerp aan de normen vindt plaats bij de beoordeling van het inrichtingsplan door het college van burgemeester en wethouders, zoals opgenomen in de voorwaardelijke verplichting in artikel 13.1.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.

Toetsing

Voor het plangebied geldt uiteraard dat voldaan dient te worden aan de voorwaarden van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Voor het overige is sprake van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen uit de SVIR direct in het geding zijn.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Toetsing

Bij de voorliggende ontwikkeling zijn geen onderwerpen uit het Barro in het geding.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing

Er is een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd (Toets Ladder voor duurzame verstedelijking, Kesteren, Casterhoven, Fase 7, Gemeente Neder-Betuwe, SAB, kenmerk 180449, datum 12-12-2018). Deze is opgenomen als Bijlage 3. Op basis dit rapport kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking positief is doorlopen. De ontwikkeling voorziet in een behoefte die niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien. De buiten bestaand stedelijk gebied gelegen ontwikkeling is daarmee gerechtvaardigd. Dit tezamen maakt dat de ontwikkeling als haalbaar geacht voor wat de betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

In het provinciaal ruimtelijke beleid zijn de omgevingsvisie en -verordening de belangrijkste stukken. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels.

3.2.2 Omgevingsvisie

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn.

De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Landschap

Op de kaart Landschap is het plangebied deels aangeduid als Romeinse Limes. Dit is een landschap van bovenregionale waarde. De provincie en haar partners streven er samen naar Historische verdedigingslinie de Limes te beschermen met adequate ruimtelijke regelingen. Het is een cultuurhistorisch fenomeen van wereldbelang dat gedeeld wordt met buurprovincies. Ontwikkelingen zijn hier alleen mogelijk zijn als deze de aanwezige kernkwaliteiten niet aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0013.png" Afbeelding 3.1: Uitsnede uit kaart landschap uit Omgevingsvisie (plangebied t.h.v. zwarte ster)

Toetsing

De in voorliggend plan opgenomen woningen voldoen aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Aan het totaalplan Casterhoven ligt een zorgvuldig afwegings- en ontwerpproces ten grondslag, waarbij locatiekeuze, vormgeving alsmede watersysteem zijn meegenomen.

Wat betreft de ligging binnen het gebied 'Romeins Limes' kan worden gesteld dat onderhavig plan niet leidt tot verstoring van deze cultuurhistorische waarde. In paragraaf 4.10.2 wordt hier nader op ingegaan.

Het plan past hiermee binnen de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Nieuwe woonlocaties

In de omgevingsverordening is het volgende opgenomen inzake nieuwe woonlocaties:

artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.  

Op 30 mei 2016 zijn er afspraken gemaakt tussen regio en provincie over het de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015-2024. Deze afspraken zijn op 13 juli 2016 door Gedeputeerde Staten formeel bekrachtigd.

Op dit moment werkt de regio Rivierenland, waarvan Neder-Betuwe deel uitmaakt, aan het opstellen van de regionale Woonagenda. Belangrijk onderdeel hierin is het opstellen van een kwantitatief en kwalitatief regionaal woningbouwprogramma.

Intrekgebied

Het plangebied is onderdeel van een intrekgebied. Hiervoor geldt de volgende bepaling:

artikel 2.6.3.1 Intrekgebied
In een bestemmingsplan krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.  

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0014.png"

Afbeelding 3.2: Uitsnede uit kaartbeeld Regels water en milieu uit omgevingsverordening (plangebied t.h.v. zwarte ster)

Het plan staat geen winning van fossiele energie toe en voldoet derhalve aan de omgevingsverordening op dit onderdeel.

Romeinse Limes

Zoals besproken bij de omgevingsvisie is het plangebied grotendeels gelegen in de Romeinse Limes. In de verordening is dit verder uitgewerkt.

artikel 2.7.6.2 Beschrijving kernkwaliteiten Romeinse Limes
De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn te omschrijven als : de Limes is de unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt naast de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:
a. forten (castella), burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;
b. militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;
c. scheepswrakken.  
artikel 2.7.6.3 Bescherming Romeinse Limes
1.Een bestemmingsplan voor gronden die onderdeel uitmaken van de Romeinse Limes die op kaart zijn aangegeven als terreinen met een beschermde status, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten zoals bedoeld in artikel 2.7.6.2 Beschrijving kernkwaliteiten Romeinse Limes, eerste en tweede lid, aantasten.
2.De toelichting op een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden, het door de gemeente te voeren beleid en de onderbouwing hiervan.
3.De wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan, wordt vervat in daartoe strekkende planregels in het bestemmingsplan.
4.Bij de beschrijving van de waarden wordt gebruik gemaakt van de beschrijving van de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes als bedoeld in artikel 2.7.6.2 Beschrijving kernkwaliteiten Romeinse Limes.  

In paragraaf 4.10.2 van deze toelichting is nader ingegaan op de cultuurhistorische waarden. Er zijn ter plaatse geen specifieke cultuurhistorische kwaliteiten die samenhangen met de Romeinse Limes. De cultuurhistorische waarde van de Romeinse Limes wordt daarmee met dit plan niet aangetast.

Toetsing

Het plan voldoet aan de Omgevingsverordening Gelderland. Wat betreft de regionale woningbouwafspraken wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2.

3.2.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale detailhandelstructuurvisie Rivierenland

In 2014 is deze regionale detailhandelsvisie opgesteld vanuit de gedachte dat een eenduidige gezamenlijke visie op de detailhandelsstructuur de voorwaarde is om een toekomstbestendig aantrekkelijk regionaal winkelvoorzieningenniveau in Rivierenland te waarborgen. De regionale visie moet leiden tot versterking van de koopkrachtbinding binnen Rivierenland en een omgeving waarin marktpartijen en overheid durven en kunnen investeren. De visie is opgesteld vanuit de vraag hoe de optimale toekomstige detailhandelsstructuur van de regio eruit ziet, waarbij ingespeeld wordt op structurele ontwikkelingen in de detailhandel en regio. De visie is op 5 maart 2015 door de gemeenteraad van Neder-Betuwe vastgesteld.

De dagelijkse winkelvoorzieningenstructuur in met name de kleine kernen staat onder druk. Het aanbod supermarkten in kernen kleiner dan 2.500 inwoners neemt al jaren af. Er dient rekening te worden gehouden met de verschillen tussen de kleine en grote(re) kernen. Binnen de regio streeft men naar het in stand houden van deze fijnmazige voorzieningenstructuur. Dit betekent dat er beperkte mogelijkheden zijn om substantiële toevoegingen in het dagelijks winkelaanbod te realiseren, mede gelet op de bestaande winkelplannen in de dagelijkse sector. Omdat de dagelijkse winkelvoorzieningen vooral een lokale verzorgingsfunctie hebben, ligt de verantwoordelijkheid hiervoor primair bij de individuele gemeenten.

Toetsing

Onderhavig plan bevat geen (nieuwe) detailhandelsvestigingen. Deze visie is dus beperkt relevant. Onderhavig plan is niet strijdig met de regionale detailhandelsstructuurvisie.

3.3.2 Regionaal woningbouwprogramma Rivierenland

De gemeenten van de regio Rivierenland hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en monitoren/actueel houden van een regionaal woningbouwprogramma. Het regionale woningbouwprogramma is een dynamische lijst die jaarlijks wordt geactualiseerd.

Op 30 mei 2016 zijn er afspraken gemaakt tussen regio en provincie over de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015-2024. Deze afspraken zijn op 13 juli 2016 door Gedeputeerde Staten formeel bekrachtigd. Sindsdien werkt de Regio Rivierenland waarvan Neder-Betuwe deel uitmaakt, jaarlijks de regionale Woonagenda bij waarin het kwantitatieve en kwalitatieve regionaal woningbouwprogramma wordt gemonitord.

Toetsing van projecten

Alle projecten worden getoetst op drie punten:

I. Planstatus

Van alle projecten is de planstatus geïnventariseerd. Vanuit de provincie wordt mede gestuurd op planologische hardheid. Het is van belang om te monitoren of kansrijke plannen opgenomen zijn/worden in harde bestemmingsplancapaciteit. Voorkomen moet worden dat plancapaciteit gebruikt wordt voor niet-kansrijke plannen of projecten die pas op zeer lange termijn ontwikkeld worden. Plannen met harde plancapaciteit worden 'groen' gemarkeerd. Plannen met zachte plancapaciteit zijn 'rood'. Voorliggende ontwikkeling scoort op dit punt nog 'rood'. Voorliggend bestemmingsplan leidt tot een omslag naar 'groen'.

II. Urgentie

Onder deze noemer vallen in ieder geval de plannen waar sprake is van een verbetering van locatie en omgeving zoals bij herstructurering en bedrijfssanering. Daarnaast kan een bepaald woningbouwprogramma, zoals voor senioren geschikte woningen in combinatie met zorgvoorzieningen, aanleiding zijn om prioriteit te geven aan een project.

Voor de ontwikkeling van het plan Casterhoven betreft de herstructurering van een gebied waar diverse functies (agrarische bedrijven; verspreide bewoning) aanwezig waren. Hiervan is een deel reeds gerealiseerd. Hiermee scoort de ontwikkeling 'groen'.

III. Woonmilieu, prijs en woningtype

In het WBO is aangegeven waar de belangrijkste tekorten en overschotten zijn. Het regionale woningbouwprogramma wordt hieraan getoetst. Dit kan aanleiding zijn om een aantal projecten opnieuw te bezien en mogelijk meer af te stemmen op de actuele vraag. Projecten worden gespiegeld aan de geschetste behoefte uit het WBO waarbij maatwerk per gemeente en kern mogelijk is. Een groot deel van de projecten bedient immers een specifieke, lokale vraag.

Dit past binnen het aantal opgevoerde woningen in woonagenda voor Casterhoven en hiermee scoort de ontwikkeling 'groen'.

Indeling projecten

Alle bekende projecten zijn getoetst en ingedeeld in drie categorieën.

1. Kansrijke plannen en/of korte termijn (realisatie binnen vijf jaar)

Dit zijn plannen die goed aansluiten op de actuele marktvraag. Deels gaat het dan om projecten met woningen in de lagere huur- en koopprijscategorieën. Ook zorggerelateerde woningen scoren hoog. Daarnaast lijkt de markt voor middeldure, en soms zelfs dure, koopwoningen weer aan te trekken. Alle projecten in categorie 1 zijn opgenomen in harde plancapaciteit. Kansrijke plannen waar nog geen vastgesteld bestemmingsplan voor is, worden opgenomen in categorie 2.

2. Plannen met aandachtspunten en/of middellange termijn (realisatie over vijf tot tien jaar)

De projecten in categorie 2 zijn plannen met een (beïnvloedbaar) risico. Zo kan het een kansrijk project zijn met als enige aandachtspunt dat er nog geen vastgesteld bestemmingsplan ligt. Andere belemmeringen zijn omgevingsfactoren zoals milieubelemmeringen of een te verwachten weerstand vanuit de omgeving.

Bij de toetsing wordt onderscheid gemaakt tussen plannen in categorie 2A waarvan verwacht wordt dat de oplevering gepland is voor de middellange termijn (2020-2025) en plannen in categorie 2B met aandachtspunten of belemmeringen.

3. Risicovolle plannen en/of lange termijn (realisatie tien jaar of verder)

Een deel van deze plannen betreft een of meer fasen van een groter project. Ook zijn er projecten die nog niet aansluiten op de actuele marktomstandigheden of waar concrete knelpunten gesignaleerd zijn. Tot slot zijn het projecten die ooit een keer bedacht zijn, in de tijd dat er nog onbeperkt plannen gemaakt werden, maar waarvan nu ingeschat wordt dat deze niet meer tot ontwikkeling komen.

De projecten uit de categorieën 1 en 2 vormen gezamenlijk het Regionale Woningbouwprogramma Rivierenland. De voorliggende ontwikkeling is opgenomen in het regionale woningbouwprogramma in de lijst projecten categorie 2. Op planstatus, urgentie en programma scoort de ontwikkeling goed.

Conclusie 

Voorliggende ontwikkeling is opgenomen in het regionale woningbouwprogramma en past hiermee in regionale afspraken. Aangezien het plan nog aandachtspunten kent, valt het onder de categorie 'oranje' (verbeterpunten nodig aan het programma om beter aan te sluiten aan de vraag).

3.3.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend binnen het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Neder-Betuwe 2018

Op 31 mei 2018 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen.

De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0015.jpg"

Afbeelding 3.3: Structuurvisiekaart

De gemeente streeft nog steeds naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen, mits het landelijk karakter (lees: de kwaliteit) van de kern niet verloren gaat. De ontwikkeling en het behoud van compacte dorpskernen bespaart waar mogelijk uitbreiding aan de randen en ongewenste realisatie van bebouwing in het buitengebied. Hoewel het voorliggende bestemmingsplan conserverend is en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, dient bij eventuele toekomstige ontwikkelingen in de kernen gezocht te worden naar inbreidingsmogelijkheden.

Naast de beoogde gemeentelijke ambities, is in de structuurvisie een toetsingskader voor particuliere initiatieven opgenomen. Initiatieven worden in eerste instantie getoetst aan de visie. Indien het initiatief past binnen de uitgangspunten van de visie, wordt onderzocht of het initiatief inpasbaar is in de directe omgeving. Hiermee dragen particuliere initiatieven in belangrijke mate bij aan de beoogde ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.

In aanvulling op het voorgaande is in de structuurvisie per kern een ontwikkelingsrichting geschetst. Deze ontwikkelingsrichting dient als leidraad voor toekomstige ruimtelijke initiatieven.

Beleid voor onderhavige locatie

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de kaart behorende bij de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0016.png"

Afbeelding 3.4: Uitsnede uit kaart Structuurvisie Neder-Betuwe 2010-2020 (plangebied t.h.v. fuchsiarode contour)

Uit de kaart blijkt het volgende:

  • Het plangebied is aangeduid als ontwikkelingsrichting voor wonen. Het structuurplan Casterhoven (zoals vastgesteld door de raad op 27 maart 2008) geldt hier als kader. De gemeente Neder-Betuwe bouwt voor de eigen woningbehoefte. Algemeen uitgangspunt daarbij is 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. Het aantal inbreidingslocaties in de kern Kesteren biedt evenwel op korte termijn onvoldoende ruimte om in de benodigde woningaantallen te voorzien. Een uitbreiding van de kern is noodzakelijk en de uitbreidingswijk Casterhoven voorziet hierin.
  • Tevens is aangeduid dat ter plekke van het plangebied een waterbergingsopgave geldt, aangezien momenteel nabij Kesteren sprake is van een gebrek aan waterberging.
  • Op de kaart is aangeduid dat de dorpsentree van Kesteren moet worden verbeterd. De entree van Kesteren begint in feite al bij de afrit van de A15. De vormgeving van dit knooppunt bepaalt de eerste indruk van Kesteren. Aandacht zal zijn voor een goede mix van landelijk groen en stedelijke functies. In het project Casterhoven zal daar invulling aan gegeven moeten worden.

Toetsing

Onderhavig plan past binnen de structuurvisie en geeft deels invulling aan het beleid uit de structuurvisie.

3.4.2 Structuurplan Casterhoven

Op 27 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het Structuurplan Casterhoven vastgesteld. Het structuurplan legt in hoofdlijnen de planopzet van de gehele uitbreidingswijk Casterhoven vast, en geeft kaders en ambities voor de ontwikkeling daarvan. Het betreft een structuurplan conform artikel 7 van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Sinds de invoering van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het structuurplan de status van structuurvisie als genoemd in artikel 2.1 Wro.

Het Structuurplan Casterhoven is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. In deze paragraaf volgt een beschrijving van de structuurvisie op hoofdlijnen.

Casterhoven moet een herkenbaar en dorps onderdeel van het bestaande dorp worden. De landelijke en dorpse identiteit van de wijk zal tot uitdrukking komen in de verkaveling, inrichting van de openbare ruimte en de architectuur van de bebouwing. In paragraaf 2.2.3 is een beschrijving van de hoofdopzet opgenomen.

Onderhavig plangebied bevat een deel van de stedenbouwkundige hoofdstructuur van lanen en singels en daarnaast woonvelden. De overige delen van de hoofdstructuur, alsmede de maatschappelijke voorzieningen en de overige woonvelden zijn reeds uitgewerkt in afzonderlijke bestemmingsplannen of worden in latere fasen uitgewerkt.

Het plan betreft hiermee een nadere uitwerking van het Structuurplan Casterhoven die past binnen de hierin gestelde algemene uitgangspunten.

Toetsing

Onderhavig plan past binnen het structuurplan en geeft deels invulling aan het beleid.

3.4.3 Woonvisie 2016-2021 'Vitale kernen in een sterke gemeente'

Op 1 februari 2016 is de woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad van Neder-Betuwe. Hierin is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, kansen, aanbod en behoefte opgenomen. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt deze visie belangrijke handvatten voor de gemeente zelf, maar ook de partners met wie zij op het brede speelveld van het wonen samenwerkt. Het geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw in de gemeente en alle facetten die hiermee samenhangen. Binnen het Regionale Woningmarktonderzoek en de Regionale Woonagenda worden de kaders van de nieuwbouwopgave met de regiogemeenten afgestemd. Hiermee wordt gezorgd dat de nieuwbouwproductie past binnen de regionale behoefte.

De gemeente wil het woonklimaat de komende jaren verder versterken en verbeteren zodat Neder-Betuwe een sterke gemeente met vitale kernen blijft. Dit wil de gemeente bereiken door actief woonbeleid te voeren op de volgende aandachtspunten:

1. Toevoegen van duurzaam aantrekkelijke woningen

De vergrijzing van Neder-Betuwe zet zich voort, maar zit rond 2035 op haar hoogtepunt. De veranderende bevolkingssamenstelling vraagt om een aanpassing van de woningvoorraad. Levensloopgeschiktheid is daarin een belangrijk criterium. Binnen de ambitie om tot een gevarieerde, levensloopgeschikte woningvoorraad te komen, worden enkele doelgroepen iets meer ondersteund: starters en senioren. Naast de bovengenoemde grote doelgroep zijn er een aantal kleine doelgroepen die ook aandacht vragen: mensen in scheiding, statushouders/vluchtelingen en mensen met een lichte zorgvraag.

2. Inzetten op een realistische nieuwbouwambitie

Het hanteren van een realistische woningbouwambitie is belangrijk om ervoor te waken dat het woningaanbod goed aansluit bij de woningbehoefte. Op basis van het regionale woningbehoefte onderzoek wordt tot 2025 uitgegaan van een jaarlijkse productie van 60 tot 80 woningen voor de gemeente Neder-Betuwe.

3. Woningbouw in elke kern, volwaardige afronding van huidige plannen

Om de kernen vitaal te houden is het belangrijk dat elke kern de mogelijkheid behoudt om nieuwe woningen aan de voorraad toe te voegen, als hier voldoende behoefte aan is. Het is belangrijk dat de plannen die in de afgelopen jaren zijn voorbereid -en waarvan de behoefte is bewezen- nu ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. In Kesteren betekent dit een grotere woningbouwprogramma om de uitleglocatie Casterhoven goed te kunnen afronden. Binnen de woonvisie is het geplande woningbouwprogramma van de verschillende kernen gecategoriseerd in plannen die goed aansluiten bij de marktvraag voor de korte/middellange termijn (tot 2020) en plannen die minder goed aansluiten of op een langere termijn spelen. Deze zijn afgewogen tegenover de ontwikkeling van afgelopen jaren en de wensen van de gemeente. Hiermee is gekomen tot een 'streefprogramma 2015-2025' per kern.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0017.png"

Voor de gemeente Neder-Betuwe zijn de volgende segmenten als kansrijk benoemd: grondgebonden sociale huurwoning, tweekamer huurappartement in de vrije sector, goedkope grondgebonden koopwoning, rij-/hoekwoning in het middensegment (levensloopbestendig) en luxe grondgebonden koopwoning in dure segment.

4. Verder verduurzamen van de woningvoorraad

De komende jaren wil de gemeente verder met het energiezuiniger en levensloopgeschikter maken van de bestaande woningvoorraad. In de nieuwbouw houden we vast aan de energieprestatienorm uit het Bouwbesluit. De belangrijkste opgave ligt in de bestaande voorraad. Daar wil de gemeente eigenaar-bewoners stimuleren om hun woning te verduurzamen. Om ervoor te zorgen dat mensen met een zorgvraag zolang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, is het belangrijk dat alle nieuwbouw 'maximaal aanpasbaar te ontwikkelen.

5. Betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen

Er zal voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen moeten worden gerealiseerd. Kwetsbare doelgroepen zijn doelgroepen die niet zonder extra maatregelen aan passende woonruimte kunnen komen. Hierbij richt men op huishoudens met lage inkomens en lage middeninkomens (sociale huur). Om de voorraad de komende jaren te consolideren moeten er minimaal 75 woningen in de periode 2015-2020 gebouwd worden om aan de verwachte vraag te voldoen (ter compensatie van sloop en verkoop).

Toetsing

De uitbreidingswijk Casterhoven is expliciet genoemd in de woonvisie. Het plan past daarmee in de Woonvisie 2016-2021.

3.4.4 Detailhandelsstructuurvisie gemeente Neder-Betuwe

De detailhandelssector staat, ten gevolge van allerlei landelijke tendensen zoals de toename van internetaankopen, vergrijzing, groei van filialen (‘filialisering’) en schaalvergroting, al jaren onder druk. Ook in de gemeente Neder-Betuwe is deze druk merkbaar, hoewel er nog nauwelijks sprake is van leegstand. Dat betekent echter niet dat sommige winkeliers geen moeite zouden hebben hun hoofd boven water te houden. Daarom hebben de gemeente en ondernemers de handen ineen geslagen. Samen hebben zij een nieuwe visie op de detailhandelsontwikkelingen in de gemeente geformuleerd. Dit met het oog op het behoud van toekomstbestendige, vitale dorpskernen. Per kern zijn concrete (verbeter)maatregelen benoemd. De lokale ondernemers staan achter de inhoud van de visie. Deze kent daarmee een breed draagvlak.

De visie spreekt zich uit over de supermarktontwikkelingen in de gemeente. Na uitvoering van de huidige plannen beschikt elke grote kern over een supermarkt met een moderne maat. Daarna is de marktruimte voor supermarkten volledig benut. Om te voorkomen dat er elders in de kernen nieuwe supermarkten worden gerealiseerd, zijn de bestaande supermarkten voorzien van de functieaanduiding 'supermarkt'. In de regels is bepaald dat supermarkten uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de voorgenoemde aanduiding.

Tevens wordt in de visie stevig ingezet op het weren van detailhandel buiten de winkelconcentratiegebieden, die per dorpskern zijn aangewezen. Uitzonderingen voor vestiging op de bedrijfsterreinen of in het buitengebied zijn slechts onder voorwaarden en in beperkte omvang toegestaan.

De visie biedt een nieuw toetsingskader voor nieuwe (markt)initiatieven en geeft een duidelijke richting voor de verbetering van de kernen waarmee de gemeente samen met ondernemers in de komende periode aan de slag kan gaan. Waar mogelijk zullen hiervoor ook (provinciale) subsidiemogelijkheden worden aangeboord.

Toetsing

Onderhavig plan bevat geen (nieuwe) detailhandelsvestigingen. Deze visie is dus beperkt relevant. Onderhavig plan is niet strijdig met de regionale detailhandelsstructuurvisie.

3.4.5 Visie Recreatie en Toerisme gemeente Neder-Betuwe

De visie 'Recreatie en Toerisme Natuurlijk in Neder-Betuwe 2013' is een vervolg op het actieplan recreatie en toerisme Neder-Betuwe uit 2007. In de beleidsnota is kort teruggeblikt op wat in de afgelopen jaren is gerealiseerd, welke marktontwikkelingen er zijn, wat de sterke en zwakke kanten zijn en waar de gemeente zich de komende jaren op zal richten.

De algemene visie is als volgt omschreven: economische groei door middel van uitbreiding van verblijfsrecreatie en dagrecreatie waarbij de sterke kanten en mogelijkheden van Neder-Betuwe naar voren komen en ingespeeld wordt op de wensen van de doelgroepen. Neder-Betuwe is het hart van de Betuwe en heeft een grote naamsbekendheid. Mensen hebben een bepaald beeld voor zich als ze aan de Betuwe denken: fruit, bloesem, rust en natuur zijn het meest bekend. Dit beeld willen bezoekers graag terugzien bij een bezoek aan het gebied.

Er zijn te weinig dagrecreatieve voorzieningen in de gemeente. Ook voor de burgers is dit van belang. Mensen moeten voldoende keuze hebben om hun dag in te vullen met activiteiten. Dit kunnen verschillende kleinschalige voorzieningen zijn, maar het is ook van belang dat er juist grotere dagvullende voorzieningen zijn, die bij voorkeur jaarrond toegankelijk zijn. Hiermee kan niet alleen de verblijfsduur van bezoekers worden verlengd, maar zal ook seizoensverlenging plaatsvinden.

De zakelijke markt is complementair aan de toeristisch recreatieve markt. Waar toerisme en recreatie met name in de weekenden plaatsvindt, richt de zakelijke markt zich vooral op de weekdagen. De zakelijke markt heeft behoefte aan hotelbedden, vergaderlocaties/ congresruimten en restaurants. Kwaliteit moet hier voorop staan. Veel meer dan vroeger neemt het vrijetijdsaspect een rol in binnen de zakelijke markt: tussen de vergaderingen en bijeenkomsten door genieten van de omgeving of samen een activiteit ondernemen wordt belangrijker.

Toetsing

Onderhavig plan bevat geen (nieuwe) functies op het gebied van recreatie en toerisme. Deze visie is dus beperkt relevant. Onderhavig plan is niet strijdig met de visie recreatie en toerisme.

3.4.6 Groenbeleidsplan Nederbetuwe 2017-2021

Om de gewenste ontwikkeling van de groenstructuur mogelijk te maken, heeft de gemeenteraad op 9 maart 2017 het Groenbeleidsplan vastgesteld. Het groenbeleidsplan biedt de gemeente de handvatten om de ontwikkeling van de groenstructuur te sturen en gezamenlijk toe te werken naar de gewenste inrichting. Daarbij verliest de gemeente het onderhoud niet uit het oog, waardoor een beheervriendelijke en toekomstbestendige groenstructuur wordt gerealiseerd. Doelstelling is toe te werken naar een groenstructuur die de eigenheid van de gemeente Neder-Betuwe en ieder dorp op zich herkenbaar maakt. Het groenbeleidsplan is opgesteld voor de periode 2017-2021. De visie op het groen kijkt verder door, aangezien de ontwikkeling van de groenstructuur een lange termijn visie vereist.

In het groenbeleidsplan is per kern een beschrijving gegeven van de dorpskarakteristiek en huidige groenstructuur. Vervolgens is per kern een visie gegeven op de gewenste groenstructuur, waarbij (per kern) concrete verbeter voorstellen worden gedaan.

Toetsing

Voor onderhavig plangebied geldt geen specifiek beleid. Onderhavig plan is niet in strijd met het groenbeleidsplan.

3.4.7 Intergemeentelijke strategische visie voor de laanboomteelt

In juli 2015 is door de Gemeenten Neder-Betuwe, Overbetuwe en Buren een intergemeentelijke strategische visie voor de laanboomteelt in de Betuwe opgesteld. Het integrale karakter van de visie wordt primair gezocht in een samenhangende benadering van de aspecten laanboomteelt, infrastructuur, landschap, natuur, recreatie, cultuurhistorie, wonen en werken. De visie dient als input voor de structuurvisie van de deelnemende gemeenten en voor activiteiten gericht op de versterking van de laanboomteelt.

De visie doet een uitspraak over waar de sector op ruimtelijke aspecten gefaciliteerd dient te worden en op welke wijze. Daarnaast gaat de visie in op hoe de sector een bijdrage kan leveren aan landschappelijke, ruimtelijke en milieukwaliteiten.

De laanboomteeltsector is een belangrijk fundament voor de economie van het gebied en heeft een intensieve samenwerking op regionaal en landelijk niveau. Het Laanboomcentrum Betuwe is een groen, gezond en gerespecteerd cluster. Hierbij heeft het Laanboomcentrum Betuwe een sterke internationale marktpositie en een ketenregiefunctie in de laanboomteelt gekregen. Het gebied herbergt diverse gecertificeerde laanboomteeltbedrijven van de toekomst aangevuld met ondersteunende bedrijven, waardoor een optimalisatie van de hele keten van bedrijven plaatsvindt. Tevens heeft het Laanboomcentrum Betuwe een toonaangevende positie in kennis, innovatie en hoogwaardige arbeid.

De gemeente wil dat de sector zich verder kan ontplooien en geeft boomkwekerijen de ruimte te groeien en zich verder te ontwikkelen met ruimte voor innovatie. Dit betekent dat het gehele buitengebied, met uitzondering van de uiterwaarden en het weidevogel- en ganzengebied, kan worden ingezet om groei van deze sector mogelijk te maken en heeft het de prioriteit ten opzichte van andere functies, zoals recreatie en toerisme en wonen. Als vanzelfsprekend zal rekening moeten worden gehouden met landschappelijke inpassing van de laanboomteeltbedrijven en de groene dooradering met boomteeltproducten. Indien dit vanuit de kwaliteiten van het landschap nodig en mogelijk is, zullen randvoorwaarden worden gesteld aan de inpassing van nieuwe agrarische bouwpercelen, niet grondgebonden teelten (containerteelt) en teeltondersteunende voorzieningen. De randvoorwaarden zijn afhankelijk van de aard en de locatie van de voorzieningen.

Toetsing

Onderhavig plan betreft de realisatie van een nieuwe woonwijk, conform het ingezette gemeentelijke beleid. Bij de ontwikkeling is rekening gehouden met de spuitzones van aangrenzende agrarische gronden. Hiermee leidt onderhavig plan niet tot belemmeringen voor het agrarische gebruik van de gronden, ook niet voor de laanboomteelt. Het plan is hiermee niet strijdig met de strategische visie.

3.5 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & parkeren

4.1.1 Verkeer
4.1.1.1 Regelgeving

De gemeenteraad stelde op 8 maart 2018 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit plan is een update van het NBVVP uit 2011 en geeft de visie tot 2025 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit.

Het plan bestaat uit twee onderdelen:

  • Beleidsrapportage met daarin de visie van de gemeente tot 2025. Belangrijk onderdeel hierin is ook het Uitvoeringsprogramma, waarin staat welke projecten de gemeente de komende jaren wil uitvoeren en voor welke projecten geld beschikbaar is.
  • Achtergrondrapportage met daarin achtergrondinformatie bij de beleidsrapportage. In de achtergrondrapportage zijn de resultaten van de inventarisatie en (knelpunt)analyse opgenomen.

4.1.1.2 Doorwerking bestemmingsplan

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, is de verkeersaantrekkende werking bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.

In paragraaf 2.2.4 is inzicht gegeven in de verkeersgevolgen en de aansluiting op de omgeving.

4.1.2 Parkeren
4.1.2.1 Regelgeving

Op 30 mei 2013 heeft de gemeenteraad de beleidsnota Nota Parkeernormen vastgesteld. Deze nota beoogt het vastleggen van de parkeernormen in de gemeente Neder-Betuwe en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader. Aan de hand van de parkeernormen kan de parkeerbehoefte van toekomstige ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen berekend worden. Het parkeerbeleid heeft tot doel de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Neder-Betuwe te waarborgen.

Op 29 november 2014 zijn de Woningwet en het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waardoor parkeernormen voortaan in bestemmingsplannen dienen te worden verankerd. Het opnemen van een verwijzing naar de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening is niet langer mogelijk. Voorgenoemde regeling is van kracht verklaard voor bestemmingsplannen die na 29 november 2014 in werking treden. Indien er geen parkeerregeling in het bestemmingsplan wordt opgenomen, kunnen er geen eisen ten aanzien van parkeren worden gesteld.

4.1.2.2 Doorwerking bestemmingsplan

In paragraaf 2.2.4 is ingegaan op het parkeren en de parkeerbalans.

Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' is voor het gehele plangebied van de gemeente Neder-Betuwe het aspect 'parkeren' ten aanzien van bouwen en gebruik geregeld. Dit bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' met de daarin opgenomen parkeerregeling is van kracht voor het plangebied.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend (water)bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten van dit onderzoek worden hieronder beschreven, de volledige rapportage is als Bijlage 18 bij de toelichting opgenomen.

Er worden geen ernstige verontreinigingen op de gehele onderzoekslocatie verwacht. Door het historisch gebruik als boomgaard kan de bovengrond verontreinigd zijn met bestrijdingsmiddelen. Mogelijk zijn er gedempte sloten aanwezig.

Verkennend bodemonderzoek

Het bodemonderzoek heeft aangetoond dat in het plangebied overschrijdingen van de achtergrondwaarden zijn aangetroffen voor de parameters PCB, PAK, minerale olie, DDD/DDE/DDT en enkele zware metalen. De te verwachten bodemkwaliteitsklasse varieert van ‘altijd toepasbaar’ tot ‘klasse industrie’. In het grondwater overschrijden de concentraties barium en naftaleen de streefwaarde. Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaat er echter geen bezwaar voor de voorgenomen ontwikkeling van de locatie.

Verkennend waterbodemonderzoek

Het vrijkomende sediment van de onderzochte watergang is ‘altijd toepasbaar’ op landbodem en in oppervlaktewater. Het vrijkomende sediment is verspreidbaar op aangrenzend perceel.

Asbestonderzoek

In de bodem van de paardenweide en de slootdemping op het midden van het terrein is visueel en analytisch geen asbest aangetoond. In de slootdemping bij de paardenweide is in de meest zuidelijke sleuf in totaal 110 mg/kg ds. asbest aangetoond, wat de interventiewaarde van asbest overschrijdt. De asbestverontreiniging ter plaatse van sleuf 710 is voldoende afgeperkt om de definitieve grenzen middels milieukundige begeleiding tijdens de sanering vast te stellen en heeft een geschatte omvang van ca. 200 m3. In de grond van de twee sleuven in het midden van de slootdemping - waar ook asbesthoudend plaatmateriaal is aangetroffen - is analytisch geen asbest aangetoond.

In de toplaag van het puinpad is asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen evenals asbest in de fractie <20 mm. Het totale asbestgehalte in deze sleuf bedraagt 47 mg/kg ds, waardoor uitvoering van nader asbestonderzoek niet noodzakelijk is. In de overige sleuven in het puinpad is visueel en analytisch geen asbest aangetoond.

Asbestsanering

De aangetroffen verontreiniging met asbest ter plaatse van de slootdemping bij de paardenweide is inmiddels gesaneerd. Het evaluatierapport van de saneringswerkzaamheden is als Bijlage 19 bij de toelichting opgenomen. De voornaamste resultaten worden hierna beknopt weergegeven.

Tijdens de saneringswerkzaamheden is 223,84 ton verontreinigde grond ontgraven en afgevoerd naar een erkende verwerker. Tijdens de sanering zijn er geen afwijkingen geconstateerd die van invloed zijn op het saneringsresultaat. Na de sanering heeft verificatiebemonstering plaatsgevonden op de gestelde saneringsparameter (asbest). De analyseresultaten tonen aan dat er geen asbest is aangetroffen boven de interventiewaarde (100 mg/kg ds.). De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik.

Conclusie

Gelet op het voorgaande vormt het aspect bodem geen planologische belemmering voor het plan. Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaat er, met uitzondering van de sterke asbestverontreiniging ter plaatse van de slootdemping, geen bezwaar voor de voorgenomen ontwikkeling van de locatie. De aangetroffen sterke asbestverontreiniging is op 11 november 2019 gesaneerd. De bodem wordt daarmee geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

4.3.2 Wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai

Regelgeving wegverkeerslawaai

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0018.png"

Tabel 4.1: overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.

Railverkeer spoorverkeerslawaai

In de Wgh en het Bgh is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Deze zonebreedte varieert van 100 tot maximaal 1300 meter. Binnen deze zone is de Wgh van toepassing.

Doorvertaling bestemmingsplan

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten en om die reden is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de optredende geluidbelastingen vanwege weg- en railverkeer ten behoeve van het onderhavige plan. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4.

De planlocatie bevindt zich volgens de Wet geluidhinder binnen de zone van diverse wegen, met name de N233 (Cuneraweg), Hoofdstraat en Broekdijk. Verder is het plangebied gelegen binnen de geluidzone van een tweetal spoorwegen: het spoortraject Arnhem-Tiel en de Betuweroute. De omliggende 30 km/u wegen (niet-gezoneerd volgens de Wet geluidhinder) zijn eveneens meegenomen in het akoestisch onderzoek ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij gaat het om de Fruitstraat, A. Datemalaan en J. Van Damstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0019.png"

Afbeelding 4.1: Tekening onderzochte bouwclusters (uit akoestisch onderzoek)

De onderzoeksresultaten leiden tot de volgende conclusies:

  • Ten gevolge van wegverkeer op de N233 (Cuneraweg) wordt niet overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (maximaal 49 dB). De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden ter plaatse van cluster E en I.
  • Ten gevolge van wegverkeer op de Hoofdstraat wordt niet overal voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB (maximaal 57 dB). De voorkeurswaarde wordt overschreden ter plaatse van cluster A, G en H.
  • Ten gevolge van wegverkeer op de Broekdijk wordt overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (maximaal 41 dB).
  • De geluidbelastingen ten gevolge van de omliggende 30 km/u wegen zijn, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, verwaarloosbaar (beneden 48 dB).
  • Ten gevolge van de spoorlijn Arnhem - Tiel wordt niet overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB (maximaal 58 dB). De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden ter plaatse van cluster A en D.
  • Ten gevolge van de Betuweroute wordt overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB (maximaal 50 dB).
  • Indien maatregelen ter reductie van het geluid ten gevolge van de relevante geluidbronnen in relatie tot het onderhavige project vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard, niet realiseerbaar zijn, dienen hogere waarden te worden aangevraagd t.o.v. wegverkeer op de Hoofdstraat, N233 (Cuneraweg), alsook het railverkeer op de spoorlijn Arnhem-Tiel.
  • Wanneer het stedenbouwkundig plan definitief vastgelegd is, dient de toetsing aan het gemeentelijk beleid, i.e. beoordeling geluidluwe gevels en buitenruimten, uitgevoerd te worden.
  • De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van weg- en railverkeer bedraagt maximaal 63 dB omgerekend naar wegeverkeerslawaai (LVL,cum), en 58 dB omgerekend naar spoorweglawaai (LRL,cum), exclusief aftrek voor wegverkeerslawaai. Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient een akoestisch onderzoek gevel geluidwering bijgevoegd te worden.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan. Wel dienen er hogere waarden te worden aangevraagd als gevolg van het wegverkeer op de Hoofdstraat, N233 (Cuneraweg), alsook het railverkeer op de spoorlijn Arnhem-Tiel. De hogere waarden procedure loopt parallel aan de bestemmingsplanprocedure. Het besluit hogere grenswaarden is genomen. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal bouwakoestisch onderzoek moeten worden gedaan naar de binnenniveaus.

4.3.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4 Bedrijven en Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0020.jpg"

Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Invloed plan op de omgeving

Het plan omvat geen milieubelastende inrichtingen. Een nadere toetsing van de invloed van het plan op de omgeving is niet nodig.

Invloed omliggende inrichtingen op plan

Het plan voorziet in nieuwe, milieugevoelige objecten in de vorm van woningen; deze kunnen worden gehinderd door bestaande hindergevende inrichtingen in de omgeving. In dit kader is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Notitie 'Akoestisch onderzoek milieuzonering Casterhoven fase 7; inventarisatie beperkingen', DPA Cauberg-Huijgen, kenmerk 03135-20872-05, datum 11 september 2017). Het onderzoek brengt de optredende geluidbelastingen vanwege bedrijvigheid in de directe omgeving van het plangebied in beeld. Navolgend worden kort de bevindingen uit deze notitie besproken. Het onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd.

In onderstaande afbeelding zijn een achttal locaties aangeduid. Ter plaatse van deze acht kavels is sprake van een in meer of mindere mate relevante bedrijvigheid. Hieronder worden ze per stuk nader beschouwd:

  • 1. Kantoorpand
  • 2. Tuincentrum Het Decoratief
  • 3. School Pantarijn
  • 4. Nieuw bedrijventerrein
  • 5. Boomkwekerij Volentis
  • 6. Restaurant en cafetaria
  • 7. Dierenspeciaalzaak
  • 8. Coldstores Champi-mer / Van Soest

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0021.jpg"
Afbeelding 4.2: Bedrijven in omgeving van ontwikkeling van woningbouw (bron: rapport DPA)

1. Kantoorpand

Het gaat hier om de kantoorfunctie waarvoor een richtafstand geldt van 10 meter (gebiedstypering rustige woonwijk). In de toekomstige situatie worden weliswaar woningen gerealiseerd op een aangrenzende kavel. De geluidbronnen die behoren bij dit bedrijf bevinden zich op een grotere afstand dan de gevels van de nieuwbouwwoningen. Er is geen sprake van belemmeringen.

2. Tuincentrum Het Decoratief

Voor een tuincentrum geldt een richtafstand van 30 meter (rustige woonwijk). Het plangebied ligt in deze richtafstand. Uit nadere verkregen informatie blijkt dat tuincentrum 'Het Decoratief' het voornemen heeft om de activiteiten op de huidige locatie te beëindigen en dat dit planologisch als zodanig reeds geformaliseerd is. Ervan uitgaand dat het bedrijf is beëindigd voor realisatie van onderhavig plan, is geen sprake van belemmeringen.

3. School Pantarijn

Voor een schoolgebouw als de Pantarijn geldt een richtafstand van 30 meter. Het plangebied ligt in deze richtafstand. Het maatgevende aspect bij de school is 'geluid'.

Er zijn specifieke geluidsberekeningen opgesteld inzake de school. In de onderstaande afbeelding is het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) weergegeven dat ontstaat door de geluidproducerende activiteiten op en rondom het schoolterrein van Pantarijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0022.png"

Afbeelding 4.3: Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) t.g.v. schoolterrein (bron: rapport DPA)

Als toetsingskader (overeenkomstig VNG Publicatie bedrijven en milieuzonering) wordt voor een gebiedstypering 'rustige woonwijk', een langtijdgemiddelde beoordelingsniveau aangehouden van 45 dB(A) etmaalwaarde. Dit is weergegeven als de groene contour. Uit bovenstaande afbeeling valt af te leiden dat alle bouwblokken volledig binnen de groene contour vallen, en dat ook de school geen akoestische belemmering vormt voor de realisatie van de woningen.

Gezien voorgaande vormt de school geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4. Nieuw bedrijventerrein

Op basis van de maximaal toegestane bedrijfscategorie en eerder uitgevoerd onderzoek naar de geluidemissie van het bedrijventerrein kan vastgesteld worden dat er geen relevante geluidbijdrage te verwachten is ter plaatse van het plangebied.

5. Boomkwekerij Volentis

Voor dit bedrijf geldt een richtafstand van 30 meter (rustige woonwijk). Op basis van bedrijfsbezoek is vastgesteld dat de geluidproducerende activiteiten veelal plaatsvinden aan de zuidzijde van het inrichtingsterrein van de kweker (rondom bedrijfsbebouwing kwekerij). Aan de noordoostzijde, ter hoogte van het plangebied, is het terrein ingericht als bomenkwekerij waar uitsluitend besproeiing, onkruidbestrijding en snoeiactiviteiten plaatsvinden. Ondanks de richtafstand van 30 meter wordt gesteld dat er geen relevante geluidbijdrage verwacht wordt vanuit het betreffende bedrijf.

6. Restaurant en cafetaria

Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter (rustige woonwijk). Het plangebied is op een grotere afstand gelegen. Er zijn daarom geen belemmeringen.

7. Dierenspeciaalzaak

Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter (rustige woonwijk). De werkelijke afstand tussen het plangebied en de inrichtingsgrens is ruimschoots groter; de werkelijke afstand bedraagt namelijk meer dan 100 meter. Er zijn daarom geen belemmeringen.

8. Coldstores Champi-mer / Van Soest

Aan de Meezendreef 5 is Koel en Vriesbedrijf Van Soest / Champi-mer gevestigd. Gedurende de afgelopen 25 jaar heeft dit bedrijf zich ontwikkeld van vriesveem- naar diepvrieschampignonbedrijf. Onderhavig plangebied is gelegen op zeer ruime afstand van dit bedrijf (250-300 m). Om die reden hoeft niet te worden verwacht dat sprake is van hinder of van belemmeringen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.5.2 Onderzoek

NIBM

Het uitgangspunt is dat voldaan moet worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht en daarmee aan de grenswaarden voldoen. Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 woningen en minimaal één ontsluitingsweg behoren hiertoe.

Het onderhavige plan Casterhoven behoort daarmee tot genoemde categorie. Zowel het totale plan Casterhoven (ca. 700 woningen) als de thans voorliggende fase 7 (maximaal 140 woningen) dragen niet in betekenende mate bij aan de concentratie van fijnstof c.q. luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht en voldoen daarmee aan de Wet milieubeheer hieromtrent.

Blootstelling

Het plangebied ligt in een omgeving met een autosnelweg [A15] en een autoweg [N233]. De afstand van het plangebied tot deze wegen is relatief groot: circa 1.000 meter respectievelijk circa 200 meter. Aan de hand van een monitoringstool (NSL-monitoringstool) kan de luchtkwaliteit in de omgeving van deze wegen worden bepaald. Tevens geeft de Atlas Leefomgeving inzicht in de huidige blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen. De hiernavolgende afbeeldingen brengen de achtergrondconcentratie van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) in 2016 beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0023.png"

Afbeelding 4.4: Achtergrondconcentratie PM10 in 2016 (Bron: Atlas Leefomgeving)

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0024.png"

Afbeelding 4.5: Achtergrondconcentratie NO2 in 2016 (Bron: Atlas Leefomgeving)

Uit voorgaande kaartbeelden volgt dat de achtergrondconcentratie van PM10 ca. 19-20 µg/m3 bedraagt (tegen een grenswaarde van 40 µg/m3). De achtergrondconcentratie van N02 bedraagt ca. 20-25 µg/m3 (tegen een grenswaarde van eveneens 40 µg/m3). Uit de beoordeling volgt dus dat de concentratie van de stoffen PM10 en NO2 ruimschoots onder de grenswaarden blijft. Dat betekent dat de luchtkwaliteit binnen het plangebied ook voldoende is. Er is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m3   max. 2 ouE/m3  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m3   max. 8 ouE/m3  
  andere diercategorieën   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Regeling geurhinder en veehouderij

In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object wordt gemeten.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe

Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeentedekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Onderzoek geurhinder

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek naar geurhinder uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn navolgend beschreven, de volledige rapportage is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.

Vergunde en planologische rechten

Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat de realisatie van Casterhoven fase 6 en 7 te Kesteren géén inbreuk maakt op de vergunde en/of planologische geurrechten van de nabijgelegen veehouderijen.

Woon- en leefklimaat

De voorgrondgeurbelasting ten gevolge van de veehouderij aan de Oude Broekdijk 3a bedraagt ten hoogste 2,2 ouE/m3. Hiermee is het woon- en leefklimaat als gevolg van de voorgrondgeurbelasting te kwalificeren als 'redelijk goed'. De achtergrondconcentratie ligt bedraagt ten hoogste 3,0 ouE/m3. Het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondgeurbelasting ter plaatse van de woning is daarmee te kwalificeren als 'goed'.

Geurverordening Neder-Betuwe

De gemeente Neder-Betuwe heeft een geurverordening vastgesteld. Hieruit blijkt dat ter plaatse van nieuwbouwplan Casterhoven een hogere geurnorm geldt van 4,5 ouE/m3. Hiermee vormt het aspect geur op grond van de geurverordening ook bij onderhavig plan geen belemmering.

Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico's worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018

Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.

Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.

De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:

  • 1. de externe veiligheidsrisico's goed in beeld zijn gebracht;
  • 2. de gemeentelijke organisatie zich bewust is van de aanwezige risico's;
  • 3. een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor de externe veiligheid;
  • 4. beleidsuitvoering en handhaving zorgen voor de beheersbaarheid van bestaande en nieuwe EV risico's;
  • 5. communicatie met de burger plaatsvindt over de aanwezige risico's en de te volgen gedragsrichtlijn bij een calamiteit.

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is in het kader van onderhavig plan een toetsing uitgevoerd inzake de externe veiligheid (Quickscan Externe veiligheid woningbouw Casterhoven te Kesteren, SAB, 180449, d.d. 16 mei 2019). Deze toets is als Bijlage 7 aan deze toelichting toegevoegd.

Navolgende afbeelding toont de risicobronnen in de omgeving van Casterhoven. In het navolgende worden alle getoonde risicobronnen behandeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0025.jpg" Afbeelding 4.6: Casterhoven en risicobronnen met nummering (bron: rapport SAB)

Risicovolle inrichtingen

Binnen 1km van het plangebied bevinden zich vijf inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, namelijk:

  • Van Soest (1) op circa 240 m van het plangebied;
  • H. Van de Scheur (2) op circa 460 m van het plangebied;
  • LPG-tankstation (3) op circa 560 m van het plangebied;
  • Den Hartigh (4) op circa 610 m van het plangebied;
  • Recticel B.V. (5) op circa 815 m van het plangebied.

Van Soest

Op ca. 240 m ten zuiden van het plangebied bevindt zich het koel- en vriesbedrijf Van Soest. Binnen deze inrichting bevindt zich een ammoniakkoelinstallatie, met een risicocontour van 0 m en een invloedsgebied van 120 m. Het plangebied bevindt zich buiten dit invloedsgebied. Het bedrijf vormt daarmee geen belemmering voor het plan. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

H. Van de Scheur

Op ca. 450 m ten westen van het plangebied bevindt zich het bedrijf H. Van de Scheur. Op het terrein bevindt zich een propaanopslagtank, met een risicocontour van 20 m en een invloedsgebied van 55 m. Het plangebied bevindt zich buiten dit invloedsgebied. Het bedrijf vormt daarmee geen belemmering voor het plan. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Total LPG-tankstation

Op ca. 560 m ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een Total tankstation waar LPG wordt opgeslagen en verhandeld, met een risicocontour van 25 m en een invloedsgebied van 150 m. Het plangebied bevindt zich buiten dit invloedsgebied. Het tankstation vormt daarmee geen belemmering voor het plan. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Den Hartigh

Op ca. 615 m ten oosten van het plangebied bevindt zich het bedrijf Den Hartigh. Op het terrein bevindt zich een propaanopslagtank, met een risicocontour van 70 m en een invloedsgebied van 150 m. Het plangebied bevindt zich buiten dit invloedsgebied. Het bedrijf vormt daarmee geen belemmering voor het plan. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Recticel B.V.

Op ca. 815 m ten oosten van het plangebied bevindt zich het bedrijf Recticel B.V. Dit bedrijf valt onder het Besluit Risico Zware Ongevallen (BRZO) en heeft een risicocontour van 30 m en een invloedsgebied dat overeenkomt met de terreingrens. Het plangebied bevindt zich buiten dit invloedsgebied. Het bedrijf vormt daarmee geen belemmering voor het plan. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Transportbronnen en leidingen

1 km van het plangebied bevinden zich meerdere hoofdinfrastructuurverbinding en een buisleiding, namelijk:

  • Hogedruk aardgastransportleiding (6)
  • Betuweroute (7)
  • Rijksweg A15 (8)
  • Provinciale weg N233, Cuneraweg (9)

Hogedruk aardgastransportleiding

Ten zuiden van het plangebied ligt in de richting oost-west een hogedrukaardgasleiding (N-574-10) van de Gasunie op circa 690 meter. Deze leiding heeft een invloedsgebied van 70 meter. Het plangebied ligt buiten deze zone. Er is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk.

Betuweroute

Op circa 730 m ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Betuwelijn. Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen vervoerd (zie navolgende tabel), waarvan enkele stofcategorieën een invloedsgebied hebben welke reikt tot en met het plangebied (B2, B3 en D4). De Betuwelijn bevindt zich wel buiten de belangrijkste zone van 200 m rondom het plangebied. Het groepsrisico dient derhalve beperkt verantwoord te worden.

Stofcategorie   Ketelwagens per jaar   Invloedsgebied 1% letaliteit (m)  
A   50.850   460  
B2   6.580   995  
B3   700   >4.000  
C3   110.380   35  
D3   6.720   375  
D4   4.060   >4.000  

Jaarlijks vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuwelijn (spoortrajectnummer 202M.2)

Rijksweg A15

Op ca. 850 m ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Rijksweg A15. Over deze snelweg worden gevaarlijke stoffen vervoerd (zie navolgende tabel), waarvan enkele stofcategorieën een invloedsgebied hebben welke reikt tot en met het plangebied (LT2 en GT4). De snelweg bevindt zich wel buiten de belangrijkste zone van 200 m rondom het plangebied. Het groepsrisico dient derhalve beperkt verantwoord te worden.

Stofcategorie   Tankauto's per jaar (telling 2014)   Invloedsgebied 1% letaliteit (m)  
LF1   5.918   45  
LF2   7.285   45  
LT1   270   730  
LT2   1.243   880  
GF0   781   355  
GF1   293   40  
GF2   520   245  
GF3   6.861   355  
GT2   6   245  
GT3   52   560  
GT4   33   >4.000  

Jaarlijks vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15 ter hoogte van afrit 34 (Echteld) - Knp. Valburg

Provinciale weg N233, Cuneraweg

Op circa 170 m ten westen van het plangebied bevindt zich de N233, Cuneraweg. Over deze provinciale weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd (zie volgende tabel), waarvan het invloedsgebied van één stofcategorie reikt tot en met het plangebied (GF3). Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van 200 meter van deze provinciale weg. Derhalve dient het groepsrisico berekend te worden.

Stofcategorie   Tankauto's per jaar (telling 2014)   Invloedsgebied 1% letaliteit (m)  
LF1   1.539   45  
LF2   1.416   45  
GF3   969   355  

Jaarlijks vervoer van gevaarlijke stoffen over de N233, Cuneraweg tussen Rhenen en de A15

Conclusie

In voorliggend rapport wordt de uitvoerbaarheid van het initiatief beschouwd voor wat betreft het aspect externe veiligheid.

Uit onderhavig onderzoek blijkt het volgende:

  • Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen.
  • Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen.
  • Het plangebied bevindt zich wel binnen de invloedsgebieden van diverse transportroutes waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, namelijk de A15, de N233, Cuneraweg en de Betuwelijn. Deze risicobronnen A15 en Betuwelijn bevinden zich op (meer dan) 200m afstand van het plangebied. De N233, Cuneraweg, bevindt zich binnen 200 m van het plangebied.

Daar het plan komt te liggen binnen het invloedsgebied van de Betuweroute, autosnelweg A15 en de Provinciale weg N233 (Cuneraweg) is een verantwoording van het groepsrisico uitgevoerd. Omdat het plangebied op minder dan 200 meter van de N233 is gelegen, is voor deze weg tevens een berekening van het groepsrisico uitgevoerd. Omdat het plangebied binnen 200 meter van dede provinciale weg De belangrijkste resultaten worden navolgend beschreven.

4.7.3 Verantwoording groepsrisico

Onderstaand is een wat uitgebreidere verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt vanwege de ligging van het plangebied binnen de 200 meter zone van de provinciale weg N233 en een beperkte verantwoording vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de Betuweroute en de A15.

Verantwoording groepsrisico provinciale weg N233 (brand/explosie scenario)

Daar het plangebied binnen het invloedsgebied en tevens (net) binnen de 200 meter zone van de provinciale weg N233 (Cuneraweg) komt te liggen is een berekening en verantwoording van het groepsrisico uitgevoerd. Binnen het invloedsgebied van deze transportroute kunnen personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met brandbare stoffen. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige berekening en de daarbij behorende rapportage is als Bijlage 8 aan deze toelichting toegevoegd.

Als gevolg van de realisatie van maximaal 140 woningen in het voorliggende plangebied zal de personendichtheid in en rondom het plangebied toenemen. Zodoende is het groepsrisico voor zowel de huidige als toekomstige situatie berekend. In de berekening van de toekomstige situatie is tevens fase 6 (ontwikkeling bedrijfspand) betrokken. Het aantal aanwezige personen voor fase 7 bedraagt 336 (140 woningen x 2,4 aanwezigen (gemiddeld per woning)). Voor fase 6 bedraagt het aantal aanwezigen 276 personen (worst case). Binnen het plangebied zijn in de toekomstige situatie geen zeer kwetsbare objecten aanwezig. Op grond van de regels van dit bestemmingsplan zijn uitsluitend woningen toegestaan.

Uit de groepsrisicoberekeningen blijkt dat er geen 10-6/j plaatsgebonden risicocontour aanwezig is. De 10-8/j plaatsgebonden risicocontour overlapt het plangebied. Er worden geen grenswaarden overschreden.

Uit de berekeningen blijkt verder dat het groepsrisico in zowel de huidige als toekomstige situatie minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt. In onderstaand afbeelding is de FN-curve van de toekomstige situatie (inclusief fase 6 en fase 7) weergegeven. In het rode gebied is het groepsrisico hoger dan de oriënterende waarde, in het gele gebied is het groepsrisico gelegen tussen 0,1 maal oriënterende waarde en de oriënterende waarde. In het groene gebied is het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0026.png"

Afbeelding 4.7: FN-curve toekomstige situatie

Scenario's

Door het vervoer van brandbare gassen (GF3) en vloeistoffen (LF1 en LF2) over de N233 zijn meerdere scenario's mogelijk bij een calamiteit. In de omgeving kunnen daardoor als gevolg van een calamiteit de volgende scenario's optreden: een BLEVE, wolkbrand met explosie en een plasbrand.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

Om het groepsrisico te minimaliseren is de woonwijk zo ontworpen, dat het merendeel van de bebouwing met de korte zijde (met blinde gevel) richting de meest dichtbij zijnde risicobron is gesitueerd. De bebouwing biedt daarmee extra bescherming voor in het gebouw aanwezige personen. Geadviseerd wordt de woningen waarbij een raam is gesitueerd richting een risicobron, de ramen te voorzien van splintervrij glas.

Daarnaast is de openbare ruimte, zoals een watergang in het westelijk deel, parkeerplaatsen in het oostelijk deel en meerdere groenvoorzieningen, gesitueerd aan de randen van de te realiseren woonwijk. Op deze manier wordt de afstand tussen kwetsbare objecten en de rondom gelegen risicobronnen vergroot. Deze maatregelen hebben een verminderd groepsrisico tot gevolg.

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute; en ,
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 10 juni 2020 aangegeven dat in dit geval onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van adequate bluswatervoorzieningen (conform het Bouwbesluit) door de brandweer worden bestreden. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te vluchten van de risicobron af, maar ook schuilen in een gebouw biedt in eerste instantie voldoende bescherming voor personen in het plangebied. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig (onder andere vluchtwegen in oostelijke en zuidelijke richting) om relevante adviezen tijdig op te volgen.

Verantwoording groepsrisico Betuweroute en A15 (toxisch scenario)

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid ook relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes; en,
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 10 juni 2020 aangegeven dat in dit geval sprake is van een situatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

4.7.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute, de A15 en de N233. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Waterhuishouding

4.8.1 Regelgeving

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Omgevingsvisie en -Verordening Gelderland;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 'Koers houden en kansen benutten', Nota riolering 'Samen door één buis' (2012) en de Keur voor waterkeringen en wateren;

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  • 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m2 voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor komende jaren( 2014 tot en met 2018) wordt omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.

Waterplan 2014-2018 (GRP)

Water speelt een belangrijke rol in onze leefomgeving. Om veilig te kunnen wonen, werken en recreëren is een goed functionerend watersysteem noodzakelijk. Waterschappen en gemeenten werken veel samen op het gebied van waterbeheer. Water en ruimtelijke ordening hebben immers veel raakvlakken. Dit Waterplan Neder-Betuwe 2014-2018 (‘Waterplan II’) is een product van de samenwerking tussen Waterschap Rivierenland en de gemeente Neder-Betuwe en een vervolg op het eerste Waterplan (2008-2012).

Het Waterplan geeft streefbeelden voor het oppervlaktewater in de gemeente. Die kunnen dienen bij de vormgeving van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij zijn de doelstellingen:

  • Een veerkrachtig, robuust en duurzaam watersysteem.
  • Een optimaal functionerende waterketen.
  • Een effectieve en efficiënte waterorganisatie.

Vanuit het waterplan hebben beide organisaties de zorg voor waterkwantiteit (het voorkomen van overstroming, het tegengaan van watertekorten) en waterkwaliteit (schoon water en het verminderen van ‘overstort’ uit de riolering). De nadruk van het waterbeleid in de komende periode ligt op de stedelijke wateropgave. Dat kan door middel van het aanleggen van extra waterbergingen. Daarbij wordt de combinatie met ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente gezocht. Daarnaast worden waterkwaliteitsmaatregelen getroffen in watergangen achter overstortlocaties.

4.8.2 Doorwerking plangebied

Plangebied en ontwikkeling

Onderhavig plan betreft de realisatie van een nieuwe woonbuurt op een locatie aan de zuidzijde van Kesteren. Het plangebied betreft momenteel hoofdzakelijk agrarisch gebied. Er bevinden zich momenteel enkele sloten en waterlopen in het plangebied.

Oppervlaktewatersysteem

In de huidige situatie is het plangebied vrijwel geheel onverhard. In het plangebied zijn diverse B- en C-watergangen aanwezig. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan een A-watergang, die parallel aan de spoorlijn is gelegen. De bestaande watergang parallel aan de Hoofdstraat heeft de B-status.

De gemiddelde maaiveldhoogte binnen het plangebied bedraagt NAP +6,2 m. De grondwaterstand bevindt zich op ca. 1,5 m-mv. De stromingsrichting in het eerste watervoerende pakket is overwegend noordwestelijk gericht. De bodemopbouw in Neder-Betuwe is sterk bepaald door de rivieren. De hoger gelegen delen - waaronder ook het voorliggende plangebied - bestaan uit oeverwallen en stroomruggen en zijn veelal zandig tot zavelig/lichte klei ontwikkeld. De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat dan ook uit (zandige) klei- en zandlagen. Het zand is overwegend grof.

Het plan ligt in het deelstroomgebied 'Neder-Betuwe', binnen peilgebied NDB111. Voor dit peilgebied geldt een zomer- en winterpeil van respectievelijk NAP +5,35 m en NAP +5,15 m.

Veiligheid

Er bevinden zich geen waterkeringen in de nabijheid van het plangebied. Overstromingsrisico vormt geen onderwerp dat specifieke aandacht verdient.

Kwantitatieve wateropgave

Het doel is het zoveel mogelijk afkoppelen van schoon hemelwater. Alleen het vuile afvalwater kan worden afgevoerd richting het riool. Het afgekoppelde hemelwater zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, zonodig na een zuiveringsstap (bodem-passage of infiltratie). Infiltratie van hemelwater in de bodem is ter plaatse van het plangebied gezien de hoge grondwaterstanden niet mogelijk. Voorliggend plan biedt voldoende aankoppelpunten voor de afvloeiing van schoon hemelwater. Met name de noordzuidgeprojecteerde watergang speelt hierbij een belangrijke rol.

Er is een waterbalans voor onderhavig plan uitgewerkt. Hierna is deze waterbalans in vereenvoudigde vorm weergegeven:

  Onderdeel   Oppervlakte   Opmerking  
1   Totaal uitbreiding verharding (uitgeefbaar terrein wordt voor 75% verhard)   37.151 m2   Verharding, bebouwing, etc.  
2   Benodigde compenserende waterberging   5.399,2 m2   Peilstijging 0,3 m en eis 436 m3 ha  
3   Te compenseren watergangen   484,8 m2   100% te compenseren  
4   Totaal te realiseren waterberging   5.884,0 m2   Nummer 2 en 3  

In onderhavig plan wordt in totaal 6.946 m2 aan waterberging gerealiseerd. Dit is dus ruim meer dan de norm; er is een overschot van ca. 18%. Navolgende afbeelding brengt de planopzet nader in beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0027.png"

Afbeelding 4.8: kaartbeeld wateroplossing

Kwalitatieve wateropgave

Bij nieuwbouw gaan het waterschap en de gemeente uit van een gescheiden rioleringsstelsel. Schoon hemelwater van daken wordt via een hemelwaterafvoerleiding rechtstreeks op het oppervlaktewater worden geloosd. Voor een goede waterkwaliteit is het van belang dat er bij de bouw geen uitlogende materialen gebruikt worden, om te voorkomen dat het hemelwater, dat wordt afgekoppeld, wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Het gebruik van (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen is niet toegestaan op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Als dergelijke materialen toch gebruikt worden, dient het regenwater te worden gezuiverd alvorens het wordt afgevoerd; daarbij valt te denken aan bodempassages, lamellenfilters en bermpassages (van belang is een voldoende zuiveringsrendement). Hemelwater moet in ieder geval op deze wijze gezuiverd worden voordat het wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Natte natuur / verdroging

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een (nat) natuurgebied of (natte) ecologische verbindingszone. Doordat alleen schoon hemelwater het plangebied verlaat (met uitzondering van het vuilwater dat via het riool wordt afgevoerd), kunnen natte natuurwaarden niet via het oppervlaktewater worden aangetast. Verdroging zal niet optreden door de voorgestane ontwikkelingen, omdat het grondwaterpeil niet zal worden aangepast.

Kwel en hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is een belangrijk uitgangspunt van het waterschap. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen (extra) kwel aantrekken. Hydrologisch neutraal betekent dat de grondwateroverlast en kwel niet mogen toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Als het aantrekken van kwel door bouwactiviteiten onvermijdelijk is, dan zijn compenserende maatregelen nodig. De extra kwel moet dan in het plangebied worden geborgen.

Grondwateroverlast

Indien ondergrondse constructies worden gebouwd dient waterdicht gebouwd te worden om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat. De meeste drinkwaterbedrijven stellen zich op het standpunt dat koudewarmteopslagsystemen in grondwaterbeschermingsgebieden ongewenst zijn zolang er onduidelijkheid bestaat over de effecten.

Keur en Legger

Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen is een vergunning benodigd.

De Legger is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren (zoals sloten en vaarten), waterbergingen en natuurvriendelijke oevers vastgelegd zijn. Ook geeft de legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers aan, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is.

Beheer en onderhoud

Ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergangen in het plangebied is bepaald dat een strook van 5 m langs de watergangen in principe onbebouwd dient te blijven. Een en ander is geregeld middels de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterlopen”. Voor het oprichten van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, ten behoeve van de onderliggende bestemming, geldt dat in principe advies moet worden ingewonnen van de waterbeheerder.

Overleg Waterschap Rivierenland

In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland.

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Rivierenland. Met het waterschap is uitgebreid vooroverleg gevoerd in het kader van de ontwikkeling van Casterhoven als geheel. Hiermee is invulling gegeven aan de watertoets.

4.8.3 Conclusie

Voor Casterhoven fase 7 is de toekomstige waterhuishoudkundige situatie ontworpen en besproken met het waterschap. Gesteld kan dus worden dat inzake onderhavig bestemmingsplan het aspect water voldoende aandacht heeft gehad en dat de watertoets heeft plaatsgevonden.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

4.9.1.1 Soortenbescherming

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Neder-Betuwe is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

4.9.1.2 Gebiedsbescherming

Natura2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan
4.9.2.1 Verricht onderzoek

Er is een quick scan uitgevoerd om de effecten van voorliggend plan op beschermde natuurwaarden te bepalen (Quickscan natuurwetgeving Casterhoven fase 6 en 7 te Kesteren, 15 januari 2019, Faunaconsult). Dit onderzoek is als Bijlage 9 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Hierin is nagegaan welke effecten de ingreep heeft op lokaal voorkomende beschermde flora en fauna. Daarnaast is nagegaan welke invloed de ingreep heeft op beschermde Natura 2000-gebieden en overige beschermde natuurgebieden.

4.9.2.2 Soortenbescherming

De belangrijkste resultaten uit de voornoemde onderzoeksrapportage zijn hieronder weergegeven.

Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën

In het plangebied komen mogelijk enkele algemene zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in de provincie Gelderland een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

Algemeen voorkomende vogels

Door de opgaande vegetatie buiten het broedseizoen (dus buiten de periode 15 maart - 15 juli) te verwijderen, wordt schade aan vogelnesten, eieren of jonge vogels voorkomen. Door naleving van deze aangepaste werkwijze worden ten aanzien van vogels geen overtredingen van de Wnb begaan.

4.9.2.3 Gebiedsbescherming

Het plangebied is gelegen nabij Natura 2000-gebied 'Rijntakken', dat zich op circa 1.800 meter afstand bevindt. Op grotere afstand (ruim 8 kilometer) zijn de Natura 2000-gebieden 'Veluwe' en 'Binnenveld' gelegen. Uit de AERIUS-stikstofberekening, die als Bijlage 10 bij de toelichting is opgenomen, blijkt dat er zowel in de aanleg- als gebruiksfase geen toename van stikstofdepositie te verwachten is op de (stikstofgevoelige) habitatten van de Natura 2000-gebieden Rijntakken, Veluwe en/of Binnenveld. Voor wat betreft de aanlegfase is ervan uitgegaan dat de woningen gefaseerd worden ontwikkeld in de periode 2020 tot en met 2023. Deze fasering is verankerd in de regels van dit bestemmingsplan. Derhalve is geen significant verstorend effect op doelsoorten te verwachten en zijn geen negatieve effecten te verwachten op de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten. Een vergunning Wet natuurbescherming is derhalve niet nodig.

Verder is er in de omgeving van het plangebied geen Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur aanwezig. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.

4.9.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Archeologie & cultuurhistorie

4.10.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan
4.10.2.1 Archeologie

Gemeentelijk archeologisch beleid

Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is voor het gehele plangebied van de gemeente Neder-Betuwe de archeologische verwachtingswaarde geregeld. Voor het plangebied gelden verschillende verwachtingswaarden. Het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is van kracht voor het plangebied. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. De gemeente Neder-Betuwe heeft haar archeologische beleid uitgewerkt in een archeologische beleidskaart. Voor het plangebied geldt grotendeels een hoge archeologische verwachting. Deze archeologische verwachting is in het bestemmingsplan Parapluregeling Archeologie vastgelegd en vertaald in een regeling. In paragraaf 1.3 is dit reeds besproken.

Op grond van deze regeling is voorafgaand aan onderhavig plan archeologisch onderzoek nodig voor een deel van het plangebied.

Onderzoek

Voorgeschiedenis

Er is de afgelopen 10-15 jaar divers archeologisch onderzoek uitgevoerd. In een rapportage zijn al deze eerdere onderzoeken samengevat (Rapport Archeologische Quickscan Casterhoven, Aeres Milieu, kenmerk AM17084, datum 20 februari 2017). Doel van dit onderzoek was om een visuele representatie te geven waarin in een oogopslag duidelijk is waar wat nog dient te worden uitgevoerd en welke delen vrijgesteld zijn van verder archeologisch onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0028.png"

Afbeelding 4.9: Vrijgegeven terreindelen (bron: Aeres Milieu) (aanduiding plangebied zwartgrijs)

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0029.png"

Afbeelding 4.10: Benodigd vervolgonderzoek (bron: Aeres Milieu) (aanduiding plangebied zwartgrijs)

De voorgaande afbeeldingen geven ten eerste aan welke gebiedsdelen nog dienen te worden onderzocht op het gebied van archeologie. Uit de eerste afbeelding blijkt dat een groot deel van onderhavig plangebied is vrijgegeven op basis van eerdere onderzoeken.

De tweede afbeelding geeft aan welke onderzoeken nog nodig zijn. De in groen gekleurde gebieden moeten middels een bureau- en inventariserend booronderzoek nader worden onderzocht. De in oranje gekleurde gebieden moeten middels een proefsleuvenonderzoek worden onderzocht.

Wat betreft het groene gebied op de voorgaande kaart, geldt op basis van het Parapluplan Archeologie geen archeologische bescherming. Hier zal dan ook geen onderzoek plaatsvinden.

Nader archeologisch onderzoek

Op grond van de resultaten van het verrichte archeologische onderzoek in de voorgeschiedenis heeft aanvullend archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven plaatsgevonden. Doel van dit onderzoek is het terrein systematisch te onderzoeken op de aanwezigheid van vondsten, sporen en archeologische vindplaatsen, en - in het geval vindplaatsen worden aangetroffen - deze te documenteren en de aangetroffen materialen veilig te stellen. Daarnaast is het van belang om de aard, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de eventuele archeologische resten vast te stellen (waardering).

De belangrijkste resultaten van het proefsleuvenonderzoek worden hieronder beschreven, de volledige rapportage is als Bijlage 17 bij de toelichting opgenomen.

Binnen het plangebied zijn slechts drie recente sporen en geen vondsten aangetroffen. De sporen betreffen twee (recente) sloten en een vermoedelijke mortierinslag uit de Tweede Wereldoorlog. De bodem was grotendeels onverstoord, ondanks het recent uitgevoerde NGE-onderzoek. In het zuiden van het plangebied was wel sprake van een sterke bodemverstoring door het NGE-onderzoek. De bouwvoor bevond zich binnen vrijwel het gehele plangebied tot circa 40 centimeter diepte, hieronder
werd een onverstoorde bodem aangetroffen waarin verschillende afzettingen zichtbaar waren en vervolgens gedocumenteerd zijn. In het zuiden van het plangebied was de bodem verstoord tot circa 80 centimeter diepte, vermoedelijk als gevolg van het NGE-onderzoek. De vooraf opgestelde verwachting waarbij werd aangegeven dat er archeologische indicatoren in het gebied van de crevasse en geul zouden liggen, is onjuist gebleken. In overleg met het bevoegd gezag is besloten om niet de overige 5% van het plangebied te ontgraven, door het gebrek van archeologische sporen en vondsten ondanks de aanwezigheid van een intacte bodem. Hoogstwaarschijnlijk is het plangebied, tegen de verwachting in, niet aantrekkelijk geweest voor bewoning. Derhalve kan het plangebied vrij worden gegeven voor verdere ontwikkelingen.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan. Middels een proefsleuvenonderzoek is aangetoond dat er geen archeologische indicatoren in het plangebied aanwezig zijn. Ook zijn er geen vondsten aangetroffen. Het plangebied kan worden vrijgegeven voor verder ontwikkeling. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.10.2.2 Cultuurhistorie

Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Toetsing

De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland geeft een overzicht van de historisch-landschappelijke kenmerken. Het plangebied is daarop binnen een middelhoge historische geografische waardering opgenomen.

In de omgevingsvisie wordt beschreven dat bij het opnieuw inrichten van een gebied cultuurhistorische waarden een belangrijke rol spelen. De afweging tussen hergebruik of sloop/nieuwbouw moet zorgvuldig geschieden en gemotiveerd worden. De provincie bevordert een hoge ontwerpkwaliteit die belangrijke historische gegevenheden integreert in de planvorming, en die bijdraagt aan het scheppen van nieuwe kwaliteiten die tot onze cultuurhistorische waarden kunnen gaan behoren.

Landschapskenmerken

Kenmerkend voor het landschap in en om Kesteren is nog steeds de sterke oost-westoriëntatie. Deze oriëntatie wordt benadrukt door de loop van de Rijn, de Waal en de Linge, de oeverwallen en dijken langs deze rivieren, het bebouwingspatroon en de langgerekte kommen. Binnen het stramien van de oost-westlijnen is het landschap met sloten, boomgaarden, akkers en weilanden verkaveld in noord-zuidrichting.

Deze opbouw is ook in het plangebied zelf herkenbaar. In noord-zuidrichting zijn de sloten en langwerpige percelen met boomgaarden en weilanden dominant.

In het ontwerp voor Casterhoven zijn de historische landschappelijke karakteristieken geïntegreerd. De singels, het stratenpatroon in de woonvelden en de nieuwe gebouwen zijn overwegend in de noord-zuidrichting georiënteerd. Een groot deel van de beeldkwaliteitseisen vloeit voort uit de historische structuur en draagt bij aan het behoud daarvan. Bovendien wordt het typerende bebouwingslint aan de Broekdijk gehandhaafd.

Romeinse Limes

Dwars door Nederland loopt de Limes - een lijn van forten en wachttorens die verbonden zijn door wegen en de noordelijke grens van het Romeinse rijk vormde. De grens liep zeer waarschijnlijk ook door de gemeente Neder-Betuwe en mogelijk ook door het gebied waar de uitbreidingswijk Casterhoven wordt gerealiseerd. Nog aanwezige kernkwaliteiten van de Limes mogen niet worden aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0030.png"

Afbeelding 4.11: Ligging plangebied in Romeinse Limes op kaart Landschap Omgevingsvisie Gelderland

Er zijn binnen het gebied Casterhoven thans geen Limes-onderdelen bekend. Eventueel nog aanwezige onderdelen bevinden zich onder de grond in de vorm van archeologische resten. Zoals uit paragraaf 4.10.2.1 blijkt is het plangebied inmiddels voldoende onderzocht. De Limes is ter plaatse niet aangetroffen.

Conclusie

Het plan respecteert de aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied. De aanwezige waarden zijn betrokken in het stedenbouwkundig ontwerp. Hiermee zijn belangrijke historische gegevenheden geïntegreerd in de planvorming.

4.10.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.11 Leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er zijn geen leidingen met planologische beschermingsregime binnen het plangebied gelegen.

4.12 Milieueffectrapportage

Algemeen

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.

In de bijlage van het Besluit m.e.r zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. In onderdeel C zijn activiteiten genoemd waarbij direct sprake is van een m.e.r.-plicht als bij besluiten de genoemde drempelwaarden worden overschreden. Voor de activiteiten die zijn genoemd in onderdeel D geldt dat als de drempelwaarden worden overschreden een m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden moet een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gedaan. Pas na het uitvoeren van deze vormvrije m.e.r-beoordeling is duidelijk of er een m.e.r. moet worden doorlopen. Formeel gezien moet het bevoegd gezag een besluit nemen over het al dan niet doorlopen van een m.e.r.-procedure.

Toetsing

Onderhavig plan betreft de realisatie van een nieuwe woonbuurt met maximaal 140 woningen. Het plangebied is ca. 5,8 ha groot. Onderhavig plan kan hiermee worden gekwalificeerd als de aanleg of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd.

Wel blijft de omvang van onderhavig plan ver onder de gestelde indicatieve drempelwaarden. Deze bedragen namelijk een oppervlakte van 100 ha of meer of 2000 woningen of meer. Er kan daarom in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd (Vormvrije m.e.r.-beoordeling Kesteren, Casterhoven fase 7, woonwijk, Gemeente Neder-Betuwe, SAB, kenmerk 180449, 14 december 2018) en toegevoegd als Bijlage 11 aan deze toelichting. In de notitie wordt geconcludeerd dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

Het bevoegde gezag (het college of de raad) dient formeel de beslissing nemen of er een m.e.r.(-beoordeling) moet worden uitgevoerd. Dit besluit wordt te zijner tijd als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

Conclusie

Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Hieruit volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Het bevoegde gezag heeft formeel besluit dat geen m.e.r.(beoordeling) hoeft te worden uitgevoerd.

4.13 Gewasbestrijding

Inleiding

Het plangebied ligt op enige afstand van gronden die in gebruik zijn of kunnen worden genomen voor agrarische teelt. De vraag doet zich voor in hoeverre de gewasbeschermingsmiddelen die bij deze agrarische teelt wordt gebruikt, zorgt voor belemmeringen.

Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt in de bestemmingsplanpraktijk een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een agrarische teelt en een gevoelige bestemming; de zogenaamde spuitzone. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel.

In het kader van een bestemmingsplan moet worden aangetoond dat geen sprake is van belemmeringen en er kan worden gesproken van een goede ruimtelijke ordening.

Onderzoek

Er is een onderzoek gedaan naar de spuitzones die in de omgeving van het plangebied van toepassing zijn (Notitie Ruimtelijke onderbouwing spuitzone, DPA Cauberg Huijgen, 26 september 2017, kenmerk 03135-20872-11). Dit onderzoek is als Bijlage 12 toegevoegd.

In deze notitie wordt gesteld dat ten westen en aan de zuidkant van de ontwikkellocatie een boomkwekerij (Volentis) gevestigd is. Deze kwekerij is gevestigd aan de Hoofdstraat nr. 74 te Kesteren.

Uit het onderzoek blijkt dat de afstand tussen de dichtstbijzijnde bomenrijen op het westelijke grote kwekerijgedeelte tot de grens van de tuinen van de te bouwen woningen 18,5 meter is. De kweker heeft aangegeven driftreducerende spuitmethode te gebruiken. Daarnaast past de kweker een teeltvrije zone toe.

Volgens praktijkstudies volgens de worst case benadering en onderzoek van de Universiteit van Wageningen blijkt dat dat bij toepassing van een driftreducerende spuit-methode de afstand tussen de dichtstbijzijnde bomenrij tot de gevoelige bestemming (tuinen bij de te bouwen woningen) ten minste 25 meter moet zijn. Geadviseerd wordt om eerst de indeling van de woningbouwlocatie nader te bekijken om een spuitzone van ten minste 25 meter te realiseren.

Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de aanbevelingen uit het spuitzone-onderzoek. Dit betekent dat aan de westzijde van het plangebied is voorzien in een strook van 25 m met water en groen waarin geen woningen worden gerealiseerd. Hiermee worden alle woningen buiten de spuitzones gerealiseerd. De tuinen van de woningen zijn wel deels gelegen binnen de spuitzones, maar dit is geoorloofd.

Conclusie

Het aspect gewasbestrijding vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.14 Trillingen

Algemeen

Het plangebied grenst aan de spoorlijn Arnhem-Tiel. Het railverkeer kan zorgen voor trillingshinder voor de nieuwe woningen in het plangebied.

Toetsing

Er is een trillingsonderzoek uitgevoerd inzake onderhavig plan (Trillingsonderzoek Casterhoven fase 7; inventarisatie beperkingen, DPA Cauberg Huijgen, 25 september 2017, referentie 03135-20872-10). Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 13. Hierna gaan we kort in op de inhoud van het rapport.

Doel van het onderzoek was om te bepalen of de trillingen als gevolg van het treinverkeer kunnen leiden tot hinder voor personen in de woningen. Daartoe zijn trillingsmetingen op maaiveld uitgevoerd en is de trillingssterkte in de woningen geprognosticeerd.

Bij de uitvoering van de trillingsmetingen en de beoordeling van de berekende trillingssterkte is gebruik gemaakt van SBR B richtlijn. De SBR B richtlijn geeft streefwaarden voor de trillingssterkte in de woning ter voorkoming van hinder voor personen. Deze richtlijn is algemeen geaccepteerd ter beoordeling van de trillingen.

Het trillingsonderzoek leidt tot de volgende conclusies:

  • De trillingssterkte Vmax als gevolg van het reguliere treinverkeer overschrijdt de streefwaarde A1 uit de SBR richtlijn B niet. Hierdoor is de kans op hinder klein. Het reguliere treinverkeer vormt daardoor geen belemmerende factor in het kader van het bestemmingsplan Casterhoven Fase 7.
  • Een incidentele passage van een goederentrein leidt tot een overschrijding van de streefwaarde A2. Deze incidentele overschrijding leidt niet tot een onacceptabel woon- en leefklimaat. Het advies is wel om bij het ontwerp van de woningen rekening te houden met de trillingsbelasting door het treinverkeer.

Conclusie

Het aspect trillingen vormt geen planologische belemmering voor het plan. Het advies om bij het ontwerp van de woningen rekening te houden met de trillingsbelasting door het treinverkeer zal bij de uitwerking van de plannen worden meegenomen.

4.15 Explosieven

Inleiding

Tijdens de Tweede Wereldoorlog (van 1940 tot 1945) hebben zich op diverse locaties in de gemeente Neder-Betuwe oorlogshandelingen voorgedaan. Als gevolg van deze oorlogshandelingen kunnen op bepaalde locaties niet gesprongen Conventionele Explosieven (CE) of delen daarvan in de bodem voorkomen. Voor het veilig en op verantwoorde wijze uitvoeren van grondwerkzaamheden, is het van belang om duidelijkheid te krijgen over de aard en omvang van de situatie aangaande CE.

Toetsing

Detectieonderzoek 2008

In het kader van de gehele planontwikkeling Casterhoven is in 2008 reeds een detectieonderzoek uitgevoerd (Rapportage detectieonderzoek Project Casterhoven te Kesteren, Gemeente Neder-Betuwe. ECG, kenmerk 167-008, 11 december 2008). Dit rapport is opgenomen als Bijlage 14.

Tijdens dit detectieonderzoek zijn diverse objecten gedetecteerd. Deze objecten dienen middels benadering te worden geïdentificeerd en zo mogelijk te worden veiliggesteld. Ook moeten de locaties die nog niet zijn gedetecteerd middels detectie worden veilig gesteld. Ten slotte is een locatie aanwezig met een dusdanige verstoring dat detectie niet mogelijk is en alleen met behulp van gecontroleerd ontgraven het gebied veilig kan worden gesteld.

Gecontroleerde opgravingen en puntsgewijze benaderingen

Op basis van van het detectieonderzoek 2008 is het gehele plangebied van Casterhoven fase 7 onderzocht, danwel door middel van gecontroleerd ontgraven, danwel door puntsgewijze benadering. Navolgende afbeelding brengt dit in beeld. De volledige kaart van de oplevering van het explosievenonderzoek is als Bijlage 15 opgenomen bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenB7-vst1_0031.png"

Afbeelding 4.12: Kaart detectieonderzoek

Uit deze werkzaamheden zijn geen bijzonderheden gebleken. Er zijn geen explosieven aangetroffen. Eén deelgebied is evenwel niet onderzocht; op voorgaande kaart is dit gebied oranje gekleurd en aangemerkt als 'deelgebied A'; dit gebied is nader aan de orde gekomen in het rapport dat hierna wordt besproken.

Rapport opsporingswerkzaamheden

Er zijn aanvullende opsporingswerkzaamheden uitgevoerd (Proces-Verbaal van Oplevering (PVvO) opsporingswerkzaamheden van Conventionele Explosieven (CE) binnen het opsporingsgebied 'Casterhoven deel 3', ECG, kenmerk 418-018, 3 december 2018). Dit rapport is opgenomen als Bijlage 16. Deze werkzaamheden bestonden uit detectie- en benaderwerkzaamheden en hadden tot doel de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven in beeld te brengen. Het doel van de werkzaamheden was het vast stellen of, en zo ja: op welke locatie(s), er binnen het onderzoeksgebied verdachte objecten in de bodem aanwezig waren.

Er zijn in het onderzoek vier deelgebieden onderzocht; deelgebied A, B, C en D op de aanwezigheid van Conventionele Explosieven tot 2m -mv. Deelgebied A valt hierbij samen met een deel van onderhavig plangebied.

In geen van de deelgebieden zijn er geen (restanten van) CE aangetroffen. Grondroerende werkzaamheden kunnen regulier worden uitgevoerd.

Conclusie

Uit de onderzoeken blijkt dat het aspect explosieven geen planologische belemmering vormt voor het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.2 Inleidende regels

Begrippen 

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:

Bestemmingsomschrijving 

Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 

In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels 

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels 

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels 

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.3.2 Bestemmingen

Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de verschillende bestemmingen.

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, hondenuitlaatplaatsen, evenementen, voet- en fietspaden, beeldende kunstwerken, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' zijn ook voorzieningen voor verkeer, vervoer en verblijf uitsluitend ten behoeve van de ontsluiting van een mogelijk in de toekomst nog te realiseren woonbuurt aan de westzijde van het plangebied.

De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot nutsvoorzieningen en bouwwerken geen gebouw zijnde. Er geldt een afwijkingsbepaling voor het beperkt toestaan van parkeerdoeleinden in deze bestemming.

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen voor verkeer, vervoer en verblijf, parkeervoorzieningen, hondenuitlaatplaatsen, groenvoorzieningen, straatmeubilair, speelvoorzieningen, evenementen, kunstobjecten, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot nutsvoorzieningen en bouwwerken geen gebouw zijnde. Er is een specifieke gebruiksregel opgenomen.

Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige doeleinden, waterstaatkundige (kunst)werken, nutsvoorzieningen en kunstobjecten. Er zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor verkeer, vervoer en verblijf, speelvoorzieningen, evenementen, kunstobjecten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Vastgelegd is dat het maximum aantal woningen 140 bedraagt. De hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gerealiseerd. De bijbehorende bouwwerken mogen ook via de aanduiding bijgebouwen. De hoofdgebouwen moeten in de voorste bouwgrens of ten hoogste tot 2 m daarachter worden gerealiseerd. De maximum goot- en bouwhoogte staan aangeduid op de verbeelding. Voor de bouwwijze van de woningen zijn bandbreedtes aangegeven. Ook zijn bepalingen opgenomen voor de maximale breedte en diepte van een woning alsmede voor de situering van de woningen op de kavels. Een specifieke regeling geldt voor erkers. Voor bouwwerken geen gebouw zijnde wordt verwezen naar de algemene regeling.

Er zijn enkele flexibiliteitsbepalingen opgenomen inzake de bouwregels. Die betreffen de bouwhoogte, bouwwijze, overschrijding van de bouwgrenzen en situering van gebouwen en bouwwerken.

Ten slotte geldt een regeling inzake strijdig gebruik.

Waterstaat - Waterlopen

Deze dubbelbestemming beoogt het ongehinderde beheer van de waterlopen te waarborgen.

5.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, bijbehorende bouwwerken bij woningen, zwembaden en bouwwerken, geen gebouw zijnde. Daarnaast is een regeling inzake parkeren opgenomen. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen of de nadien gewijzigde beleidsregels met betrekking tot parkeren, zoals die gelden ten tijde van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten en evenementen opgenomen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen voor evenementen, publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten en bed & breakfastaccommodaties.

Algemene wijzigingsregels

Hierin is een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt dat het College voor B&W besluit het plan beperkt te wijzigen (in de zin dat bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en aanduidingsgrenzen maximaal 5 m worden verplaatst). Er worden duidelijke voorwaarden hieraan verbonden.

Overige regels

In dit artikel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze luidt: Voor de in voorliggend plan toegestane bouwwerken wordt niet eerder een omgevingsvergunning verleend, en worden de werken en werkzaamheden niet eerder uitgevoerd dan nadat burgemeester en wethouders een inrichtingsplan hebben goedgekeurd en waarin ten minste:

  • parkeervoorzieningen zijn opgenomen conform de in artikel 9.5 genoemde normen;
  • groenvoorzieningen worden gerealiseerd met een minimale omvang van 5% van het uitgeefbare terrein.

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

6.1.2 Conclusie

In het kader van het gehele plan Casterhoven is een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de gemeente en de marktpartijen. Ook het kostenverhaal maakt deel uit van deze overeenkomst. Daarmee is veilig gesteld dat het grondexploitatierisico voor de gemeente Neder-Betuwe uiterst beperkt is.

Het exploitatieplan is vooral van toepassing in gevallen waarbij de gemeente nog niet alle gronden in eigendom heeft en (nog) niet met alle eigenaren een overeenkomst heeft gesloten. Aangezien alle gronden binnen onderhavig plangebied momenteel reeds in bezit zijn van de gemeente is geen exploitatieplan nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Aan het begin van de procedure van het voorontwerpbestemmingsplan is een inloopbijeenkomst / informatiebijeenkomst voor belangstellenden georganiseerd. Voor het ontwerp bestemmingsplan zal geen nieuwe inloopbijeenkomst worden georganiseerd. Met indieners van een inspraakreactie heeft overleg plaatsgevonden.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Overleg

Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. In totaal zijn er twee overlegreacties ontvangen. Deze zijn samengevat en beantwoord in het 'Eindverslag inspraak en vooroverleg voorontwerpbestemmingsplan Casterhoven, Deelplan B, fase 7', dat als Bijlage 20 bij de toelichting is opgenomen.

7.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is, conform de gemeentelijke inspraakverordening, voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure voor inspraak vrijgegeven. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze inspraaktermijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijke en/of mondeling te reageren op het bestemmingsplan.

In totaal zijn er vijf inspraakreacties ontvangen. Deze zijn samengevat en beantwoord in het 'Eindverslag inspraak en vooroverleg voorontwerpbestemmingsplan Casterhoven, Deelplan B, fase 7', dat als Bijlage 20 bij de toelichting is opgenomen.

7.3 Ontwerpfase

Na afronding van het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die volgden uit de inspraak- en overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Het ontwerpbestemmingsplan "Casterhoven, Deelplan B, fase 7" heeft van 2 juli tot en met 12 augustus 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van de gelegenheid om een zienswijze in te dienen is geen gebruikgemaakt.

7.4 Vaststellingsfase

Tegen het besluit tot vaststelling staat voor belanghebbenden direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.