Plan: | Casterhoven, Deelplan A, Fase 1c |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.bpKEcasterhovenA1c-vst1 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Casterhoven, Deelplan A, Fase 1c" van de gemeente Neder-Betuwe.
Op 27 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het Structuurplan Casterhoven vastgesteld. Dit structuurplan beschrijft een uitbreidingswijk met een oppervlakte van 30,6 hectare aan de zuidzijde van de kern Kesteren. De wijk moet onder meer ruimte bieden aan circa 667 woningen en circa 20.000 m² bedrijvigheid. De uitbreidingswijk heeft de naam Casterhoven gekregen.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische ligging van de uitbreidingswijk weer. Tevens is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan weergegeven.
topografische ligging uitbreidingswijk Casterhoven en plangebied
Oorspronkelijk zou de bouw van de wijk in twee grote fasen plaatsvinden, Deelplan A ten oosten van de Hoofdstraat en Deelplan B ten westen daarvan. Ten behoeve van het Deelplan A is destijds een bestemmingsplanprocedure opgestart. Die is echter nooit voltooid. Mede als gevolg van de economische achteruitgang en het teruglopen van de woningmarkt is er later namelijk voor gekozen de wijk in kleinere fasen uit te werken en te ontwikkelen, waardoor ingespeeld kan worden op de veranderende woningmarkt en het risico voor de ontwikkelende partijen beperkt is.
Op 12 april 2012 is het bestemmingsplan "Casterhoven, Deelplan A, Fase 1" vastgesteld. De verkoop van de daarin opgenomen 123 woningen/woonkavels loopt dusdanig voorspoedig, dat besloten is een volgende fase te gaan ontwikkelen. Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan voor Deelplan A, Fase 1c.
De afbeelding in paragraaf 1.1 geeft de topografische ligging van het plangebied weer. Onderstaande afbeelding bevat de kadastrale situatie. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
kadastrale situatie
De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 17.000 m².
Binnen het grootste deel van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Witte Vlekken", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 12 september 2013.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan
Voor het grootste deel van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is onder meer grondgebonden agrarische productie toegestaan. Agrarische bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Binnen onderhavig plangebied ligt geen bouwvlak.
Een klein deel van de gronden aan de westzijde van het plangebied heeft de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming zijn onder meer waterhuishoudkundige doeleinden toegestaan.
Binnen het plangebied gelden voorts de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' of 'Waarde - Archeologie 5'. Binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bouwwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 500 m²; binnen 'Waarde - Archeologie 5' geldt de onderzoeksplicht vanaf 2000 m². In paragraaf 5.2.1 is opgenomen hoe met het aspect archeologie is omgegaan.
In een klein gebied aan de westzijde van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Casterhoven, Deelplan A, Fase 1", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 12 april 2012. Het betreft ter plaatse de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'.
Bij de uitvoering van fase 1 zijn de nutsvoorzieningen ten westen van deze bestemming geplaatst. Voorliggend bestemmingsplan bevat tevens een herziening van het bestemmingsplan voor fase 1 voor dit onderdeel.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Achtereenvolgens geschiedenis, wijdere omgeving en directe omgeving en plangebied.
Het landschap van de Betuwe is gevormd door de rivieren. Na de laatste ijstijd ongeveer tienduizend jaar geleden werden de toenmalige Rijn en Maas door de ontstane stuwwallen gedwongen in westelijke richting te stromen. Door het afzetten van grotere bestanddelen, zoals grof zand en grind werden aan beide zijden van de rivieren oeverwallen gevormd. Verder van de rivier af konden de lichtere (klei)deeltjes bezinken, waardoor komgebieden ontstonden.
De geschiedenis van de mens in het rivierenland gaat terug tot in de 14e eeuw. Toen vond de eerste bedijking van de rivieren plaats en werden parallel daaraan wegen aangelegd. De hoger gelegen oeverwallen bleken geschikt voor het bouwen van woningen, maar ook voor de landbouw. Van oudsher ontwikkelde zich hier de laanboomteelt en de teelt van hard en zacht fruit. In tegenstelling tot de oeverwallen vond in de kommen oorspronkelijk geen bebouwing plaats. De kommen bestaan nog steeds overwegend uit grasland en worden gebruikt voor weidebouw en de melkveehouderij.
De kern Kesteren is eveneens ontstaan op een oeverwal en heeft zich voornamelijk in westelijke richting ontwikkeld. Eerst in de vorm van lintbebouwing en in de 20e eeuw werden de tussenliggende ruimten ingevuld.
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de wijdere omgeving weer.
wijdere omgeving
Zoals uit de vorige paragraaf al volgt wordt de karakteristiek van het landschap bepaald door de lijnstructuren in de oostwestrichting. Het betreffen de grote structuren van de rivieren Rijn en Waal, de spoorlijn Tiel-Arnhem en later de autosnelweg A15, waarlangs nog weer later de Betuwespoorlijn is gelegd.
De provinciale weg N233 en de Hoofdstraat vormen de belangrijkste noodzuidstructuren.
De spoorlijn Tiel-Arnhem is tot voorkort de zuidelijke barrière van de kern Kesteren geweest. De uitbreidingswijk Casterhoven vormt de eerste planmatige ontwikkeling ten zuiden daarvan.
Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.
directe omgeving
Het plangebied van Casterhoven, Deelplan A ligt grotendeels op een oeverwal. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de spoorlijn Tiel-Arnhem. Aan de westzijde vormt de Hoofdstraat de begrenzing en het historische lint Broekdijk, met vrij intensieve bebouwing, vormt de zuidelijke begrenzing. Aan de oostzijde van het deelplan ligt het bedrijventerrein Broekdijk. Het gebied is hiermee tamelijk ingesloten.
Het gebied van Deelplan A heeft in de huidige situatie hoofdzakelijk een agrarische functie, meestal in de vorm van fruitteelt en boomkwekerijen. De bebouwing ten behoeve van deze agrarische functie is gesitueerd langs de Hoofdstraat en de Broekdijk. Met het oog op de ontwikkeling van Casterhoven zijn de agrarische bedrijven aan de noordzijde van de Broekdijk inmiddels beëindigd en hebben de bedrijfswoningen de functie van burgerwoning gekregen.
Langs de Hoofdstraat en Broekdijk liggen voorts nog enkele tuincentra, een dierenspeciaalzaak en een restaurant.
Het bedrijventerrein Broekdijk betreft een kleinschalig bedrijventerrein met bedrijven tot en met milieucategorie 2.
Het noordwestelijke deel van Deelplan A wordt thans ontwikkeld. Het betreft de eerste fase van de ontwikkeling van de uitbreidingswijk Casterhoven met circa 123 grondgebonden woningen.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan voor fase 1c is volledig onbebouwd en voornamelijk in agrarisch gebruik. De maaiveldhoogten binnen het plangebied variëren van 6,15 tot 6,25 meter boven NAP.
Na voorgaande inventarisatie en analyse volgt in dit hoofdstuk de beschrijving van het feitelijke plan. Daartoe zal eerst een algemene beschrijving van het gehele deelproject Casterhoven Deelplan A worden gegeven. Vervolgens wordt kort de ontwikkeling in fase 1 toegelicht, om daarna de ontwikkeling van fase 1c aan bod te laten komen.
Op 27 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het Structuurplan Casterhoven vastgesteld (zie paragraaf 4.3.2 en bijlage 1). Dit Structuurplan dient als grondslag voor het stedenbouwkundig plan Casterhoven Deelplan A en voor de vertaling hiervan in de hierop volgende bestemmingsplannen, waaronder onderhavig bestemmingsplan voor fase 1c.
Ten tijde van de vaststelling van de Structuurplan Casterhoven in het voorjaar van 2008 is een voorlopig woningbouwprogramma opgesteld. De totale woningbouwontwikkeling Casterhoven zal bestaan uit maximaal 667 woningen. Deelplan A betreft de realisatie van maximaal 407 woningen en maatschappelijke doeleinden. Het woningbouwprogramma bestaat uit verscheidene woningsegmenten. Bijlage 2 bevat een overzicht van het voorlopige programma voor het gehele Deelplan A.
In het Structuurplan Casterhoven is een stedenbouwkundige hoofdstructuur opgenomen. Deze is weergegeven op onderstaande afbeelding.
hoofdstructuur Casterhoven zoals opgenomen in Structuurplan Casterhoven
Met het doel een afwisselende, maar samenhangende woonwijk te krijgen is het gebied in zones verdeeld. De zones zijn gerelateerd aan de hoofdstructuur en krijgen elk een eigen uitstraling. Onderstaande afbeelding geeft de zones weer.
zonering Casterhoven
Hierna vindt een omschrijving per zone plaats.
De randen
Aan de randen (Broekdijk en Hoofdstraat) krijgt de aansluiting van Casterhoven op de omgeving vorm. Het beeld van de Broekdijk wordt bepaald door vrijstaande bebouwing op grote percelen. Het beeld van de Hoofdstraat is hiermee vergelijkbaar, de percelen zijn echter minder groot in omvang. De spoorzone vormt door de spoorlijn en de watergang een barrière, met name aan de oostzijde heeft de spoorzone een sterk groen karakter met hoog opgaand groen.
De singels
De in het stedenbouwkundig plan opgenomen singels maken de onderliggende landschapsstructuur in de woonbuurt duidelijk herkenbaar. De singel aan de westzijde van deelplan A is een bestaande A-watergang die verbreed wordt. De overige singels zijn nieuw. Door de zichtlijnen over de singels ontstaan visuele relaties met het landschap en het bestaande dorp. De singels bieden een bijzondere woonkwaliteit, daarnaast hebben de singels ook een belangrijke functie voor de waterberging en de verkeersontsluiting.
De lanen
De diagonale lanenstructuur onderscheidt zich van de noordzuidgerichte singelstructuur. De lanen en de singels vormen gelijkwaardige, maar door de oriëntatie ook duidelijk verschillende elementen van de hoofdstructuur. Deze lanen zorgen voor samenhang binnen de buurt en verbinden de deelplannen A en B van Casterhoven met elkaar. Daarnaast hebben de lanen een belangrijke verkeerskundige functie: als hoofdontsluiting voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer.
De knopen
Op de snijpunten en uiteinden van de lanen en singels zijn de knopen in de hoofdstructuur gesitueerd. De knopen bieden plaats aan de maatschappelijke voorzieningen, bebouwingsaccenten en de belangrijkste openbare ruimtes.
De spoorzone
De spoorzone verbindt Casterhoven ruimtelijk met de bestaande kern Kesteren. Daarnaast biedt de spoorzone ruimte aan een doorgaande fietsroute. Casterhoven moet zich expliciet aan de spoorzone presenteren. Aan de noordzijde grenst de woningbouw aan de grote waterpartij langs het spoor. Ten zuiden van de woningbouw is de doorgaande fietsroute geprojecteerd tussen de Zwarteweg en het station. De fietsroute vormt de zuidelijke grens van de spoorzone.
Functionele opbouw
Het grootste deel van Casterhoven krijgt een woonfunctie. Uitgangspunt hierbij is een breed aanbod van woningtypes en financieringscategorieën. Het grootste deel van de woningen zal uit grondgebonden woningen bestaan. Daarnaast zijn gestapelde woningen voorzien.
Casterhoven zal naast woonmilieus ook ruimte bieden aan (maatschappelijke) voorzieningen. Door een 'gespreide' situering van voorzieningen kan overal een dorpse levendigheid en diversiteit ontstaan, er ontstaan hierdoor geen sociaal onveilige monofunctionele gebieden. Centraal in Deelplan A is een voorzieningenknoop voorzien, waarin bij voorkeur de basisschool gesitueerd wordt.
In het zuidwestelijke deel van Casterhoven is een kleinschalig bedrijventerrein voorzien. Dit moet het een hoogwaardige uitstraling krijgen. Langs de Broekdijk zijn ook kleinschalige bedrijfspercelen voorzien, hiermee wordt aangesloten bij het gemengde functionele beeld van de Broekdijk.
In het Structuurplan Casterhoven zijn beeldkwaliteiten in hoofdlijnen opgenomen. Daarnaast is op 21 november 2011 het beeldkwaliteitplan "Casterhoven deelplan A Beeldkwaliteit op hoofdlijnen" vastgesteld (zie bijlage 3). Doelstelling van de beeldkwaliteit op hoofdlijnen is het realiseren van een samenhangend beeld van de bebouwing en de openbare ruimte. Het laatstgenoemde document is een aanvulling van onderdelen van de beeldkwaliteitparagraaf in het Structuurplan.
In de beeldkwaliteitplannen is opgenomen dat de uitbreidingswijk Casterhoven een herkenbaar dorpsbeeld moet opleveren, voortbouwend op de bouwtraditie in Kesteren. Het geheel van openbare ruimten, erfinrichting en gebouwen moet hiertoe leiden.
Per in voorliggend bestemmingsplan voorkomende zone zijn (samengevat) de volgende beeldkwaliteiten voorgeschreven:
De lanen
De openbare ruimte in de lanen is formeel ingericht, een brede rijbaan met een parkeerstrook en een groene berm met een enkele bomenrij aan één zijde en aan de andere zijde een wadi.
Het statige en formele beeld van de lanen wordt versterkt door de bebouwing. De bebouwing langs de lanen bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. De woningen met diepe voortuinen worden in een continue rooilijn gesitueerd. Langs de lanen is een formele en gebouwde erfafscheiding het uitgangspunt.
De bouwhoogte en kapvorm dragen bij aan het statige beeld van de lanen: de dominante bouwhoogte is twee lagen met een kap. Als kapvorm wordt gekozen voor een zadelkap. De dakhelling is steil. De nokrichting van de kap is gevarieerd, zowel evenwijdig als haaks op de richting van de Laan. Er mag sprake zijn van een 'overhoekse' positionering.
De singels
De openbare ruimte in de singels krijgt een informeel en groen karakter. Het beeld wordt vooral bepaald door de groene taluds en de brede waterpartij. De verharding in het profiel is compact: de rijbaan en het trottoir zijn niet breder dan strikt noodzakelijk. De parkeervakken worden aan de zijde van het talud gesitueerd, wanneer de parkeervakken niet nodig zijn kan hier de groene berm verbreed worden. In het talud of de berm worden streekeigen bomen solitair of groepsgewijs gesitueerd.
De bebouwing langs de singels is informeler dan langs de lanen. De bebouwing bestaat uit vrijstaande, twee-onder-één-kapwoningen en korte en langere blokken met rijwoningen. De woningen worden in een gevarieerde rooilijn gesitueerd. Een informele en groene erfafscheiding is het uitgangspunt. De bouwhoogte varieert tussen één en twee lagen met een kap. De dominante kapvorm is een zadelkap. De nokrichting van de kappen is evenwijdig aan de richting van de singel. Als uitgangspunt geldt een flauwe dakhelling.
De woonvelden
Bij de openbare ruimte in de woonstraten wordt een onderscheid gemaakt in de noord-zuid en oost-west georiënteerde woonstraten. Om de noord-zuid structuur van Casterhoven te versterken zijn de noord-zuid woonstraten ruimer opgezet dan de oost-west woonstraten.
In de woonvelden is een sterke samenhang per ruimtelijke eenheid (woningen grenzend aan eenzelfde straat of hof) het uitgangspunt. Binnen de woonvelden bestaat de bebouwing hoofdzakelijk uit korte en langere blokken met rijwoningen en patiowoningen en in mindere mate uit vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen.
De voorgevelrooilijn van de woningen is hoofdzakelijk noord-zuid gericht. Een informele en groene erfafscheiding is het uitgangspunt.
De bouwhoogte varieert tussen één en twee lagen met een kap. De dominante kapvorm is een zadelkap. De nokrichting is noord-zuid. Als uitgangspunt geldt een flauwe kaphelling.
De spoorzone
In de spoorzone is een specifieke verkaveling en woningtypologie voorzien. De belangrijkste karakteristiek in deze zone is de gelijkmatige afwisseling op structuurniveau van bebouwingsclusters en grotere groene open ruimtes tussen de fietsroute en het water. De bebouwing in de spoorzone moet een duidelijk front vormen aan zowel de zijde van de fietsroute als aan de zijde van het spoor, de bebouwing is alzijdig georiënteerd. Tussen de bebouwing door is sprake van een sterke zichtrelatie tussen de fietsroute en de spoorzone.
Openbare ruimte
Alle woningen moeten een duidelijke relatie met de openbare ruimte hebben. Grote blinde gevelvlakken grenzend aan de openbare ruimte moeten vermeden worden. Woningen die aan twee zijden aan de openbare ruimte grenzen (zoals hoekwoningen) hebben een sterke tweezijdige oriëntatie. Kopgevels zijn in dat geval voorzien van bijvoorbeeld de woningentree, raamopeningen en/of erkers.
Algemeen
Adviesbureau Megaborn heeft een ontsluitingsadvies opgesteld voor Deelplan A, inclusief een verkeersontsluitingsplan. De verkeersontsluiting van de nieuwe woonwijk zal verlopen via twee aansluitingen op de Hoofdstraat en de Broekdijk. De ambitie is om voor het langzaam verkeer aanvullend op de hoofdverkeerstructuur en de interne verkeersstructuur, een verbinding langs de noordrand van het plangebied te realiseren. Deze sluit aan de ene zijde aan op de Hoofdstraat en aan de andere zijde op de Stationsstraat. Deze fietsverbinding is in onderhavig bestemmingsplan opgenomen en vastgelegd.
Ontsluitingsadvies
Het genoemde ontsluitingsadvies heeft als doel te komen tot een optimale vormgeving van de ontsluiting vanuit de aspecten doorstroming, verkeersveiligheid, ruimtelijke ordening en kosten.
Hierbij zijn de volgende uitgangspunten opgesteld:
Uit het advies blijkt verder dat de volgende kenmerken van het bouwplan van belang zijn voor de verkeersproductie:
Conclusie
De hiervoor genoemde uitgangspunten geven een globaal beeld van de beoogde verkeerssituatie binnen Casterhoven deelplan A. Voorliggend bestemmingsplan voor fase 1c vormt hiervan een onderdeel. Een deel van de hoofdontsluitingsstructuur wordt deze fase gerealiseerd. De uitgangspunten zullen worden meegenomen in de verdere (civieltechnische) detaillering van het stedenbouwkundig plan.
Inrichting openbare ruimte
In het structuurplan Casterhoven wordt de ambitie voor de inrichting van de openbare ruimte beschreven. De openbare ruimte in Casterhoven moet het karakter van een groen ingerichte verblijfsruimte krijgen. Over de verdere detaillering van de stedenbouwkundige inrichting zijn afspraken gemaakt tussen de ontwikkelaar en de gemeente.
Het streven is de hoeveelheid verharding voor parkeren in het straatbeeld zo veel mogelijk te beperken. Om dit te bereiken zijn de verscheidene parkeeroplossingen voorzien. De parkeervoorzieningen voor rijwoningen worden zoveel mogelijk geclusterd. De parkeervoorzieningen voor gestapelde woningen worden ook geclusterd in kleinschalige parkeerterreintjes of worden (half) verdiept onder het woongebouw gesitueerd. Op enkele strategische plekken binnen het plan zijn parkeerplaatsen op de rijbaan geprojecteerd. Uitgangspunt hierbij is dat het verkeer zo min mogelijk wordt gehinderd.
Parkeerbalans Casterhoven deelplan A
In het Structuurplan Casterhoven zijn de volgende parkeernormen opgenomen:
Voor het gehele Deelplan A zijn circa 720 parkeerplaatsen benodigd, waarbij rekening wordt gehouden met een zekere mate van uitwisseling tussen de maatschappelijke doeleinden (school) en de woningen. Deze parkeerplaatsen zullen deels in het openbare gebied worden gerealiseerd. Hiernaast dient een deel van de parkeerbehoefte te worden opgevangen op de woonpercelen. Uitgangspunt hierbij is dat bij de twee-onder-één-kapwoningen tenminste één parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd wordt, in de vorm van een opstelplaats en garage. Bij de vrijstaande woningen en vrije kavels geldt als uitgangspunt dat er twee parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Uitgangspunt hierbij is dat twee opstelplaatsen naast elkaar worden gerealiseerd (voor de garage).
Het bestemmingsplan "Casterhoven, Deelplan A, Fase 1" omvat de bouw van 123 woningen, alsmede delen van de hoofdontsluitingsstructuur en de groenblauwe hoofdstructuur aan de noordoostzijde van het deelplan.
Het bestemmingsplan voor deze fase is opgesteld op basis van een uitgewerkt stedenbouwkundig plan. Bijlage 2 geeft het aantal woningen in deze fase weer. Daaruit blijkt dat het woningbouwprogramma voor fase 1 goed in te passen is in het woningbouwprogramma voor Casterhoven deelplan A totaal. In de fasen erna zullen kleine verschillen worden gecompenseerd.
Fase 1c betreft het middendeel van deelplan A en sluit aan op fase 1.
In het najaar van 2008 is een economisch verval ingetreden, hetgeen heeft geleid tot een verandering van de woningmarkt. Deze is grilliger geworden.
De na het verval ontstane nieuwe economische realiteit heeft geleid tot nieuwe inzichten als het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen. Waar voorheen sprake was van een aanbodgestuurde markt (de gerealiseerde woningen werden relatief eenvoudig verkocht, ongeacht het segment), is er thans meer sprake van een vraaggestuurde markt waarbij gebouwd wordt naar de daadwerkelijke behoefte.
Algemene trend is dat er thans meer behoefte is aan woningen in het goedkope en middendure segment, en minder aan woningen in het dure segment; zo ook in Neder-Betuwe. Dit heeft ertoe geleid het in 2008 vastgestelde woningbouwprogramma deels te herzien. Een en ander heeft zijn weerslag gekregen in het woningbouwprogramma voor onderhavige fase 1c.
Fase 1c omvat maximaal 55 woningen waarvan er, op basis van de eerste stedenbouwkundige schetsen en gebaseerd op de inzichten van de huidige woningmarkt, circa 35 in de goedkope sector (rijwoningen) en 20 in de middeldure sector worden gerealiseerd. Deze aantallen zijn in bijlage 2 opgenomen. Nadere uitwerking van het stedenbouwkundig plan en eventuele ontwikkelingen in de woningmarkt kunnen aanleiding zijn de verdeling aan te passen. In voorliggend bestemmingsplan zijn derhalve alleen het maximale aantal en de toegestane woningtypen vastgelegd.
Vanwege de beschreven verandering van de woningmarkt is het niet aannemelijk dat het in 2008 opgestelde woningbouwprogramma qua differentiëring volledig zal worden uitgevoerd. Dat zou ook niet wenselijk zijn, omdat daarmee het risico op onverkoopbaarheid groot is en tot een economisch onuitvoerbaar plan kan leiden. Het afwijken van het eerdere woningbouwprogramma heeft geen effecten voor overige belanghebbenden, zoals de eigenaren van de aangrenzende gronden.
Het plangebied voor fase 1c bevat delen van de lanen- en singelstructuur en een woonveld. Fase 1c bevat geen knopen en randen, en ook geen bedrijvigheid.
Anders dan voor fase 1 is ervoor gekozen voorafgaand aan het bestemmingsplan geen uitgewerkt stedenbouwkundig plan op te stellen. Om zo flexibel mogelijk te kunnen inspelen op de grillige woningmarkt zal een en ander later worden uitgewerkt. Daarbij zal het beeldkwaliteitplan een uitgangspunt zijn.
De hoofdstructuur bestaande uit het openbare gebied van de lanen en de singels (voor zover binnen het plangebied gelegen) zijn in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' vervat. De overige delen krijgen de bestemming 'Woongebied', waarbinnen naast de feitelijke woonpercelen tevens de wegen, paden, parkeervoorzieningen, groen en water zijn toegestaan.
Met het doel zeker te stellen dat er sprake gaat zijn van een kwalitatief hoogwaardig woongebied, is in de planregels de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat burgemeester en wethouders een inrichtingsschets en beeldkwaliteitplan goedkeuren, voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen verleend wordt.
In paragraaf 3.1.3 zijn de beeldkwaliteiten op hoofdlijnen beschreven. Een deel van de beeldkwaliteiten kunnen in de planregels van het bestemmingsplan worden 'doorvertaald'. Het betreffen:
Opgemerkt wordt dat het beeldkwaliteitplan is opgesteld voorafgaand aan de ontwikkeling van Deelplan A, Fase 1 en mede is ingegeven door het bij het Structuurplan behorende woningbouwprogramma. Zoals vermeld is er aanleiding om af te wijken van het woningbouwprogramma. Daarmee kan ook niet volledig invulling worden gegeven aan het beeldkwaliteitplan, omdat bepaalde woningtypen niet meer of in mindere mate worden gerealiseerd. Zo worden de woningen aan de zuidzijde van het plangebied niet uitgevoerd conform de regels voor laanwoningen, maar meer als woonveldwoningen. Door deze woningen een alzijdig karakter te geven blijft er sprake van accentuering van de lanenstructuur. Aanpassing van het beeldkwaliteitplan is daarmee aan de orde. In de planregels is daartoe een voorwaardelijke verplichting opgenomen, inhoudende dat voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen het college een inrichtingsschets en beeldkwaliteitplan moeten goedkeuren.
Ook de inrichting van de openbare ruimte zal nader worden uitgewerkt in het nog op te stellen stedenbouwkundig plan. Daarbij worden de uitgangspunten in het Structuurplan en de voor deze fase relevante delen van het ontsluitingsadvies (zie paragraaf 3.1.4) meegenomen.
De hoofdstructuur van lanen en singels is in de planregels en op de verbeelding opgenomen. Ook de fietsroute aan de zuidzijde van de spoorzone is opgenomen.
Parkeren
Zoals eerder vermeld zijn in het Structuurplan Casterhoven parkeernormen opgenomen voor de diverse woningtypen. Het betreffen:
De normen zijn tevens vastgelegd in de privaatrechtelijke overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelaar.
Op 26 februari 2013 heeft de gemeente Neder-Betuwe de Nota Parkeernormen vastgesteld. De in deze nota opgenomen normen wijken af van de normen in het Structuurplan. In de nota is aangegeven dat deze van toepassing is op "alle toekomstige plannen en projecten".
De planvorming voor de uitbreidingswijk Casterhoven is al een vergevorderd stadium. Het Structuurplan is vastgesteld, overeenkomsten zijn gesloten, gronden zijn aangekocht en een deel van het plan is zelfs al in uitvoering. Het plan Casterhoven, en daarmee voorliggend bestemmingsplan voor fase 1c van Deelplan A, wordt daarom in dit kader niet gezien als een toekomstig plan. Dat betekent dat de normen van het Structuurplan onverminderd van toepassing zijn.
Het begrip duurzaamheid is een containerbegrip. De basis van het begrip duurzaamheid is in 1987 gelegd in het VN-rapport "Our common future" van de commissie Brundlandt. In 1998 zijn de begrippen People, Planet en Profit hieraan toegevoegd, waarmee verwezen wordt naar de sociaal-culturele, de natuurlijk-ecologische en de economische aspecten. Een ontwikkeling is duurzaam wanneer de drie P's in balans zijn.
In het voorgaande is, zonder dat expliciet te noemen, al aandacht besteed aan de begrippen People en Profit in relatie tot de ontwikkeling van Casterhoven Fase 1c. Het woningbouwprogramma is/wordt namelijk afgestemd op de daadwerkelijke behoefte. Er wordt niet gebouwd voor leegstand, maar er is nu al zicht op toekomstige bewoning. Dit heeft tevens een positief effect op de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Ten behoeve van het begrip Planet heeft de gemeente Neder-Betuwe de Nota Duurzaamheid vastgesteld (2010). Hierin zijn intenties opgenomen tot duurzaamheid in de gemeentelijke bouwprojecten en bestaande gebouwen. Tevens is een werkwijze opgenomen waarop de gemeente het duurzaam bouwen door derden stimuleert. Een mogelijkheid daarbij is het voorschrijven van strengere energieprestatienormen (EPC) dan het Bouwbesluit oplegt. Daarvoor zal de gemeente al in een vroeg stadium in overleg treden met ontwikkelaars. Hedentendage is het niet de vraag óf sprake is van duurzaam bouwen, maar op welke wijze het duurzaam bouwen wordt ingevuld, de mogelijkheden die de ontwikkelingslocatie biedt meenemende.
De bouw van de uitbreidingswijk Casterhoven vindt plaats in nauw overleg tussen gemeente en ontwikkelaar. Het aspect Duurzaam bouwen staat hierbij op de agenda.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.
De SVIR bevat 13 nationale belangen, het betreffen:
De in de SVIR opgenomen nationale belangen hebben een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarvan de werking naar plaats beperkt is. Onderhavig plangebied ligt niet binnen een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is. Het plan is niet van invloed op de nationale belangen.
De 'ladder van duurzame verstedelijking' is in de SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen:
ad 1. | De regionale en lokale behoefte is aangetoond in het provinciale en gemeentelijke woonbeleid, zie paragrafen 4.2.3 en 4.3.3. De behoefte voor de gemeente Neder-Betuwe bedraagt 1000 woningen in de periode 2010-2019. |
ad 2. | De gemeente Neder-Betuwe beschikt over enkele inbreidingslocaties. Op basis van de thans bekende projecten voorzien deze inbreidingslocaties in een toename van 200 woningen. Daarmee wordt het benodigde woningaantal niet bereikt en is uitbreiding noodzakelijk. Het project Casterhoven vormt een van de uitbreidingslocaties in de gemeente. |
ad 3. | In paragraaf 4.3.4 is een beschrijving opgenomen van de ontsluitingsmogelijkheden van de gehele uitbreidingswijk voor auto, fiets en trein. Daaruit volgt dat de wijk voor alle drie de vervoermiddelen, en daarmee multimodaal, goed ontsloten is. |
Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het plan is niet in strijd met het beleid in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.
Op 29 juni 2005 is het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. Het beleid is derhalve van kracht gebleven.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling. Het plangebied is hierop aangeduid.
uitsnede Beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling
De kern Kesteren is als bestaand stedelijk gebied aangeduid. De uitbreidingswijk Casterhoven is in het streekplan als 'zoekzone stedelijke functies' aangeduid. Thans is ter plaatse sprake van 'multifunctioneel platteland'.
Het provinciale beleid legt het accent op vernieuwing, beheer en onderhoud van bestaand stedelijk gebied. Daarbij is een intensiveringsambitie aan de orde, waarbij 30% van de uitbreiding van de woningvoorraad binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Dat betekent dat voor de overige 70% wordt gezocht naar uitbreidingslocaties: de zoekzones voor stedelijke functies.
De zoekzones voor stedelijke functies zijn opgenomen in een gelijknamige streekplanuitwerking. Onderstaande afbeelding geeft de kaart bij de streekplanuitwerking weer.
uitsnede kaart Zoekzones Deeltuitwerking Regio Rivierenland
De zoekzones Ke3a en Ke3b vormen samen de uitbreidingswijk Casterhoven. Het oostelijke deel van de zoekzone is abusievelijk aangegeven als zoekzone voor bedrijventerrein. De provincie is hier in verwarring geraakt doordat op de kaart Potentiële locaties in de structuurvisie Kernen van de gemeente Neder-Betuwe deze als zoekzone agrarisch getinte bedrijvigheid is weergegeven. Bij de uiteindelijke keuze als ontwikkelingslocatie is echter gekozen voor "woningbouw onderling uitwisselbaar".
De indicatieve taakstelling voor de regio Rivierenland in de periode 2005-2015 betreft 10.000 woningen. De regio streeft naar het realiseren van 45% hiervan binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee heeft de regio een grotere ambitie dan de provincie. Een en ander betekent dat nog steeds 55% van de woningen op uitbreidingslocaties moet worden gerealiseerd.
Opgemerkt wordt dat de indicatieve taakstelling is opgesteld in 2005 en daarmee voorafgaand aan de economische recessie en de achteruitgang van de woningmarkt. In het provinciale Kwalitatief Woonprogramma (zie paragraaf 4.2.3) en het gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 4.3.3) zijn recentere gegevens opgenomen.
Algemeen kan worden gesteld dat het plan voldoet aan het Streekplan Gelderland 2005 en de bijbehorende streekplanuitwerking.
Op 1 maart 2011 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland in werking getreden. Deze Verordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
In de verordening is vastgelegd dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen (en ook werken) binnen de regio Rivierenland slechts is toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied en binnen de in de streekplanuitwerking genoemde zoekzones voor wonen en werken (art. 2.2 RVG).
Voorts is opgenomen dat nieuwe woonlocaties moeten passen binnen het Kwalitatief Woonprogramma (art. 3. RVG).
Zoals in paragraaf 4.2.1 vermeld, is het plangebied onderdeel van een zoekzone voor wonen. Een toetsing aan het Kwalitatief Woonprogramma is opgenomen in paragraaf 4.2.3.
Het plan voldoet aan de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
In het kader van de in 2008 ingetreden recessie en daarmee de terugval van de woningbouw heeft Gedeputeerde Staten op 12 januari 2010 het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (kortweg KWP3) vastgesteld. Het KWP3 is gebaseerd op cijfers van september 2008, maar aangevuld met de kennis van de woningmarkt die sindsdien tot aan de vaststelling is opgedaan.
Het KWP3 dient daarmee ter vervanging van het KWP2 dat de periode 2005-2014 beschrijft en uitging van cijfers van vóór de recessie.
In het KWP3 is opgenomen dat in de periode 2010-2019 een toename van (netto) 9.800 woningen nodig is om een woningtekort in de regio Rivierenland te voorkomen. Rekening houdend met de sloop van verouderde woningen betreft de totale (bruto) woningbouwopgave 10.850 woningen.
Hiervan moet circa 55% in de vorm van huurwoningen worden gerealiseerd. Voorts moet eveneens circa 55% van de woningen behoren tot het 'betaalbare' segment (goedkope huur, betaalbare huur en goedkope koop). Om op de toekomstige doelgroepen te kunnen inspelen moet 74% van de woningen als nultredenwoningen worden gerealiseerd.
In aanvulling op het KWP3 wordt periodiek een monitoring van de woonmarkt uitgevoerd. De meest recente monitoringsrapportage geeft de stand van zaken per 1 januari 2013 weer. Daarin is opgenomen dat het woningbouwprogramma voor de gemeente Neder-Betuwe 1000 woningen (netto), ofwel een gemiddelde toename van 100 woningen per jaar, bedraagt.
De uitbreidingswijk Casterhoven voorziet voor een deel in de woningbehoefte van de gemeente Neder-Betuwe.
Het overige provinciale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.
Op 17 juni 2010 is de Structuurvisie Neder-Betuwe 2010-2020 vastgesteld. De structuurvisie is het strategisch document voor de ruimtelijke ontwikkeling en biedt het gemeentebestuur een kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de kaart behorende bij de structuurvisie. Het plangebied is aangeduid.
uitsnede kaart Structuurvisie Neder-Betuwe 2010-2020
Het bestaand stedelijk gebied van de kern Kesteren is met een grijze arcering aangegeven. Het plangebied is onderdeel van de zone 'ontwikkelingsrichting wonen tot 2020' ten zuiden van de bestaande kern.
De gemeente Neder-Betuwe bouwt voor de eigen woningbehoefte. Algemeen uitgangspunt daarbij is 'inbreiding gaat voor uitbreiding'.
Het aantal inbreidingslocaties in de kern Kesteren biedt op korte termijn onvoldoende ruimte om in de benodigde woningaantallen te voorzien. Een uitbreiding van de kern is noodzakelijk. De uitbreidingswijk Casterhoven voorziet hierin.
Conclusie
Het plan past binnen de Structuurvisie Neder-Betuwe 2010-2020.
Op 27 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het Structuurplan Casterhoven vastgesteld. Het structuurplan legt in hoofdlijnen de planopzet van de gehele uitbreidingswijk Casterhoven vast, en geeft kaders en ambities voor de ontwikkeling daarvan. Het betreft een structuurplan conform artikel 7 van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Met de invoering van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het structuurplan de status van structuurvisie als genoemd in artikel 2.1 Wro.
Het Structuurplan Casterhoven is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. In deze paragraaf volgt een beschrijving van de structuurvisie op hoofdlijnen.
Casterhoven moet een herkenbaar en dorps onderdeel van het bestaande dorp worden. De landelijke en dorpse identiteit van de wijk zal tot uitdrukking komen in de verkaveling, inrichting van de openbare ruimte en de architectuur van de bebouwing. In paragraaf 3.1 is een beschrijving van de hoofdopzet opgenomen.
Zowel het plangebied van het bestemmingsplan "Casterhoven, Deelplan A, fase 1", als onderhavig plangebied bevat een deel van de stedenbouwkundige hoofdstructuur van lanen en singels en daarnaast woonvelden. De overige delen van de hoofdstructuur, alsmede de maatschappelijke voorzieningen en de overige woonvelden worden in latere fasen uitgewerkt.
Het plan betreft een nadere uitwerking van het Structuurplan Casterhoven.
Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie 2011-2016. De gemeente streeft naar een versterking en verbetering van het woonklimaat, zodat Neder-Betuwe een sterke gemeente met vitale kernen blijft. De woonvisie is gebaseerd op het woningbehoefteonderzoek uit 2010.
In de woonvisie zijn de volgende aandachtspunten opgenomen:
De sterke 'plus' in Kesteren komt tot uitdrukking in de verdeling van de nieuwbouwambities over de kernen. 59% van de nieuw te bouwen woningen moet in of grenzend aan de kern Kesteren gerealiseerd worden.
Het kwalitatieve programma is als volgt samengesteld:
De uitbreidingswijk Casterhoven is expliciet genoemd in de woonvisie. Het plan past daarmee in de Woonvisie 2011-2016.
Al enkele malen is geconstateerd dat de woningmarkt grillig is. Het bezitten van steeds actuele cijfers hieromtrent is derhalve gewenst. Tezamen met de gemeente Buren heeft Neder-Betuwe een woningmarktmonitor opgezet. De meest recente verslaglegging dateert van 2012.
Uit de monitor volgt dat in de jaren 2010-2012 een toename met 107 woningen heeft plaatsgevonden. De woningbouw blijft daarmee achter op de verwachtingen. Met onder meer de realisatie van de uitbreidingswijk Casterhoven wordt een inhaalslag voorzien.
Sinds de intreding van de recessie in 2008 is sprake van een grillige woningmarkt. In het verleden gemaakte prognoses zijn vaak niet meer bruikbaar en het is moeilijk om toekomstvoorspellingen te doen. De wisselende getallen in de provinciale en gemeentelijke beleidsnota's onderstrepen dit. Periodieke monitoring van de woningmarkt geeft desondanks voldoende inzicht om de noodzaak van de uitbreidingswijk Casterhoven en in het bijzonder de in het plangebied opgenomen plandelen te onderbouwen. Door een flexibel bestemmingsplan op te stellen kan gedurende het ontwikkelingsproces blijvend worden ingespeeld op de woningmarkt.
Het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) geeft het gemeentelijke verkeersbeleid weer tot 2020 en vormt daarmee het kader voor de te realiseren maatregelen en vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer.
In deze paragraaf worden de voor de gehele uitbreidingswijk Casterhoven relevante delen uit het NBVVP beschreven.
Geconcludeerd wordt dat de uitbreidingswijk Casterhoven voor de drie vervoersmiddelen goed ontsloten is.
Het overige gemeentelijke beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan. Het sectorale beleid komt aan de orde in hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
In het kader van de voorbereiding van het niet vastgestelde bestemmingsplan voor het gehele Deelplan A zijn twee bodemonderzoeken uitgevoerd:
Daaruit volgt dat voor geheel Deelplan A een vervuiling met OCB's (bestrijdingsmiddelen) boven de ten tijde van het onderzoek geldende interventiewaarde is aangetroffen. Op basis van de huidige inzichten, vastgelegd in de Circulaire Bodemsanering 2009, is er geen sprake van een verontreiniging boven de interventiewaarde. De verontreiniging met OCB's vormt daarmee geen belemmering voor het plan. Ook de overige aangetroffen lichte verontreinigingen vormen geen belemmering voor het plan.
Aan de noordzijde van het plangebied, op het voormalige NS-emplacement, zijn een of meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging aangetoond. Onder supervisie van de provincie Gelderland heeft hier een bodemsanering plaatsgevonden.
Uit het voorgaande valt op te maken dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen moet een recent verkennend bodemonderzoek (NEN 5740, niet ouder dan 5 jaar) worden overgelegd. Omdat de reeds uitgevoerde onderzoeken hiervoor niet meer geldig zijn, wordt te zijner tijd een nieuw onderzoek uitgevoerd. Omdat het gebruik van de gronden binnen het plangebied niet gewijzigd is, wordt aangenomen dat ook de bodemkwaliteit niet is veranderd.
Het aspect bodem vormt geen planologische belemmering voor het plan. In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen wordt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Invloed plan op de omgeving
Het plan omvat geen milieubelastende inrichtingen. Een nadere toetsing van de invloed van het plan op de omgeving is niet nodig.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Het plan voorziet in nieuwe, milieugevoelige objecten in de vorm van woningen. Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving (zoals opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen), de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot de bestemming 'Woongebied' binnen het plangebied.
bedrijf | SBI-code | categorie | richt- afstand |
werkelijke afstand | |||
Broekdijk 31a: tuincentrum |
4752 | 2 | 30 m | 190 m | |||
Broekdijk 37: dierenspeciaalzaak* |
4752 | 2 | 30 m | 410 m | |||
Broekdijk 40c-40f: bedrijventerrein Broekdijk |
n.v.t | 2 | 30 m | 200 m | |||
Hoofdstraat 70: tuincentrum |
4752 | 2 | 30 m | 275 m | |||
Ommestraat 2-4: restaurant |
561 | 1 | 10 m | 300 m |
* Een dierenspeciaalzaak is niet afzonderlijk genoemd in de VNG-handreiking. De ruimtelijke impact van dit bedrijf is vergelijkbaar met die van een tuincentrum.
De nieuwe bestemming 'Woongebied' ligt ruimschoots buiten de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Een nadere toetsing van de invloed van omliggende inrichtingen op het plan is niet nodig.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar worden gerealiseerd en moet een eventuele toename van het groepsrisico verantwoord worden.
Het plan omvat nieuwe kwetsbare objecten. Derhalve is een toetsing aan dit aspect aan de orde. Beoordeeld worden:
Externe veiligheid en bedrijven
Voor veiligheid in de nabijheid van bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het plangebied en in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven gevestigd die onder het Bevi vallen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water
De autosnelweg A15 ligt op een afstand van meer dan 675 meter. Uit de meest recente risicoatlas (2002) blijkt dat de risicocontouren van 10-6 op de weg en die van 10-7 op 36 meter van de weg liggen. Hieruit volgt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15 geen invloed heeft op het plangebied.
Via de spoorlijn Tiel-Arnhem vindt geen structureel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er gelden daarom langs dit traject geen ruimtelijke beperkingen in verband met externe veiligheid.
Een specifiek onderzoek is uitgevoerd naar de mogelijke risico-contouren van het spooremplacement in Kesteren. Conclusie van het onderzoek is dat op basis van de gegevens er geen sprake is van transport en/of rangeerhandelingen dan wel opslag van gevaarlijke stoffen voor het spooremplacement Kesteren. Dit betekent dat er geen contour is voor het Plaatsgebonden Risico en dat het groepsrisico nul is. Derhalve zijn er geen beperkingen vanwege externe veiligheidsrisico’s.
Op de risicokaart van Gelderland is aangegeven dat de Betuweroute geen invloed heeft op het plangebied. Op grond van het beleid op het gebied van externe veiligheid in het NMP4, moet het vervoer van gevaarlijke stoffen voldoen aan de norm van plaatsgebonden risico voor nieuwe activiteiten. Conform dit beleid zijn zones vastgesteld waarin geen (kwetsbare) bebouwing aanwezig mag zijn. Ook op grond hiervan heeft de Betuwelijn zeker geen invloed op het plangebied.
In de omgeving van het plangebied zijn geen (vaar)wegen gelegen waarover vervoer met gevaarlijke stoffen plaatsvindt dat gevolgen heeft voor dit bestemmingsplan.
Vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen
In het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Op ongeveer 650 meter ten zuiden van het plangebied ligt een buisleiding van de Gasunie. Deze heeft geen invloed op het plangebied.
Explosieven
Een bijzonder onderwerp voor wat betreft 'externe veiligheid' vormen explosieven, aangezien mogelijk sprake is van de aanwezigheid in de bodem binnen het gehele gemeentelijke grondgebied van resten van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog.
In het kader van het bestemmingsplan voor Deelplan A heeft ECG uit Wijchen een detectieonderzoek verricht. Vervolgens zijn de verdachte locaties gecontroleerd ontgraven. Het onderzoeksgebied is daarmee 'vrijgegeven', hetgeen betekent dat er geen gevaar meer is voor het aantreffen van explosieven.
Het vrijgegeven onderzoeksgebied omvat echter niet het gehele plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Voorafgaand aan enige vorm van werkzaamheden in de bodem moeten de nog niet onderzochte gebieden beoordeeld worden.
De mogelijke aanwezigheid van explosieven en de noodzaak tot het ruimen daarvan vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan. In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen wordt een detectieonderzoek verricht, gevolgd door een eventuele ruiming, op die locaties die nog niet zijn vrijgegeven.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
De Roever Milieuadviezen uit Schijndel heeft een onderzoek uitgevoerd naar de geurbelasting van de omliggende veehouderijen op het plangebied: rapport "Rapport Geur, Onderzoek geurcontouren en geuronderbouwing Casterhoven fase 1c, 2a en 2b te Kesteren" (23 december 2013, nr. 20131186/C01/RK). Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 7.
De Roever constateert dat de ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden buiten worst-case geur- en afstandscontouren van de omliggende veehouderijen. Wat betreft voorgrondbelasting en afstanden is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat, dat is vastgelegd in de gemeentelijke Verordening wet geurhinder en veehouderij. Ook op basis van de achtergrondbelasting is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat.
De Roever constateert voorts dat er zeker geen sprake is van een belemmering voor de veehouderijen, omdat de te realiseren woningen buiten de worst-case geur- en afstandscontouren van omliggende veehouderijen worden geprojecteerd.
De Roever concludeert dat de geurhinder van veehouderijen geen knelpunt vormt voor de ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing in het kader van dit aspect is derhalve aan de orde.
Verkeerslawaai
Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft DPA Cauberg Huygen uit 's-Hertogenbosch een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek Casterhoven Weg- en railverkeer deelgebied 1c en 2ab" (24 december 2013, nr. 20131872-02). Het onderzoeksrapport is als bijlage 8 bijgevoegd. Het onderzoek omvat naast de nieuwe woningen van onderhavige fase 1c, tevens de geprojecteerde woningen van de toekomstige fase 2.
DPA Cauberg-Huygen concludeert dat de in de Wet geluidhinder opgenomen voorkeursgrenswaarde (48 dB) ten gevolge van het wegverkeerslawaai wordt gerespecteerd. De berekende geluidbelasting bedraagt maximaal 48 dB.
De voorkeursgrenswaarde (55 dB) ten gevolge van het spoorweglawaai wordt evenmin overschreden. De berekende geluidbelasting bedraagt maximaal 55 dB.
DPA Cauberg-Huygen merkt voorts op dat:
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is in dit kader geen akoestisch onderzoek nodig.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het aspect luchtkwaliteit heeft betrekking op ruimtelijke ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging en op ruimtelijke ontwikkelingen die gevoelig zijn voor een slechte luchtkwaliteit.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor bepaalde stoffen. In de praktijk blijken vooral fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) een rol te spelen.
Daarnaast is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang aan te tonen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het uitgangspunt is dat voldaan moet worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht en daarmee aan de grenswaarden voldoen. Woningbouwlocaties met niet meer dan 1500 woningen en minimaal één ontsluitingsweg behoren hiertoe.
Het totale plan Casterhoven bevat circa 600 woningen en behoort daarmee tot genoemde categorie. Zowel het totale plan Casterhoven als de thans voorliggende fase 1c dragen niet in betekenende mate bij aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht en voldoen daarmee aan de Wet milieubeheer hieromtrent.
Het plangebied ligt in een omgeving met een autosnelweg [A15] en een autoweg [N233]. De afstand van het plangebied tot deze wegen is relatief groot: circa 1000 meter respectievelijk circa 650 meter. Aan de hand van een monitoringstool (NSL-monitoringstool) kan de luchtkwaliteit in de omgeving van deze wegen worden bepaald. Daaruit volgt dat de concentratie van de stoffen PM10 en NO2 nabij beide wegen al ruimschoots onder de grenswaarden blijft. Dat betekent dat de luchtkwaliteit binnen het plangebied ook voldoende goed is. Er is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de gevallen opgenomen waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Alle andere vormen van ontwikkeling zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, maar er kan hiervoor wel een nadere motivering vereist zijn. In dit kader is het volledige plan Casterhoven beoordeeld.
Het plan valt onder de activiteit D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, zoals genoemd in de bijlage Besluit milieueffectrapportage. Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Aan de hand van de onderstaande toetsingscriteria (conform bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn) vindt hiervan een motivering plaats:
Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Een m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
Conform het bepaalde in artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
Gemeentelijk archeologisch beleid
Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. De gemeente Neder-Betuwe heeft haar archeologische beleid uitgewerkt in een archeologische beleidskaart. Hieronder is een uitsnede opgenomen:
uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Neder-Betuwe
Voor het plangebied geldt deels een hoge en deels een middelmatige archeologische verwachting. Voor beide gebieden geldt dat wordt gestreefd naar behoud in huidige staat. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv en groter dan 500 m² (bij hoog) c.q. 2000 m² (bij middelmatig) dient vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan. Bij fruitteeltbedrijven en laanboomkwekerijen zijn dagelijkse bedrijfswerkzaamheden, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen van archeologisch onderzoek vrijgesteld.
Onderhavig plan betreft ruim meer dan 2000 m² bebouwing. Om die reden is conform het gemeentelijke beleid archeologisch onderzoek benodigd.
Archeologische onderzoeken
Voor de ontwikkeling van Casterhoven deelplan A is een drietal archeologische onderzoeken uitgevoerd. Navolgend kaartbeeld geeft een overzicht van de onderzoeksgebieden behorende bij de archeologische onderzoeken, gevolgd door een beschrijving van de onderzoeksresultaten van elk onderzoek. Alle drie de onderzoeken zijn ook in het kader van onderhavig bestemmingsplan voor fase 1 van belang en worden dus alle drie genoemd. De onderzoeken worden als geheel besproken, dus gaan ook deels over locaties buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. In de laatste paragraaf wordt aangeduid welke conclusies voor onderhavig bestemmingsplan van belang zijn.
De volgende onderzoeken zijn uitgevoerd (zie bijlage 9):
onderzoeksgebieden archeologische onderzoeken in plangebied, bron: Synthegra B.V.
Hierna worden de uitgevoerde archeologische onderzoeken besproken. Per besproken rapport wordt aangegeven om welke deelgebieden het gaat.
Bureauonderzoek, 20 november 2008 (rood omkaderde gebieden)
Door Synthegra B.V. is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in opdracht van Kesteren-Zuid C.V. Het onderzoeksgebied van dit bureauonderzoek is aangegeven op voorgaand kaartbeeld. Het doel van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting aan de hand van bestaande voornoemde bronnen over bekende of verwachte landschappelijke, historische en archeologische waarden.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat voor het plangebied een deels onbekende en deels zeer lage verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum geldt. Hiernaast geldt voor het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting voor nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de Romeinse tijd en een lage verwachting voor nederzettingsresten uit de middeleeuwen en nieuwe tijd.
De bodem binnen het plangebied is opgebouwd uit oever- en komafzettingen van de Nederrijn met oeverafzettingen van de Kesterense stroomgordel in de ondergrond. Daarnaast is de ondergrond opgebouwd uit deels een crevasse van de Kesterense stroomgordel met kalkloze poldervaaggronden.
Nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de Romeinse tijd worden verwacht onder het kleidek vanaf circa 100 tot 190 cm beneden maaiveld in de oever- en beddingafzettingen, in de top van de crevasseafzettingen of in de top van de komafzettingen.
Uit het bureauonderzoek blijkt verder dat eventueel aanwezige archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied, omdat de funderingsdiepte van de nieuw te realiseren woningen tenminste 90 cm beneden maaiveld zal bedragen.
Conclusie
Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek wordt voor het plangebied, met uitzondering van het centrale deel van het noordelijke deelgebied (circa 0,5 ha), een booronderzoek geadviseerd om de bodemopbouw in kaart te brengen en daarmee het opgestelde verwachtingsmodel te toetsen. Aanbevolen wordt een karterend booronderzoek met een boordichtheid van ten minste 10 boringen per hectare uit te voeren. Hiermee is het onderzoek verkennend voor vuursteenvindplaatsen uit de steentijd en karterend voor nederzettingsresten uit de latere perioden.
Booronderzoek, 27 maart 2009 (rood omkaderde gebieden)
Inleiding
Zoals het bureauonderzoek voorschreef is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in de vorm van een karterend booronderzoek. Op grond van het bureauonderzoek zijn een aantal zones in het onderzoeksgebied onderscheiden met een verschillende archeologisch verwachting. Het doel van het inventariserend veldonderzoek was om deze verwachting te toetsen. Onderstaande conclusies hebben alleen betrekking op het noordelijk en zuidwestelijk deelgebied, waar daadwerkelijk een karterend booronderzoek is uitgevoerd.
Conclusies / beantwoording onderzoeksvragen
Aanbevelingen
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt er voor het noordelijk en zuidwestelijk deelgebied geen vervolgonderzoek geadviseerd. In het zuidoostelijk deelgebied is geen karterend booronderzoek uitgevoerd. Hier is momenteel nog in bedrijf zijnd kassencomplex aanwezig. Zodra de ondernemer is verhuisd, kunnen er een explosievenonderzoek en archeologisch onderzoek plaatsvinden. Dit zal ca. eind 2013 pas gebeuren. Om deze reden kunnen voor wat betreft dit deelgebied over de aan- of afwezigheid van archeologische vindplaatsen nog géén uitspraken gedaan worden.
Booronderzoek zuidoostelijke deelgebied (rood omkaderde gebieden)
Er dient nog een karterend booronderzoek plaats te vinden in het zuidoostelijke deelgebied. Dit onderzoek vindt plaats zodra dit gebied is onderzocht op de aanwezigheid van explosieven. Vooralsnog is niet bekend op welke termijn dit onderzoek uitgevoerd zal worden.
Bureauonderzoek en karterend veldonderzoek, 5 maart 2008 (blauw omkaderde
gebieden)
In december 2007 is in opdracht van projectbureau Casterhoven door Synthegra een bureauonderzoek uitgevoerd. Het veldonderzoek is uitgevoerd op 28 en 29 januari 2008. In dit onderzoeksrapport zijn de resultaten van het bureauonderzoek en het veldonderzoek gecombineerd. Het onderzoeksgebied is aangegeven op voorgaand kaartbeeld en verdeeld in drie deelgebieden. De drie onderzoeksgebieden hebben een gezamenlijk oppervlakte van circa 3,5 hectare.
Bureauonderzoek
Het doel van het bureauonderzoek is het opstellen van een specifieke archeologische verwachting voor het onderzoeksgebied aan de hand van bestaande bronnen over bekende of verwachte landschappelijke, historische en archeologische waarden. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek zijn aan delen van het onderzoeksgebied een middelhoge tot hoge verwachtingwaarde voor nederzettingsresten uit de Bronstijd tot de Romeinse tijd toegekend.
Uit het onderzoek blijkt specifiek dat voor onderzoeksgebied 1 en voor de westelijk helft van onderzoeksgebied 2 een hoge archeologische trefkans geldt vanwege de ligging op de Kesterense stroomgordel.
Voor het oostelijk deel van onderzoeksgebied 2 en voor het onderzoeksgebied 3 geldt een middelhoge archeologische trefkans. Hier komt voornoemde stroomgordel niet in de ondergrond voor, maar ter plaatse kunnen wel oeverafzettingen van de Kesterense stroomgordel aangetroffen worden.
Bovendien blijkt uit het onderzoek dat het noorden van deelgebied 2 en het zuidwestelijke deel van onderzoeksgebied 3 geheel bestaat uit komafzettingen. Dit zijn de laaggelegen, vochtige gebieden die niet aantrekkelijk waren voor bewoning. Voor deze gebieden geldt een lage archeologische verwachting voor alle perioden.
Uit het bureauonderzoek komt verder naar voren dat voor het gehele onderzoeksgebied (1, 2 en 3) een lage verwachting geldt voor nederzettingsresten uit de Romeinse tijd. Dezelfde lage verwachting geldt ook voor de perioden late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat geen oude bebouwing aanwezig in de onderzoeksgebieden. Van oudsher waren de onderzoeksgebieden in gebruik als bouwland of bestond het uit bosgebied.
Karterend veldonderzoek
Het doel van het booronderzoek is het toetsen van het opgestelde verwachtingmodel, door de intactheid van de bodemopbouw vast te stellen en de eventuele aanwezig archeologische resten en/of vindplaatsen te inventariseren. In de onderzoeksgebieden zijn in totaal 43 boringen gezet tot een diepte van maximaal 2,0 m beneneden maaiveld.
Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek blijkt dat in geen van de boringen archeologische resten of indicatoren zijn aangetroffen, die wijzen de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De archeologische verwachting voor nederzettingsporen uit de IJzertijd tot en met de Romeinse tijd is op grond van de resultaten van het veldonderzoek voor alle onderzoeksgebieden naar laag bijgesteld.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek wordt in het onderhavig onderzoek geconcludeerd dat de kans op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats klein geacht kan worden. Dit door het ontbreken van archeologische indicatoren ter plaatse van de onderzoeksgebieden.
Inventariserend veldonderzoek, 25 mei 2004 (groen omkaderde gebieden)
Op 20, 21 en 22 april 2004 is in opdracht van Metrum B & K een archeologisch booronderzoek uitgevoerd door Synthegra Archeologie B.V. Het onderzoek omvat een historisch onderzoek en een inventariserend veldonderzoek. Het onderzoeksgebied is aangegeven op voorgaand kaartbeeld. De oppervlakte van het onderzoeksgebied bedraagt circa 15 hectare.
Historisch onderzoek
In het onderzoek is ten behoeve van het historisch onderzoek gebruik gemaakt van informatie van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Uit deze informatie is naar voren gekomen dat voor het onderzoeksgebied een hoge archeologische verwachtingswaarde van toepassing is. Uit deze informatie blijkt verder dat, op basis van de IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarden) en AMK (Archeologische Monumentenkaart), dit waarschijnlijk geldt voor het hele onderzoeksgebied.
Inventariserend veldonderzoek
Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het verkrijgen van inzicht in de aanwezigheid van archeologische waarden ter plaatse van het plangebied. Uit het onderzoek blijkt dat tijdens de boringen geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Uit de geologische opbouw en de ligging van de vindplaatsen in de directe omgeving van het onderzoeksgebied blijkt verder dat de aanwezigheid van archeologische waarden aannemelijk zijn. Uit eerder onderzoek (RAAP) is namelijk naar voren gekomen dat in vergelijkbare gebieden in de omgeving oeverwallen, crevasses en meandergordels een aantrekkelijk landschap vormden voor bewoning in de Prehistorie en latere perioden. Uit het onderhavig onderzoek blijkt dat deze gebieden zich voornamelijk bevinden ten westen van de Hoofdstraat. Dit gebied is gelegen buiten de plangrenzen van het voorliggende bestemmingsplan.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geconcludeerd dat er geen bezwaren tegen het voorgenomen initiatief zijn binnen het onderhavig plangebied.
Als algemene conclusie kan worden gesteld dat binnen het gehele gebied Casterhoven deelplan A, en dus ook het gehele plangebied voor fase 1c, geen archeologische waarden hoeven te worden verwacht. Voor onderhavig bestemmingsplan zijn er daarom geen belemmeringen.
Omdat het gehele plangebied is onderzocht en hieruit is gebleken dat er geen archeologische waarden hoeven te worden verwacht, is in onderhavig bestemmingsplan geen noodzaak om een archeologische dubbelbestemming op te nemen.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Historische Geografie Gelderland deelt de provincie Gelderland in zo'n 3500 vlakken met historisch landschappelijke kenmerken. Het plangebied is op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland opgenomen binnen een middelhoge historische geografische waardering.
In het streekplan wordt beschreven dat bij het opnieuw inrichten van een gebied cultuurhistorische waarden een belangrijke rol spelen. De afweging tussen hergebruik of sloop/nieuwbouw moet zorgvuldig geschieden en gemotiveerd worden. De provincie bevordert een hoge ontwerpkwaliteit die belangrijke historische gegevenheden integreert in de planvorming, en die bijdraagt aan het scheppen van nieuwe kwaliteiten die tot onze cultuurhistorische waarden kunnen gaan behoren.
Kenmerkend voor het landschap in en om Kesteren is nog steeds de sterke oost-westoriëntatie. Deze oriëntatie wordt benadrukt door de loop van de Rijn, de Waal en de Linge, de oeverwallen en dijken langs deze rivieren, het bebouwingspatroon en de langgerekte kommen. Binnen het stramien van de oost-westlijnen is het landschap met sloten, boomgaarden, akkers en weilanden verkaveld in noord-zuidrichting.
Deze opbouw is ook in het plangebied zelf herkenbaar. In noord-zuid richting zijn de sloten en langwerpige percelen met boomgaarden en weilanden dominant.
In het ontwerp voor Casterhoven zijn de historische landschappelijke karakteristieken geïntegreerd. De singels, het stratenpatroon in de woonvelden en de nieuwe gebouwen zijn overwegend in de kenmerkende noord-zuidrichting georiënteerd. Een groot deel van de beeldkwaliteitseisen vloeit voort uit de historische structuur en draagt bij aan het behoud daarvan. Bovendien wordt het typerende bebouwingslint aan de Broekdijk gehandhaafd.
Het plan respecteert de aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied. De aanwezige waarden zijn betrokken in het stedenbouwkundig ontwerp. Hiermee zijn belangrijke historische gegevenheden geïntegreerd in de planvorming.
Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren zijn twee wetten van toepassing:
Aanvullend op deze wetgeving zijn er regels met betrekking tot de inrichting van de ecologische hoofdstructuur. Voor een bestemmingsplan moet onderzocht worden of de voorgenomen bestemmingen realiseerbaar zijn, c.q. of er een vergunning en ontheffing nodig en mogelijk is. In dit hoofdstuk wordt het uitgevoerde onderzoek en de consequenties hiervan beschreven. Voor details van het onderzoek verwijzen wij naar de betreffende rapporten in bijlage 10.
Landschap
Het plangebied heeft overwegend een agrarisch gebruik. Binnen het gebied liggen enkele sloten en staan enkele rijen populieren. Aan de zuidoost hoek is een fruitboomgaard aanwezig. Langs de wegen -juist buiten het plangebied- staan woningen en boerderijen. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de spoorlijn. De bodem is als een kalkloze poldervaaggrond te beschrijven.
Beschermde gebieden
Op ongeveer twee kilometer afstand liggen twee natura 2000 gebieden: ten zuiden is dat Uiterwaarden Waal en ten noorden Uiterwaarden Neder-Rijn (zie onderstaande afbeelding). Gezien de afstand, de aard en de omvang van de ontwikkelingen op Casterhoven is enig effect op beide strikt beschermde gebieden uit te sluiten.
uitsnede kaart Natura 2000 gebieden
De dichtstbijzijnde grens van de ecologische hoofdstructuur ligt op ongeveer 1.400 meter (zie onderstaande kaart). Gezien de afstand, de aard en de omvang van het project zal er geen enkel effect zijn op het functioneren van de ecologische hoofdstructuur.
uitsnede kaart Ecologische Hoofdstructuur
Beschermde soorten
Voor plangebied Casterhoven deelplan A zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten binnen en juist buiten het plangebied. Uit deze onderzoeken is gebleken dat in enkele waterpartijen de kleine modderkruiper aanwezig is. Verder zijn er langs de randen en juist buiten het plangebied drie soorten vleermuizen waargenomen. De eerder aan de zuidrand, maar buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan aanwezige steenuilen zijn al enige tijd niet meer te zijn waargenomen. Zij blijken te zijn vertrokken.
Alle onderzoeken alsmede een laatste aanvullend onderzoek zijn gebundeld in één afsluitend flora- en faunarapport. Dit rapport is als bijlage 10 bijgevoegd.
Kleine modderkruiper
Kleine modderkruipers worden aangetroffen in sloten, beken, rivierarmen en meren. Stilstaande en langzaam stromende wateren vormen de ideale biotopen. De kleine modderkruiper is aangepast aan een leven op en in de bodem. De kleine, weinig elastische zwemblaas heeft een gering drijfvermogen en daarom kan de kleine modderkruiper op de bodem blijven liggen. Ook is de vis in staat om gebruik te maken van darmademhaling. Daardoor kunnen deze vissen in zuurstofarme situaties overleven. Lucht wordt in zuurstofarme milieus aan het wateroppervlak ingenomen en komt vervolgens via het haarvatenstelsel rond de darmen in de bloedbaan terecht. Het afzetten van de eieren doet deze soort bij voorkeur op kale, zandige bodem. De kleine modderkruiper wordt vaak vergezeld door relatief hoge aantallen van andere vissoorten, zoals vetje, bittervoorn, blankvoorn en rietvoorn. Lokale populaties kunnen verstoord worden door vermesting en/of achterstallig baggeronderhoud van sloten. Dit kan leiden tot een zuurstofarme omgeving, waarin zich maar weinig macrofauna en waterplanten kunnen handhaven. Omdat het dan aan voedsel ontbreekt, wordt de situatie voor de kleine modderkruiper in dit type sloten onleefbaar. Het baggeren kan ook funest zijn voor het voortbestaan van de soort, indien dit te rigoureus gebeurt. Om te voorkomen dat soorten als de kleine modderkruiper binnen een stelsel van poldersloten verdwijnen, kan men het baggeren het beste gefaseerd uitvoeren. De kleine modderkruiper is aangetroffen in de sloot langs de spoorberm. Als uitgangspunt is echter aangenomen dat de vis in principe in alle waterpartijen kan voorkomen binnen het plangebied. Met de werkzaamheden aan de sloten en met de herinrichting zal daarom rekening gehouden worden met deze beschermde vis.
Gewone dwergvleermuis
De gewone dwergvleermuis is een vleermuis die verblijfplaatsen zoekt in gebouwen. Het zijn altijd nauwe ruimten op een warme plaats, meestal in woningen. Bekende plekken zijn te vinden in een spouwmuur of onder het dak. De kraamkolonies kunnen tot tweehonderd dieren groot zijn. Een vrouwtje eet tijdens de kraamperiode van mei tot half juli, zeker als de jongen wat groter zijn, dagelijks haar lichaamsgewicht aan muggen en andere kleine insecten.
De gewone dwergvleermuis heeft vaste verblijfplaatsen (zomerkolonie) juist ten oosten en ten zuiden van Casterhoven deelplan A. De gewone dwergvleermuis is daarom voornamelijk jagend waargenomen langs de randen van Casterhoven deelplan A. Daarnaast zijn er sterke aanwijzingen dat er in de populieren langs het spoor een paarterritorium is. Daar is in ieder geval een zogenoemd roepend mannetje waargenomen, wat een aanwijzing is voor een paarterritorium. Van de gewone dwergvleermuis is bekend dat paarterritoria vaak vlakbij een kraamkolonie liggen. Aangezien de rij populieren gekapt zal worden is het noodzakelijk een alternatieve locatie te ontwikkelen waar de gewone dwergvleermuis een paarterritorium kan bezetten.
Aanvullend worden in de nieuwbouwwoningen verblijfplaatsen voor vleermuizen opgenomen. Dat wordt gedaan door in de schoorsteen een ruimte toegankelijk te maken voor vleermuizen. Zo’n locatie is lekker warm en bezorgt voor de bewoners geen hinder. Op die manier worden de mogelijkheden voor vleermuizen verbeterd. Deze ruimten in de schoorsteen zijn eveneens geschikt als paarlocatie. Omdat de bomen eerder gekapt moeten worden dan dat de woningen gereed zijn worden tijdelijk enkele vleermuiskasten opgehangen in een boom die voorlopig wel blijft staan.
Ruige dwergveermuis
De ruige dwergvleermuis is meer opportunistisch in het zoeken van verblijfplaatsen, er zijn verblijfplaatsen op tal van plekken bekent. In Nederland zijn echter zeer zelden kraamkolonies gevonden. De belangrijkste kraamgebieden worden in de Baltische staten gevonden. Er zijn zeer sterke aanwijzingen dat de mannetjes het hele jaar in Nederland en directe omgeving verblijven en dat de vrouwtjes tussen de Baltische staten en Nederland migreren en in Nederland overwinteren en in de nazomer paren.
In de populieren aan de noordrand van het plangebied zijn roepende mannetjes gehoord wat op de aanwezigheid van paarterritoria wijst. Net als voor de gewone dwergvleermuis zal een alternatieve locatie ontwikkeld worden dat als paarterritorium kan functioneren.
Rosse vleermuis
De rosse vleermuis is een boombewonende soort die veel in parken en bossen wordt aangetroffen. Jagend worden rosse vleermuizen aangetroffen boven moerassen. Ook boven open gebied of boven de boomkruinen kunnen rosse vleermuizen jagend worden aangetroffen. De rosse vleermuis vliegt op relatief grote hoogte en gebruikt geen lijnvormige elementen als baken. Het is niet bekend of deze vleermuissoort vaste vliegroutes heeft.
De rosse vleermuis is in zuidelijk richting overvliegend waargenomen. De dieren jaagden eveneens enige tijd boven het plangebied. De ontwikkeling van Casterhoven deelplan A heeft geen enkel effect op het voorkomen van deze vleermuizen.
Consequenties
Voor vleermuizen kan geen ontheffing verkregen worden van de Flora- en Faunawet. Dat betekent dat de plannen zo moeten worden vormgegeven dat er geen schade veroorzaakt wordt aan deze dieren. Deze maatregelen worden in een mitigatieplan beschreven en aan de Dienst Regelingen (het bevoegd gezag) voorgelegd ter beoordeling. Als de dienst kan instemmen met de voorgestelde maatregelen wordt een zogenoemde positieve afwijzing gegeven; ofwel een besluit dat er geen ontheffing noodzakelijk is. Voor de kleine modderkruiper kan wel een ontheffing worden verkregen.
Voor de vleermuizen worden drie tijdelijke kasten opgehangen als vervanging voor de huidige paarlocaties. Deze kasten worden op een relatief rustige plek opgehangen zodat de dieren geen last hebben van de bouwactiviteiten. Verder wordt in de schoorstenen van de woningen een opening vrijgehouden zodat de vleermuizen hier een verblijfplaats kunnen vinden. Deze verblijfplaatsen zijn zowel geschikt als kolonieplek en als paarlocatie.
De retentie voor hemelwater - aan de noordzijde van het plangebied - krijgt een dubbelfunctie natuur en wordt met glooiende oevers en veel waterplanten ingericht. Hier kan de kleine modderkruiper en andere vissen een goed leefgebied vinden. De baggerplannen en overige beheerplannen worden zo uitgevoerd dat er een optimale situatie voor vissen ontstaat.
De gemeente en de projectontwikkelaar vinden het zeer belangrijk dat er een goede invulling wordt gegeven aan de mitigatie en dat de natuur ook zijn plaats verdient. In dit kader wordt onderzocht of het mogelijk is om verschillende huizen te voorzien van nestgelegenheid voor de huismus en gierzwaluw. Op deze wijze ontstaat een groene woonwijk geschikt voor mens en dier. Deze plannen zijn verder uitgewerkt in een apart rapport.
Conclusie onderzoek
Gesteld kan worden dat uit de diverse onderzoeken is gebleken dat voor één soort een ontheffing kan worden aangevraagd en dat voor diverse andere soorten een mitigatieplan dient te worden opgesteld. Het mitigatieplan is opgesteld en is opgenomen in het voornoemde rapport van het natuuronderzoek. Het mitigatieplan is voorgelegd aan Dienst Regelingen. Deze heeft inmiddels op basis hiervan een ‘positieve afwijzing’ afgegeven (d.d. 28 juli 2011, kenmerk FF/75C/2011/0191.toek.sh). Hiermee zijn er geen belemmeringen op het gebied van de natuurwetgeving met betrekking tot onderhavig plan.
Gesteld kan worden dat het aspect flora en fauna voldoende is onderzocht. Met de ontheffing en het mitigatieplan zijn er geen belemmeringen meer voor onderhavig bestemmingsplan. De positieve afwijzing door Dienst Regelingen is inmiddels afgegeven, waarmee het mitigatieplan voor wat betreft de vleermuis ook is goedgekeurd.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.
De waterparagraaf betreft een beschrijving van zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
De vierde nota Waterhuishouding beschrijft het landelijke integrale waterbeheer. Hoofddoelstelling is het ontwikkelen en in stand houden van een gezond waterhuishoudkundig systeem dat een meervoudig duurzaam gebruik garandeert. De belangrijkste beleidsdoelen zijn weergegeven door middel van streefbeelden per type waterhuishoudkundig systeem en vinden hun verdere uitwerking in de provinciale waterhuishoudingplannen. Belangrijke doelen zijn in dit verband:
In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw.
Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:
Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zo nodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB 21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen.
Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds groter wordende problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als buitengebied.
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
De provincie heeft haar beleid voor water nader vastgelegd in het waterhuishoudingsplan “Water leeft in Gelderland”. Het waterhuishoudingsplan heeft als doel om in 2030 het waterbeheer volledig op orde te hebben ten behoeve van de maatschappelijke functies. Hiervoor worden in het waterhuishoudingsplan de volgende ordeningsprincipes gehanteerd:
Voor stedelijke ontwikkelingen zijn in het waterhuishoudingsplan de volgende uitgangspunten opgenomen:
Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Het water in de stad wordt met het omringend watersysteem als één geheel beschouwd. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel voorkomen worden.
Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden.
Inhoud Waterplan
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Kaderrichtlijn Water
Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Veranderingen door nieuwe Waterwet
Na de inwerkingtreding van de nieuwe Waterwet eind 2009 verleent de provincie alleen nog vergunningen voor onttrekken van grondwater voor bodemenergiesystemen, openbare drinkwatervoorziening en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m³/jaar. Het Waterplan Gelderland is het toetsingskader voor deze vergunningen.
Ruimtelijke maatregelen
Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten.
PlanMER
Om de milieueffecten van het beleid te onderzoeken, is tegelijk met het Waterplan een planMER opgesteld. Op basis hiervan is het grondwaterbeleid op onderdelen aangescherpt. Het planMER is een bijlage bij het Waterplan.
De (dreigende) overstromingen van eind jaren ’90 bleken het gevolg van de klimaatverandering en bodemdaling. Ons watersysteem is niet op orde. Er is minder ruimte voor water, terwijl het water uit stad en platteland juist versneld op deze stromen wordt afgevoerd. Verder veroorzaken functies zoals landbouw, wonen, verkeer en industrie nog steeds watervervuiling. Dit maakt dat naast veiligheid, wateroverlast en watertekort ook de kwaliteit van het water en ons drinkwater in het geding is.
Met de Startovereenkomst Waterbeheer van de 21e eeuw (2001) hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten een start gemaakt met het nieuwe waterbeheer. De stroomgebiedsvisie is een gevolg hiervan. De visie heeft geen juridische status, maar zal moeten doorwerken in de relevante plannen, waaronder het waterbeheersplan.
Als hoofddoelstelling voor de regionale waterhuishouding in het Rivierengebied geldt het realiseren van duurzame, veerkrachtige watersystemen in zowel stedelijk gebied als buitengebied. Het accent voor de wateropgaven in het rivierengebied ligt op het voorkomen van wateroverlast en het beheer van het diepe en ondiepe grondwater voor het behoud en herstel van natuur en voor het veiligstellen van de drinkwatervoorziening. Bij wateroverlast gaat het niet alleen om het regionale systeem, maar ook om kwel vanuit de grote rivieren.
Het nieuwe waterbeheer houdt verder in dat voor het oplossen van de wateropgaven naast alleen technische ook ruimtelijke oplossingen nodig zijn. Dit kan botsen met overige ruimtelijke ontwikkelingen, maar dit blijkt slechts beperkt voor te komen. In de meeste gevallen vallen de wateropgaven samen met beschermingsgebieden voor prioritaire natte natuur.
Op 5 maart 2010 is het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rivierenland in werking getreden. Daarin staan de volgende aspecten centraal:
Het waterbeheerplan heeft enerzijds een uitvoerend karakter. Er is aangegeven welke ontwikkelingen het waterschap voornemens is uit te voeren met het doel de genoemde aspecten te verbeteren. Anderzijds dient het waterbeheerplan als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen van derden. Daarbij komen eveneens de genoemde aspecten aan de orde.
Vinden er in een plangebied ruimtelijke ontwikkelingen plaats, waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of het waterbergend vermogen afneemt, dan moeten er maatregelen genomen worden om de negatieve effecten van deze ruimtelijke ontwikkelingen op de waterhuishouding te voorkomen. Uitgangspunt is dat deze maatregelen in het plangebied zelf plaatsvinden.
Het doel is het zoveel mogelijk afkoppelen van schoon hemelwater. Vuilwater kan worden afgevoerd richting het riool. Het afgekoppelde hemelwater zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, zonodig na een zuiveringsstap (bodempassage of infiltratie). Infiltratie van hemelwater in de bodem is ter plaatse van het plangebied gezien de hoge grondwaterstanden niet mogelijk. Voorliggend plan biedt voldoende aankoppelpunten voor de afvloeiing van schoonhemelwater. Met name de noordzuidgeprojecteerde watergang speelt hierbij een belangrijke rol.
Algemeen
Ten behoeve van de ontwikkeling van Casterhoven deelplan A is een geotechnisch en hydrologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 11). In het rapport wordt voor het plangebied en de beoogde woningbouwplannen een een geohydrologisch advies en een zettingsadvies ten behoeve van het bouw- en woonrijpmaken van Casterhoven deelplan A gedaan. Het rapport bevat onder meer een beschrijving van de bodemgesteldheid en de geohydrologische gesteldheid, een geotechnische analyse en advies en aanbevelingen met betrekking tot het bouwrijpmaken. Voor informatie over de bodem- en geohydrologische gesteldheid en de geotechnische analyse, wordt verwezen naar bovengenoemd onderzoeksrapport. Hieronder wordt ingegaan op de uit het onderzoek voortvloeiende adviezen voor het bouwrijp maken.
Adviezen bouwrijp maken
Het terrein dient bouwrijp te worden gemaakt voor de nieuwbouw van woningen en de aanleg van wegen, parkeerstroken en groenstroken ten behoeve van een te realiseren woonwijk. De adviezen voor het bouwrijp maken hebben betrekking op het ophogen van het gebied van circa 0,5 m à 0,8 m voor een peil van ca. NAP +7,0 m. Het huidige maaiveld bevindt zich nu overwegend tussen NAP +6,5 en +6,2 m. Een gemiddeld grondwaterpeil van NAP +5,5 m is aangehouden in de berekeningen. Verder wordt vooralsnog uitgegaan van een voorbelastingstijd van 6 maanden.
In de planvorming van Casterhoven deelplan A is rekening gehouden met extra water. Dit water wordt direct aan het systeem gekoppeld, zonder (debietregulerend) kunstwerk ertussen.
Door het waterschap Rivierenland is uitgezocht wat het effect is op het huidige A-watergangen stelsel en welke maatregelen eventueel nodig zijn om negatieve effecten te compenseren.
Werkwijze
Om het effect van Casterhoven deelplan A te kunnen berekenen is de volgende werkwijze toegepast. Het duflowmodel, gemaakt voor het waterplan van de gemeente Neder-Betuwe is als uitgangspunt genomen. Voor de huidige situatie is de T=10+10% stedelijke regenduurlijn bui doorgerekend en zijn het maximale peil en het maximaal optredende debiet als resultaat bekeken. Vooral het maximaal optredende peil is belangrijk.
Resultaat
In onderstaande tabel zijn de maximale peilen weergegeven voor een aantal situaties. Dit zijn:
Alle stuwen in het model staan ingesteld op 5 cm onder zomerpeil.
situatie | maatregel | maximum peil | |||||
sifon | stuw | CH-oost | CH-west | ||||
huidige situatie | dicht | 0,47 | 6,06 | 5,50 | |||
Casterhoven deelplan A | dicht | 0,47 | 6,05 | 5,53 | |||
Casterhoven deelplan A | open | 0,47 | 5,99 | 5,60 | |||
Casterhoven deelplan A | open | 10 | 5,97 | 5,62 |
De aanleg van Casterhoven deelplan A heeft aan de oostzijde geen invloed op het berekende maximale peil. Aan de westzijde is een verhoging van enkele centimeters berekend. Op het moment dat de sifon weer gaat functioneren, neemt het peil in het oostelijk deel verder af. In het westelijk deel stijgt het peil. Deze peilstijging is niet alleen in Casterhoven deelplan A zelf, ook het benedenstrooms gelegen gebied heeft een 5 cm hoger peil gekregen. De peilstijging ligt nog wel onder de norm van 30 cm (zomerpeil is 5,35, dus mag tot 5,65 stijgen.) Wellicht valt hier met sturing van de stuw en nog wat aan te doen. Het peil in Casterhoven deelplan B zou namelijk nog wel hoger mogen stijgen i.v.m. ophoging maaiveld. Als je minder over de stuw eruit laat stromen, is de peilstijging benedenstrooms ook minder. De stuw zou je debietregulerend kunnen maken, omdat alleen Casterhoven deelplan B voor de stuw ligt.
Debiet
De debieten veranderen in het hele systeem. Door de aanleg van meer verhard oppervlak is er snellere afstroming. Hierdoor komt het piekdebiet in Casterhoven deelplan A eerder. Er stromingsrichtingen draaien in sommige gevallen (tijdelijk) om. Een ander effect is dat het peil langer hoog blijft. Het duurt ongeveer 7 uur langer voor het peilgebied weer op peil is. Dit is logisch omdat er meer water tot afstroming komt, en het duurt dus ook weer langer tot dit weggestroomd is.
Voor Casterhoven deelplan A is een waterbalans opgesteld in navolgende tabel zijn de resultaten weergegeven.
De watertoets is een vroegtijdig contact tussen initiatiefnemer en waterbeheerders bij planvorming. Zo vroeg mogelijk in de planvorming bepalen de initiatiefnemer en waterbeheerder gezamenlijk de inhoudelijke criteria waaraan een plan zal worden getoetst. De waterbeheerder denkt vervolgens mee bij de planontwikkeling, toetst het conceptplan aan de criteria en stelt een wateradvies op. In het definitieve plan geeft de initiatiefnemer aan welke keuzes ten aanzien van water zijn gemaakt en waarom. Bij de formele beoordeling van een plan door de provincie wordt zowel de inhoud als het proces van de watertoets betrokken.
Het plangebied valt onder het beheer van waterschap Rivierenland. Met het waterschap Rivierenland is uitgebreid vooroverleg gevoerd in het kader van de ontwikkeling van Casterhoven deelplan A als geheel. De resultaten van dit overleg met betrekking tot de waterhuishouding zijn weergegeven onder paragraaf 5.3.4.
Ook de beheersmatige aspecten zijn besproken. Dit heeft er onder andere toe geleid dat het profiel van de westelijke noord-zuid gerichte watergang is aangepast met een damwand aan de oostzijde. Deze wijziging is doorgevoerd in de verbeelding en de berekening van de waterbalans.
Verder zijn aan de orde geweest:
In het kader van het ontwerpbestemmingsplan heeft het waterschap een zienswijze ingebracht. Naar aanleiding hiervan is ook op de oostelijke watergang een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterloop' toegevoegd.
In het kader van de ontwikkeling van Casterhoven deelplan A is de toekomstige waterhuishoudkundige situatie ontworpen en intensief besproken met het waterschap. Met onderhavig bestemmingsplan wordt fase 1c tot ontwikkeling gebracht conform de voorliggende stedenbouwkundige plannen. Gesteld kan dus worden dat inzake onderhavig bestemmingsplan het aspect water voldoende aandacht heeft gehad en dat de watertoets heeft plaatsgevonden. Er is geen aanvullend separaat advies van het waterschap benodigd voor deze fase.
Hieraan kan ten slotte worden toegevoegd dat de verbeelding op grond van het meest recent overeengekomen waterhuishoudkundige ontwerp tot stand is gekomen.
Het plan dat in voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, Casterhoven Deelplan A Fase 1c, maakt deel uit van de exploitatie van de woonwijk Casterhoven Deelplan A. Voor deze gehele wijk is een exploitatieopzet gemaakt.
De wijk Casterhoven Deelplan A is een uitwerking van het in maart 2008 door de gemeenteraad vastgestelde Structuurplan Casterhoven. De gemeente heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met twee marktpartijen. Daarin is geregeld dat er een CV is opgericht die de grondexploitatie zal voeren. De bedrijfsvoering van de CV/BV vindt plaats aan de hand van een meer dan sluitende grondexploitatie. Daarmee is veilig gesteld dat het grondexploitatierisico voor de gemeente Neder-Betuwe uiterst beperkt is. Het opstal risico komt voor rekening van de opstalontwikkelaars.
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden stelt de gemeente in de gelegenheid om, indien gemeentelijk kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, een exploitatieplan vast te stellen. Dit moet tegelijk met het bestemmingsplan gebeuren. Middels het exploitatieplan kan de gemeente kosten verhalen, maar is het ook mogelijk om locatie-eisen te stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van de fasering, de woningtypologieën en het bouw- en woonrijp maken. Het exploitatieplan is vooral van toepassing in gevallen waarbij de gemeente nog niet alle gronden in eigendom heeft en (nog) niet met alle eigenaren een overeenkomst heeft gesloten.
Alle gronden binnen onderhavig plangebied zijn momenteel reeds in bezit van de gemeente. Om deze reden is voor deze fase geen exploitatieplan benodigd.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De indeling van de planregels is als volgt.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Bedrijf - Nutsvoorziening (artikel 3)
In deze bestemming zijn de centrale nutsvoorzieningen voor onder meer gas en elektriciteit.
Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 4)
Alleen de hoofdontsluitingsstructuur is in deze bestemming opgenomen. Deze sluit aan op dezelfde bestemming in het bestemmingsplan voor fase 1. De woonstraten zijn in de bestemming 'Woongebied' vervat.
Woongebied (artikel 5)
De nieuwe woonbuurten met bijbehorende voorzieningen, zoals ontsluiting, parkeervoorzieningen een buurtgroen zijn deze bestemming opgenomen. Gekozen is voor een flexibele regeling, waarbij de exacte ligging van de woonstraten, de oppervlakte van de percelen en de vormgeving van de openbare ruimte is vrij. Beeldbepalende onderdelen, zoals volgt uit de zonering van het beeldkwaliteitplan, zijn wel vastgelegd
Aan het toegestane aantal woningen is een minimum en een maximum verbonden. De bouwmogelijkheden voor hoofd- en bijgebouwen zijn gerelateerd aan de ligging van de woonstraten. Hierdoor is sprake van zogenoemde 'fictieve bouwvlakken'.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 6)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene afwijkingsregels (artikel 7)
In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen, alsmede de mogelijkheid van het toestaan van evenementen. Tevens zijn de voorwaarden voor het afwijken opgenomen.
Algemene wijzigingsregels (artikel 8)
Voorliggend bestemmingsplan betreft een globaal bestemmingsplan. Nadere detaillering in een inrichtingsplan kan aanleiding zijn bepaalde bestemmingsgrenzen aan te verleggen. Dit artikel bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het verleggen daarvan.
Overige regels (artikel 9)
Dit artikel bevat een voorwaardelijke verplichting betreffende het goedkeuren van een inrichtingsschets en beeldkwaliteitplan voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. De inrichtingsplan moet tevens in parkeerplaatsen conform de in dit artikel opgenomen normen voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 10)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het
onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen.
Het gebruik van de bebouwing daarentegen wordt indien mogelijk positief bestemd of indien noodzakelijk door handhaving aan de gebruiksregels van de betreffende bestemming aangepast.
Slotregel (artikel 11)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn: