Plan: | Buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1711.BP20150050-VG02 |
Gemeente Echt-Susteren wil de geldende bestemmingsplannen voor het buitengebied herzien tot één nieuw, digitaal en actueel bestemmingsplan buitengebied. Het plangebied betreft het buitengebied exclusief het Grensmaasgebied ten westen van het Julianakanaal.
De gemeente heeft daartoe besloten, omdat enerzijds op grond van de Wro de gemeente over een actueel, digitaal (IMRO2008/SVBP2008) en digitaal gepubliceerd (IMRO2008/STRI2008) bestemmingsplan dient te beschikken en anderzijds de wens leeft de bestemmingsplannen te uniformiseren en te standaardiseren. De geldende bestemmingsplannen zijn voor een deel ouder dan tien jaar. Gezien de wettelijke eisen en de huidige stand van zaken in de Gemeente Echt-Susteren is eind 2011 gestart met de actualisering en digitalisering van alle bestemmingsplannen voor het buitengebied.
Probleemstelling
Er is niet alleen een formele plicht de geldende bestemmingsplannen te herzien. Het geldende bestemmingsplanbeleid is voor het deelgebied voormalige gemeente Susteren onvoldoende toegerust om een goed antwoord te geven op de hedendaagse ruimtelijke vraagstukken. Voor het overige gebied, namelijk voormalige gemeente Echt kan het geldende bestemmingsplan als basis goed worden gebruikt. Voortschrijdend inzicht maakt het noodzakelijk dit bestemmingsplan op enkele onderdelen te actualiseren.
De veranderingen in het buitengebied vragen om een ander, meer actueel ruimtelijk kader. Deze veranderingen hangen samen met tal van ontwikkelingen in het buitengebied. Zoals ook aangegeven in de gemeentelijke 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025 Ontwikkelen met kwaliteit', staat de agrarische functie in het gebied voor belangrijke keuzes. De gemeente heeft te maken met ontwikkelingen in de landbouw, zoals schaalvergroting, verbreding en bedrijfsbeëindiging. Andere functies, zoals natuur, water en recreatie nemen in belang toe en vragen om andere ruimtelijke afwegingen.
Voornoemde ontwikkelingen dienen bovendien afgewogen te worden tegen de belangen van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Verrommeling van het buitengebied dreigt als gevolg van teruglopende agrarische activiteiten in met name kernrandzones in combinatie met de vraag naar een stukje grond voor kleinschalige activiteiten, bijvoorbeeld voor het houden van paarden of ander kleinvee. Uiteraard spelen er ook ontwikkelingen zoals verzoeken om inwoning of woningsplitsing onder andere in het kader van mantelzorg en vraagstukken zoals het behoud van de leefbaarheid op het platteland en de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een biogas- of mestvergistingsinstallatie in het buitengebied.
Het beleid uit het Provinciaal Omgevingsplan Limburg, de doelstellingen met betrekking tot het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), het beleid voor functieveranderingen op (voormalige) agrarische bedrijven VAB-beleid), het Landschapskader Noord- en Midden Limburg, het rijksbeleid voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg en Natura 2000-gebieden dienen te worden vertaald in bestemmingsplanbeleid.
Er zijn in het plangebied ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk wanneer kwaliteitsverbeterende maatregelen in het landschap worden getroffen door toepassing van het LKM-beleid (Limburgs Kwaliteitsmenu). Binnen dit kader is bijvoorbeeld een recreatieve ontwikkeling mogelijk op een voormalige agrarische bedrijfslocatie onder de voorwaarde dat de overtollige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.
Doelstelling
Op basis van voornoemde probleemstelling is het doel van het project te komen tot een 'actueel, digitaal en in hoofdzaak beherend bestemmingsplan voor het buitengebied':
Een beherend bestemmingsplan betekent dat het plan een actuele planologische regeling van de bestaande situatie bevat. Bestaande rechten en plichten uit de geldende regelingen worden zoveel mogelijk overgenomen en waar nodig aangepast aan de eisen en wensen van deze tijd. Dat wil overigens niet zeggen dat het bestemmingsplan uitsluitend de actuele situatie planologisch regelt. Het bestemmingsplan maakt ontwikkelingen via de gebruikelijke flexibiliteitsbepalingen, zoals afwijkingsregels en wijzigingsregels, mogelijk. Deze initiatieven worden altijd getoetst aan voorwaarden. In enkele gevallen dient aangetoond te worden dat de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze dient plaats te vinden, waarbij –voor zover van toepassing- met behulp van een landschappelijk inpassingsplan wordt aangetoond op welke wijze wordt voldaan aan de betreffende voorwaarde. De gemeente toetst het landschappelijk inpassingsplan aan de structuurvisie.
Overige ontwikkelingen worden, gelet op de veelal omvangrijke ruimtelijke ingrepen in het plangebied, de gewenste afstemming op en inpassing in het omringende landschap en de financiële en juridische complicaties, alleen mogelijk gemaakt via een afzonderlijke ruimtelijke procedure. De 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025. Ontwikkelen met kwaliteit' biedt hiervoor het ruimtelijk afwegingskader.
Het plangebied van het Bestemmingsplan Buitengebied Echt-Susteren omvat het gehele gemeentelijke buitengebied, uitgezonderd het Grensmaasgebied (zie 'Kaart begrenzing plangebied'). Voor het Grensmaasgebied bestaat een actueel bestemmingsplan. Bovendien verwacht de gemeente in dit gebied nog een aantal ontwikkelingen. De gemeente heeft om deze reden besloten te wachten met actualisering en digitalisering van dit deelgebied tot de belangrijkste en grootste ontwikkelingen zijn afgerond.
Figuur 1 'Begrenzing plangebied' (globaal)
Uitgangspunten voor de begrenzing van het plangebied zijn:
Het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied vervangt de bestaande thans vigerende bestemmingsplannen:
Buitengebied (vml. Gem. ) Susteren | Vastgesteld raad | Goedgekeurd GS | |
Buitengebied Oost | 21.07.1998 | 23.02.1999 | |
Part.Herz. Buitengebied-Oost (-Ariba-) | 14.12.2006 | 26.06.2007 | |
Part.herz.BGE en BGO (aardgastransportleiding) | 30.06.2011 | N.v.t. | |
Coppelweide | 12.11.1997 | 26.05.1998 | |
Recreatiepark Hommelheide | 12.11.1997 | 09.06.1998 | |
Golfbaan Susteren | 26.03.2002 | 08.10.2002 | |
IPS/N297n | 27.06.2000 | 17.10.2000 | |
IPS/N297n herziening 2002 | 17.12.2002 | 08.04.2003 | |
Geluidszone IPS | 27.06.2000 | 10.10.2000 | |
Ontsluiting HoltumNoord/ Brug Roosteren | 25.06.2002 | 10.12.2002 | |
Buitengebied vml. Gem. Born | 16.12.1985 | 24.04.1987 (KB 25.08.1989 | |
Buitengebied (vml. Gem.) Echt | |||
Buitengebied Echt | 03.11.2005 | 13.06.2006 | |
Buitengebied Echt, part. herziening 2009 | 09.04.2009 | 01.12.2009 | |
De Hazelaar | 26.03.1998 | 23.06.1998 | |
Groeve Koningsbosch | 05.02.1998 | 19.05.1998 | |
Groeve Koningsbosch, herziening 1998 | 06.05.1999 | 20.07.1999 | |
Kaart 7 BP Buitengebied Echt | |||
Buitengebied 1982 (restant) | 31.08.1982 | 29.11.1983 | |
Bedrijventerrein De Berk II (geluidszone) | 14.02.2008 | 16.09.2009 | |
Bedrijventerrein De Loop (geluidszone) | 02.02.2006 | 04.07.2006 | |
Algemeen bestemmingsplan Maasbracht (restant) | 17.03.1983 | 29.01.1985 | |
RW73, Zuid | 03.07.2003 | 10.02.2004 | |
Algemeen geldende regels | |||
Parapluplan Bijgebouwen | 06.11.2008 | 10.03.2009 |
Een belangrijke stap bij het opstellen van een bestemmingsplan voor het buitengebied is het uitvoeren van een inventarisatie naar de bestaande situatie en het verrichten van onderzoek naar ontwikkelingen in het plangebied. Het is immers een plicht ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ordening van het gebied, onderzoek te verrichten naar de bestaande toestand. Deze onderzoeksplicht vloeit voort uit artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis moet vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Tevens dient de gemeente onderzocht te hebben welke waarden er in het gebied in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan voor deze waarden zijn, hoe deze gevolgen moeten worden onderzocht en getoetst.
Om voornoemde redenen is ten behoeve van het opstellen van het 'Bestemmingsplan Buitengebied Echt-Susteren' het volgende onderzoek verricht:
Inventarisatie bestaande bebouwing en gebruik
In de periode december 2011/ januari 2012 is de feitelijke situatie in het plangebied verkend. Met de inventarisatie is beoogd duidelijk in beeld te krijgen wat de huidige toestand en wat het huidige gebruik van de bebouwing en de waarden zijn. Hierbij is onder meer gebruik gemaakt van de milieuvergunningen en meldingen AMvB, geldende bestemmingsplannen, verleende vrijstellingen/ ontheffingen, BAG-gegevens (Basisregistratie Adressen en Gebouwen) en lopende handhavingszaken. De volgende gegevens zijn geïnventariseerd:
De resultaten zijn opgenomen in een database. Per adres zijn de bevindingen opgenomen. De resultaten zijn verwerkt in een afzonderlijke rapportage met overzichtskaarten waarop (het gebruik van) de bebouwing is aangegeven.
Nota van Uitgangspunten
Voorafgaand aan het opstellen van het concrete bestemmingsplan is de Nota van Uitgangspunten opgesteld en vastgesteld door de gemeenteraad. Doel van deze nota is het constateren van knelpunten in het beleid en het huidige gebruik van de gronden en de bebouwing. De nota vormt daarmee de handleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan.
De nota is thematisch opgesteld. De te onderscheiden thema's zijn:
Aan elk thema ligt een gebiedsanalyse ten grondslag. Het betreft een beschrijving van de feitelijke situatie, een analyse van de inventarisatie en het onderzoek naar knelpunten, mogelijkheden en kansen voor het plangebied.
Tijdens de raadsvergadering van 26 april 2012 is een motie ingediend op de Nota van Uitgangspunten ten aanzien van duurzaamheid. Als gevolg hiervan is in deze toelichting aandacht besteed aan het aspect duurzaamheid.
Structuurvisie Echt-Susteren 2025. Ontwikkelen met kwaliteit
Voor haar grondgebied stelt de gemeente een structuurvisie op met het doel een duidelijke en actuele visie te formuleren op het gehele gemeentelijke grondgebied, waaronder begrepen het plangebied. Deze visie, met de daaraan ten grondslag liggende ruimtelijke gebiedsanalyse, is een belangrijke onderlegger voor het Bestemmingsplan Buitengebied Echt-Susteren. Enerzijds biedt de visie een kader en onderbouwing voor het bestemmingsplan, anderzijds biedt de visie een kader om de 'onbekende toekomst' af te wegen en deze via een afzonderlijke procedure te verwezenlijken. Voor meer informatie over de rol en inhoud van de structuurvisie wordt verwezen naar paragraaf 2.3.1.
Handboek bestemmingsplannen
Naast de Nota van Uitgangspunten beschikt de gemeente over een Handboek Bestemmingsplannen (versie 2011). Met het handboek beoogt de gemeente uniformiteit in de opzet en inhoud van bestemmingsplannen te bereiken. Het handboek is daarmee mede een belangrijke leidraad voor het nieuwe bestemmingsplan buitengebied.
Wijze waarop burgers en instanties bij het project betrokken worden
De burgers en maatschappelijke organisaties zijn op verschillende momenten betrokken bij de voorbereiding en ontwikkeling van de nota en het bestemmingsplan. Op 2 februari 2012 heeft het gemeentebestuur het voornemen tot het opstellen van het bestemmingsplan voor het buitengebied kenbaar gemaakt door middel van publicatie in het Waekblaad en op de gemeentelijke website. In de publicatie is aangegeven hoe de burgers en maatschappelijke organisaties in de gemeente bij de voorbereiding worden betrokken. 22 augustus 2012 is dit voornemen inclusief de vrijgave in het kader van de inspraak opnieuw kenbaar gemaakt, omdat in het voornemen van 2 februari 2012 de m.e.r. niet was benoemd. In paragraaf 6.2 'Maatschappelijke uitvoerbaarheid' is nader in gegaan op de wijze waarop burgers en instanties de gelegenheid hebben gehad hun mening op het plan kenbaar te maken.
Bouwvlakbeoordeling ondernemers
In april 2012 hebben alle (agrarische) ondernemers een voorstel ontvangen voor een bouwvlak of bestemmingsvlak voor hun perceel. De reacties op deze voorstellen zijn beoordeeld tegen de achtergronden van het (gemeentelijk) ruimtelijk en milieuhygiënisch beleid en zo mogelijk vertaald in het bestemmingsplan. Tevens zijn brieven verzonden naar adressen waarop voorheen een agrarisch bouwperceel of bestemmingsvlak voor een niet-agrarisch bedrijf was gelegen, maar waarop in het voorliggende bestemmingsplan een woonbestemming is gelegd. In deze gevallen is geconstateerd dat de oorspronkelijke (agrarische) activiteiten zijn komen te vervallen of dat deze een dusdanige omvang hebben dat deze niet meer als (agrarisch) bedrijf kunnen worden aangemerkt.
Gemeentelijke projectgroep
Het bestemmingsplan is in nauwe samenwerking met en onder begeleiding van een ambtelijke projectgroep tot stand gekomen.
Klankbordgroep
Het gemeentebestuur hecht veel waarde aan draagvlak voor het Bestemmingsplan Buitengebied Echt-Susteren. Ter vergroting van dit draagvlak is een klankbordgroep, bestaande uit allerlei belangenorganisaties, bij de totstandkoming van het Bestemmingsplan Buitengebied Echt-Susteren en de Nota van Uitgangspunten betrokken. De deelnemende organisaties in de klankbordgroep zijn in de bijlage van voornoemde nota opgenomen.
Watertoets
Op 23 februari 2012 vond met Waterschap Roer en Overmaas een afzonderlijk overleg plaats in het kader van de watertoets. Het overleg vond plaats in het kader van de watertoets, zoals vastgelegd in artikel 3.1.6, lid 1 sub b van het Bro. Provincie Limburg, Rijkswaterstaat en Waterschapsbedrijf Limburg hebben voor wat betreft het wateroverleg met gemeenten de afspraak gemaakt dat het waterschap integraal de waterbelangen behartigt. Het waterschap adviseert gemeenten en koppelt zo nodig de gegevens voor informatie en afstemming met de andere partijen terug. Het waterschap is in dit kader de leidende partij. De resultaten van het overleg zijn verwerkt in deze toelichting in paragraaf 3.3.
Gelet op de verplichtingen van de Wet milieubeheer (Wm) is ook een plan-m.e.r. (Milieueffectrapportage) opgesteld als onderbouwing van het bestemmingsplan. Dit heeft vooral te maken met de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor bestaande (intensieve) veehouderijen. Daarbij is niet uitgesloten dat drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. worden overschreden. Daarom is het opstellen van een planMER verplicht. In het planMER wordt vooral ingegaan op de milieueffecten van de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan.
Het MER heeft tot doel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de vaststelling van het bestemmingsplan om de maatregelen die (uiteindelijk) kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, inzichtelijk te maken. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de procedure voor het bestemmingsplan.
Voorafgaand aan het opstellen van het MER is de zogenoemde notitie Reikwijdte en detailniveau opgesteld. Deze notitie is tegelijk met het voorontwerpbestemmingsplan vrijgegeven voor de inspraak. De zienswijzen ten aanzien van de notitie Reikwijdte en detailniveau zijn opgenomen in het planMER.
Het uitgewerkte planMER is als Bijlage 3 PlanMER bij deze toelichting opgenomen.
Het planMER heeft samen met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Tegelijkertijd is de commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) gevraagd om een toetsingsadvies uit te brengen over het uitgewerkte planMER in relatie tot het Bestemmingsplan Buitengebied. De commissie heeft op 24 april 2013 haar advies uitgebracht (rapportnummer 2764–50). Het advies is als Bijlage 4 Toetsingsadvies commissie m.e.r. bij deze toelichting opgenomen.
In een afzonderlijke notitie heeft de gemeente een reactie gegeven op de kanttekeningen van de commissie m.e.r. in het toetsingsadvies. Deze notitie in als Bijlage 5 Reactie op
toetsingsadvies bij deze toelichting opgenomen.
Naar aanleiding van het toetsingsadvies is in het planMER een bijlage opgenomen, waaruit blijkt dat de huidige stalsystemen van rundveebedrijven nog de mogelijkheid hebben om hun stalsystemen te vernieuwen met stallen met een lagere emissiefactor, waardoor uitbreiding van de veebezetting mogelijk is zonder toename van de ammoniakemissie.
Tevens is is op basis van het toetsingsadvies de toelichting over de toepassing van de juridische regeling voor de bouw van veestallen aangevuld en verduidelijkt en is een bijlage toegevoegd van de op dit moment vergunde ammoniakemissie.
De uitkomsten van het planMER hebben op de volgende manier een rol gespeeld bij de inhoud van het bestemmingsplan:
De gemeente streeft in het beleid naar duurzame ontwikkeling. Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die in de huidige behoeften voorziet, zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden tot voorziening in hun behoeften in gevaar te brengen (Commissie Brundtland [sustainable] 1987).
Duurzame ontwikkeling is nader onder te verdelen in een drietal pijlers:
Deze drie pijlers zijn als invalshoek te gebruiken om trends en ontwikkelingen in het plangebied te duiden en te regelen. Daarmee wordt tevens voorkomen dat de aandacht zich te veel op één pijler richt.
De 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025 Ontwikkelen met kwaliteit' vermeldt als één van de ambities in het gemeentelijk buitengebied behoud van een economisch gezonde, duurzame agrarische sector met het juiste bedrijf op de juiste plek. Duurzame ontwikkeling is daarmee één van de aandachtspunten om ook in 2025 een aantrekkelijke gemeente te zijn waar het prettig wonen, werken en recreëren is.
In het bestemmingsplan is aan duurzame ontwikkeling, voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk, uiting gegeven door in de regels van het plan ruimte te geven voor duurzame initiatieven, zoals mestvergisting en de ontwikkeling van duurzame veehouderij. Ook is in het bestemmingsplan extra depositie op Natura 2000-gebieden uitgesloten.
Duurzame ontwikkeling is in het bestemmingsplan onder andere zichtbaar gemaakt in het opnemen van regels voor het beschermen en realiseren van de samenhangende robuuste structuur van grotere natuur- en bosgebieden en verbindingen daartussen. Het betreft in het bijzonder het provinciale beleid voor natuur met de ontwikkeling van de Ecologische hoofdstructuur en de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG). De POG vormt samen met de EHS de ecologische structuur in Limburg. In het bestemmingsplan is het beleid voor deze zones uitgewerkt. Dit beleid is op gemeentelijk niveau in de structuurvisie verder uitgewerkt in de ecologische ladder.
Bij duurzame veehouderij moet vooral gedacht worden aan het herontwerpen of nieuwe ontwerpen van stal- en houderijsystemen gericht op dierenwelzijn (natuurlijk gedrag), milieu (minimale emissie), diergezondheid, het toepassen van nieuwe methodes (mestscheiden, zonnepanelen, melkrobot), energieverbruik en landschappelijke inpassing. De gemeente ziet mogelijkheden voor innovatieve concepten en duurzame energie op agrarische bedrijfspercelen, in het bijzonder in de landbouwontwikkelingsgebieden. Het bestemmingsplan biedt daartoe voldoende ruimte, maar dwingt voornoemde mogelijkheden niet af.
De gemeente wil dat de agrarische sector kan ondernemen op een duurzame, veilige en concurrerende bedrijfseconomische basis. Bij de toekenning van agrarische bouwvlakken in het buitengebied hebben ondernemers, binnen de ruimtelijke en milieuhygiënische kaders voldoende ruimte gekregen om zich te ontwikkelen.
Het bestemmingsplan sluit aan bij de zonering uit het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg, waarin een drietal gebieden worden onderscheiden: landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden. Grootschalig en intensief agrarisch ondernemen is in het plangebied mogelijk in de twee daarvoor aangewezen landbouwontwikkelingsgebieden. Het bestemmingsplanbeleid voor de reconstructiezonering is in hoofdstuk 4 nader toegelicht.
De ontwikkeling van grootschalige (niet grondgebonden of intensieve) veehouderij heeft op dit moment ook op landelijk niveau de volle aandacht. De laatste jaren verandert er veel op het agrarisch erf. Stallen worden steeds groter en hoger en worden soms van minder gebruikelijke materialen gebouwd. Veel moderne (melkrundvee)stallen stralen 's avonds en 's nachts veel licht uit. Er verschijnen mestvergistingsinstallaties. De opslag van kuilvoer bestaat bij veel bedrijven allang niet meer alleen uit een of enkele rijbulten onder zwart plastic, maar bestaat uit soms ook uit gestapelde kuilbalen gewikkeld in lichtkleurig folie. Al deze elementen op het erf maken het er bij veel bedrijven niet mooier op.
Voeg daaraan toe de zorg die er bij veel burgers bestaat over de effecten van het houden van dieren op grote schaal voor het milieu in het algemeen en voor de gezondheid van mensen en dieren in het bijzonder.
In 2011 heeft staatssecretaris Bleker de VNG verzocht gedurende de maatschappelijke discussie over megastallen niet mee te werken aan nieuwe aanvragen waarbij bestemmingsplanwijzigingen nodig zijn voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag.
Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden tot de ontwikkeling van megastallen. Dit neemt niet weg dat, gelet op de bestaande planologische rechten, de bouw van grote stallen niet helemaal is te voorkomen. Wel is in de regels de bouw van stallen met meer dan één bouwlaag niet toegestaan en zijn agrarische bedrijven met een intensieve veehouderij vastgelegd op een maximum omvang van het bouwvlak. Indien het bedrijf zich verder wenst te ontwikkelen, is daarvoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Het bestemmingsplan bevat een regeling voor het ontplooien van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven. Het mag een voor de hand liggende regeling zijn. Het betreft niettemin een concrete regeling waarin de gemeente bewust de afweging heeft gemaakt zich sterk te maken voor het in stand houden van de bestaande agrarische bedrijvigheid, door ondernemers ruimte te bieden voor aanvullende inkomsten.
Voorbeelden van sociale duurzaamheid zijn het opnemen van regels ten behoeve van mantelzorg in alle bestemmingen waar deze vorm van zorg aan de orde is en het bieden van overige mogelijkheden voor zorg als een vorm van nevenactiviteit, bijvoorbeeld een zorgboerderij of een kinderdagverblijf.
Het 'Bestemmingsplan Buitengebied Echt-Susteren' bestaat uit:
Het plan is gebaseerd op een groot aantal onderzoeken. Voor wat betreft de verantwoording van de 'bestaande situatie' kan worden teruggevallen op de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto's, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) en de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ-gegevens), zoals deze bij de gemeente bekend zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.
De onderzoeksgegevens en een verantwoording van de wijze van inventariseren zijn in separate documenten verwerkt.
De toelichting bestaat uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het van toepassing zijnde beleid beschreven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de randvoorwaarden waarmee rekening is gehouden.
Hoofdstuk 4 gaat in detail in op de ruimtelijke keuzes die voor de bestemmingen zijn gemaakt. De planregels zijn in hoofdstuk 5 uitgelegd.
Hoofdstuk 6 bevat informatie over de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Aandacht is besteed aan handhaving, de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en het overleg met instanties.
In dit hoofdstuk wordt uitsluitend het integrale beleid beschreven dat relevant is voor het buitengebied. De voornaamste beleidskaders worden gesteld door het Rijk, de provincie Limburg en de gemeente zelf. Het relevante sectorale beleid en de daaruit voortvloeiende details komen aan bod in Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4.
De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' is op 13 maart 2012 door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Vooral dit laatste punt is van belang voor het bestemmingsplan buitengebied.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. In het bestemmingsplan voor het buitengebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden).
In Limburg is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2006) het overkoepelend Plan op Hoofdlijnen met de status van Structuurvisie, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan, en Verkeer en Vervoersplan, en dat tevens de hoofdlijnen van de fysieke onderdelen van het economisch en sociaal-cultureel beleid bevat. Voor bepaalde thema's en gebieden zijn er naast POL2006 óók POL-aanvullingen, Inpassingsplannen, Verordeningen en Beleidsnota's e.d. Er is sprake van een samenhangend planstelsel. Geregeld verschijnen er nieuwe Inpassingsplannen of POL-aanvullingen, die zich meer in detail richten op specifieke thema's of gebieden en dit nader uitwerken tot bijvoorbeeld een nieuw wegtracé, waarmee tevens het POL2006 op onderdelen wordt geactualiseerd.
In het POL zijn verschillende perspectieven per zone of deelgebied aangegeven. De in de navolgende tekstdelen per perspectief geschetste ontwikkelingsvisies zijn hoofdlijnen. Binnen de gebieden kunnen op kleine schaal functies (woonbebouwing, infrastructuur, bedrijven) voorkomen die niet volledig passen bij het beoogde perspectief. De gebiedsgrenzen zijn eveneens meestal globaal. In het bestemmingsplan vindt nadere detaillering plaats, op de verbeelding en in de regeling.
Figuur 2 'POL actueel met begrenzing plangebied'
P1 Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Het provinciaal beleid voor de EHS is gericht op het beschermen en realiseren van de samenhangende robuuste structuur van grotere natuur- en bosgebieden en verbindingen daartussen. Er wordt gestreefd naar ecologisch gezond functionerende watersystemen en naar optimale randvoorwaarden voor de natuur door verbetering van de waterhuishouding en de milieukwaliteit. Voor ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden aantasten of de nagestreefde natuurontwikkeling belemmeren, geldt het 'nee, tenzij' regime. Als deze activiteiten toch worden toegestaan, moet compensatie plaatsvinden. Grondgebonden landbouw kan een bijdrage leveren aan de na te streven waarden binnen de EHS. Voor de ontwikkelingsmogelijkheden van dergelijke bedrijven wordt verwezen naar het POL.
P2 Provinciale Ontwikkelingszone Groen
De Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG) vormt samen met de EHS de ecologische structuur in Limburg. De POG betreft zoekgebieden voor beheersgebieden en nieuwe natuur, indien herbegrenzing van de EHS plaatsvindt. De POG omvat vooral landbouwgebieden als buffer rond de EHS, delen van steile hellingen met veel natuur en landschapselementen, ecologische verbindingszones, de beken met een specifiek ecologische functie, hamsterkernleefgebieden, waterwingebieden met een natuurlijk karakter vanwege de waterbescherming en gronden die een natuurkarakter krijgen zoals bepaalde lopende ontgrondingen. Ook groene tegenprestaties dienen bij voorkeur in de POG terecht te komen. Binnen de POG geldt een ontwikkelingsgerichte basisbescherming. Behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden zijn richtinggevend voor ontwikkelingen in de POG. Ook van belang zijn het in stand houden van een goede toeristisch-recreatieve structuur en een op het landschap georiënteerde landbouw. Belangrijk zijn het behoud en bewerkstelligen van de juiste basiscondities voor de beoogde verbetering van natuur en watersystemen. Het bebouwingsarme karakter van de POG blijft gehandhaafd. Voor het POG geldt het ja-mits principe (ontwikkelingsgerichte basisbescherming). Ruimtelijke ontwikkelingen zijn beperkt mogelijk, indien er een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van de POG ter plekke.
P3 Ruimte voor veerkrachtige watersystemen
Het perspectief Veerkrachtige watersystemen heeft betrekking op de meer open delen van beekdalen, het winterbed van de Maas en steilere hellingen, voor zover deze geen deel uitmaken van P1 (EHS) of P2 (POG). De betreffende gebieden hebben een relatief open karakter en zijn ingericht voor gebruik door vooral grondgebonden landbouw. De ontwikkeling van functies in deze gebieden is mogelijk mits dit aansluit op het bieden van ruimte aan een voldoende veerkrachtig watersysteem voor de opvang van hoge waterafvoeren, het bestrijden van watertekort en verdroging en het voorkomen van erosie in aanvulling op de perspectieven 1 en 2. Binnen de algemene randvoorwaarden, te realiseren via het Limburgs KwaliteitsMenu, zijn er nog steeds mogelijkheden voor ontwikkeling van vooral de grondgebonden landbouw en recreatie, alsmede goed gelegen niet-grondgebonden land- en tuinbouw. Nieuwvestiging van niet-grondgebonden landbouwbedrijven is niet toegestaan.
P4 Vitaal landelijk gebied
Het perspectief Vitaal landelijk gebied omvat overwegend landbouwgebieden met een van gebied tot gebied verschillende aard en dichtheid aan landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Het gaat om gebieden buiten de beekdalen, steile hellingen en de ecologische structuur van Limburg. Met respect voor de aanwezige kwaliteiten worden de inrichting en ontwikkeling van de gebieden in belangrijke mate bepaald door de landbouw. Daarnaast wordt in deze gebieden extra belang gehecht aan verbreding van de plattelandseconomie. De bestaande landbouwbedrijvigheid in al zijn vormen kan zich hier verder ontwikkelen, al zijn er wel beperkingen voor de niet-grondgebonden landbouw. In Noord- en Midden Limburg valt het perspectief vrijwel overal samen met verwevingsgebied intensieve veehouderij (zie POL-aanvulling Reconstructieplan, paragraaf 4.4.2).
P5a Ontwikkelingsruimte landbouw en toerisme
Het perspectief Ontwikkelingsruimte landbouw en toerisme omvat gebieden met een overwegend landbouwkundig karakter, waarbij plaatselijk ook omgevingskwaliteiten aan de orde kunnen zijn. Dit kunnen oude bouwlanden zijn, waarbij een gaaf cultuurhistorisch kavel-, wegen- en bebouwingspatroon samengaan met monumentale bebouwing en/of gebieden met een landschappelijke openheid. Andere kwaliteiten die hier kunnen voorkomen zijn o.a. stiltegebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, hydrologische bufferzones rondom natte natuurgebieden of leefgebied voor ganzen en weidevogels. Met respect voor de aanwezige kwaliteiten worden de inrichting en ontwikkeling van de gebieden in belangrijke mate bepaald door de landbouw. Daarnaast wordt in deze gebieden extra belang gehecht aan verbreding van de plattelandseconomie. Bijvoorbeeld door het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de toeristische sector, en (onder voorwaarden) voor kleinschalige vormen van bedrijvigheid in vrijkomende agrarische en niet-agrarische gebouwen. De landbouwbedrijvigheid in al zijn vormen kan zich hier verder ontwikkelen, al zijn er wel beperkingen voor de niet-grondgebonden landbouw. Nieuwvestiging van niet-grondgebonden landbouw is niet mogelijk in P5a gebieden. Via de systematiek van het Limburgs Kwaliteitsmenu kan de doorontwikkeling van functies gepaard gaan met respect voor cultuurhistorie en landschappelijke kwaliteit én versterking van de omgevingskwaliteiten. In Noord- en Midden Limburg valt het perspectief vrijwel overal samen met verwevingsgebied intensieve veehouderij (zie POL-aanvulling Reconstructieplan, paragraaf 4.4.2).
P5b Dynamisch landbouwgebied
Gestreefd wordt naar een verdere ontwikkeling van de niet-grondgebonden landbouw geconcentreerd in het perspectief Dynamisch landbouwgebied (P5). Het betreft de concentratiegebieden en projectvestigingsgebieden voor de glastuinbouw en de landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij en combinaties daarvan. Hier wordt de ruimte geboden voor een duurzame, optimale ontwikkeling van deze vormen van landbouw. Dit is van provinciaal belang. Een goede landschappelijke inpassing van het betreffende concentratiegebied glastuinbouw of landbouwontwikkelingsgebied en bescherming van de aanwezige omgevingskwaliteiten gelden daarbij als randvoorwaarden, net als het bereiken van een basiskwaliteit voor milieu en water. Dit vraagt de nodige aandacht gezien het intensieve karakter van de ontwikkelingen. Bij ontwikkelingen van de landbouw in de landbouwontwikkelingsgebieden wordt bij de toepassing van het Limburgs Kwaliteitsmenu een kwaliteitsbijdrage op gebiedsniveau nagestreefd. Zoals in het Reconstructieplan verder is uitgewerkt, worden in het plangebied slechts incidentele nieuwvestigingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen geboden.
P7 Corridor
De grotere wegen die onderdeel zijn van (inter-)nationale infrastructuurnetwerken, met de bijbehorende vrijwaringsstroken, maken deel uit van het perspectief Corridor. Ook bij toenemende verkeersdruk dient het belang van een goede bereikbaarheid van de stadsregio's gewaarborgd te zijn. Een groene inrichting langs de transportassen laat ruimte voor toekomstige uitbreidingen van de infrastructuur en voorkomt de aaneengesloten ontwikkeling van zichtlocaties. Tevens kunnen zo knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidshinder en externe veiligheid en verkeersveiligheid in aangrenzende woon- en werkgebieden worden beperkt.
P8 Stedelijke ontwikkelingszone
Het perspectief Stedelijke ontwikkelingszone omvat landbouwgebieden tussen bestaand stedelijk gebied en de grens stedelijke dynamiek rondom iedere stadsregio. Deze zones bieden allereerst plaats aan mensgerichte natuur. Deze functies zijn belangrijk voor het welzijn van de bewoners en vangen een deel van de stedelijke recreatiedruk op. Deze gebieden kunnen ook ruimte bieden aan stadsuitbreiding. Dergelijke uitbreidingen zijn pas aan de orde als onderbouwd kan worden dat herstructurering van het bestaande gebied, inbreiding of revitalisering geen oplossing kunnen bieden.
Doel van de Provinciale Woonvisie is om, samen met alle partners in de regio’s, te bereiken dat de juiste woningen op de juiste plaats en op het juiste moment beschikbaar komen.
De visie behandelt met nadruk de bovenlokale en –regionale sturing van de woningmarktontwikkeling (zeker tegen de achtergrond van de veranderende demografische context) en op kwalitatieve aandachtspunten als herstructurering, leefbaarheid en duurzaamheid. De Woonvisie behandelt de woonbehoeften van verschillende doelgroepen en specifieke aandachtspunten voor de verschillende regio’s. Ook gaat de Woonvisie in op internationale aspecten van het wonen. Op basis van de provinciale en regionale woonvisies en met gebruikmaking van de regionale woonvisies, actuele onderzoeken en monitoring, worden bestuurlijke afspraken over de woningbouwprogramma’s gemaakt.
De 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025 Ontwikkelen met kwaliteit' is opgesteld met het doel een duidelijke en actuele visie te formuleren op het gehele gemeentelijke grondgebied, waaronder begrepen het plangebied. Deze visie, met de daaraan ten grondslag liggende ruimtelijke gebiedsanalyse, is een belangrijke onderlegger voor het Bestemmingsplan Buitengebied Echt-Susteren. In de structuurvisie is tevens het Limburgs Kwaliteitsmenu verwerkt. Enerzijds biedt de visie een kader en onderbouwing voor het bestemmingsplan, anderzijds biedt de visie een kader om de 'onbekende toekomst' af te wegen en deze via een afzonderlijke procedure te verwezenlijken.
De dynamiek in het landelijk gebied neemt toe. Sommige veranderingsprocessen zijn voorzienbaar, andere doen zich als het ware 'willekeurig' en 'onvoorspelbaar' voor op basis van initiatieven in het veld.
Waar het bestemmingsplan bij uitstek geschikt voor is, is om bestaande rechten en de voorzienbare ofwel 'bekende' toekomst goed te regelen. Het bestemmingsplan is veel minder in staat om de 'onbekende' toekomst op juiste wijze te geleiden.
De toegenomen dynamiek in het landelijk gebied stelt het gemeentebestuur steeds vaker voor vragen die door het bestemmingsplan niet kunnen worden beantwoord. Vragen die voortvloeien uit initiatieven in het veld waarvan het waard is dat hierop positief kan worden gereageerd, mits zij een bijdrage leveren aan de kernkwaliteiten van het gebied.
De structuurvisie kent dan ook 3 tijdshorizonnen, namelijk:
De structuurvisie heeft een globaal karakter en beschrijft niet precies waar wat precies komt en hoe groot iets worden mag of moet. Deze normen worden in het bestemmingsplan opgenomen. De structuurvisie geeft koersen aan op hoofdlijnen en laat daarbij ruimte voor de 'onbekende' toekomst. De structuurvisie maakt ontwikkelingen mogelijk die we nu nog niet kunnen voorzien, maar evengoed (onder voorwaarden) toe willen laten als ze bijdragen aan de centrale doelstelling: de kwaliteit van ons landelijk en stedelijk gebied.
In de structuurvisie staan de volgende kwaliteitscriteria centraal:
De structuurvisie heeft in dit verband een dubbelfunctie. Enerzijds biedt de visie onderbouwing voor het bestemmingsplan, anderzijds geeft de visie de mogelijkheid om initiatieven in de 'onbekende toekomst' af te wegen en via een afzonderlijke procedure mogelijk te maken.
De structuurvisie besteedt op basis van trends en ontwikkelingen uitgebreid aandacht aan het buitengebied. In de structuurvisie staat vermeld dat het buitengebied veel verschillende functies kent zoals natuur, water, land- en tuinbouw, recreatie, toerisme en kleinschalige bedrijfsfuncties.
“Ten aanzien van natuur geldt dat deze onder druk staat van toenemende verstedelijking, uitbreiding van de landbouw en intensiever gebruik door de recreant. Tevens zijn er door bezuinigingen op rijksniveau flink minder financiële middelen om de gestelde natuurdoelstellingen te halen. Rond het thema water noopt de klimaatverandering tot het nemen van maatregelen om wateroverlast tegen te gaan en zien we verder natuurlijk een blijvende behoefte aan voldoende schoon drinkwater. Ten aanzien van de landbouw geldt dat deze sector van oudsher erg belangrijk is voor de gemeente Echt-Susteren. Zowel in economisch als in sociaal opzicht. De landbouw staat echter onder druk en er doen zich de komende jaren majeure veranderingen voor in de landbouwsector: Europese landbouwsubsidies worden afgebouwd, de grondprijzen stijgen, de overheid neemt maatregelen om milieuproblemen en (verspreiding van) dierziekten tegen te gaan en de consument vraagt om schone, diervriendelijke en veilige productiewijzen. Ook de toenemende waardering voor natuur en landschap, rust en ruimte legt een druk op de landbouw. Daarnaast zijn er mondiale landbouwtrends als toenemende schaalvergroting, intensivering van het grondgebruik en mechanisering.
De reacties van boeren op deze ontwikkelingen lopen uiteen. Er is een groep die inzet op intensivering en schaalvergroting. Ook is er een groep die overschakelt op kleinschalige, extensieve of gespecialiseerde vormen van landbouw zoals boomteelt. Een derde groep zoekt het in de verbrede landbouw, zoals agrarisch natuurbeheer en een boerenerf dat steeds meer ook werkterrein wordt voor zorg, recreatie, zakelijke dienstverlening, horeca en detailhandel. Zowel streekproducten als biologische producten zijn in opkomst. Tot slot is er een groep die emigreert of stopt met het boerenbestaan. Op basis van landelijke inschattingen betreft deze laatste groep naar verwachting zo'n 30-50% van alle veebedrijven. Dit zal leiden tot vrijkomende bedrijfslocaties.
Op het vlak van recreatie valt op dat de burger steeds meer vrije tijd heeft en die steeds vaker doorbrengt in korte vakanties in het buitengebied. Het buitengebied wordt daarbij een soort consumptiegebied voor hem, waar hij volop wil fietsen, paardrijden, wandelen en cultuurhistorisch en landschappelijk gezien wil kunnen genieten.” (citaat uit de structuurvisie).
Voor het buitengebied heeft de gemeente een aantal ambities geformuleerd. Het realiseren van deze ambities draagt bij aan het halen van onze algemene doelstelling om ook in 2025 en lang daarna een aantrekkelijke gemeente te zijn waar het prettig wonen, werken en recreëren is. Het betreft de volgende ambities:
Ter realisering van voornoemde ambities is het buitengebied in een aantal zones verdeeld. Dat wil zeggen dat het in een aantal gebieden is verdeeld, waarin de ontwikkeling van sommige functies gestimuleerd en die van andere afgeremd worden. Op deze wijze kunnen de hoofdfuncties natuur, landbouw en recreatie ieder voor zich en in onderling verband ook in de toekomst maximaal tot hun recht komen door deze functies ruimtelijk bij elkaar te brengen waar dat nuttig is en de functies te scheiden waar ze elkaar dwars (dreigen te) zitten.
In de structuurvisie is een 'Functionele Zonering Buitengebied' opgenomen. Deze kaart bevat een ruimtelijk-functionele zonering die aangeeft welke functies in de verschillende gebieden worden toegelaten of gestimuleerd en welke moeten worden geweerd en teruggedrongen.
Grofweg zijn twee hoofdzones te onderscheiden: een groene zone en een agrarische zone. Aan het buitengebied gebonden recreatie kan zich, onder voorwaarden, meestal zowel in de groene als in de agrarische zone bevinden. Dit sluit aan bij de gedachte dat de economische kracht van het buitengebied ook bij de in de toekomst verwachte afname van agrarische bedrijven moet worden behouden en aan de vrijkomende agrarische bebouwing een nieuwe functie moet worden gegeven. Met behulp van de structuurvisie biedt de gemeente daarom in het gehele buitengebied ruimte voor nieuwe economische dragers, zoals (aan het buitengebied gerelateerde) recreatieve ontwikkelingen.
Voorts is van belang dat de gemeente op termijn streeft naar het realiseren van een 'groen-blauwe ecologische ladder' die bestaat uit met elkaar verbonden natuurgebieden. Deze dient aan te sluiten op gemeentegrens overschrijdende delen van deze ladder. Niet alleen flora en fauna zijn bij deze ecologische ladder gebaat, ook de recreant en de bewoner zal deze landschappelijke versterking waarderen. De ladder omvat de gehele ecologische hoofdstructuur (EHS, P1 in POL2006), het Provinciaal OmgevingsGroen (POG, P2 in POL2006) en de Wensen Groene Waarden uit de Gebiedsvisie Groene Waarden Westelijke Mijnstreek. Buiten de groen-blauwe ladderstructuur wordt gestreefd naar een aantrekkelijk agrarisch cultuurlandschap.
Voor de onderdelen EHS geldt altijd de vigerende (provinciale) EHS als uitgangspunt. Mocht in de planperiode sprake zijn van een aanpassing van de EHS ten opzichte van de EHS uit 2006, dan blijft voor de gehele in deze structuurvisie aangeduide ecologische ladder gelden dat nieuwvestiging van agrarische en niet-aan-het-buitengebied gebonden bedrijven er ongewenst is.
De gemeente is zich ervan bewust dat er in de huidige tijd een tekort is aan financiële middelen om de ecologische ladder te ontwikkelen en te realiseren. In het bestemmingsplan wordt ingezet op de bescherming van de gebieden waaruit de ladder is opgebouwd.
Relatie met het bestemmingsplan
De structuurvisie voorziet niet in extreme ontwikkelingen en grootschalige plannen. Met de visie en de erin opgenomen afwegingskaders treedt de gemeente particuliere initiatieven die zich aandienen, met een open houding tegemoet.
Daarbij doet zich de vraag voor, indien een ontwikkeling past binnen de 'Functionele Zonering Buitengebied', hoe deze ontwikkeling kan worden ingepast in het landschap en kan bijdragen aan de kwaliteiten van dat landschap. Hiertoe dient te worden ingezoomd op de kenmerken en ontwikkeldoelen van het omliggend landschap. Van belang is daarbij de rol van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan zelf regelt de feitelijke situatie. Deze feitelijke situatie is zorgvuldig in kaart gebracht (1e laag 'Grondlaag'). Een burgerwoning krijgt in het bestemmingsplan vervolgens een woonbestemming met bouw- en gebruiksrechten (2e laag 'Bestemmingsplanlaag'). Een agrarisch bedrijf krijgt een agrarisch bouwvlak met bouw- en gebruiksrechten. Daarnaast biedt het bestemmingsplan twee typen ontwikkelingsmogelijkheden (3e laag 'Ontwikkelingslaag'), namelijk afwijkings- en wijzigingsregels. Kleinschalige plannen, bijvoorbeeld vormverandering van een bouwvlak of het realiseren van een voorziening ten behoeve van mantelzorg, worden via afwijkingsregels mogelijk gemaakt. Grotere, te voorziene, plannen, bijvoorbeeld vergroting van agrarische bouwvlakken of de mogelijkheid van een extra woning ter behoud van een cultuurhistorisch waardevol gebouw, zijn mogelijk via het toepassen van een wijzigingsregel. In onderstaande figuur is het voorgaande verbeeld.
Figuur 3 De ruimtelijk-functionele en landschappelijke zonering in relatie tot het bestemmingsplan
Grotere niet-voorzienbare ontwikkelingen, zoals nieuwvestiging van een agrarische bedrijf, zijn niet in het bestemmingsplan opgenomen. Hiervoor geldt de structuurvisie als kader.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de diverse milieuaspecten die in een bestemmingsplan aan de orde dienen te komen. Per aspect wordt het geldende wettelijk en/of beleidskader beschreven. Vervolgens wordt het (eventuele) uitgevoerde onderzoek belicht, waarbij de resultaten kort worden weergeven. Dit onderzoek kan ook bestaan uit een beschrijving van de in het plangebied aanwezige situatie. Ten slotte word(en)t op basis van het kader en het onderzoek de conclusie(s) weergegeven.
Ontwikkelingen kunnen plaatsvinden als de bodem waarop de ontwikkelingen plaats zullen vinden, geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Bij nieuwe ontwikkelingen is doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater te bepalen. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met het gegeven dat in het plangebied een grondwaterbeschermingsgebied ligt.
Conclusie
In het bestemmingsplan worden alleen de bestaande situaties vastgelegd. Het bestemmingsplan maakt de nieuwbouw van bijvoorbeeld woningen niet direct mogelijk. Specifiek bodemonderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan dus niet noodzakelijk.
Wegverkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:
Binnen het plangebied zijn geen wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Voor de overige wegen buiten de bebouwde kom geldt een geluidszone van 250 m.
Nieuwe situaties binnen de zones van deze wegen moeten in beginsel voldoen aan de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Daarboven kan in een beperkt aantal gevallen onder voorwaarden, een ontheffing worden verleend.
Voor nieuwe ontwikkelingen waarvoor het bestemmingsplan gewijzigd wordt, moet rekening gehouden worden met de Wgh. Nieuwbouw binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan moeten voldoen aan het Bouwbesluit, zodat ook via deze weg rekening wordt gehouden met geluid.
Voor twee bedrijfswoningen is akoestisch onderzoek (Bijlage 8 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai) verricht, gezien de ligging binnen geluidszones van wegen. Gezien de overschrijding van de geluidsnormen wordt een procedure hogere grenswaarden gevolgd. Bij het bestemmen van deze bedrijfswoningen is rekening gehouden met de resultaten uit het onderzoek.
Spoorweglawaai
Spoorlijnen hebben ook een geluidszone. De spoorlijn Sittard-Roermond heeft een zone van 600 m aan weerszijde van het spoor. Ook binnen deze zone zal bij nieuwe ontwikkelingen een akoestisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeer is 55 dB. Net als voor wegverkeesrlawaai moeten ontwikkelingen voldoen aan de Wet geluidhinder (Wgh), het geluidsbeleid en het Bouwbesluit.
Industrielawaai,
In de Wgh is bepaald dat rond industrieterreinen waarop bepaalde krachtens de Wet milieubeheer, aangewezen inrichtingen zijn gevestigd of zich mogen vestigen (grote lawaaimakers), een geluidszone moet zijn vastgesteld. Met deze zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel lawaaimakers als aan woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Lawaaimakers kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de lawaaimakers toe.
Binnen het plangebied Echt-Susteren zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen gelegen. Wel vallen 50 dB-contour van gezoneerde industrieterreinen binnen het plangebied (De Berk I, De Berk II, Havens, Holtum en Swentibold).
De Berk I en II
Het bedrijventerrein De Berk bestaat uit een reeds ontwikkeld bedrijventerrein De Berk I en een nog te ontwikkelen deel, Businesspark Midden-Limburg (voorheen De Berk II). Uit onderzoek van DGMR (M.2012.0457.00.R001 van 18 oktober 2012) is gebleken dat er op negen zonepunten sprake is van een overschrijding van de vastgestelde zone. Door de bepalingen van artikel 67 van de Wet geluidhinder moet de overschrijding van de zone als gevolg van activiteiten op het bedrijventerrein opgelost worden. Hiervoor is een geluidsreductieplan voor het gezoneerde bedrijventerrein opgesteld, zie Bijlage 7 Geluidreductieplan.
Conclusie
Specifiek akoestisch onderzoek is voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. In het bestemmingsplan zijn namelijk alleen de bestaande situaties vastgelegd. Daarnaast zijn ontwikkelingen opgenomen, voor zover deze reeds zijn voorzien van een voldoende ruimtelijke onderbouwing (zo nodig inclusief akoestisch onderzoek). Daar waar het bestemmingplan mogelijkheden biedt, via een wijzigingsbevoegdheid tot het bouwen van extra woningen of wooneenheden, zal onder andere als voorwaarde bij de wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen dat zo nodig akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Al met al wordt daardoor voldaan aan de eisen uit de Wgh. De geluidszones industrielawaaizijn opgenomen in het bestemmingsplan.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Conclusie
Het bestemmingsplan krijgt een beherend karakter. Er worden beperkte ontwikkelingen toegelaten die niet leiden tot een substantiële toename van het verkeer. De verwachting is dat in de toekomst geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen zullen plaatsvinden. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Bedrijfsactiviteiten die hinder kunnen vormen voor omliggende woningen zijn opgenomen in de bedrijvenlijst van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Per bedrijfsactiviteit wordt de milieucategorie aangegeven. Deze milieucategorie verwijst naar de afstand die aangehouden moet worden tot woningen in een rustige woonwijk. Deze afstand verschilt van 10 m tot 400 m. Algemeen worden bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en categorie 2 (lichte bedrijvigheid) goed inpasbaar geacht in een woonwijk.
Conclusie
Bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 zijn bij recht toegestaan in de bedrijfsbestemming. Bedrijfsactiviteiten met een hogere milieucategorie zijn voorzien van een maatbestemming. Als gevolg hiervan kan de overlast op de omgeving niet toenemen.
De externe veiligheid wordt bepaald door risico's, veroorzaakt door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Er wordt gekeken naar risicovolle (bedrijfs)activiteiten, naar transport van gevaarlijke stoffen en naar buisleidingen.
De risico's worden vertaald in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR genoemd), is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour).
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van één ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van de kans op een ongeval, het effect van het ongeval en het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied (de afstand waarop nog doden kunnen vallen als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen). Het groepsrisico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.
Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal dodelijke slachtoffers beperkt blijft. Die veiligheidsafstanden bestaan meestal uit een bebouwingsvrije zone plaatsgebonden risico) en een zone waarin de bevolkingsdichtheid rond de risicovolle activiteit moet worden onderzocht (groepsrisico). Door deze afstandseisen vast te leggen in het bestemmingsplan, kunnen nieuwe risicovolle ontwikkelingen worden voorkomen.
Een onderzoek naar het plaatsgebonden en groepsricico heeft plaatsgevonden. De resultaten zijn in Bijlage 6 Externe veiligheid terug te vinden.
Conclusie
Voor het bestemmingsplan Buitengebied Echt - Susteren is het groepsrisico berekend en beschouwd. Het bestemmingsplan leidt niet tot een toename van het groepsrisico. De mogelijkheden voor de brandweer om de gevolgen van een ongeval, te bestrijden, worden door de planvaststelling niet beïnvloed. De in het plan vastgelegde kleinschaligheid van de bebouwing en de beperkte mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe kwetsbare objecten, borgen dat het groepsrisico niet ongebreideld toe kan nemen. Hierdoor is het groeprisico door de gemeente te verantwoorden.
Inleiding
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Roer en Overmaas. De Maas en het Julianakanaal vallen onder het beheer van Rijkswaterstaat. Het Waterschap is de waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheerder, de beheerder van de primaire en secundaire waterkeringen. Waterschapsbedrijf Limburg is de beheerder van de rioolwaterzuiveringsinstallaties. In deze 'waterparagraaf' behandelt de gemeente achtereenvolgens de volgende onderwerpen: de procedure 'Watertoets', 'Relevant waterbeleid', 'de Keur', 'Huidig watersysteem', 'Waterneutraal inrichten', 'Schoon inrichten', 'Veilig inrichten' en 'Overige bijzonderheden en voorzieningen'.
Watertoets
Voor het opstellen van het bestemmingsplan is Waterschap Roer en Overmaas vroegtijdig bij de voorbereiding betrokken. Het vragen om advies van waterbeheerders is ook wettelijke verankerd (de watertoets) in het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.1.
Provincie Limburg, Rijkswaterstaat en Waterschapsbedrijf Limburg hebben voor wat betreft het wateroverleg met het waterschap de afspraak gemaakt dat het schap integraal de waterbelangen behartigt. Om deze reden heeft met het waterschap overleg plaatsgevonden over de uitgangspunten en aanbevelingen voor het thema water in het bestemmingsplan. De afspraken uit dit overleg zijn in deze paragraaf verwerkt. De waterpartijen hebben de zogenoemde 'waterparagraaf' afzonderlijk ter beoordeling toegezonden gekregen.
De gemeente heeft bij de uitwerking van de watertoets gebruik gemaakt van de notitie 'Water in ruimtelijke plannen', d.d. 5 augustus 2011 van het waterschap. De voorbeeldregels en een toelichting op de gewenste toepassing in het bestemmingsplan betrekt de gemeente bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan.
Relevant waterbeleid
Op basis van Europese, landelijke en provinciale beleidsuitgangspunten, waaronder de Europese Kaderrichtlijn Water en het nationale Waterbeleid in de 21e eeuw / Nationaal Bestuursakkoord Water, is beleid geformuleerd door het waterschap. Dit beleid is opgenomen in het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015. Het Waterbeheersplan bevat beleidsvoornemens voor de periode tot 2015 en een globale kijk naar de verdere toekomst. Het Waterbeheersplan is als juridische planvorm geregeld in de Waterwet. Deze Waterwet is in december 2009 in werking getreden en verder uitgewerkt in de provinciale Waterverordening Limburg.
Het Waterbeheersplan is richtinggevend voor het door het waterschap te voeren beleid en beheer.
Het beleid van het Waterschap Roer en Overmaas en Waterschapsbedrijf Limburg is afgestemd op het Provinciaal Omgevingsplan (POL) en op het landelijk waterbeleid.
Grondwateronttrekkingen zijn geregeld in de Waterwet, de Omgevingsverordening Limburg en de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas. De provincie Limburg is het bevoegde gezag bij grondwateronttrekkingen voor industriële onttrekkingen >150.000 m³ per jaar, voor de openbare drinkwatervoorziening (WML) en voor bodemenergiesystemen (koude-warmte-opslag). Het waterschap is bevoegd in alle andere gevallen.
Ter bescherming van het grondwater zijn grondwaterbeschermingsgebieden aangewezen. In het plangebied komt een grondwaterbeschermingsgebied voor. In het gebied kan het grondwater veilig en schoon stromen naar het puttenveld waaruit het grondwater wordt gewonnen. Het beleid voor het grondwaterbeschermingsgebied is gericht op het feit dat het grondwater een zodanige kwaliteit behoudt zodat het geschikt is als grondstof voor de drinkwatervoorziening en andere hoogwaardige toepassingen.
Voor het plangebied geldt de provinciale Stroomgebiedsvisie. In deze Stroomgebiedsvisie is aangegeven welke maatregelen noodzakelijk zijn om de kans op wateroverlast en calamiteiten tot een minimum te beperken. De Stroomgebiedsvisie Limburg bevat de visie van de gezamenlijke Limburgse waterbeheerders som het regionale watersysteem (alle Limburgse oppervlaktewateren behalve de Maas en hoofdvaarwegen) op orde te brengen. Het op orde brengen houdt in dat aan een aantal normen voor wateroverlast wordt voldaan, de natuurlijke veerkracht van het watersysteem wordt hersteld en dat wordt geanticipeerd op een toename van de neerslag door klimaatveranderingen. De Stroomgebiedsvisie is in september 2003 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg.
Keur Waterschap Roer en Overmaas
Het waterschap kent naast zijn beleid de Keur als regelgeving. Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van deze Keur. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. Voor meer informatie over de Keur wordt gemakshalve verwezen naar de website van het Waterschap Roer en Overmaas. De Keur bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. Het waterschap levert deze gegevens aan de gemeente, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en om de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.
In het overleg over de waterbelangen in het bestemmingsplan is afgesproken dubbele regelgeving zoveel mogelijk te voorkomen. In de bouwregels staan immers normen opgenomen over wat er gebouwd mag worden. Zo is ook het gebruik van de gronden geregeld met specifieke gebruiksregels. In de regels is vaak ook sprake van verboden gebruik, waarbij met behulp van een omgevingsvergunning van de regels kan worden afgeweken. Voornoemde regels staan ook in de keur. De bouwregels kunnen worden opgevat als 'dubbele regelgeving'.
Niettemin is het watertoetsloket van mening dat het wel of niet mogen bouwen op een locatie ruimtelijk relevant beleid is en vanuit dat oogpunt rechtstreeks moet worden doorvertaald in het bestemmingsplan. Enerzijds zorgt het bestemmingsplan zo voor een 'goede ruimtelijke ordening' (bijvoorbeeld niet bouwen in kwetsbare beekdalen), anderzijds worden tegenstrijdigheden tussen bestemmingsplan en keur voorkomen doordat al bij het opstellen van het plan zichtbaar wordt waar knelpunten liggen. Voorkomen moet worden dat iets wel is toegestaan volgens het bestemmingsplan maar niet volgens de keur. Dit schept onduidelijkheid en wellicht ook valse verwachtingen indien in het bestemmingsplan opgenomen bouwtitels niet kunnen worden verwezenlijkt vanwege bepalingen uit de keur.
Mede vanwege de verwachte klimatologische veranderingen, moet het watersysteem op de toekomst worden voorbereid. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is vastgelegd dat het watersysteem in 2015 op orde moet zijn. Bij de zorg voor waterkeringen staat de veiligheid voorop. De waterkeringen langs de Maas blijven daarvoor op de afgesproken hoogte en sterkte. Tevens zorgt het waterschap voor een goede bescherming van de bebouwde omgeving, mede door een omvangrijke stedelijke wateropgave. Daarnaast speelt water een rol als drager van het landschap en voor het ecologisch functioneren. Gestreefd wordt naar een goed functionerend, veerkrachtig watersysteem.
De gemeente Echt-Susteren wil, in samenwerking met Waterschap Roer en Overmaas en het Waterschapsbedrijf Limburg, het watersysteem en de waterketen op orde hebben en houden. Hiervoor heeft de gemeente een waterplan opgesteld. Het doel van het waterplan is het vastleggen van de gemeenschappelijke lange termijn visie van de gemeente Echt-Susteren, Waterschap Roer en Overmaas en de overige waterpartners. De visie omvat alle wateraspecten binnen de gemeente en dient te worden uitgewerkt naar een concreet en pragmatisch uitvoeringsprogramma. Dit waterplan beslaat de periode 2010-2027.
Huidig watersysteem
Het plangebied maakt deel uit van het stroomgebied van de Vlootbeek en de Middelsgraaf. Op het hoogterras komen geen beken voor. Voor zover het regenwater niet onmiddellijk wegzakt, stroomt het water hier oppervlakkig af naar lager gelegen delen. De lager gelegen delen van het plangebied wateren in noordwestelijke richting af via de belangrijkste waterlopen (Echter Molenbeek, Haver of Roterbeek, Middelsgraaf, Putbeek, Vulensbeek, Pepinusbeek, Putbeek, Geleenbeek, Vloedgraaf, Rode Beek en Middelsgraaf), waarna het water wordt afgevoerd op de Maas. Het Julianakanaal valt deels binnen het plangebied en speelt geen rol bij de afwatering van het gebied omdat de beken er met duikers onderdoor gaan.
De grondwaterstroming in het grootste deel van de gemeente verloopt in zuid-oost-noord richting, vanaf het plateauterras naar het dal van de Grensmaas. Dit plateauterras kent zeer diepe grondwaterstanden en is een infiltratiegebied waarbinnen het neerslagoverschot de bodem inzakt en de grondwatervoorraad aangevuld wordt. Aan de voet van de steilrand komt een aantal relatief natte gebieden voor en wordt een aantal beken gevoed met kwel.
Voornoemde beken (watergangen) zijn voor het plangebied kenmerkend. Naast deze watergangen komen enkele grotere (soms tijdelijk droogstaande) oppervlaktewateren voor in het plangebied. Een aantal van deze stagnante wateren heeft een ecologische functie, zoals Het Kranenbroekerven, het kwelmoeras in het Haeselaarsbroek, het moerasrestant in het Putbroek en de vennen in natuurgebied De Doort.
Waterneutraal inrichten
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies aan waterberging in de bodem gecompenseerd. Uit berekeningen dient te blijken hoeveel ruimte voor compenserende waterberging nodig is. De aanleg van een bergingsvoorziening komt voor rekening van de initiatiefnemer van een ruimtelijke ingreep. De compensatieplicht is vastgelegd door het waterschap. Alhoewel het bestemmingsplan geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk maakt, zal in het bestemmingsplan worden toegelicht dat voor bouwplannen deze compensatieplicht geldt om versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen te voorkomen. Voornoemde ontwikkelingen zijn mogelijk na gebruik van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid. Op dat moment dient inzicht te worden verschaft in de effecten voor de waterhuishouding, waaronder de omgang met regenwater en de benodigde waterbergingscompensatie. In de Notitie Taakopvatting van waterschap Roer en Overmaas, die is vastgesteld in november 2009, is als beleid opgenomen dat alle regenwater vallend op het verharde oppervlak van een perceel, op het eigen perceel geborgen/geïnfiltreerd moet worden. De vereiste berging is 35 mm regen vallend in 45 minuten (bui 1x per 25 jaar). Tevens is een berekening nodig waarbij een bui van 45 mm in 30 minuten (bui 1x in 100 jaar) wordt doorgerekend, om te bepalen of het systeem voldoende robuust is. De buffers dienen in principe binnen 24 uur weer leeg te zijn. Daarnaast zijn binnen alle bestemmingen water, waterlopen en/of waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Hierdoor biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit om de beleidsvoornemens van het waterschap en de gemeente op het gebied van water uit te kunnen voeren.
Overigens geeft het waterschap er nadrukkelijk de voorkeur aan altijd af te koppelen en hemelwater te infiltreren. De volgende voorkeursvolgorde geldt:
De hoofdwatergangen worden opgenomen in de bestemming water. Tevens zijn omliggende bestemmingen ook meebestemd om bescherming, beheer en onderhoud van een watergang mogelijk te maken. De grondgebruiks- en bouwmogelijkheden die in dit plan mogelijk worden toegestaan, dienen eerst te worden getoetst aan de waterhuishoudkundige belangen van het waterschap zoals opgenomen in de Keur.
Het bestemmingsplan maakt de aanpassing en verbreding van bestaande watergangen mogelijk zonder dat hiervoor bestemmingsplanwijzigingen nodig zijn. Het schap heeft hiervoor aandacht gevraagd, mede in verband met mogelijke wateropgaven die er kunnen liggen in de gemeente.
Voor het overige wordt afgesproken dat in het bestemmingsplan het dempen van sloten aanlegvergunningplichtig wordt gemaakt.
Schoon inrichten
Naast het voorkomen van wateroverlast door voldoende waterberging en drooglegging is ook een goede waterkwaliteit erg belangrijk. Negatieve effecten op de waterkwaliteit kunnen worden voorkomen door het in acht nemen van verschillende maatregelen, afhankelijk van het soort plan.
Met behulp van de aanleg van natuurvriendelijke oevers wordt er naar gestreefd het zelfreinigend vermogen van het watersysteem te verbeteren. Het bestemmingsplan dient voldoende flexibel te zijn om het waterschap de ruimte te geven tot de aanleg van natuurvriendelijke oevers.
Het regenwater wordt afgevoerd naar het rioolstelsel, met als gevolg dat het water versneld tot afstroming komt richting de beken en niet meer terecht komt in de bodem als grondwater. Het rioolstelsel van de kernen van de gemeente Echt-Susteren bestaat grotendeels uit een gemengd rioolstelsel. Uitzondering hierop is een aantal grote bedrijventerreinen, de kernen Koningsbosch en Mariahoop en een aantal nieuwere woningbouwlocaties. De rioolstelsels verpompen het rioolwater naar een rioolwaterzuivering (RWZI).
Binnen de gemeente Echt-Susteren ligt de rioolwaterzuivering (RWZI) Susteren. Het Waterschapsbedrijf Limburg (WBL) zuivert, in opdracht van het waterschap, al het rioolwater dat afgevoerd wordt naar de RWZI. In de RWZI wordt het water gezuiverd van een deel van de Westelijke Mijnstreek, alvorens het wordt geloosd op de Vloedgraaf. Ondanks de zuiverende werking van de RWZI heeft deze lozing een negatief effect op de waterkwaliteit in de Vloedgraaf.
De hoofdrioolpersleidingen in het plangebied en de RWZI worden in het bestemmingsplan voorzien van een passende bestemming met beschermingszones voor de hoofdriolering.
Tot slot zal in de toelichting worden ingegaan op het beleid voor Individuele behandeling van Afvalwater (Iba's) in het plangebied.
Veilig inrichten
In het plangebied ligt het Julianakanaal. De functie van het kanaal is een doorgaande hoofdvaarwegfunctie van de Maas. Het kanaal heeft vaarwegklasse V. In het bestemmingsplan wordt een regeling opgenomen ter bescherming van en ten behoeve van het onderhoud, gericht op de kering van het water van het Julianakanaal.
Aan weerszijden van de waterkering dient in het bestemmingsplan een beschermingszone te worden geregeld. De beschermingszone heeft een breedte van 10 m, gemeten vanaf één meter uit de teen van de betreffende waterkering.
Bijzondere wateren en overige voorzieningen
In het kader van het Waterbeleid 21e eeuw (WB21) is vastgesteld dat het huidige watersysteem op veel plaatsen onvoldoende ruimte biedt om de hevige neerslag door klimaatverandering te kunnen verwerken. Er is sprake van waterbergingstekort.
De provincie Limburg is verantwoordelijk voor de grotere bergingsopgaven. Deze bergingsopgaven zijn vastgelegd in de provinciale Stroomgebiedsvisie. De kleinere wateropgaven liggen bij het schap. Er is een normenstudie uitgevoerd, waaruit blijkt in welke gebieden er een (grote) wateropgave ligt (zoekruimte voor waterberging). Deze opgave is voor het plangebied in de gemeente Echt-Susteren klein en beperkt zich tot het verbreden en/of het treffen van voorzieningen van natuurvriendelijke oevers voor een aantal beken. Daarbij is opgemerkt dat waterberging niet een doel op zich is, maar onderdeel is van een pakket aan maatregelen ter verbetering van de natuur en waterkwaliteit in de aangewezen watergangen.
In het plangebied ligt een drinkwaterwinningslocatie langs de Vulensbeek nabij Peij en ten zuiden van Susteren. Het schone water wordt uit het tweede watervoerend pakket gewonnen. Het overige grondgebied van de gemeente maakt bovendien onderdeel uit van boringsvrije zones ten behoeve van de bescherming van (toekomstige) drinkwatervoorzieningsvoorraden.
In het zuidwesten ligt het grondwaterbeschermingsgebied Roosteren. Grondwaterbeschermings- gebieden zijn grotere gebieden van waaruit het grondwater stroomt naar de waterwingebieden. Het beleid voor de grondwaterbeschermingsgebieden is erop gericht om een zodanige kwaliteit van het grondwater te behouden dat het geschikt is als grondstof voor de drinkwatervoorziening. De waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden zijn beschermd door middel van de Provinciale Milieuverordening (PMV). Binnen grondwaterbeschermingsgebieden geldt een verbod of meldingsplicht voor bepaalde activiteiten. Zo mogen bepaalde, mogelijk vervuilende, inrichtingen niet worden opgericht in grondwaterbeschermingsgebieden. Ook geldt een verbod op het oprichten van boorputten en het roeren van grond dieper dan 3 m onder maaiveld. Van een aantal van deze verbodsbepalingen kan ontheffing worden verleend door Gedeputeerde Staten.
De PMV heeft met name ruimtelijke consequenties op het gebied van nieuwvestiging van bedrijvigheid. De bestaande bedrijven in de kern zijn op basis van de regelgeving in de PMV beperkt in hun mogelijkheden. In grondwaterbeschermingsgebieden is nieuwvestiging van mogelijk vervuilende bedrijvigheid (bedrijven die zijn opgenomen in bijlage 10 van de PMV) niet toegestaan. De Lijst van bedrijven die bij voorliggend bestemmingsplan is opgenomen, is aangepast op basis van deze lijst. Hierdoor is nieuwvestiging van bedrijven die mogelijk een bedreiging vormen voor de grondwaterkwaliteit uitgesloten.
Figuur 4 'Ligging waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebied'
Geurzones
De rioolwaterzuiveringsinstallatie heeft een geurzone. Ook de rioolgemalen hebben een geurzone. Deze is gelegen op 30 m en/of 50 m rondom de pompput van de gemalen. Voor een begingemaal (gemalen Roosteren en St. Joost) betreft dit 30 m en voor een tussengemaal (gemalen Echt en Nieuwstadt) 50 m. Binnen de geurzones van de gemalen en RWZI mogen geen nieuwe geurgevoelige bestemmingen worden toegelaten. Nieuwe geurgevoeligde objecten zijn niet bij recht toegelaten. Het opnemen van zoneringen kan daarom achterwege blijven.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
De gemeente heeft op 24 februari 2011 voor het gehele grondgebied een archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Op deze kaart (Bijlage 9 Archeologische verwachtingenkaart) is te zien aan welke gebieden archeologische waarden en archeologische verwachtingswaarden (hoog, middelhoog en laag) zijn toegekend. Ook is hierop het provinciaal aandachtsgebied aangegeven.
Figuur 5 'Archeologische verwachtingenkaart'
Afhankelijk van toegekende (verwachtings-)waarden wordt hierbij aangegeven in welke gevallen archeologisch onderzoek vereist is (diepte bodemingreep en omvang plangebied). Het onderzoekskader is een kaderstellende richtlijn voor het archeoproof maken van bestemmingsplannen.
In het noordoosten is een provinciaal archeologisch aandachtgebied gelegen. Een archeologisch onderzoek is noodzakelijk vanaf 10.000 m2 binnen het deel van het aandachtsgebied waartoe een lage verwachtingswaarde wordt gerekend.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Rijkskader
Het Bro verplicht gemeenten cultuurhistorische belangen mee te wegen in hun ruimtelijke ordening en de toekenning van bestemmingen. In aanvulling daarop heeft de minister van OCW aangegeven dat altijd een dergelijk cultuurhistorisch onderzoek nodig is. Deze eis is ook in lijn met de Nota Belvedère (1999) die zich richt op behoud en versterking van de cultuurhistorische identiteit van de leefomgeving.
Gemeentelijk kader
Aan deze wettelijke eis geeft de gemeente Echt-Susteren invulling, doordat ze een gemeentebrede Cultuurhistorische en Aardkundige Waardenkaart heeft opgesteld (oktober 2012). Hierin zijn – in nauw overleg met de gemeentelijke Heemkundekringen en Vereniging van Stadsgidsen- vele voor cultuurhistorie relevante thema's geïnventariseerd en gewaardeerd. Deze cultuurhistorische en aardkundige waardenkaart is een dynamisch product dat te allen tijde door het college van B&W op onderdelen aangevuld of herijkt kan worden.
Tevens geeft de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025 Ontwikkelen met kwaliteit' aan dat landschap en cultuurhistorie bij nieuwe ontwikkelingen als inspiratiebron gebruikt moeten worden. Landschappelijke kwaliteit, identiteit en contrastrijkheid vormen binnen Echt-Susteren het uitgangspunt bij ruimtelijke keuzes. De gemeente wil dat bij nieuwe ontwikkelingen geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden en liever nog dat de ontwikkeling een positieve bijdrage levert aan deze waarden. 'Behoud door ontwikkeling' is zowel bij ingrepen in het buitengebied als in het stedelijk gebied het adagium.
Om dit te bereiken streeft de gemeente ernaar dat deze waarden zo vroeg mogelijk in het planproces in beeld komen. Daarom dient bij elk nieuw initiatief dat niet past binnen het bestemmingsplan, bezien te worden of er cultuurhistorisch-landschappelijke waarden aanwezig zijn. Dit kan op basis van een onderzoek of als onderdeel van een ruimtelijke onderbouwing. In het onderzoek dienen inrichtingshandreikingen opgenomen te worden hoe de betreffende waarden zo goed mogelijk geïntegreerd kunnen worden in de planvorming.
Bestemmingsplankader
Voor een aantal gebieden en elementen geldt de eis dat cultuurhistorisch-landschappelijke waarden zo vroeg mogelijk in het planproces in beeld moeten komen óók voor initiatieven die wél binnen het vigerende bestemmingsplan passen of waarvoor enkel een omgevingsvergunning nodig is. Het gaat hierbij om:
Deze gebieden zijn terug te vinden op onderstaande kaart. In dit bestemmingsplan zijn regels opgenomen voor deze vier gebieden. Doel van de regels is concreet vorm te geven aan de eis uit het Bro en onze structuurvisie. De gemeente richt zich daarbij met name op aan-, verbouw en sloop bij beeldbepalende panden en de bijbehorende onderzoeksplicht naar cultuurhistorische waarden. Daarnaast richt de gemeente zich op het beschermen en ontwikkelen van landschapswaarden in landschappen met hoge en zeer hoge waarden en in de cultuurhistorisch waardevolle ensembles. Ten aanzien van beeldbepalend groen sluiten we aan op vigerende aanlegvergunningsstelsels (zijnde de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).
Opgemerkt wordt dat de in dit bestemmingsplan genoemde regels niet van toepassing zijn op de activiteiten zoals beschreven in artikel 2 en 3 van het Besluit Omgevingsrecht en die daardoor geheel of gedeeltelijk vergunningsvrij mogen worden uitgevoerd.
Figuur 6 'Cultuurhistorie en landschapswaarden'
Monumenten
Binnen het plangebied komen diverse rijksmonumenten voor (zie Bijlage 10 Rijksmonumenten). De bescherming van de betreffende panden is van rijkswege geregeld in de Rijksmonumentenwet. De gemeente streeft naar behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
Artikel 2.2 van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder een omgevingsvergunning een krachtens een verordening aangewezen monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waarop het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.
De rijksregelgeving bevat het inhoudelijke toetsingskader waar eventuele verzoeken tot aanpassing van rijksmonumenten aan wordt getoetst. De bescherming van de rijksmonumenten sec is daarmee afdoende geregeld. Een nadere regeling in het bestemmingsplan leidt tot dubbele regelgeving. Het bestemmingsplan bevat daarom geen nadere beschermingsregeling (meer) voor deze gebouwen.
Cultuurhistorische panden
De heemkundekringen van de gemeente Echt-Susteren hebben in 2012/2013 samen met gemeentelijk specialisten alle mogelijk beeldbepalende objecten binnen het werkgebied 'Susteren en Nieuwstadt' en 'Groot-Echt' geïnventariseerd en op systematische wijze op een aantal criteria gewaardeerd. Tussen haakjes staan de antwoordmogelijkheden en de daaraan verbonden scores:
Deze criteria zijn als volgt worden gedefinieerd:
Al naar gelang het belang dat aan elk criterium is gehecht zijn scores aan de verschillende klassen per criterium gehangen, bijvoorbeeld 20, 10 en 0 voor resp. erg representatief, redelijk representatief en niet representatief. De optelling van de afzonderlijke scores levert een redelijk objectief tot stand gekomen totaalwaarde voor elk object op.
Objecten 80 punten of hoger scoren zijn opgenomen in het bestemmingsplan.
Doel van de opname is het borgen van de historisch-stedenbouwkundige waarden. Tevens draagt de opname bij aan bewustwording en signaalwerking dat ter plekke een bijzonder object ligt met specifieke kwaliteiten.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de functies, de waarden en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn. Het gaat om de functies landschap, natuur, landbouw, bedrijvigheid, wonen, recreatie, overige voorzieningen en infrastructuur. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan het relevante sectorale beleid.
Onderhavig bestemmingsplan is voornamelijk consoliderend van aard. Dit houdt in dat de bestaande situatie, zoals deze bij het opstellen van het bestemmingsplan bekend is, in beginsel wordt vastgelegd. Dit geldt voor zowel de ruimtelijke als functionele aspecten. Doel van het bestemmingsplan is om voor de bestaande situatie een passende regeling voor de komende tien jaar te bieden. Om te voorkomen dat dit bestemmingsplan minder toelaat dan de vigerende bestemmingsplannen, is de regeling in dit plan zoveel mogelijk afgestemd op de rechten in de vigerende plannen. Hierbij is aangesloten op het Handboek Bestemmingsplannen (Versie 2011) van de gemeente Echt-Susteren. Met betrekking tot de bestaande woningbouwtitels (burgerwoningen en niet gerealiseerde bedrijfswoningen) wordt opgemerkt dat deze thans nog zijn gehandhaafd, maar dat deze gelet op de ontwikkelingen op de woningmarkt bij een volgende herziening van het bestemmingsplan conform het beleid uit de structuurvisie zullen worden wegbestemd.
Navolgend wordt het landschap in de gemeente Echt-Susteren kort beschreven, inclusief de belangrijkste beleidskader te weten: de 'POL-aanvulling Nationaal Landschap Zuid-Limburg' en het 'Landschapskader Noord – en Midden Limburg'. Tot slot wordt het beleid ten aanzien van landgoederen verwoord.
De ontstaansgeschiedenis van bodem en landschap in de gemeente is grotendeels terug te voeren op de invloed van de Rijn en de Maas. In het Middenpleistoceen heeft de Rijn dikke lagen zand en grind afgezet. De Maas heeft zich in fasen ingesneden in de Rijnafzettingen waardoor terrassen in het landschap zijn ontstaan. In het plangebied zijn alleen het hoogterras en het laagterras nog terug te vinden. De tussenliggende middenlaag is hier door de eroderende werking van de Maas nagenoeg volledig verdwenen.
Naast de rivieren heeft de wind materiaal aangevoerd in de vorm van dekzanden en vruchtbare löss, welke op de hoger gelegen delen nog terug te vinden zijn. Op het hoogterras rond Koningsbosch ligt een lösspakket met een dikte van meer dan 1,20 m.
Het laagterras wordt gekenmerkt door fluviatiele afzetting van de Maas (klei, zavel en zand). Het grondgebied onder de steilrand bestond tot het eind van de 19e eeuw uit uitgestrekte moerassen doordat zandruggen ten noorden en westen van de steilrand de afvoer van kwel- en afstromingswater belemmerden.
Voorst ligt ten noordoosten van de kern Peij 'Het Marissen'. Dit is een tot rust gekomen stuifzandgebied van geomorfologische, botanische en archeologische waarde.
Aanleiding voor de POL-aanvulling is het aanwijzen van het Heuvelland Zuid-Limburg als Nationaal landschap in de op 17 mei 2005 door het parlement vastgestelde Nota Ruimte. Het doel van deze POL-aanvulling is om in zo kort mogelijk bestek te zorgen voor de implementatie van het rijksbeleid met betrekking tot nationale landschappen in het provinciale omgevingsbeleid, het POL-stelsel. In het Nationaal landschap Zuid-Limburg beslaat het gehele landelijke gebied Zuid-Limburg tot en met de voormalige gemeente Susteren, uitgezonderd de gebieden stedelijk dynamiek (POL-stadsregio's).
De Nota Ruimte geeft als kernkwaliteiten voor het gebied aan:
De provincie voegt daaraan - gezien de nadruk in het rijksbeleid op het belang van behoud van cultuurhistorie in nationale landschappen - toe:
Figuur 8 'Begrenzing Nationaal Landschap'
Belangrijkste aspecten van de kernkwaliteit Reliëf en ondergrond:
Het huidige reliëf inclusief steilranden, met name in kalksteen en andere typisch Zuid-Limburgse gesteenten en afzettingen, graften, holle wegen, droogdalen, grubben, actieve beeklopen van het bergbeektype (komen in Nederland vrijwel alleen in Zuid-Limburg voor) en oude beeklopen, bron- en kwelzones, vochtige watervasthoudende laagtes op de plateaus, overgangen tussen Maasterrassen, breuktreden, aansnijdingen van geologische lagen die in Nederland vrijwel beperkt zijn tot Zuid-Limburg.
Belangrijkste aspecten van de kernkwaliteit archeologische objecten en elementen: Archeologische resten en vindplaatsen uit de prehistorie, vindplaatsen en restanten uit de periode van Romeinse bewoning en vindplaatsen, relicten, restanten en sporen uit de Middeleeuwen. Uit de Middeleeuwen met name: resten van mottes, verdedigingsschansen, kastelen en andere gebouwen, begraafplaatsen en wegen.
Belangrijkste aspecten van de kernkwaliteit historische bouwkunst en historisch-geografische elementen en patronen: De bewaard gebleven gebouwen (met name kastelen, kerken, kloosters, hoeves, watermolens), ontginnings- en verkavelingspatronen, putten, poelen, driesen, graften, waterlopen (met name molengangen), bebossingen, verdedigingswerken, onderaardse kalksteengroeven, heggen, hoogstamboomgaarden en (al of niet holle) wegen uit de periode tot 1850, met name die kenmerkend zijn voor het Zuid-Limburgse lösslandschap en elders in ons land weinig of in andere vorm of stijl voorkomen.
De belangrijkste gebiedseigen natuurwaarden zijn: bronbossen, hellingbossen, kalkgraslanden, heischrale graslanden van terrassteilranden en ontkalkte löss, löss-schraalgraslanden; moerassen en nat schraalgrasland in kwelzones, bronnen met kalkrijke kwel, zink-flora, struweel-, mantel- en zoomvegetaties van kalkrijke bodems, hellingen met een grote dichtheid aan graften, grubben en holle wegen, akkers met typisch Zuid-Limburgse akkerflora, akkercomplexen met typisch Zuid-Limburgse akkerfauna (o.a. Hamster, Geelgors, Grauwe gors).
Visueel-landschappelijke kernkwaliteiten; de openheid van de plateau's versus de beslotenheid in hellingen en dalen. De belangrijkste aspecten van de kernkwaliteit:
Er zal op toe gezien worden dat met name wanneer aantasting van de belangrijke landschappelijke kernkwaliteiten aan de orde is, een zorgvuldige afweging gemaakt wordt (Ja, mits-beleid voor nieuwe functies en ingrepen). Daarnaast dient bij het uitwerken van maatregelen ter versterking van de natuur- en landschapskwaliteit (bijvoorbeeld bij de maatregelen die als voorwaarde worden genoemd in het Limburgs Kwaliteitsmenu voor het toelaten van rode ontwikkelingen buiten de rode contouren) prioriteit gegeven te worden aan versterking van de landschappelijke kernkwaliteiten genoemd in de 'POL-aanvulling Nationaal Landschap Zuid-Limburg'. Met een op de aanwezige waarden gerichte bestemming worden de voor het Nationaal Landschap kenmerkende waarden beschermd, behouden en waar mogelijk versterkt, zie paragraaf 2.1.
De provincie Limburg heeft het Landschapskader Noord – en Midden Limburg opgesteld. Hierin zijn handvatten gegeven ter verhoging van de verschillende in Limburg aanwezige landschappelijke kwaliteiten om daarmee de dagelijkse leefomgeving van vele mensen en ook van planten en dieren een kwaliteitsimpuls te geven.
Het Landschapskader heeft tot doel op een beknopte wijze inzicht te geven in het hoe en waarom van het huidige landschap en daarmee grip te krijgen op de kansen die dat zelfde landschap biedt voor de toekomst. Het vormt hiermee een inspiratiebron om tot kwaliteitsverbeteringen te komen voor het Noord- en Midden-Limburgse landschap. Aan de hand van zowel kenmerkende beelden van de huidige situatie als aansprekende ontwikkelingsmogelijkheden voor de toekomst, inspireert het Landschapskader initiatiefnemers en beleidsmakers tot passende ruimtelijke ontwikkelingen die bijdragen aan een aantrekkelijker landschap om in te wonen, te werken en te recreëren. Initiatiefnemers van zowel aan landbouw en natuur (groene), aan water (blauwe), als aan bebouwing en infrastructuur (rode) gerelateerde ontwikkelingen, kunnen aan de hand van het Landschapskader nagaan welke ontwikkelingen op een bepaalde plek landschappelijk gezien wenselijk en mogelijk zijn.
Het Landschapskader geeft daarbij antwoord op de volgende vragen:
De provincie heeft in het LKM-beleid een module voor nieuwe landgoederen. Dit beleid biedt de mogelijkheid om buiten de contouren en de kernen nieuwe rode functies te creëren in combinatie met voldoende groen.
De mogelijkheden ten aanzien van nieuwe landgoederen zijn niet opgenomen in het bestemmingsplan gezien de grote landschappelijke en stedenbouwkundige impact. Overigens is de gemeente bereid mee te denken aan een dergelijk initiatief. De gemeente kiest er voor in dat geval een afzonderlijke planologische procedure te starten.
De gemeente Echt-Susteren ligt op de overgang van heuvels naar de Maas. Door de vele gradiënten van nat en droog en de dynamiek van de beken en de rivier, kent het heuvellandschap bijzonder waardevolle natuurontwikkeling. De bestaande natuurterreinen worden in de Ecologische Hoofdstructuur (P1) en de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (P2) verbonden tot een netwerk van gebieden. De gronden van de steilrand en de beekdalen vallen hieronder (zie hoofdstuk landschap). Na de dreiging en evacuatie door het hoogwater zijn plannen voor waterberging en aanpassing van de uiterwaarden en Maasplassen uitgevoerd in het project Grensmaas, net buiten het plangebied. Door de geleidelijke overgang van het heuvellandschap, via landduinen naar oeverwallen, stroomruggen en nattere komgronden kent het rivierengebied veel natuurlijke differentiatie. Daarbij speelt het water altijd een belangrijke rol. Het (historische) cultuurlandschap met onder andere veel meer waterlopen, landgoedbossen en hoogstamboomgaarden brengt een extra ecologische dimensie met zich mee.
De meest bijzondere natuurwaarden in de gemeente Echt-Susteren komen voor in natuurgebieden. Hieronder worden de belangrijkste natuurgebieden en daarin voorkomende natuurwaarden besproken. Deze vallen uiteen in drie categorieën. De Natura 2000-gebieden waarvan de enige representant in het plangebied geheel onderdeel is van de tweede categorie, de Ecologische Hoofdstructuur. Als bufferzone en verbindingszone rond en tussen de kerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur ligt de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (zie: Afbeelding POL actueel met begrenzing plangebied).
Natura 2000-gebieden
Beide volgende gebiedsbeschrijvingen zijn gemaakt aan de hand van de aanwijzingsbesluiten en omvatten, waar van toepassing, een overzicht van de aangewezen soorten en habitattypen. Het Natura 2000-gebied is gedeeltelijk in het plangebied gelegen.
Abdij Lilbosch & voormalig Klooster Mariahoop
Het Natura 2000-gebied 'Abdij Lilbosch & voormalig Klooster Mariahoop' (landelijk gebiedsnummer 151) is op 30 december 2010 door de staatssecretaris van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie definitief aangewezen als Natura 2000-gebied. De speciale beschermingszone is aangewezen voor de prioritaire soort ingekorven vleermuis (Myotis emarginatus), welke is opgenomen in bijlage II van Richtlijn 92/43/EEG.
De Abdij Lilbosch is gelegen te midden van landbouwgronden en een broekbos, het Haeselaarsbroek, en behoort tot het Natura 2000-landschap Hogere zandgronden. Het Natura 2000-gebied heeft een oppervlakte van ongeveer 15 ha. Het voormalig Klooster Mariahoop ligt hemelsbreed ongeveer 4 km oostelijk van de Abdij Lilbosch. Tot ongeveer 1986 was het gebouwencomplex in gebruik bij een Katholieke kloosterorde en nu bij de religieuze gemeenschap Adidam Nederland. Rondom het gebouwencomplex liggen enkele boscomplexen en landbouwgronden. De zolders van de abdij en het gebouw van de Europeaan Danda Adidam herbergen kraamkolonies van de ingekorven vleermuis. Op hoofdlijnen bestaat het Natura 2000-gebied uit de gebouwen van het voormalig Klooster en de Abdij met aangrenzende landbouwgronden en omliggende bossen.
Het instandhoudingsdoel is behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied voor behoud van de populatie. In dit gebied bevinden zich de enige twee bekende kraamkolonies van de ingekorven vleermuis in Nederland en het is het enige bekende zomergebied van deze soort in ons land. De soort is hierdoor zeer kwetsbaar. Bij de aanwijzing van het gebied in 2003 bevond zich in beide kraamkolonies een totaal van circa 750 vrouwtjes en jongen. Hiervan bevindt het grootste deel zich in locatie abdij Lilbosch. Vanaf midden jaren tachtig is deze populatie langzaam toegenomen, met een sterkere toename vanaf eind jaren negentig. De populatie in voormalig klooster Mariahoop is pas in 2001 ontdekt, maar de hier aanwezige kraamverblijfplaatsen lijken al langer in gebruik te zijn geweest. Deze vleermuissoort foerageert tot op een afstand van circa 10 km van haar verblijfplaats. Hierbij is de soort afhankelijk van een structuurrijk landschap met heggen, lanen, bosjes en boomgaarden, waarschijnlijk als bescherming en ter oriëntatie. Uit onderzoek blijkt dat de foerageergebieden rondom Abdij Lilbosch & voormalig Klooster Mariahoop zich in alle richtingen over vele kilometers uitstrekken in bos- en landbouwgebieden.
De landelijke staat van instandhouding van de ingekorven vleermuis is op het aspect populatie beoordeeld als 'gunstig'. De landelijke en de gebiedsdoelstellingen voor omvang, kwaliteit en populatie sluiten hierop aan met 'behoud'.
Grensmaas
Net buiten het plangebied ligt het Natura 2000-gebied 'Grensmaas'. Dit is in ontwerp door de minister van LNV (nu EL&I) op 10 september 2008 gepubliceerd. Het gebied is nog niet definitief aangewezen, maar zal worden aangewezen voor de volgende natuurlijke habitattypen opgenomen in bijlage I van Richtlijn 92/43/EEG:
De speciale beschermingszone Grensmaas wordt tevens aangewezen voor de volgende soorten opgenomen in bijlage II van Richtlijn 92/43/EEG:
De instandhoudingsdoelstelling heeft mede betrekking op de instandhouding van de prioritaire soort gaffellibel. Dit is voor dit gebied echter een zogenaamd complementair doel, dat bij de definitieve aanwijzing zal vervallen.
De Grensmaas vormt tussen Maastricht en Maasbracht de grens met België. De Grensmaas heeft het karakter van een vrij afstromende grindrivier. De oorspronkelijke Grensmaas werd gekenmerkt door een dynamische overstromingsvlakte met grindbanken, hoogwatergeulen, open ooibos en veel pioniermilieus op zand en grind. De huidige Grensmaas is als gevolg van insnijding van haar zomerbed en opslibbing van de weerden een smalle, diep gelegen loop geworden. Deze ligt tussen hoge weerden die worden geflankeerd door gronden van oudere oorsprong. De slingerende rivier is 's zomers vaak zeer ondiep. Stroomafwaarts van de gemeente Echt-Susteren wordt het verval van de rivier kleiner en de weerden breder. Hier zijn in het verleden dikke pakketten grind afgezet. In deze regio hebben grootschalige delfstofwinningen plaatsgevonden. Daardoor is een veelheid aan plassen in het landschap ontstaan, de Maasplassen. In dit Maasplassengebied liggen rondom Stevensweert en Thorn enkele natuurontwikkelingsterreinen, waaronder Koningssteen, die deel uitmaken van het gebied. Het Belgische deel van de rivier de Maas is niet aangemeld als Natura 2000-gebied.
Van circa 2008 tot 2022 wordt, mede op initiatief van de Rijks- en Provinciale overheid het Grensmaasproject uitgevoerd. Naast hoogwaterbescherming levert dit project een belangrijke bijdrage aan grootschalige natuurontwikkeling in het Grensmaasgebied en ecologisch herstel van de rivier. Dit door het geven van ruimte aan de natuurlijke dynamiek van de rivier en beken en het realiseren van een aaneengesloten natuurontwikkelingsgebied waarbij het Nederlandse deel van het rivierpark Grensmaas zoveel mogelijk wordt gekoppeld aan aanliggende bos- en natuur(ontwikkelings)gebieden.
Slikkige rivieroevers komen overal voor langs de Grensmaas. Op Koningssteen (nabij het plangebied) is een zone met het habitattype ruigten en zomen (moerasspirea) aanwezig rond de noordelijke plas. Daarnaast is het aanwezig op enkele plekjes tussen het ooibos op de oevers van de Visplas en de Molensteense Plas. Goed ontwikkeld zachthoutooibos komt voor op Koningssteen en rond de Visplas. Daarnaast zijn er enkele plekken relatief jong ooibos aanwezig langs de Molensteense Plas en op twee eilanden in de Grensmaas bij Borgharen en Meers. Het zachthoutooibos van Koningssteen en de Visplas is belangrijk als leefgebied van de bever die verder ook voorkomt rond de Molensteense Plas en de Dilkensplas. Ook in het zuidelijk deel van de Grensmaas (het vrij afstromende deel) heeft de soort zich inmiddels gevestigd. Vermoedelijk zijn deze dieren afkomstig uit de groep van in Nederland uitgezette bevers en de dieren in het zuidelijk deel uit de Waalse populatie (ook uitgezet). De vis rivierdonderpad komt verspreid voor in de Grensmaas waar de soort zich o.a. tussen grote keien en breuksteenbestortingen kan voortplanten. Uit onderzoek komt het vermoeden dat het om meerdere soorten gaat die gescheiden van elkaar een leefgebied hebben. Rivierprik is zeldzaam geworden in de Grensmaas en is momenteel alleen incidenteel migrerend te verwachten. De soort komt reproducerend voor in het Maasbekken net stroomafwaarts in de Grensmaas. Aangenomen is dat een deel van de populatie benedenstrooms van de stuw van Linne ook de Grensmaas kan bereiken. De oorspronkelijk Maaszalm (H1106) is uitgestorven en natuurlijke zalmpopulaties komen in Nederland niet meer voor. Incidenteel zijn er de laatste jaren meldingen van de zalm in De Grensmaas.
Ecologische Hoofdstructuur (P1)
In de gemeente Echt-Susteren liggen veel natuurterreinen die zijn opgenomen in de EHS. De belangrijkste natuurterreinen binnen de EHS worden hierna kort besproken (zie: Afbeelding POL actueel met begrenzing plangebied). De grond rond het Natura 2000-gebied Abdij Lilbosch & voormalig Klooster Mariahoop maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Dat geldt ook voor het open gebied Grensmaas buiten het plangebied.
Kern van EHS is een massa opgaand groen die bestaat uit bij elkaar 7,5 km² bos. Kern hiervan zijn de bossen op de steilrand (zie hoofdstuk landschap) met Het Haeselaarbos, Bos en Broek, De Kuijper, Annendaalsbosch (gemengd bos), Nieuw Annendaalsbosch en verder verspreid in de gemeente het Munningsbosch (deels droog Beuken-Zomereikenbos), Het Marissen, de bossen rondom het Schrevenhof en Taterbosch, De Doort (Eiken-Haagbeukenbos en Essenbos), 't Hout en IJzerenbos.
Bij De Doort en Taterbosch liggen ook kleiwinningsgaten die samen met de kleinschalige omgeving met poelen en hagen van belang zijn voor boomkikker. De meer open en gemengde gebieden als het Slekkerhout kennen tevens grote natuurwaarden.
Provinciale Ontwikkelingszone Groen (P2)
Koningsbosch
In het uiterste zuidoosten van de gemeente ligt tegen de Duitse grens het akkerbouwgebied dat vernoemd wordt naar het daar gelegen Koningsbosch. Dat gebied is aangewezen als Hamsterkernleefgebied. Dit betreft een aangepast agrarisch systeem waarin voldoende graan als voedselgewas en dekking van niet productieve randen wordt gegarandeerd door middel van beheersovereenkomsten. Behalve de korenwolf profiteren hiervan tevens akkervogels.
Beken
Integraal onderdeel van de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG) zijn de vijf beeksystemen in de gemeente: Putbeek, Pepinusbeek, Middelsgraaf, Rode Beek en Geleenbeek. Alle beken hebben deels voormalige nevengeulen en kolken die samen een voor de natuur waardevol watersysteem vormen. Samen met een meer of minder verbrede oeverzone en aangrenzende (natuur)gebieden maken ze deel uit van de bufferzones van de Ecologische Hoofdstructuur, maar ook van de vlieg- en foerageergebieden van ingekorven vleermuis rond de Abdij Lilbosch en het voormalig Klooster Mariahoop. Met name de beekdalen van Putbeek, Pepinusbeek en Rode Beek kennen belangrijke natuurwaarden, zoals voor roofvogels en akkervogels. De POG vormt daarmee ook de bufferzone rond Natura 2000.
De beekdalen van voornoemde beken vormen met elkaar als bestaande natte- en droge natuurgebieden met het Maasdal een ecologische 'ladder'. De beekdalen worden gezien als de sporten van deze ladder met de diverse zijbeken die afwateren op de Maas.
Agrarisch gebied (P3, P4, P5)
In de gemeente Echt-Susteren ligt veel meer cultuurlandschap dan natuurgebied. Dit cultuurlandschap is het leefgebied van veel zeldzame en bedreigde soorten. Het kleinschalig cultuurlandschap met minder intensieve landbouw is waardevol als overwinterings- en foerageergebied voor akker- en watervogels en vogels van bos en struweel. Tevens is het gebied langs de Maas en de jonge ontginningen van waarde als suboptimaal biotoop voor weidevogels, waarbij vooral minder kritische soorten als scholekster en kievit profiteren. Holle knotbomen, boomgaarden en rommelige erven zijn belangrijke landschappelijke elementen voor soorten als steenuil en groene specht. Structurerende elementen zoals de houtsingels, bermen en slootkanten zijn als linten in het landschap belangrijke trekroutes voor kwetsbare vlinders en vormen vliegroutes voor vleermuissoorten.
Ontwikkelingsruimte landbouw en toerisme (P5a)
Onder de natuurwaarden buiten de daarvoor aangewezen gebieden behoren die van perspectief P5a. Het perspectief Ontwikkelingsruimte landbouw en toerisme omvat gebieden met een overwegend landbouwkundig karakter, waarbij plaatselijk ook omgevingskwaliteiten aan de orde kunnen zijn. Dit kunnen oude bouwlanden zijn, waarbij een gaaf cultuurhistorisch kavel-, wegen en bebouwingspatroon samengaat met monumentale bebouwing en/of gebieden met een landschappelijke openheid. Andere kwaliteiten die hier kunnen voorkomen zijn onder meer hydrologische bufferzones rondom natte natuurgebieden of leefgebied voor ganzen en weidevogels.
Beschermde soorten
De grote variatie van landschappen in de gemeente vertaalt zich in een grote diversiteit aan soorten. Alleen al op basis van wat de laatste 5 jaar betrouwbaar is opgenomen in de Nationale Databank Flora en Fauna kan worden gesteld dat er 57 soorten voorkomen, waarmee op grond van de Flora- en faunawet rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Zo komen tenminste 12 soorten streng beschermde vleermuizen voor, drie soorten streng beschermde andere zoogdieren, tenminste 15 soorten strenge beschermde vogels die het hele jaar rond een nest gebruiken, vier soorten streng beschermde amfibieën en de streng beschermde bittervoorn (vis) en hazelworm (hagedis) (zie ook de tabel in de bijlagen van de Nota van Uitgangspunten). Vrijwel al deze soorten staan ook op de lijst van prioritaire plant- en diersoorten uit de beleidsnota Natuur en landschapsbeheer 2010-2020.
Wet en beleid soortbescherming en gebiedsbescherming
Inleiding
In dit deel van de natuurparagraaf wordt vanuit de overheidslagen rijk en provincie aandacht besteed aan het beleid voor soorten- en gebiedsbescherming. Naar verwachting zal halverwege 2012 de gebiedsbescherming, de soortenbescherming en de belangen uit de Boswet worden samengevoegd in de nieuwe Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Sinds 1 oktober 2005 is de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 van kracht die de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden bundelt. Daarmee zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet 1998 verwerkt.
Beschermde gebieden
De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet 1998:
Verder is deze wet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan (structuurvisie) waarin de EHS is geregeld. Binnen het plangebied buitengebied Echt-Susteren is alleen sprake van een Natura 2000-gebied op basis van de Habitatrichtlijn.
Vergunning
Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden. Meestal verlenen Gedeputeerde Staten van de provincies de vergunningen.
Instandhoudingsdoelen
De omvang van de effecten wordt getoetst aan de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende beschermde gebied. Deze doelstellingen zijn opgenomen in de aanwijzingsbesluiten en de beheersplannen. In het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied staat vanwege welke soorten (en habitatten) en om welke reden het gebied is aangewezen. De instandhoudingsdoelstellingen van een gebied mogen niet worden geschaad.
Provinciaalbeleid - Ecologische Hoofdstructuur
Ecologische Hoofdstructuur
De EHS is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit (doelen). Die structuur, de ecologische hoofdstructuur, moet biodiversiteit en duurzame natuurkwaliteit in Nederland waarborgen. De EHS is een beleidsconcept die zijn wortels heeft in het Nationaal Natuurbeleidsplan van 1990 en vervolg heeft gekregen in de Nota Ruimte van 2006. Provincies zijn verantwoordelijk voor de realisering van de EHS. In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg is dit in 2006 als beleidsdoel opgenomen en ingebed in begeleidende gebieden (P2 tot en met P5).
Beschermde gebieden
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS, P1) bestaat uit kerngebieden: grote aaneengesloten natuurgebieden met een hoge kwaliteit zoals boscomplexen en rivierdalen. Of een gebied deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur is mede van belang voor het vaststellen van kwetsbare gebieden in de zin van de Wet ammoniak en veehouderij. In het POL2006 (zie 2.2.1 ) heeft de provincie de Ecologische Hoofdstructuur vastgesteld (P1).
Bescherming
Voor de EHS geldt het beschermings - en compensatieregime uit de Nota Ruimte, zoals uitgewerkt in de spelregels bij de EHS (Beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzen EHS). Ingrepen bij EHS-gebieden worden door het bevoegd gezag, het college van Gedeputeerde Staten van de provincie, getoetst bij een ruimtelijke procedure. Wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS mogen niet worden aangetast. Aantasting wordt alleen verdedigbaar geacht als aantoonbaar is dat het project van groot maatschappelijk belang is en er geen redelijk alternatief bestaat. Hier geldt het zogenaamde 'nee, tenzij'-principe. De aantasting moet zoveel mogelijk worden gemitigeerd. Restschade moet worden gecompenseerd. In het kader van het convenant tussen het Interprovinciaal Overleg en de rijksoverheid zal de provincie de EHS opnieuw begrenzen.
Soortenbescherming
Beleid
Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.
Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Deze soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. Deze zorgplicht betekent dat een ontheffing van het verbod op verstoren (of erger) alleen kan worden verleend, als geen afbreuk wordt gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort. Deze voorwaarde geldt voor alle beschermde soorten.
De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten. In een toelichting zijn deze soorten opgenomen in tabellen. Voor soorten uit tabel I geldt een vrijstellingsregeling van de verboden. Voor soorten uit tabel 2 en voor vogels geldt een vrijstelling als wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Als niet wordt gewerkt volgens een gedragscode, kan voor de soorten uit tabel II ontheffing van de verboden worden verleend als geen sprake is van economisch gewin en als zorgvuldig wordt gehandeld. Voor de soorten uit tabel III kan bij ruimtelijke ontwikkeling ook ontheffing worden verleend. Er mag dan geen afbreuk worden gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort en een redelijk alternatief voor de ingreep moet ontbreken. Ook voor ontheffing van het verstoren van vogels gelden deze voorwaarden.
POL-herziening op onderdelen EHS
De doelstelling van de POL-herziening EHS is te komen tot een helder onderscheid in de natuurbeleidscategorieën van rijk en provincie: de rijks EHS uit de Nota Ruimte en de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG, voorheen die delen van de PES die geen EHS zijn) die tevens logisch doorwerkt in de POL perspectieven en andere beleidsvelden (wateren, milieubeleid). De EHS wordt als onderdeel van de POL-herziening EHS nauwkeuriger begrensd. Dat betekent vooral voor plantoetsing een verduidelijking. De EHS uit de POL-herziening geldt hierbij als nadere detaillering van de globaal begrensde EHS uit de Nota Ruimte. Daarnaast vergroot het door differentiatie van het beschermingsregime, in met name de POG, de mogelijkheid van maatwerk bij ruimtelijke ontwikkelingen. In mindere mate geldt dit ook voor delen van de EHS. Met de POL-herziening EHS wordt invulling gegeven aan de instrumenten EHS saldobenadering en Herbegrenzen uit de Nota Ruimte. Het plangebied beslaat de gebieden in de provincie die zijn aangegeven als Ecologische Hoofdstructuur (EHS, tevens POL perspectief 1) of Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG, tevens POL perspectief 2). De POL-herziening vertaalt zich naar gebiedsbestemmingen, zie hiervoor 5.2.1.
Provinciale Beleidsnota Natuur en landschapsbeheer 2010-2020
De belangrijkste beleidsaanbevelingen zijn samengevat:
Al deze aanbevelingen worden in de voorliggende beleidsnota opgepakt en in beleid omgezet. Andere belangrijke zaken die met deze beleidsnota aangepakt worden zijn:
Biodiversiteit
Biodiversiteit is de biologische verscheidenheid van levende zaken, zoals de verscheidenheid van alle vormen van leven op aarde zijn. Het zorgt voor de productie van zuurstof, de afbraak van dode dieren en planten, de bestuiving van planten (waaronder landbouwgewassen), waterzuivering en het beheersen van plagen. Voor de mens zorgt biodiversiteit voor voedsel, bouwmateriaal, brandstof (hout), grondstoffen voor kleding (zoals katoen) en natuurlijk medicijnen. Biodiversiteit draagt bij aan technologische innovatie, inkomsten (WOZ-waarde, recreatieve bedrijvigheid) en meer welzijn.
In het jaar van de Biodiversiteit in 2010 heeft De Coalitie Biodiversiteit 2010 een verklaring opgesteld als Nederlands antwoord op het verzoek van het Secretariaat van het VN-Biodiversiteitsverdrag (CBD) aan alle landen om in 2010 de communicatieactiviteiten over het Jaar van de Biodiversiteit te coördineren en te ondersteunen. Provincie Limburg heeft met de ondertekening verklaard zich aan te sluiten bij de Coalitie Biodiversiteit 2010.
De Provincie heeft zich met de verklaring aangesloten bij de coalitie biodiversiteit 2010 omdat:
Sterke en zwakke punten
In het plangebied zijn veel bijzondere natuurwaarden te vinden. Het gaat daarbij om grote en kleine gebieden met bijzondere soorten en leefgebieden die elders in Nederland weinig voorkomen. Onverkort staan de natuurgebieden, vochtige gebieden, het kleinschalig cultuurlandschap en watergangen in het plangebied onder druk. De druk wordt veroorzaakt door:
Met name de waterkwaliteit van rivier, beken en sloten in Echt-Susteren is matig. Door uit- en afspoeling van landbouwgronden, riooloverstorten, inlaat van rivierwater en aanvoer vanuit Duitsland, België en Frankrijk hebben vrijwel alle watergangen een te hoog nutriëntengehalte.
Mensen van buiten maar vooral ook mensen uit de dorpen en de steden in de drie gemeenten willen struin-, wandel- en, fietsroutes, die niet alleen over het boerenland gaan, maar ook landschappen aan elkaar koppelen. Zoek naar de plaatsen waar dat moet en kan, zodat de recreant van buiten en de dorpsbewoner het landschap niet alleen maar voorbijrijden, maar er ook 'in' kunnen.
Er schuilt echter een gevaar in de schaal waarop deze ontwikkeling plaatsvindt: bij een te grote toeristisch-recreatieve druk haken mensen af, omdat daarmee de belevingswaarde van authenticiteit, rust en natuur afnemen. Maar ook de natuur kan er onder lijden. Met name de vogelpopulaties maar ook andere dieren, in belangrijke natuurgebieden kunnen schade ondervinden van een te hoge recreatiedruk.
Ontwikkelingen
Teneinde de bedreigingen voor de natuur te keren, de natuurwaarden te beschermen en te versterken moeten de natuurgebieden met elkaar in samenhang worden gebracht door ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden, verbindingszones en versterking en vergroting van bestaande natuurgebieden. Met deze doelstelling zijn de EHS (P1) en de POG (P2) opgezet. Op deze wijze komen vergelijkbare leefmilieus voor soorten op bereikbare afstanden van elkaar te liggen en versterken ze de natuurwaarden van de grote natuurgebieden.
Door de aanleg van bufferzones zoals de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (P2) kan de invloed van vooral de landbouw (bemesting, gebruik bestrijdingsmiddelen en wateronttrekking) op de grotere natuurgebieden zoveel mogelijk worden vermeden en gereduceerd. Daarnaast kunnen de natuurwaarden binnen de gemeente worden versterkt door de ontwikkeling van nieuwe natuurterreinen, het herstellen van landschapselementen en een verandering van het beheer.
Natuur en landschap met een hoge biodiversiteit waarin de sporen uit het verleden herkenbaar zijn, vraagt heden ten dage van natuurorganisaties om ander beheer. Veel terreinbeheerders van natuurgebieden werken op basis van beheersplannen aan de versterking en het beter leefbaar maken van natuur- en cultuurhistorische waarden. Er wordt ingespeeld op veranderingen in de omgeving en in het gebruik van de terreinen. Nieuwe inzichten noodzaken tot flexibele regels in een bestemmingsplan om op voornoemde veranderingen in te kunnen spelen.
Zo komen van oudsher in het buitengebied veel houtproductiebossen voor. De laatste jaren neemt houtproductie af. De productiebossen krijgen een ander uiterlijk. Door selectieve kap ontstaan open plekken. In enkele gevallen ontkiemt een nieuwe generatie bos of plant een terreinbeheerder weer eiken en beuken aan zodat er een natuurlijker, gemengd bos ontstaat. Een stuk aantrekkelijker voor de bezoekers én voor het wild. Beheersplannen geven aan waar bos zich mag versterken en waar natuurgebieden open moeten blijven.
Om deze reden wordt in het bestemmingsplan geen nader onderscheid gemaakt tussen bos- en overige natuurgebieden. Deze gebieden krijgen in het nieuwe plan één bestemming 'Natuur', met een specifieke aanduiding in de gebieden waar houtproductie nog een voorname rol speelt. De samenstelling van de verbeelding voor 'Natuur' is in overleg met de terreinbeheerders tot stand gekomen.
De gegevens in deze paragraaf zijn ontleend aan de gemeentelijke milieugegevens, welke vervolgens zijn gecheckt en aangepast aan de actuele situatie in het kader van het voorontwerpbestemmingsplan en aangevuld met cijfers van het centraal bureau voor de statistiek (CBS).
Ligging en aantal bedrijven
In het plangebied komen zo'n 175 agrarische bedrijven voor. De meeste bedrijven zijn melkveehouderijen (circa 100 bedrijven); circa 50 bedrijven zijn aan te merken als intensieve veehouderij. De agrarische bedrijven zijn verspreid over het plangebied.
Figuur 9 'Ligging agrarische bedrijven'
Ontwikkeling aantal bedrijven
Het aantal agrarische bedrijven is in de gemeente Echt-Susteren tussen 2003 en 2010 afgenomen van circa 243 naar circa 175 (28%). De afname in Limburg is circa 16%.
In dezelfde periode is het areaal landbouwgrond beperkt verlaagd van 5.801 ha naar 5.776 ha. Hieruit blijkt dat de gestopte bedrijven waarschijnlijk nagenoeg al hun agrarische cultuurgrond overgedragen hebben (in de vorm van pacht of verkoop) aan de bedrijven die doorgegaan zijn. Het gemiddelde bedrijfsoppervlakte is in die periode gestegen van 23,9 ha naar 27,9 ha.
Ontwikkeling dieraantal
Het aantal runderen, waaronder melk- en kalfkoeien is licht gedaald in Echt-Susteren. Dit komt overeen met het beeld in de regio waar ook sprake is van een beperkte daling. Het aantal varkens en kippen is licht toegenomen.
Omvang aanwezige bedrijven
Voor de inventarisatie van de grootte en het aantal bestaande agrarische bedrijven wordt gebruik gemaakt van de NGE (Nederlandse Grootte Eenheid) als meeteenheid om de (minimale) omvang van het agrarisch bedrijf te bepalen. Zo is de norm van een melkkoe bepaald op 1,20 nge. Een melkveebedrijf met 80 melkkoeien heeft dan een omvang van 96,34 nge. De normen worden berekend voor de rubrieken uit de Landbouwtelling die de bedrijfsomvang bepalen. Voor meer informatie wordt verwezen naar de website: http://www.lei.wur.nl/NL/statistieken/BSS+en+NGE/.
Met behulp van de geldende agrarische milieuvergunning/melding AMvB is de omvang van een agrarisch bedrijf te meten. Alle milieuvergunningen zijn in het voorjaar 2012 doorgelicht. Deze doorlichting is noodzakelijk ten behoeve van de procedure voor het planMER. Het planMER zal een tabel bevatten waarin de milieugegevens zijn gegeneraliseerd naar economische omvang, zodat inzicht ontstaat in het aantal bedrijven naar economische omvang. Op basis van deze tabel wordt duidelijk welk economisch belang aan de landbouw in het buitengebied dient te worden toegekend.
In Nederland wordt een agrarisch bedrijf met een omvang van 50 nge of meer beschouwd als een volwaardig agrarisch bedrijf, dat wil zeggen een bedrijf met voldoende perspectief om een redelijk inkomen uit de landbouw te halen voor één volwaardige arbeidskracht. Als bedrijven kleiner zijn dan 50 nge, wil dat overigens niet zeggen dat deze bedrijven niet rendabel zouden zijn. In combinatie met een neventak of een nevenberoep is het mogelijk een reëel agrarisch bedrijf uit te oefenen.
Nevenactiviteiten
In het plangebied komt een aantal vormen van landbouwverbreding voor. Het gaat om agrarische bedrijven die nevenactiviteiten uitvoeren naast de hoofdactiviteit. Verwerking en verkoop van agrarische producten komt voor, maar ook lichte vormen van toerisme en recreatie, zo zijn er recreatiewoningen, groepsaccommodaties en minicampings. Daarnaast worden lege schuren gebruikt voor het stallen van caravans en het starten van een bedrijf aan huis. Andere vormen van verbreding kunnen bestaan uit landschapsbeheer en natuurontwikkeling.
Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg
Het reconstructiebeleid is gericht op een duurzame toekomst voor landbouw binnen een aantrekkelijk landschap en met geringere milieubelasting voor natuurgebieden. De zonering intensieve veehouderij, met onderscheid naar landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden, is vastgelegd in de POL-aanvulling Reconstructieplan (2004). De voormalige gemeente Echt valt onder Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg, de voormalige gemeente Susteren valt onder het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
Figuur 10 'Ligging Reconstructieplan Noord-en Midden-Limburg en begrenzing Nationaal Landschap Zuid-Limburg'
Intensieve veehouderij:
In zijn algemeenheid wordt met intensieve veehouderij bedoeld het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt in principe gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders (waarvoor een milieuvergunning uiterlijk op het tijdstip van de bekendmaking van het Reconstructieplan is verleend). De melkveehouderij wordt niet als intensieve veehouderij beschouwd.
Extensiveringsgebieden
In extensiveringsgebieden geldt het beleid dat de intensieve veehouderij er op termijn wordt afgebouwd. Uitbreiding is toegestaan binnen het bestaande bouwvlak.
Verwevingsgebieden
Verwevingsgebieden kennen een sterke vermenging van functies (o.a. landbouw, toerisme en recreatie) met diverse waarden in het buitengebied (zoals water, landschap en natuur). Doel voor deze gebieden is dat deze functies en waarden zich naast elkaar ontwikkelen en elkaar onderling versterken. Door nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in verwevingsgebieden niet toe te laten, wordt ervoor gezorgd dat het verweven karakter van de gebieden behouden blijft en dat landbouwontwikkelingsgebieden het meest aantrekkelijk worden voor echt grootschalige ontwikkelingen. Groei van bestaande bedrijven is wel mogelijk, hiervoor dient echter wel een afzonderlijke planologische procedure doorlopen te worden, waarbij het LKM een belangrijke rol speelt.
Landbouwontwikkelingsgebieden
In de landbouwontwikkelingsgebieden kunnen bestaande intensieve veebedrijven groeien en is er ruimte voor nieuwe (of verplaatsende) bedrijven. Ruimtelijke concentratie van de intensieve veehouderij in gebieden die zowel bedrijfseconomisch als wat betreft omgevingskwaliteit duurzaam zijn, is hierbij het uitgangspunt. Waar mogelijk wordt gestreefd naar een verdergaande samenwerking tussen de bedrijven. In het bestemmingsplan wordt uitsluitend de mogelijkheid opgenomen om uit te kunnen breiden naar 2 ha. Verdere uitbreiding en omschakeling is afweegbaar maar daarvoor dient een afzonderlijke planologische procedure doorlopen te worden.
Intensieve bedrijven buiten het Reconstructieplan
De als zodanig aangeduide intensieve veehouderijbedrijven, gelegen buiten het Reconstructie- plangebied (dat wil zeggen het buitengebied van de voormalige gemeente Susteren) worden beschouwd als bedrijven gelegen in verwevingsgebied.
Grondgebonden bedrijven
Een helder onderscheid wordt gemaakt tussen grondgebonden en niet-grondgebonden (niet zijnde intensieve veehouderijen) bedrijven. Grondgebonden bedrijven zijn bedrijven waarin de bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate van de grond als productiefactor afhankelijk is, niet-grondgebonden bedrijven zijn de bedrijven waar de agrarische productie in hoofdzaak niet afhankelijk is van de grond als productiefactor. Hieronder vallen bijvoorbeeld glastuinbouw, champignonteelt, witlofkwekerijen, viskwekerijen of gebruiksgerichte paardenhouderijen.
Nieuw- of hervestiging van grondgebonden landbouw is in beide LOG's uitgesloten. Uitbreiding van deze vorm van landbouw is alleen mogelijk met een afzonderlijke planologische procedure.
Bestaande rechten worden in het bestemmingsplan gerespecteerd. In de LOG's wenst de gemeente de beperkte ruimte te benutten voor de intensieve veehouderij.
Uitbreiding van grondgebonden landbouw is buiten de LOG's op de meeste plaatsen mogelijk. In het bestemmingsplan wordt een norm opgenomen ter bepaling van de maximale uitbreidingsmogelijkheid. Uitbreidingsplannen boven deze norm wijst de gemeente niet op voorhand af. In het kader van de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025 Ontwikkelen met kwaliteit' zal een dergelijk verzoek positief worden benaderd en afgewogen, waarbij de draagkracht van het landschap en de mogelijkheden tot landschappelijke inpassing per uitbreiding richtinggevend zijn voor het bepalen van de maximale uitbreidingsmogelijkheid.
Paardenhouderijen
Onderscheid wordt gemaakt tussen productiegerichte paardenhouderijen en gebruiksgerichte paardenhouderijen. Vanwege de grote hoeveelheid mengvormen zijn er definities opgenomen.
Onder productiegerichte paardenhouderij wordt het volgende verstaan: Een
grondgebonden paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden, het bieden van
leefruimte aan paarden en/of het voortbrengen van producten door middel van het
houden van paarden, zoals een paardenmelkerij of een daarmee gelijk te stellen
bedrijfsvorm, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten
ten behoeve van de eigen gefokte paarden.
Onder gebruiksgerichte paardenhouderij wordt het volgende verstaan: Paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en de in- en verkoop van paarden.
Enkel de gebruiksgerichte paardenhouderijen worden aangeduid door middel van de aanduiding 'paardenhouderij'. Productiegerichte paardenhouderijen worden niet aangeduid. Deze maken onderdeel uit van de grondgebonden agrarische bedrijven. De aard en omvang op de omgeving van deze productiegerichte paardenhouderijen zijn immers vergelijkbaar met het houden van koeien. Gebruiksgerichte paardenhouderijen worden wel aangeduid. De omvang van de bebouwing en de aard van de werkzaamheden zijn afwijkend ten opzichte van productiegerichte paardenhouderijen. Dergelijke bedrijven hebben bijvoorbeeld een grotere verkeersaantrekkende werking en hebben andere voorzieningen nodig. Voorbeelden van voorzieningen welke gebruikelijk zijn bij gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn: een rij- of menhal, een longeercirkel, een stapmolen en mogelijkheden om wedstrijden te houden ten behoeve van de hippische sport. Dergelijke voorzieningen dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht.
Een uitzondering op het voorgaande wordt gemaakt voor maneges. Maneges krijgen in het bestemmingsplan de bestemming 'Sport'.
Toekenning agrarisch bouwvlak
In de agrarische bestemmingen krijgen de bestaande agrarische bedrijven een bouwvlak waarbinnen ze de bebouwing moeten groeperen, inclusief mest-, sleufsilo's en opslag van grasrollen.
Bij de toekenning van bouwvlakken zijn voor wat betreft de omvang en vormgeving de volgende factoren in de overweging betrokken:
Tot het bouwvlak zijn in ieder geval gerekend de bebouwing en voorzieningen benodigd voor het bedrijf, waaronder begrepen bestaande bedrijfswoning(en), bedrijfsgebouwen, kassen, (toren)silo's, windmolens, mestsilo's/-zakken/-opslag, hooiopslag, voedersilo's/-platen, waterbassins, bijgebouwen, tuin, groenvoorzieningen/erfbeplanting, voorzover legaal aanwezig. Erfbeplanting, tuinen en verhardingen zijn in een aantal gevallen buiten het bouwvlak toegestaan, afhankelijk van de geldende planologische situatie.
Bij het bepalen van het bouwvlak is gebruik gemaakt van een combinatie van gegevens: kadastrale kaart, luchtfoto's, milieuvergunning/-melding, veldinventarisatie, inclusief de gegevens uit de Basisregistraties Adressen en Gebouwen. Bij de toekenning van het bouwvlak is rekening gehouden met de verkaveling van het landschap.
In een aantal gevallen is recht gedaan aan de geldende planologische situatie voor wat betreft de toekenning van bouwvlakken. Uit het gevoerde ondernemersoverleg is in voldoende mate aangegeven dat deze ruimte gebruikt zal worden in de aankomende planperiode. Indien in de komende planperiode geen gebruik wordt gemaakt van deze rechten, kunnen deze niet zonder meer bij een actualisatie weer worden meegenomen.
Vormverandering en verruiming bouwvlakken
Door middel van flexibiliteitsregels biedt het bestemmingsplan onder voorwaarden de mogelijkheid bestaande bouwvlakken van vorm te veranderen of te verruimen. In deze flexibiliteitsbepalingen wordt onderscheid gemaakt tussen:
Via een afwijkingsregel geldt voor intensieve veehouderijen een maximum van 10% met dien verstande dat intensieve veehouderijen niet mogen uitbreiden in extensiveringsgebieden, tenzij het noodzakelijk is ten behoeve van dierenwelzijn of omdat sprake is van milieuwinst. Overige niet-grondgebonden en grondgebonden agrarisch bedrijven mogen het bouwvlak met 10% vergroten. In de voorwaarden wordt opgenomen dat moet worden gemotiveerd waarom vormverandering gewenst is, bijvoorbeeld uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of een optimalisering van de indeling en er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van het milieu, de leefomstandigheden in de directe omgeving (geen bouwmogelijkheden in de achtertuin van een buurman), de (verkeers)veiligheid (niet op of onder leidingen), de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het landschaps- en bebouwingsbeeld.
Door middel van een wijzigingsbevoegdheid zal onder vergelijkbare voorwaarden een grotere uitbreiding worden toegestaan tot 1,5 ha respectievelijk 2 ha, afhankelijk van het type bedrijf en ligging (met uitzondering van intensieve veehouderij in extensiveringsgebied en verwevingsgebied). Via de lijn van de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025 Ontwikkelen met kwaliteit' biedt de gemeente ondernemers mogelijkheden tot verdere ontwikkeling onder voorwaarden, waaronder begrepen het LKM.
Nieuwvestiging
Overwogen is een wijzigingsbevoegdheid voor nieuwe agrarische bedrijven op te nemen. Aan het opnemen van een dergelijke wijzigingsregel kleven evenwel nogal wat risico's. Zo kan een Besluit MER aan de orde zijn. Bovendien vraagt het om maatwerk voor wat betreft het te projecteren agrarisch bouwvlak en de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing. Om deze redenen is besloten af te zien van deze specifieke regeling. Overigens is de gemeente bereid mee te denken aan een dergelijk initiatief. De gemeente toetst in deze gevallen het initiatief aan de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025 Ontwikkelen met kwaliteit'. Indien de toets positief is zal het initiatief ruimtelijk via een afzonderlijke planologische procedure mogelijk worden gemaakt.
Maatvoering
Voor de maatvoering van agrarische bedrijfsgebouwen wordt uitgegaan van een goothoogte van 7 m en een bouwhoogte van 12 m. Het stapelen van stallen in meerdere bouwlagen wordt in de planregels uitgesloten. Voor de inhoudsmaat van de bedrijfswoning wordt uitgegaan van maximaal 750 m³.
Afgesplitste bedrijfswoningen
Het komt voor dat bedrijfswoningen worden verkocht en als burgerwoning gebruikt. Een risico van afsplitsing is dat de eigenaar van de bedrijfsgebouwen de behoefte krijgt om bij zijn bedrijf te wonen en daarom een (nieuwe) woning wil bouwen. Dit wordt echter niet toegestaan, omdat in planologische zin de (voormalige) bedrijfswoning toegerekend blijft tot het bedrijfsperceel. Zodra er een bedrijfswoning is afgesplitst, verliest men het recht op een nieuwe bedrijfswoning. Dit sluit aan bij het restrictieve beleid van de gemeente voor wat betreft het toestaan van nieuwe woningen in het buitengebied.
Paardenbakken
De gemeente Echt-Susteren hanteert voor haar gemeente een paardenbakkenbeleid. Het doel van dit beleid is om de ongewenste verspreiding van paardenbakken in het agrarisch gebied te voorkomen. De voorkeur bestaat een paardenbak binnen een bouwvlak te positioneren (maximale oppervlakte 1.000 m²).
Paardenbakken bij woningen worden alleen toegestaan binnen het bestemmingsvlak van de woonbestemming als er sprake is van hobbymatig gebruik (maximale oppervlakte 800 m²).
Een afwijkingsbevoegdheid wordt opgenomen om een paardenbak buiten het bouwvlak dan wel bestemmingsvlak te kunnen realiseren, onder de volgende voorwaarden:
Schuilgelegenheden
Via een afwijkingsbevoegdheid kan een schuilgelegenheid worden toegestaan buiten het bouwvlak cq. bestemmingsvlak. De regels in het bestemmingsplan bevatten een strikt aantal voorwaarden waaraan dient te worden voldaan, alvorens de gemeente bereid is een omgevingsvergunning te verlenen. Deze voorwaarden houden verband met:
In de begrippenlijst van het bestemmingsplan zal de volgende definitie opgenomen worden voor een schuilgelegenheid.
"een in het buitengebied gelegen overdekte ruimte, die maximaal aan 3 zijden is omsloten door wanden, waarvan het/de betreffende dier(en) gebruik moet(en) kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit oogpunt van dierwelzijn en waarbij nabij de schuilgelegenheden geen opslag is toegestaan".
Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders
Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het verbouwen van een bestaand bedrijfsgebouw als logiesgebouw voor tijdelijke huisvesting. Deze afwijkingsbevoegdheid is opgenomen conform het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Echt 2005. Belangrijke voorwaarden zijn onder meer tijdelijkheid en ondergeschiktheid. Zo mag het maximaal 6 maanden betreffen, voor maximaal 20 personen en de gezamenlijke vloeroppervlakte mag maximaal 500 m² bedragen.
Tijdens piekperioden is het niet reëel om van agrarische ondernemers te verlangen dat zij voor alle arbeidskrachten inpandige huisvesting realiseren, die gedurende de overige maanden van het jaar leeg zou staan. Een afwijkingsbevoegdheid wordt opgenomen voor tijdelijke woonvoorzieningen op het eigen erf.
Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen 2011
Teeltondersteunende voorzieningen zijn voorzieningen of constructies inclusief containervelden met als doel het gewas te forceren tot meer groei en/of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel het vervroegen als het verlaten van de teelt ten opzichte van de normale open teelt en/of het beschermen van het gewas tegen weersinvloeden, ziekten en plagen hetgeen leidt tot een betere kwaliteit van het product. De teeltondersteunende voorzieningen dienen ter ondersteuning van de teelt in de volle grond.
In de beleidsregels teeltondersteunende voorzieningen 2011 heeft de provincie Limburg haar beleid ten aanzien van teeltondersteunende voorzieningen vastgelegd. In haar beleidsregel stelt de provincie de volgende criteria ten aanzien van teeltondersteunende voorzieningen:
De mogelijkheden voor het gebruik van afdekfolie zijn niet vastgelegd in het bestemmingsplan. Afdekfolie is namelijk geen bouwwerk en dient om deze reden niet geregeld te worden in het bestemmingsplan.
Functieverandering
Het aantal agrarische bedrijven neemt af. Deze tendens doet zich al decennia lang voor en zal zich in de toekomst voortzetten. Veel oorspronkelijke agrarische bebouwing heeft zijn agrarische functie verloren of zal deze in de toekomst verliezen. Bij beëindiging van agrarische bedrijven gaat in veel gevallen de voorkeur uit naar hergebruik van de bebouwing door andere agrarische bedrijven.
Het bestemmingsplan biedt daarom mogelijkheden voor functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing naar functies welke zijn opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten en Bijlage 2 Nevenactiviteiten/functieveranderingen van de regels.
In de regels is voor deze drie vormen van functieverandering meer specifiek aangegeven welke mogelijkheden er zijn. In ieder geval dient rekening te worden gehouden met het feit dat de bestemming 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden' uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak kan worden gewijzigd in een bedrijfsbestemming, een maatschappelijke bestemming of een recreatieve bestemming, met inachtneming van het volgende:
In het geval het nieuwe bestemmingsvlak kleiner is dan het oorspronkelijke agrarische bouwvlak, dat geheel wordt verwijderd, behouden de gronden die geen bedrijfsbestemming krijgen, de functie landbouw, inclusief dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen voor zover deze op de gronden zijn gelegen.
Onder sloop van overige bebouwing is niet de bestaande bedrijfswoning, inclusief het aantal m2 aan bijgebouwen begrepen, evenals monumentale bebouwing.
Indien de maximumoppervlaktemaat boven de 500m² uitkomt, gelden aanvullende voorwaarden uit de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025 Ontwikkelen met kwaliteit'. In deze gevallen dient er voor het initiatief een afzonderlijke procedure te worden doorlopen.
Nevenactiviteiten
Naast functieverandering blijft in het buitengebied ook functieverbreding toegestaan. Dit houdt in dat bij agrarische bedrijven onder voorwaarden nieuwe functies toegestaan worden, zoals een minicamping, kampeerboerderij, boerderijterras, fietsverhuur, huifkarverhuur, zorgboerderij en verkoop van streekproducten. Ook hierbij wordt gestreefd naar verbetering van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. De bestaande nevenactiviteiten zijn bij recht mogelijk en zijn voorzien van een aanduiding.
Voor wat betreft mestbe- en verwerkingsbedrijven geldt het gemeentelijk standpunt dat dergelijke voorzieningen thuishoren op een agrarisch bedrijventerrein, dat wil zeggen de twee landbouwontwikkelingsgebieden. Elders in het buitengebied is zelfstandige nieuwvestiging alleen toegestaan als er een duidelijke relatie ligt tussen het bedrijf en de aanwezige omliggende agrarische bedrijven. Het agrarisch verwant/-hulpbedrijf mag op die locaties echter niet doorgroeien tot een industrieel bedrijf. Tevens is het LKM van toepassing.
Ook crèches en zorgboerderijen zijn toegestaan als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, maar ook in burgerwoningen. Voorwaarde is wel dat in deze gevallen de nevenactiviteit ontwikkeld wordt op een goed ontsloten locatie en dat de nieuwe functie geen onevenredige invloed heeft op de omliggende natuur- en landschapswaarden. Verder geldt in dat geval het LKM-beleid en zijn kwaliteitsverbeteringen in natuur en landschap vereist.
Tevens komen er meer mogelijkheden voor het realiseren en faciliteren van voorzieningen langs die routes, zoals rust- en picknickplaatsen en kleinschalige horecagelegenheden en terrasuitspanningen als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of in een burgerwoning. Inpassing in de omgeving is vereist. Ook mogen omliggende landbouw- en natuurfuncties geen hinder ondervinden. Doorgroei van nevenactiviteit tot hoofdactiviteit is alleen mogelijk als de kleinschaligheid behouden blijft.
In het plangebied komen circa 45 niet-agrarische bedrijven voor. Niet-agrarische bedrijven zijn bedrijven die op grond van hun aard en/of productie niet tot de agrarische of recreatieve bedrijven behoren.
Veel niet-agrarische bedrijven in het plangebied zijn voor wat betreft hun werkzaamheden niet aan het buitengebied gebonden. Een andere groep bedrijven, zoals agrarische loonwerkbedrijven, tuincentra en hoveniersbedrijven kunnen worden aangemerkt als bedrijven die een relatie of enige relatie hebben met het buitengebied.
De omvang van de bedrijven verschilt eveneens sterk. Er komen bedrijven voor van slechts 100 m² maar ook bevinden zich enkele bedrijven in het plangebied met een oppervlak van meer dan 1.500 m².
Er zijn geen exacte gegevens bekend met betrekking tot het aantal mensen dat werkzaam is in de niet-agrarische bedrijven, gelegen in het plangebied. Gelet op het aantal bedrijven in het plangebied mag het sociaaleconomische belang van de bedrijven voor de gemeente evenwel beslist niet onderschat worden. Het belang zal in de komende jaren alleen maar groeien als gevolg van de omschakeling van veel agrariërs naar een niet-agrarische bedrijfstak.
De meeste bedrijven zijn dusdanig kleinschalig dat ze niet erg dominant zijn in het plangebied. Wel zijn er bedrijven met buitenopslag of -stalling die een stempel drukken op het landelijk karakter van het plangebied ofwel door het materiaal dat opgeslagen of gestald wordt, ofwel door de omvang van de opslag. Door de concentratie van enkele niet-agrarische bedrijven in combinatie met de kwetsbaarheid van het landschap ontstaat in sommige delen van het plangebied wel het gevaar van verrommeling/aantasting van het landschap. Aandacht dient er ook te zijn voor de relatie bedrijf/milieu. Een bedrijf kan overlast veroorzaken als gevolg van stof, stank, lawaai. De invloed van een bedrijf op het milieu wordt gereguleerd in de omgevingsvergunning activiteit milieu of meldingen voor het bedrijf. De gemeente verleent de vergunning en houdt regelmatig toezicht op de uitvoering van de vergunning. Onverkort kan zich een milieuprobleem voordoen. Soms rest geen andere oplossing dan de bron van de overlast te verplaatsen.
Figuur 11 'Spreiding bedrijven gemeente Echt-Susteren (bron: inventarisatie)'
Toegestane activiteiten
In de thans geldende regelingen zijn de niet-agrarische bedrijven specifiek aangeduid. Dat wil zeggen dat binnen de bedrijfsbestemming uitsluitend bedrijfsmatige activiteiten toegestaan zijn zoals aangegeven.
Behoud van leefbaarheid, voorkomen van verrommeling als gevolg van leegstaande gebouwen en behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing zijn voor de gemeente belangrijke aandachtspunten in het plangebied. De gemeente biedt om deze reden bestaande, legale bedrijven voldoende flexibiliteit om in te spelen op de ontwikkelingen.
Het beleid voor bedrijven richt zich op het normaal verder kunnen functioneren van de bestaande bedrijven. Dit houdt in dat er een beperkte uitbreidingsmogelijkheid is meegegeven.
Alle bedrijven zijn ten aanzien van de bedrijfsactiviteit specifiek bestemd. Bij recht kan omgeschakeld worden naar een andere bedrijfsvorm (maximaal milieucategorie 2). De gemeente maakt daarbij gebruik van de bedrijvenlijst van de VNG.
Omschakeling naar een bedrijf hoger dan milieucategorie 2 is mogelijk door middel van een afwijkingsbevoegdheid.
Voor specifieke bedrijfsactiviteiten zoals horeca, detailhandel en erotisch getinte bedrijven dient volgens de SVBP2008 een afzonderlijke bestemming te worden opgenomen. Overigens zijn de mogelijkheden ten aanzien van bedrijfswoningen, bestemmingsvlakken en bouwmogelijkheden gelijk met de bestemming 'Bedrijf'.
Functieverandering
Voor de mogelijkheden ten aanzien van functieverandering wordt verwezen naar paragraaf 4.4.2.
Maatvoering
Voor de maatvoering van bedrijfsgebouwen wordt uitgegaan van een goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van 10 m.
Uitbreidingsmogelijkheden
De gemeente wil verstening van buitengebied voorkomen, maar zet bestaande bedrijven niet op slot. Via een afwijkingsbevoegdheid is uitbreiding van 10% mogelijk voor bestaande bedrijven. Bedrijven met grotere uitbreidingsplannen kunnen deze plannen enkel nog realiseren via een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure, na positieve toetsing aan de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025 Ontwikkelen met kwaliteit', dat wil zeggen voor zover het omliggende landschap het toelaat en met toepassing van LKM.
Indien een bestemming 'Bedrijf' enkele jaren achtereen niet benut wordt, overweegt de gemeente actief de bestemming te wijzigen in een bij de omgeving passende bestemming, uitdrukkelijk in overleg met de eigenaar van het perceel.
Nieuwvesting
Nieuwvestiging van niet-gebiedsgebonden bedrijven in het buitengebied wordt in het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. De gemeente is van mening dat dergelijke bedrijven op een bedrijventerrein of in een kern thuishoren. Verzoeken om nieuwvestiging zijn alleen mogelijk via een afzonderlijke planprocedure na toetsing aan de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025 Ontwikkelen met kwaliteit'. Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt ten behoeve van het hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing (vrijkomende niet-agrarische bedrijfslocaties vallen hier ook onder). Als gevolg van de afname van het aantal landbouwbedrijven zal de behoefte om vrijkomende agrarische gebouwen her te gebruiken voor niet-agrarische bedrijvigheid in het plangebied, toenemen. Deels om een alternatieve bestemming te hebben voor de vrijkomende bebouwing en deels om op een andere wijze inkomsten te genereren.
De omschakeling is een proces dat mede door nationaal beleid wordt gestimuleerd. Zo richt het beleid uit de Nota Ruimte zich op het behouden van de vitaliteit en de draagkracht van het buitengebied, door onder meer mogelijkheden te bieden tot hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in vestigingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid. Soms kan ook nieuwbouw wenselijk zijn, teneinde middelen te genereren voor aanleg van recreatie en/of natuurgebieden.
Het kan uitsluitend bedrijven betreffen uit de categorieën 1 en 2 uit de bedrijvenlijst van de VNG.
In het buitengebied komen circa 490 burgerwoningen voor. De meeste woningen zijn gelegen langs de uitlopers van de kernen.
Figuur 12 'Spreiding woningen gemeente Echt-Susteren (bron: inventarisatie)'
De algemene beleidslijn is dat er geen nieuwe burgerwoningen aan het landelijk gebied worden toegevoegd. Niet functioneel aan het buitengebied gebonden woningen leveren nog wel eens conflicten op met de hoofdfuncties van het buitengebied (landbouw, natuur en recreatie). Zo komt het voor dat er conflicten ontstaan bij de uitbreiding van agrarische bedrijven (stankhinder), toenemende onrust in voor de natuur waardevolle gebieden en ontsiering van het landschap door slechte inpassing van gebouwen in het buitengebied. Mede daarom is het gemeentelijke beleid gericht op een stabilisatie van de woonfunctie. Een sterke verdichting/verrommeling van het landschap met woningen is ongewenst.
Een uitzondering op het voorgaande uitgangspunt wordt gemaakt voor die situaties waarbij sprake is van functieverandering van vrijkomende agrarische bedrijven en/of behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. In deze situaties is woningbouw incidenteel mogelijk. Overige initiatieven voor woningbouw zijn mogelijk, indien sprake is van een verbeterde stedenbouwkundige afronding van een kern of ter versterking van een bestaand lint- of bebouwingscluster. Te allen tijde is daarbij landschappelijke inpassing, voldoen aan het LKM en aansluiting op het gemeentelijk woningbouwprogramma noodzakelijk.
Maatvoering
De maatvoering van de burgerwoningen is zeer divers. De bebouwing varieert van kleinschalige arbeiderswoningen en landarbeiderswoningen tot forse villa's en grote boerderijen. De toename van de mobiliteit en de behoefte aan rust en ruimte maken vrijkomende (bedrijfs)woningen tot gewilde objecten. De mogelijkheid om te wonen in het vrije en ruime landelijke gebied verhoogt de attractiviteit van het gebied. Voor woningen wordt een maximale inhoudsmaat van 750 m³ opgenomen. Indien de bestaande inhoud meer is, mits legaal tot stand gekomen, dan is deze inhoudsmaat toegestaan.
Voor wat betreft de maatvoering voor bijgebouwen is een oppervlaktemaat van 70 m² mogelijk gemaakt.
Uitbreidingsmogelijkheden
Een mogelijkheid wordt geboden de woning te vergroten bij sloop van voormalig agrarische bedrijfsgebouwen. Wanneer alle voormalige agrarische bijgebouwen worden gesloopt (uitgezonderd de hoeveelheid bij recht toegestane bijgebouwen) worden verruimde mogelijkheden geboden voor de oprichting van bijgebouwen.
De inhoudsmaat van de bestaande woning mag groter zijn wanneer alle voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Deze extra inhoud mag worden opgeteld bij de rechten die in ieder geval al voor de inhoud van de woning gelden.
Hierbij geldt de volgende regeling:
Het gaat om een gestaffelde regeling: voor de eerste 500 m² aan gesloopte bedrijfsgebouwen mag de woning per gesloopte m² met 0,5 m³ worden uitgebreid. Voor het deel van 500 tot 750 m² mag per m² aan gesloopte bedrijfsgebouwen de woning per gesloopte m² met 0,35 m³ worden uitgebreid, daarboven mag per gesloopte m² nog eens 0,2 m³ worden toegevoegd. De extra inhoud mag worden opgeteld bij de rechten die op basis van het bestemmingsplan bij recht reeds voor uitbreiding van de woning gelden tot een maximum van 1.250 m³.
Eveneens is met sloop een grotere omvang van bijgebouwen mogelijk. Hiervoor geldt de volgende regeling:
In het kader van deze regeling geldt de beperking dat per bestemmingsvlak niet meer dan 400 m² aan bijgebouwen is toegestaan. Er worden dus verruimde mogelijkheden geboden voor bijgebouwen via sanering van een vrijkomend of vrijgekomen agrarisch bedrijfsgebouw. De overige bebouwing dient gesloopt te worden, zodat er maximaal 400 m² over blijft. Er dient zorg gedragen te worden voor een goede landschappelijke inpassing van de locatie.
Hobbyboeren
Een aantal bewoners van het buitengebied is gedeeltelijk agrarisch werkzaam gebleven, hetzij als pure hobby, hetzij als bron van neveninkomsten. Dit varieert van het houden van een paard of een pony tot het stallen van een kleine veestapel. In een aantal gevallen wordt op deze percelen nog kleinschalig vee gehouden. Desondanks hebben zij een woonbestemming gekregen, omdat zij niet meer als reëel agrarisch bedrijf te boek staan. Bij de woonbestemming is het hobbymatig houden van dieren toegestaan. Gebruik kan worden gemaakt van bestaande, legale bebouwing op het erf.
Beroep en bedrijf aan huis
De gemeente biedt onder voorwaarden ruimte voor aan huis gebonden beroepen/bedrijven (nieuwe economische dragers). Het betreft beroepen en bedrijfjes, zoals kleine niet-agrarische functies in de vorm van aan-huis-gebonden-beroepen als makelaarskantoren of functies in de sectoren recreatie en zorg.
Met deze mogelijkheid beoogt de gemeente de leefbaarheid te bevorderen in het plangebied. Het betreft activiteiten die door de bewoner met behoud van de woonfunctie en zonder afbreuk te doen aan de woonomgeving, kunnen worden uitgeoefend.
Voor zover de ruimte niet in de bestaande woning kan worden gevonden, kan voor deze activiteiten alleen vrijkomende agrarische bebouwing (VABs) worden benut of een bestaand bijgebouw bij een woning. Het hergebruik mag geen belemmering opleggen aan de hoofdfunctie van het omliggende gebied (agrarisch, natuur). Indien de activiteit een onevenredige toename van het verkeer en de parkeerdruk tot gevolg heeft, is sprake van afbreuk aan de hoofdfunctie van het perceel. De ondergeschiktheid van de activiteit komt tot uiting in de regels van het bestemmingsplan door een maximum oppervlak te regelen. Het plan zal tevens een definitie bevatten waarin de activiteiten die ruimtelijk aanvaardbaar zijn, staan omschreven.
Bed & Breakfast
De gemeente Echt-Susteren stelt een helder kader voor bed & breakfast voorzieningen. De gemeenteraad heeft daartoe de beleidsnotitie Bed & Breakfast op 20 mei 2008 vastgesteld. Het ruimtelijk beleid fungeert als kader voor bestemmingsplannen voor de hele gemeente. In de notitie zijn voorwaarden gegeven voor het toestaan van een bed & breakfast. De gemeente hanteert de volgende definitie voor bed & breakfast:
'Bed & Breakfast is een overnachtingsaccommodatie, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf en het serveren van een ontbijt. Een Bed & Breakfast accommodatie is gevestigd in een woning, wordt gerund door de eigenaren, tevens hoofdbewoner(s) van de betreffende woning en omvat maximaal vier slaapplaatsen, verdeeld over maximaal twee kamers. Onder een Bed & Breakfast-voorziening wordt niet verstaan het overnachten, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.'
Het beleid uit deze notitie is in het bestemmingsplan geïntegreerd.
Woningsplitsing
In het plangebied is sprake van inwoning en dubbele bewoning bij (voormalig agrarische) bedrijfswoningen. Er is een tendens dat een woning, al dan niet legaal, definitief wordt gesplitst in twee zelfstandige woonruimten. Indien dit in combinatie gebeurt met de beëindiging van het agrarische bedrijf, ontstaat vaak de situatie dat de woningen afgesplitst worden verkocht. Planologisch gezien is nog steeds sprake van één (agrarische) woning.
Woningen groter dan 1.000 m³ kunnen met een afwijkingsbevoegdheid worden gesplitst in twee zelfstandige woningen mits dit niet leidt tot belemmering van omliggende functies en mits sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu (geur en geluid). Tot slot moet het passen binnen de regionale woonvisie Midden-Limburg Oost.
Mantelzorg
Nederland vergrijst in snel tempo. Er is zelfs sprake van dubbele vergrijzing: er komen niet alleen meer ouderen, maar mensen worden in vergelijking met vroeger ook steeds ouder. Er zijn inwoners, met name in het buitengebied, die graag zelf voor hun ouders willen zorgen en die hiervoor ook de ruimte hebben. De ouders worden dan in een min of meer zelfstandige woonruimte gehuisvest. De kinderen kunnen dan mantelzorg verlenen. Van belang is duidelijkheid te scheppen wanneer en onder welke voorwaarden het gemeentebestuur medewerking kan verlenen aan uitbreiding van een woning of ver- of nieuwbouw van een bijgebouw voor mantelzorg en wat hiervoor het geschikte juridisch instrumentarium is. Om deze reden wordt in het bestemmingsplan een concrete regeling voor mantelzorg opgenomen. In de regeling zal via een afwijkingsregel mantelzorg in of in aansluiting aan de woning onder voorwaarden worden toegestaan. Ook een vrijstaande mantelzorgunit, te realiseren binnen een afstand van 10 m gerekend van de (bedrijfs)woning, is in de regeling mogelijk gemaakt.
Binnen de gemeente Echt-Susteren zijn diverse verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen aanwezig.
Figuur 13 'Spreiding recreatie, maatschappelijke en sportvoorzieningen gemeente Echt-Susteren (bron: inventarisatie)'
Verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen
Aanwezige recreatieve voorzieningen in het gebied zijn onder meer:
Tevens bevinden zich enkele locaties voor kleinschalig kamperen en recreatiewoningen binnen het plangebied.
In de landelijke markt doen zich een aantal ontwikkelingen voor die kansen bieden voor het verder ontwikkelen en vermarkten van het toeristisch-recreatieve product Echt-Susteren. Enkele van deze ontwikkelingen betreffen vergrijzing, afnemende gezinsgrootte, individualisering en de behoefte aan ruimte. Voor een aantal recreatiemilieus geldt dat de vraag sterk groeit als gevolg van de huidige ontwikkelingen in de markt. Voor Echt-Susteren kan buitenrecreatie een grote rol gaan spelen. Deze ontwikkeling speelt in op de trends authenticiteit en behoefte aan ruimte. De recreant kan buiten de ruimte ervaren en authenticiteit terugvinden in de dorpjes op het platteland.
Voor wat betreft de regelingen omtrent kleinschalig kamperen is er aangesloten bij de richtijn van de provincie. De duur van het kleinschalig kamperen en het aantal kampeermiddelen zijn onder andere afgeleid uit de provinciale richtlijn.
Ontwikkelingsmogelijkheden
Gelet op het belang van recreatie als economische drager van het plangebied, wenst de gemeente het aanbod aan kleinschalige en extensieve dag- en verblijfsrecreatie te versterken door het verruimen van de mogelijkheden voor pensions, B&B en recreatief verblijf bij agrariërs en bestaande burgerwoningen, het verbeteren van de routestructuren, het ruimer toelaten van horecauitingen en picknickplaatsen aan deze routes en het verruimen van de regels voor recreatieve nevenfuncties bij agrarische bedrijven en burgerwoningen. Deze nieuwe vormen van recreatie mogen geen belemmering opleveren voor de hoofdfunctie van het omliggende gebied (agrarisch, natuur).
Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuwe grootschalige, intensieve dagrecreatie, met name vanwege de landbouwkundige en de landschappelijke belangen in het plangebied. Als gevolg van de regels uit de richtlijn Veehouderij en Hinderwet kan een veehouderijbedrijf in zijn ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt door de aanwezigheid van een verblijfsrecreatieterrein. Kwaliteitsverbetering van de bestaande bedrijven wordt wel gestimuleerd. Om deze reden wordt in het bestemmingsplan onder voorwaarden (flexibiliteitsbepaling) medewerking verleend aan een kleinschalige uitbreidingsmogelijkheid ter verbetering van de kwaliteit.
Nieuwe grotere initiatieven, bijvoorbeeld in het geval van een herontwikkeling van de voormalige zandgroeves, dienen in dat geval kritisch te worden getoetst aan het beleid uit de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025. Ontwikkelen met kwaliteit' in combinatie met het LKM en goed worden onderzocht op alle ruimtelijke consequenties voor (de leefbaarheid in) de omgeving.
Het bestemmingsplan sluit permanente bewoning van recreatiewoningen uit in de regels.
Binnen het plangebied komen nog verschillende andere functies voor, zoals maatschappelijke voorzieningen en sportvoorzieningen, zie afbeelding paragraaf 4.7.
Maatschappelijke voorzieningen in Echt-Susteren zijn onder andere: een begraafplaats, een asielzoekerscentrum, een kapel en een klooster.
Naast deze maatschappelijke voorzieningen komen enkele sportvoorzieningen voor in het plangebied. Het betreft onder meer: sportvelden, een golfbaan, maneges en schutterijen.
Weg- en railverkeer
De Rijksweg A2 (Eindhoven-Maastricht) heeft in totaal drie ontsluitingspunten in de gemeente Echt-Susteren, te weten bij Sint Joost, Echt en Susteren. De weg vervult voornamelijk een nationale en bovenregionale functie. De N295 (Sittard-Maasbracht-Roermond-Venlo) in het westelijk deel van het plangebied en de Prinsenbaan (N274) in het oostelijk deel zijn de belangrijkste regionale ontsluitingswegen in de gemeente. De rest van het wegenstelsel (deels onverhard) bestaat uit landbouwontsluitingswegen, waarvan een aantal is afgesloten om sluikverkeer te weren en rustzones te creëren.
Door onder meer recreatieve en bedrijfsmatige ontwikkelingen staat de lokale infrastructuur onder druk. Bij uitbreiding of nieuwvestiging van dergelijke functies, zal rekening gehouden moeten worden met hinder en verkeersveiligheid. Dit zal in de flexibiliteitsbepalingen als voorwaarde worden opgenomen.
Door het plangebied loopt de spoorlijn Maastricht - Eindhoven, met stations in Echt en Susteren.
Aardgastransportleidingen
Door het plangebied lopen diverse aardgastransportleidingen. Het betreft hier zowel hoofdtransportleidingen, als regionale. Doorgaans wordt voor regionale gasleidingen een belemmerende strook aan weerszijde van de leiding aangehouden van 4 m, voor hoofdtransportleidingen geldt een norm van 5 m aan weerszijde.
Brandstofleiding
In het plangebied is een 10 inch leiding gelegen. Aangezien de leiding buitenwerking is gesteld hoeft er geen bebouwingsvrije afstand of toetsingsafstand te worden weergegeven. Volstaan is met het aangeven van de hartlijn op de verbeelding.
Hoogspanningsleidingen
In verband met het bedrijfsveilig transport van elektriciteit en de veiligheid van derden, zijn rond de hoogspanningsleidingen beschermingszones opgenomen. De volgende beschermingszones gelden voor de leidingen:
De beschermingszone is op de verbeelding en in de regels opgenomen door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. Binnen deze bestemming geldt een bouwverbod, met uitzondering van bouwwerken ten dienste van de betreffende leiding. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen en bebouwing toestaan, mits de belangen van de leiding zich hier niet tegen verzetten en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Daarnaast geldt op deze gronden een aanlegvergunningenstelsel.
Straalpaden
Een straalpad is een optisch vrij pad ten behoeve van de overdracht door de ether (o.a. van geluidsgolven). Binnen het straalpad mogen geen obstakels boven de aangegeven hoogte worden geplaatst omdat deze de verzending kunnen verstoren. Een nadere regeling voor straalpaden wordt niet noodzakelijk geacht aangezien er geen bouw- of gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan die de werking van de straalpaden kan verstoren.
Zendmasten
In het plangebied ligt een aantal zendmasten. Deze worden als zodanig bestemd. De gemeente voorziet binnen de plantermijn geen nieuwe aanvragen voor plaatsing van masten in het buitengebied. Er wordt daarom geen regeling opgenomen voor nieuwe zendmasten.
Windmolens
Provinciaal windenergiebeleid zet in op (gemeentegrensoverschrijdende) concentratie van clusters van windturbines. Momenteel wordt er een aanvulling op het POL gemaakt over windenergie. Het plaatsen van solitaire windmolens ter plaatse, is niet toegestaan. Windmolens zijn niet toegestaan in gebieden behorend tot het Kwaliteitsprofiel 'Waardevol regionaal landschap', met uitzondering van aansluitingen op bestaande windmolenparken in het buitenland.
In het bestemmingplan Buitengebied worden geen mogelijkheden voor het plaatsen van windmolens opgenomen. Windmolens worden mogelijk gemaakt door middel van een aparte procedure.
Stiltegebied
De provincie Limburg heeft in de Omgevingsverordening Limburg bijzondere gebieden aangewezen. Dit zijn milieubeschermingsgebieden. Stiltegebieden zijn ook in deze Omgevingsverordeningen opgenomen. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen voor gedragingen in deze gebieden. De stiltegebieden zijn opgenomen in het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voorziet in enkele inleidende regels. In deze paragraaf volgt een korte toelichting op deze regels.
Het opnemen van begripsomschrijvingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of de technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreffen ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen en luifels.
In het bestemmingsplan is een drietal agrarische bestemmingen opgenomen, te weten:
Het onderscheid in de afzonderlijke bestemmingen is gemaakt ten behoeve van het beschermen van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden. De begrenzingen zijn gebaseerd op de geldende bestemmingsplannen en het Provinciaal Omgevingsplan.
Alle agrarische gronden die onderdeel uitmaken van de 'Ecologische Hoofdstructuur' en de 'Provinciale Ontwikkelingszone Groen', hebben een bestemming 'Agrarisch met waarden Natuur- en landschapswaarden' gekregen.
De specifieke landbouwgebieden genoemd in het POL als 'Dynamisch landbouwgebied' en 'Stedelijke ontwikkelingszone', waaronder de landbouwontwikkelingsgebieden zijn overeenkomstig de geldende bestemmingsregeling voorzien van een bestemming 'Agrarisch'. De overige agrarische gronden zijn bestemd als Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'.
In het navolgende worden de overige regelingen voor de agrarische bestemmingen beschreven. Deze regelingen zijn voor de gebiedsbestemmingen nagenoeg gelijk.
Binnen de agrarische bestemming is de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Andere agrarische bedrijven zoals intensieve veehouderijen en paardenhouderijen zijn enkel toegestaan ter plaatse van desbetreffende aanduidingen.
Daarnaast zijn binnen de agrarische bestemmingen verscheidene nevenfuncties toegestaan. Ook deze zijn nader aangeduid. Deze nevenfuncties zijn ondergeschikt aan het desbetreffende agrarische bedrijf en kunnen niet als hoofdactiviteit op een agrarisch perceel worden uitgevoerd.
Per agrarisch bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Indien meerdere bedrijfswoningen zijn toegestaan, is het bouwvlak voorzien van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Indien het bouwvlak is voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is er geen bedrijfswoning toegestaan.
In de bouwregels van de agrarische bestemmingen is geregeld welke bouwwerken binnen het bouwvlak en welke bouwwerken binnen de gehele bestemming zijn toegestaan. De bouwwerken die binnen de gehele bestemming zijn toegestaan mogen ook buiten het bouwvlak gebouwd worden. Daarnaast zijn in een tabel de maatvoeringen van de desbetreffende bouwwerken opgenomen.
In bouwregels is tevens de bepaling opgenomen dat, indien de bestaande bebouwing afwijkt van de maatvoeringsvereisten, dan de bestaande bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig is, is toegestaan. Voorwaarde bij deze bepaling is dat de bebouwing op een legale wijze tot stand moet zijn gebracht. Deze bepaling is opgenomen omdat er in het plangebied in het verleden wellicht kleinschalige ontheffingen of vrijstellingen zijn verleend die afwijken van de gestelde regels in de onderhavige bouwregels. Om deze kleinschalige afwijkingen van de normen niet weg te bestemmen, is het begrip 'bestaand: opgenomen.
Indien de bestaande situatie wordt afgebroken of hersteld na een calamiteit, is het toegestaan om de bebouwing weer op exact dezelfde wijze te herbouwen. Het is dus mogelijk dat dit afwijkt van de bebouwingsbepalingen uit het bestemmingsplan. Echter, doordat de bestaande bebouwing is toegestaan, behoudt de eigenaar of vergunninghouder het recht om het op dezelfde wijze te herbouwen.
Uit het opgestelde PlanMER is gebleken dat de uitbreiding en bouw van veestallen mogelijk gevolgen kan hebben voor omliggende Natura 2000-gebieden. Daarom zijn hiervoor specifieke regels in de agrarische bestemming opgenomen:
De bouw van nieuwe veestallen is bij recht niet toegestaan, maar wel door middel van een afwijking bij omgevingsvergunning. In die afwijkingsprocedure worden de effecten op de omliggende Natura2000-gebieden beoordeeld. De afwijkingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast indien er geen sprake is van toename van ammoniakdepositie in omliggende Natura2000-gebieden, danwel wordt aangetoond dat het Natura2000-gebied niet gevoelig is voor verzuring waardoor er geen negatieve effecten zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000-gebied.
Of er sprake is van een toename wordt vergeleken met de vergunde emissie per bedrijf ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan (juni 2013). De op dit moment toegestane emissie per bedrijf is vastgelegd in Bijlage 11 Vergunde ammoniakemissie
veehouderijen, zodat daarover geen misverstand kan bestaan. Hierdoor ontstaan er geen problemen bij de plantoetsing over de vraag of er sprake is van toename van de emissie.
Strikt genomen zou op grond van de Natuurbeschermingswet de toetsing moeten plaatsvinden ten opzichte van de ammoniakemissie op basis van de feitelijk aanwezige veebezetting. Deze informatie is per bedrijf echter niet beschikbaar en tevens aan verandering onderhevig. Bovendien heeft elk bedrijf de mogelijkheid om zonder meer de veebezetting op te vullen tot de vergunde emissie. Daarom is voor de vergunde emissie als uitgangspunt van toetsing gekozen.
In praktische zin betekent het dat medewerking kan worden verleend aan de afwijkingsbevoegdheid, indien een initiatiefnemer kan aantonen dat hij voor de bouw van de stallen al beschikt over een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.
In de praktijk kan dit in één aanvraag voor een omgevingsvergunning worden afgehandeld. Bij een uitbreiding/verandering van een veehouderij is er altijd een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen en/of het onderdeel milieu nodig. In diezelfde procedure kan ook de omgevingsvergunning voor de afwijking worden verleend. Daarbij beoordeelt de gemeente of het bevoegd gezag voor de Natuurbeschermingswet (de provincie) van mening is of er sprake is van negatieve effecten in omliggende Natura2000-gebieden. Ligt er een Nbwet-vergunning, dan kan ook de afwijking worden verleend. Met de komst van de Wabo haken vergunningen in het kader van de Nbwet aan bij de omgevingsvergunning. De provincie verstrekt dan niet langer een Nbwet vergunning, maar een verklaring van geen bedenkingen (vvgb). Ofwel: in geval er samenloop is met een Wabo-activiteit, gaat de natuurbeschermingsvergunning op in de omgevingsvergunning. B&W zijn het bevoegde gezag en GS geven een verklaring van geen bedenkingen af.
Het lijkt wat omslachtig, omdat die Nbwet vergunning toch al nodig is en via de Wabo het aanhaken als is geregeld, maar met de kennis van nu, kan hiermee binnen het bestemmingsplan de garantie worden gegeven dat het bestemmingsplan geen negatieve effecten zal hebben op de omliggende Natura2000-gebieden en dus niet in strijd is met de Natuurbeschermingswet 1998.
In essentie betekent het dat de bouw van nieuwe stallen alleen langs drie lijnen mogelijk zal zijn:
Daarnaast is in de wijzigingsbevoegdheden voor vergroting van agrarische bedrijven een specifieke regeling opgenomen. Immers op grond van de jurisprudentie moet bij het vaststellen van een wijzigingsplan zeker gesteld zijn dat er geen sprake is van (negatieve) effecten in Natura 2000-gebieden.
In de praktijk betekent dit dat als de wijziging geen toename van de ammoniakemissie met zich meebrengt, de wijzigingsbevoegdheid toegepast kan worden. Voor de situaties dat er wel sprake is van toename van emissie, zal aangetoond moeten worden dat er (per saldo) geen sprake is van negatieve effecten in Natura 2000-gebieden. Natuurlijk moet ook aan de andere criteria bij de wijzigingsbevoegdheid worden voldaan.
Met deze juridische regeling is zeker gesteld dat het plan geen negatieve effecten zal hebben in omliggende Natura 2000-gebieden.
Door middel van flexibiliteitsbepalingen worden binnen de agrarische bestemmingen verscheidene ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze worden mogelijk gemaakt door middel van afwijkingen bij een omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden. Door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning kan onder meer het bouwvlak vergroot worden, teeltondersteunende voorzieningen gerealiseerd worden en schuilgelegenheden opgericht worden. Maar ook het realiseren van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', het realiseren van huisvestingsmogelijkheden voor seizoensarbeiders en mantelzorg kunnen worden gerealiseerd door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning.
In de wijzigingsbevoegdheden zijn ruimere mogelijkheden voor het vergroten van bouwvlakken opgenomen dan mogelijk is op basis van een afwijking bij een omgevingsvergunning.
Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn niet-agrarische bedrijfsactiviteiten toegestaan. Op alle percelen voorzien van de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 en 2 van de in de bijlage bij de regels opgenomen 'Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten'. Daarnaast is in de bestemmingsomschrijving een tabel opgenomen waarin per adres afwijkende bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Dit zijn bestaande bedrijfsactiviteiten die veeal niet passen binnen categorie 1 en 2 van de 'Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten'. Door middel van het opnemen van deze tabel is voor deze bedrijven maatwerk verricht.
Naast de bestemming 'Bedrijf' is de bestemming 'Bedrijf - Grondstoffenwinning' opgenomen. Voor de bedrijven zijn afzonderlijke aanduidingen opgenomen, afgestemd op de specifieke bedrijfsvoeringen. Bij het opstellen van deze bestemming is zoveel mogelijk uitgegaan van de geldende rechten.
Binnen de bestemming 'Bedrijf' is per bestemmingsvlak één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders aangegeven.
In de bestemming 'Bedrijf' zijn geen bouwvlakken opgenomen. Gebouwen mogen binnen het gehele bestemmingsvlak gerealiseerd worden. De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag echter niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan. De maatvoeringsbepalingen zijn opgenomen in een tabel in de bouwregels.
Door middel van flexibiliteitsbepalingen zijn er verscheidene ontwikkelingsmogelijkheden mogelijk gemaakt. Door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning is het mogelijk om de bestaande bebouwde oppervlakte uit te breiden en de goot- en bouwhoogte te verhogen met 10%.
Daarnaast kunnen door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning bedrijfsactiviteiten uit een hogere categorie dan categorie 1 en 2 van de Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt worden.
Tot slot is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bedrijfsbestemming te kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen'.
De opzet van de bestemmingen 'Cultuur en ontspanning', 'Detailhandel', 'Horeca' en 'Maatschappelijk' zijn nagenoeg gelijk. De bestemming 'Cultuur en ontspanning' is opgenomen voor de uitoefening van een erotisch getint horecabedrijf. De mogelijkheden binnen deze bestemmingen zijn afgeleid van de thans geldende rechten.
De bestemmingen 'Detailhandel', 'Horeca' en 'Maatschappelijk' zijn gedetailleerd. Per adres is nader weergegeven welke specifieke functie is toegestaan. De specifieke functies zijn opgenomen op basis van de feitelijke situatie en de thans geldende rechten.
Binnen de onderhavige bestemmingen is per bestemmingsvlak één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders aangegeven.
De bestemmingen zijn niet voorzien van een bouwvlak. Gebouwen mogen binnen het gehele bestemmingsvlak gerealiseerd worden. De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag echter niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan. De maatvoeringsbepalingen zijn opgenomen in een tabel in de bouwregels.
Door middel van flexibiliteitsbepalingen zijn er verscheidene ontwikkelingsmogelijkheden mogelijk gemaakt. Door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning is het mogelijk om de bestaande bebouwde oppervlakte uit te breiden en de goot- en bouwhoogte te verhogen met 10%.
Tot slot is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemmingen te kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen'.
De gronden ter plaatse van de bestemming 'Natuur' zijn bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de landschappelijke, aardkundige en natuurwaarden. Het doel van de bestemming is om de aanwezige kwaliteiten van het landschap te behouden. Deze waarden en kwaliteiten worden mede beschermd door de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
Een gedeelte van de bestemming wordt gebruikt voor houtproductie. Deze gebieden zijn voorzien van de aanduiding 'bos'.
Binnen de bestemming 'Natuur' is het bouwen van gebouwen niet toegestaan. Op deze regel zijn een aantal uitzonderingen gemaakt. In de regels is het mogelijk gemaakt dat ten behoeve van een jachthut, een kleine woning en de scoutinggebouwen gerealiseerd mogen worden. Deze bebouwing is aan specifieke regels gebonden. Door middel van aanduidingen zijn de exacte locaties van de toegestane gebouwen vastgelegd.
Door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning is het mogelijk om een beheerschuur, een uitkijktoren en gebouwen ten behoeve van recreatief medegebruik te realiseren.
In het bestemmingsplan Buitengebied Echt - Susteren is een tweetal recreatieve bestemmingen opgenomen, te weten 'Recreatie - Dagrecreatie' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. De opzet van de afzonderlijke bestemmingen is nagenoeg gelijk. In de bestemmingsomschrijving is een tabel opgenomen waar, per adres, de nadere bestemming van het perceel is opgenomen. Op deze wijze kan gedetailleerd weergegeven worden wat de mogelijkheden zijn op de desbetreffende percelen.
Ook in de bestemming 'Sport' zijn de percelen gedetailleerd bestemd. Per adres is weergegeven welke functie is toegestaan.
Binnen de de bestemmingen 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en 'Sport' zijn enkel bedrijfswoningen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' zijn geen bedrijfswoningen toegestaan.
Indien de bestemmingsvlakken zijn voorzien van een bouwvlak, dienen de gebouwen binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Indien de bestemmingsvlakken echter niet zijn voorzien van een bouwvlak, mogen de gebouwen binnen het gehele bestemmingsvlak gerealiseerd worden. De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag echter niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan. De maatvoeringsbepalingen zijn opgenomen in een tabel in de bouwregels.
Door middel van flexibiliteitsbepalingen zijn er verscheidene ontwikkelingsmogelijkheden mogelijk gemaakt. Door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning is het mogelijk om de bestaande bebouwde oppervlakte uit te breiden en de goot- en bouwhoogte te verhogen met 10%.
Binnen de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' kan, door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning, buitenopslag mogelijk gemaakt worden.
In het bestemmingsplan Buitengebied Echt - Susteren zijn voor de wegen en de spoorweg afzonderlijke bestemmingen opgenomen, te weten 'Verkeer' en 'Verkeer - Railverkeer'. De hoofdwatergangen in het bestemmingsplan zijn voorzien van de bestemming 'Water'. Onverharde/half verharde wegen zijn in de agrarische bestemmingen geregeld.
Enkel binnen de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' is het bouwen van gebouwen toegestaan. Binnen de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' mogen alleen seinhuisjes, transformatorstations, onderstations, schakelstations en relaishuisjes worden gebouwd. De bebouwde oppervlakte van deze gebouwen mag niet meer bedragen dan 150 m2.
De burgerwoningen in het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Wonen'. Het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 1, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.
Bij sommige woningen in het plangebied worden er nevenactiviteiten uitgevoerd. Deze nevenactiviteiten zijn nader aangeduid door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit'. In de regels is een tabel opgenomen waarin de neveanctiviteiten per adres nader zijn beschreven.
Het woonwagencentrum binnen het plangebied is bestemd met de bestemming 'Wonen -'. Het aantal standplaatsen binnen het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.
Indien de bestemmingsvlakken van de bestemming 'Wonen' zijn voorzien van een bouwvlak, dienen de woningen binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Indien de bestemmingsvlakken echter niet zijn voorzien van een bouwvlak, mogen de woningen binnen het gehele bestemmingsvlak gerealiseerd worden. De maatvoeringsbepalingen zijn opgenomen in een tabel in de bouwregels.
In de bestemming 'Wonen - Woonwagencentrum' zijn geen bouwvlakken opgenomen. De woonwagens mogen binnen de gehele bestemming gerealiseerd worden. De maatvoeringsbepalingen zijn opgenomen in een tabel in de bouwregels.
In de bestemming 'Wonen' zijn verscheidene ontwikkelingsmogelijkheden opgenomen. Zo is het mogelijk om de inhoud van woningen te vergroten en de toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken uit te breiden. Voorwaarden bij deze beide regelingen is veelal dat de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt kunnen worden. Afhankelijk van de te slopen oppervlakte agrarische bedrijfsgebouwen, kan de inhoud van woningen of de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken worden vergroot.
Daarnaast kan door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning een voormalige boerderij worden gesplitst. Ook zijn er mogelijkheden opgenomen om aan huis verbonden beroep en bedrijf en bed and breakfast uit te oefenen.
De leidingen in het plangebied zijn voorzien van een dubbelbestemmingen. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:
Deze dubbelbestemmingen beogen de leidingen te beschermen. Ten behoeve van de bescherming van de leiding is er tevens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen.
Binnen deze bestemmingen mag enkel worden gebouwd ten dienste van de bestemmingen. Door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning kunnen bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de andere bestemmingen. Voorafgaande aan de verlening van deze omgevingsvergunning dient advies gevraagd te worden aan de leidingbeheerder.
De gemeente heeft op 24 februari 2011 voor het gehele grondgebied een archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Op basis van deze kaart zijn de archeologische bestemmingen opgesteld. Dit heeft geresulteerd in de volgende archeologische bestemmingen:
De archeologische waarden worden beschermd door beperkingen te stellen aan bouwmogelijkheden op basis van de onderliggende bestemmingen. Hoe hoger de te verwachten archeologische waarden, hoe groter de beperkingen. Daarnaast is er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen.
De cultuurhistorische waardevolle ensembles zijn in het plangebied beschermt door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol ensemble'. Binnen deze dubbelbestemming is uitsluitend de bestaande bebouwing toegestaan. Door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning zijn bouwwerken uit de onderliggende bestemmingen toegestaan, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ensembles van cultuurhistorisch waardevolle landschappen, erfgoed en bouwwerken.
Ten behoeve van het beschermen van de waterkering is een dubbelbestemming 'Waterstaat' opgenomen. Ten behoeve van de bescherming van de leiding is er tevens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen in de dubbelbestemming.
Binnen deze bestemmingen mag enkel worden gebouwd ten dienste van de bestemmingen. Door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning kunnen bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de andere bestemmingen. Voorafgaande aan de verlening van deze omgevingsvergunning dient advies gevraagd te worden aan de waterbeheerder.
In het hoofdstuk 'Algemene regels' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening zoals de anti-dubbeltelbepaling.
Daarnaast is het artikel 'Algemene aanduidingsregels' opgenomen. In dit artikel zijn de gebiedsaanduidingen opgenomen die gelden voor grote gedeelten van het plangebied en daarmee ook meerdere enkelbestemmingen omvatten.
Ook zijn de 'Algemene afwijkingsregels' en de 'Algemene wijzigingsregels' opgenomen. Deze beogen flexibiliteit aan te brengen in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt met behulp van wijzigingsregels een aantal ontwikkelingen uit de 'Structuurvisie Echt-Susteren 2025 Ontwikkelen met kwaliteit' (de voorspelbare en bekende toekomst) mogelijk. Gekozen is voor het instrument van de wijzigingsregels. Enerzijds omdat het ontwikkelingen betreft die te ingrijpend worden geacht om, door middel van een betrekkelijk eenvoudige afwijkingsprocedure, mogelijk te maken, anderzijds omdat een planherziening een te zware en lange procedure vergt voor deze ontwikkelingen, die op voorhand binnen de gestelde wijzigingsvoorwaarden afweegbaar zijn. In de wijzigingsregels is een koppeling gelegd met de 'Functionele Zonering Buitengebied'. Deze kaart bevat indicatieve aanduidingen, maar ook concrete grenzen van deelgebieden.
Om voor een wijziging van het bestemmingsplan in aanmerking te komen, dient te worden voldaan aan voorwaarden. De voorwaarden zijn per afzonderlijke activiteit aangegeven.
Vervolgens is het artikel Overige regels opgenomen. In dit artikel is de onderlinge verhouding tussen enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen vastgelegd. Ook is de verhouding tussen de afzonderlijke dubbelbestemmingen openomen.
Tot slot is in de 'Overige regels' de 'Kwaliteitsregels' opgenomen. Het bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk. Deze ontwikkelingen dienen gecombineerd te worden met een kwaliteitsverbetering. Om deze kwaliteitsverbeteringen te kunnen bereiken, worden twee instrumenten ingezet:
Deze instrumenten worden gekoppeld aan de ontwikkelingen in het plangebied door in de afzonderlijke nadere eisen regelingen, afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden te verwijzen naar het artikel 'Kwaliteitsregels'.
Aanlegvergunningenstelsel
Voor de daarvoor in aanmerking komende bestemmingen is, afhankelijk van de te beschermen belangen, aangegeven voor welke werken en/of werkzaamheden een omgevingsvergunning is vereist. Door de eis van een omgevingsvergunning kan mogelijke aantasting van waardevolle gebiedskenmerken, door het uitvoeren van die werken en werkzaamheden, worden voorkomen. Bij het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning dient een afweging plaats te vinden tussen de (agrarische) belangen welke gediend zijn bij het uitvoeren van de vergunningplichtige activiteiten enerzijds en de effecten daarvan op natuur, landschap en cultuurhistorie anderzijds; de waarden daarvan mogen niet onevenredig worden aangetast.
In de toekenning van het stelsel van de omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden aan de onderscheiden bestemmingen, spelen de volgende belangen een rol:
Er is niet altijd een omgevingsvergunning nodig. De regels bevatten een uitzondering voor een aantal situaties waarin het zonder meer is toegestaan de hierna genoemde werken en/of werkzaamheden uit te voeren. Het gaat om de volgende situaties:
Een plicht tot aanvraag van een omgevingsvergunning ter bescherming van waardevolle gebiedskenmerken geldt in ieder geval voor gronden met de bestemmingen:
en tevens voor gronden met dubbelbestemming voor archeologie, leidingen en waterkering.
In de regeling worden werken en werkzaamheden onderscheiden voor bodem/water, beplanting/grondgebruik en infrastructuur/voorzieningen.
Het plan kent tot slot een hoofdstuk met overgangs- en slotregels.
De overgangsregels regelen het overgangsrecht voor de bebouwing en het gebruik van de bebouwing in het plangebied. Uit oogpunt van behoorlijk bestuur dienen bestaande bebouwing en bestaand gebruik, welke afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen regels, te kunnen worden voortgezet (overgangsregels). De overgangsregels zijn verplicht gesteld op basis van het Besluit ruimtelijke ordening.
De slotbepaling geeft aan onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald. Overigens wordt voor beide regelingen verwezen naar de betreffende regels.
Vanaf vrijdag 31 augustus 2012 heeft het voorontwerp-bestemmingsplan voor eenieder ter inzage gelegen. Tevens is in het kader van het bestuurlijk overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening het bestemmingsplan toegezonden aan een aantal instanties, waaronder de provincie Limburg en het waterschap. Voor de reacties en beantwoording wordt verwezen naar de Nota inspraak en overleg.
Het ontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied heeft vanaf 22 februari 2013 t/m 4 april 2013 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen op het gemeentehuis en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Bekendmaking hiervan heeft plaatsgevonden in de Staatscourant, in 't Waekblaad, op www.echt-susteren.nl en via RO-online. Tijdens deze termijn kon een ieder schriftelijk of mondeling een zienswijze indienen.
Gedurende de periode dat het bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen zijn 69 zienswijzen op het ontwerp ingekomen. Vijf zienswijzen zijn buiten de termijn ontvangen. Eén van deze vijf zienswijzen moet als een aanvulling worden beschouwd op een al eerder, binnen de termijn ingediende zienswijze. De overige 64 zienswijzen zijn binnen de termijn bij de gemeente ingediend en daarom ontvankelijk. Deze 64 zienswijzen zijn in deze nota samengevat, beoordeeld en van een gemeentelijke reactie voorzien. Daarnaast zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Voor de reacties, beantwoording en ambtshalve wijzigingen wordt verwezen naar de Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het bestemmingsplan Buitengebied Echt-Susteren is grotendeels een consoliderend bestemmingsplan. In het plan zijn geen ontwikkelingen voorzien waarvan de economische uitvoerbaarheid ter discussie staat.