direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied Sint Anthonis 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1702.8BPBuiteng2016-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding reparatieplan

Op 17 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Sint Anthonis het bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013' vastgesteld. Op 23 juli 2013 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een reactieve aanwijzing als bedoeld in artikel 3.8, lid 6 Wro gegeven omtrent een aantal onderdelen van het vastgestelde bestemmingsplan. Een deel hiervan is ingetrokken tijdens de zitting ter behandeling van het beroepschrift van de gemeenteraad tegen de reactieve aanwijzing. Het beroepschrift tegen de overige onderdelen van de reactieve aanwijzing is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) ongegrond verklaard

Tegen het vastgestelde bestemmingsplan zijn 33 beroepschriften ingediend. Op 4 februari 2015 heeft de AbRS uitspraak gedaan naar aanleiding van die beroepschriften. 14 Van de 33 beroepschriften zijn gegrond verklaard en 18 beroepschriften zijn ongegrond verklaard. Één beroepschrift is niet ontvankelijk verklaard. De AbRS heeft de gemeenteraad van Sint Anthonis opgedragen om binnen 52 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen voor de vernietigde planonderdelen, een en ander met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

De gemeente Sint Anthonis wil de vernietigde onderdelen herstellen met inachtneming van de reactieve aanwijzing van de provincie en de uitspraak van de AbRS. Tevens wil de gemeente de (consequenties van de) Verordening ruimte 2014 (Vr 2014) en een aantal ambtshalve correcties verwerken in het bestemmingsplan

Ter voldoening aan de uitspraak van de AbRS is in deze toelichting aangegeven op welke onderdelen de vernietiging en het onderhavige bestemmingsplan betrekking heeft en is tevens een onderbouwing opgenomen voor de inhoudelijke aanpassingen.

1.2 Te herstellen en/of te corrigeren planonderdelen

In deze paragraaf worden de aan te passen planonderdelen weergegeven met daarbij een korte beschrijving van de reden tot aanpassing.

A. Reactieve aanwijzing van de provincie Noord-Brabant.

Als gevolg van de reactieve aanwijziging van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant van 23 juli 2013 maken de volgende planonderdelen geen deel meer uit van het bestemmingsplan:

  • a. Artikel 3, lid 3.4.5 en artikel 9, lid 9.4.5 (afwijkingsbevoegdheden voor het bouwen van koelkelders voor kadaveropslag buiten het bouwvlak). De bepalingen in deze artikelen, inzake koelkelders voor kadaveropslag, maken het mogelijk om via een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, een dergelijke koelkelder te realiseren buiten het bestemmingsvlak van het (agrarisch) bedrijf. Dit is in strijd met de regels van de Verordening Ruimte 2014.
  • b. Een deel van de algemene wijzigingsregels in artikel 41, lid 41.7 onder g. (wijzigingsbevoegdheid voor uitbreiding van een bestemmingsvlak ten behoeve van het realiseren van zonnecollectoren en –panelen). De bepaling dat de gronden binnen het bestemmingsvlak met de aanduidingen 'tuin' en 'specifieke vorm van agrarisch- erfverharding' niet meetellen bij het bepalen van de oppervlakte van een bestemmingsvlak is in strijd met het provinciaal beleid. In het bestemmingsplan zijn de strikte bouwblokken van het vigerende plan aangepast aan het huidige beleid met behulp van aanduidingen als 'erfverharding' en 'tuin', waarmee de feitelijke situatie van een bedrijf, voor zover legaal, overeenkomt met het overeenkomstige bestemmingsvlak in het voorliggende bestemmingsplan. GS hebben ingestemd met deze systematiek ter vastlegging van de bestaande rechten. Door bij het bepalen van de maximale oppervlakte van een bestemmingsvlak bepaalde delen van het bestemmingsvlak niet mee te nemen, ontstaat de mogelijkheid bouwvlakken verder te vergroten, mogelijk in strijd met de Vr, en in afwijking van de door de gemeente gehanteerde systematiek.

Als gevolg van de reactieve aanwijzing zijn de artikelen 3, lid 3.4, sub 3.4.5, 9, lid 9.4, sub 9.4.5, alsmede de zinsnede 'exclusief de gronden binnen het bestemmingsvlak met de aanduidingen 'tuin' en 'specifieke vorm van agrarisch - erfverharding'' in artikel 41, lid 41.7 onder g, niet in werking getreden.

B. Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State naar aanleiding van de ingediende beroepschriften tegen het vastgestelde bestemmingsplan.

Naar aanleiding van de gegrondverklaring door de AbRS van een deel van de beroepschriften zijn de volgende onderdelen van het bestemmingsplan vernietigd:

  • a. Specifiek aangegeven bouwvlakken met agrarische bestemmingen:
    • 1. Peelkant 9 te Wanroij.
      De bestemming Agrarisch ter plekke van deze recreatiewoning is vernietigd omdat geen adequate regeling is opgenomen voor een binnen het bouwvlak gelegen recreatiewoning. De gemeente had moeten onderzoeken of voor de boerderij een bouwvlak opgenomen kan worden en of voor het bestaande gebruik als recreatiewoning persoonsgebonden overgangsrecht of een uitsterfregeling kan worden opgenomen.
    • 2. Mullemsedijk 26.
      Dit bestemmingsvlak is vernietigd omdat ten onrechte een op 23 mei 2013 vergunde vleeskalverenstal niet op de verbeelding is opgenomen met de specifieke functieaanduiding 'intensieve veehouderij'.
    • 3. Watermolenstraat 16.
      Dit bestemmingsvlak met de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' is vernietigd omdat hiervoor de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' opgenomen had moeten worden.
    • 4. Den Hoek 3.
      Dit bestemmingsvlak is vernietigd omdat ten onrechte een op 10 juli 2014 vergunde vleeskalverenstal niet op de verbeelding is opgenomen met de specifieke functieaanduiding 'intensieve veehouderij'.
    • 5. Broekkant 2.
      Dit bestemmingsvlak is vernietigd omdat tijdens de zitting bij de AbRS door de raad is aangegeven dat aan de hand van de bij de voorbereiding van het vorige bestemmingsplan (in 2000) aangeleverde gegevens nader onderzocht had moeten worden of in dat plan terecht de bestemming 'Agrarische bedrijfsdoeleinden, grondgebonden' is toegekend. Nu dit niet is gebeurd is dit planonderdeel niet met de juiste zorgvuldigheid voorbereid.
    • 6. Klef 1a.
      Dit bestemmingsvlak met de bestemming 'Agrarisch - Niet Grondgebonden' is vernietigd omdat hiervoor de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' opgenomen had moeten worden. Bovendien is de ter plaatse aanwezige erfverharding niet op correcte wijze aangeduid.
    • 7. Klef 6.
      De aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - erfverharding' binnen dit bestemmingsvlak is vernietigd omdat ten onrechte twee bestaande silo's binnen die aanduiding zijn gebracht.
    • 8. Vlagberg 35a.
      Dit bestemmingsvlak is vernietigd omdat ten onrechte de oostelijk gelegen vleeskalverenstal niet op de verbeelding is opgenomen met de specifieke functieaanduiding 'intensieve veehouderij'.
    • 9. Mullemsedijk 10.
      Dit bestemmingsvlak is vernietigd omdat op het perceel een bestaande en op 27 oktober 2011 vergunde schoonheidssalon ten onrechte niet als zodanig is bestemd.
    • 10. Mullemsedijk 15.
      De bestemming 'Agrarisch' rondom het bestemmingsvlak met de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' is vernietigd omdat hier een aantal voorzieningen is gepland voor een nieuw te bouwen stal, welke binnen het bestemmingsvlak opgenomen hadden moeten worden. Het betreft erfverharding, luchtinlaten voor de nieuwe stal en waterinfiltratievoorzieningen.
    • 11. Boekelsebaan 12.
      Dit bestemmingsvlak met de bestemming 'Agrarisch - Niet Grondgebonden' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 7' is vernietigd omdat hiervoor de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' opgenomen had moeten worden.
    • 12. Sambeeksedijk 14.
      De aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - erfverharding' binnen dit bestemmingsvlak is vernietigd omdat ten onrechte een bestaande sleufsilo binnen die aanduiding zijn gebracht. Verder is de bestemming 'Agrarisch' vernietigd op gronden direct ten zuiden van het bestemmingsvlak omdat de hier gelegen kuilvoerplaten en sleufsilo ten onrechte niet zijn opgenomen binnen het bestemmingsvlak.
    • 13. Broek 1a.
      Dit bestemmingsvlak is vernietigd omdat dit ten onrechte middels de figuur 'relatie' is gekoppeld aan de bestemmingsvlakken Broek 1b en Oosteind 4.
    • 14. Broek 1b.
      Dit bestemmingsvlak is vernietigd omdat dit ten onrechte middels de figuur 'relatie' is gekoppeld aan de bestemmingsvlakken Broek 1a en Oosteind 4.
    • 15. Oosteind 4.
      Dit bestemmingsvlak is vernietigd omdat dit ten onrechte middels de figuur 'relatie' is gekoppeld aan de bestemmingsvlakken Broek 1a en Broek 1b.
    • 16. Deurneseweg 1c.
      De bestemming 'Agrarisch' is vernietigd voor de gronden waarop een ontsluitingsweg kan worden gerealiseerd volgens een op 27 augustus 2002 verleende vrijstelling volgens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
  • b. Alle plandelen met de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden' en de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' of de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – 6' (grondgebonden melkrundveehouderij). Deze planonderdelen zijn vernietigd omdat niet inzichtelijk is gemaakt of een passende beoordeling als bedoeld in artikel 19j, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 had moeten worden gemaakt en daardoor evenmin inzichtelijk is gemaakt of op grond van artikel 7.2a, eerste lid van de Wet mileubeheer, een plan-MER had moeten worden gemaakt.
  • c. Alle plandelen met de bestemming 'Agrarisch – Intensieve veehouderij' met uitzondering van de bouwvlakken die zijn gelegen binnen de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. Deze planonderdelen zijn om dezelfde reden vernietigd als hiervoor aangegeven onder b.
  • d. Alle plandelen met de aanduiding 'Agrarisch – Niet grondgebonden' en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – 7' (niet-grondgebonden melkrundveehouderij). Deze planonderdelen zijn om dezelfde reden vernietigd als hiervoor aangegeven onder b.
  • e. De artikelen:
    • 1. 3, lid 3.5, onder 3.5.1, sub e en 9, lid 9.5 onder 9.5.1, sub e van de regels. Deze bepalingen zijn vernietigd omdat daarin het gebruik van gronden voor en/of als bergings-/infiltratievoorzieningen voor hemelwater, als strijdig gebruik is aangemerkt, terwijl de raad dit uitdrukkelijk wel mogelijk wil maken;
    • 2. 3, lid 3.6, onder 3.6.4 en 9, lid 9.6 onder 9.6.4 van de regels. Deze bepalingen zijn vernietigd omdat aan de bevoegdheid om af te wijken van het plan ten behoeve van de realisering voor opslag van ruwvoer, niet als voorwaarde is gekoppeld dat een positief advies van het waterschap is vereist voordat deze vergunning kan worden verleend.

Ad b, c en d:

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013' is een conserverend plan voor veehouderijen: het bestemmingsplan bevat geen mogelijkheden voor vergroting van het bouwvlak, voor omschakeling naar veehouderij of voor nieuwvestiging. Wel is het mogelijk om nog niet benutte ruimte binnen het bouwvlak van veehouderijen te gebruiken.

Naar aanleiding van een aantal ingediende beroepschriften heeft de AbRS overwogen dat onvoldoende is aangetoond dat er geen negatieve effecten voor Europees beschermde natuurgebieden kunnen optreden en dat het dan ook niet zeker is dat er geen sprake is van een planMER-plicht. Om die reden heeft de AbRS de onder b, c en d genoemde planonderdelen vernietigd. De uitspraak van de AbRS heeft de volgende consequenties:

  • vernietiging van de algemene bestemmingen voor grondgebonden veehouderij, intensieve veehouderij en niet-grondgebonden melkrundvee;
  • er geldt een voorlopige voorziening op grond waarvan binnen de vernietigde bestemmingsplanonderdelen voor intensieve veehouderijen en niet - grondgebonden neventakken geen nieuwe stal kan worden gebouwd/uitgebreid totdat het nieuwe bestemmingsplan in werking is getreden;
  • binnen 1 jaar dient een nieuw plan te worden vastgesteld voor de vernietigde plandelen, met inachtneming van de uitspraak. Dat betekent dus dat inzichtelijk moet worden gemaakt of een Passende Beoordeling en/of planMER gemaakt moet worden.

C. Inwerkingtreding Verordening ruimte 2014.

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergaderingen van 7 februari 2014 en 14 maart 2014 de Vr 2014 vastgesteld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten in hun vergadering van 18 maart 2014 besloten de Verordening ruimte 2014 op onderdelen te wijzigen. De Vr 2014 bevat kaarten en regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van bestemmingsplannen en andere planologische maatregelen en stelt daarmee eisen aan door de gemeenten in Noord-Brabant op te stellen bestemmingsplannen en andere planologische maatregelen.
Na vaststelling van de Verordening zoals hiervoor aangegeven is nog een aantal kaartaanpassingen vastgesteld en zijn er enkele veegrondes geweest waarin de regels op onderdelen zijn aangepast. Op 10 juli 2015 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Vr 2014 opnieuw vastgesteld. In deze verordening zijn alle vastgestelde wijzigingen van het afgelopen jaar van regels en kaarten verwerkt. De gemeente wil middels het onderhavige bestemmingsplan de consequenties van de Vr 2014 implementeren in het bestemmingsplan buitengebied.

In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de van toepassing zijnde regels in de Vr 2014, de consequenties daarvan voor het bestemmingsplan en de wijze waarop deze worden geïmplementeerd in dit bestemmingsplan.

D. Ambtshalve aanpassingen.

Na vaststelling van het bestemmingsplan in 2013 is gebleken dat een aantal onderdelen niet correct is opgenomen. Dit betreft een aanpassing op onderdelen van de regels, alsmede een aanpassing van de verbeelding voor een aantal locaties waar de bestemming moet worden gewijzigd, voornamelijk door toevoeging of verwijdering van een functieaanduiding. Daarnaast is een gasleiding voor een deel niet goed op de verbeelding terecht gekomen. Een overzicht van de ambtshalve aanpassingen is weergegeven in paragraaf 3.2.4.

1.3 Leeswijzer

De toelichting van deze partiële herziening is als volgt opgebouwd:

In dit hoofdstuk is een beschrijving gegeven van de vernietigde onderdelen van het vigerende bestemmingsplan waarvoor in de onderhavige partiële herziening een nieuwe regeling wordt opgenomen. Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het gebiedsprofiel en het planprofiel. Hoofdstuk 3 heeft betrekking op het beleidskader. Hoofdstuk 4 gaat in op de milieuaspecten. In hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan de orde en in hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. In hoofdstuk 7 wordt de procedure nader toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Voor een beschrijving van de historie en ruimtelijke structuur van het plangebied en de daarin voorkomende functies wordt verwezen naar de toelichting van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013'.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gebiedsprofiel

Voor het gebiedsprofiel wordt verwezen naar de toelichting van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013'.

3.2 Planprofiel

3.2.1 Algemeen

In de onderstaande subparagrafen worden de te herziene onderdelen beschreven. Daarbij gelden de volgende hoofduitgangspunten:

  • 1. In het bestemmingsplan worden de volgende elementen meegenomen:
    • a. Reparatie van de door de AbRS vernietigde planonderdelen met inachtneming van de overwegingen van de Afdeling die hebben geleid tot de vernietiging;
    • b. Ambtshalve correcties (aanpassingen die noodzakelijk zijn gebleken in verband met het gebruik van het bestemmingsplan in de praktijk en in verband met geconstateerde feitelijke onjuistheden);
    • c. Vertaling van de consequenties van inwerkingtreding van de Vr 2014 inclusief de wijzigingen daarvan;
    • d. Eventueel noodzakelijke aanpassingen als gevolg van de m.e.r.- procedure en/of als gevolg van de wijziging van de geurverordening;
  • 2. De systematiek van het in 2013 vastgestelde bestemmingsplan blijft zoveel mogelijk behouden. Dit betekent ook dat het consoliderende karakter van dat bestemmingsplan behouden blijft. Ook blijven de in het geldende bestemmingsplan opgenomen bestemmingen gehandhaafd. Wel worden begripsbepalingen aangepast aan de begripsbepalingen in de Vr 2014 en worden extra voorwaarden opgenomen voor het bouwen/uitbreiden van stallen voor veehouderijen binnen de bestaande bouwvlakken;
  • 3. Bestaande rechten uit het voorheen geldende bestemmingsplan (2000) zijn zoveel mogelijk overgenomen in het bestemmingsplan 2013, met uitzondering van intensieve neventakken binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Grondgebonden' of 'Agrarisch - Niet grondgebonden'. Deze blijven strak begrensd (dus ook in het onderhavige bestemmingsplan géén uitbreidingsmogelijkheden). Dit uitgangspunt blijft overeind, tenzij aanpassingen nodig zijn als aangegeven onder 1.d.
  • 4. Binnen de bestemmingen die intensieve veehouderij toestaan wordt geen onderscheid gemaakt in de soort intensieve veehouderij, behoudens de nertsenhouderij, waarvoor in het geldende bestemmingsplan ook reeds een specifieke functieaanduiding is opgenomen;
  • 5. De gebiedsaanduidingen vanuit de Vr 2012 die zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan en die in de Vr 2014 een nieuwe naam hebben gekregen worden vervangen door die nieuwe gebiedsaanduidingen conform de Vr 2014;
  • 6. Bestaande situaties met bedrijfsgebonden mestbewerking worden geïnventariseerd en hiervoor wordt in het bestemmingsplan een specifieke functieaanduiding opgenomen. Voor alle nieuwe vormen van mestbewerking wordt de regel uit de Vr 2014 gevolgd dat alleen locatiegebonden mestbewerking is toegestaan, behoudens binnen enkele gebiedsaanduidingen.
3.2.2 Door de AbRS vernietigde planonderdelen

In paragraaf 1.2 onder B. is aangegeven welke onderdelen van het bestemmingsplan zijn vernietigd door de AbRS. Daarbij is de raad tevens opgedragen om binnen 52 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan voor de vernietigde onderdelen. In het onderhavige bestemmingsplan worden de aanpassingen doorgevoerd zoals aangegeven in de overwegingen van de AbRS die hebben geleid tot de vernietiging. Een aantal onderdelen is vernietigd op basis van de overweging dat onvoldoende onderzoek heeft plaatsgehad. Dit betreft de volgende onderdelen:

  • a. Peelkant 9 te Wanroij.
    Ten behoeve van een positieve bestemmingslegging van de bestaande woning heeft nader geur- en fijnstofonderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek d.d. 7 maart 2016 is uitgevoerd door de ODBN (kenmerk Z/007929).
    Het doel van het onderzoek is om te beoordelen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning. Daarnaast is onderzocht of bedrijven in de omgeving worden belemmerd. Hierbij is onderzoek gedaan naar de voorgrondbelasting, vaste afstanden en de achtergrondbelasting.
    Uit het fijnstofonderzoek volgt dat dit aspect geen belemmering vormt voor het bestemmen van de woning op deze locatie. Het aspect geur vormt wel een belemmering voor het bestemmen van de woning als burgerwoning in een nieuw bouwvlak. Om die reden is de woning opgenomen in het naastgelegen agrarische bestemmingsvlak (Peelkant 7) en middels een aparte functieaanduiding aangeduid als recreatiewoning. Voor deze recreatiewoning geldt een maximale verblijfsduur van 100 dagen.
  • b. Broekkant 2.
    In paragraaf 1.2 is reeds aangegeven dat tijdens de zitting bij de AbRS door de raad is aangegeven dat aan de hand van de bij de voorbereiding van het vorige bestemmingsplan (in 2000) aangeleverde gegevens nader onderzocht had moeten worden of in dat plan terecht de bestemming 'Agrarische bedrijfsdoeleinden, grondgebonden' is toegekend.

    Dit onderzoek heeft inmiddels plaatsgevonden. In het inventarisatieformulier dat de ondernemer heeft ingestuurd in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Buitengebied 2000, heeft de ondernemer aangegeven dat zijn bedrijf bestaat uit 400 vleesvarkens, 7,1 ha. akkerland, 39 stuks jongvee, jonger dan 1 jaar en 20 stuks jongvee van 1 jaar of ouder. Op basis hiervan is destijds de intensieve veehouderijtak beoordeeld als neventak en is een bestemming voor een overwegend grondgebonden agrarisch bedrijf toegekend.

    Daarnaast heeft de ondernemer op 29 maart 2010 een bedrijfsontwikkelingsplan ingediend bij de gemeente. Naar aanleiding van dit plan heeft hij een aanvraag omgevingsvergunning ingediend op 29 juni 2011. Op 9 juli 2012 heeft hij een ontvankelijkheidsbrief ontvangen voor deze locatie. In deze brief staat dat ontwikkeling van een niet-grondgebonden bedrijfstak binnen een bouwvlak voor een grondgebonden bedrijf niet mogelijk is vanwege de ligging binnen een aardkundig waardevol gebied volgens het bestemmingslan 'Buitengebied 2000'. De ondernemer heeft er vervolgens voor gekozen om geen aanvullingen in te dienen, waarna de aanvraag door de gemeente buiten behandeling is gelaten. Vervolgens heeft de ondernemer meegedaan met de stoppersmaatregel.
3.2.3 Aanpassingen als gevolg van de inwerkingtreding van de Verordening ruimte 2014

In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op de Verordening ruimte 2014 en op de consequenties die dit heeft voor het onderhavige bestemmingsplan. daarbij is tevens aangegeven op welke wijze de verordening in het onderhavige bestemmingsplan wordt verwerkt.

3.2.4 Ambtshalve aanpassingen

Zoals in paragraaf 1.2 reeds is aangegeven is na inwerkingtreding gebleken dat een aantal correcties noodzakelijk is omdat bestemmingen en/of aanduidingen verkeerd zijn ingetekend danwel omdat in de praktijk gebleken is dat de regels op onderdelen aanpassing behoeven. Behoudens enkele tekstuele, redactionele en/of technische aanpassingen welke geen inhoudelijke consequenties hebben, zijn deze situaties hieronder beschreven, voor zover die niet ook al zijn aangegeven in paragraaf 1.2:

Nr.   Locatie / Artikel   Omschrijving aanpassing  
1.   Sambeeksedijk 14   Aanpassing aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - erfverharding'  
2.   Toven 1   De bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 8' wordt vervangen door de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij'. Deze locatie was in het bestemmingsplan uit 2000 reeds bestemd voor niet grondgebonden en had ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan in 2013 een vergunning voor een vleeskalverenstal.  
3.   Broek 4a   Omdat geen sprake is van een grondgebonden melkrundveehouderij maar van een niet-grondgebonden melkrundveehouderij zou de bestemming in principe aangepast moeten worden naar 'Agrarisch - Niet grondgebonden' met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 7'. Deze aanpassing is echter achterhaald door en opgegaan in de ambtshalve wijziging zoals aangegeven in paragraaf 3.2.5 Ambtshalve aanpassingen melkrundveehouderij.  
4.   Hulsbeek 4   De bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 1' (voor een geiten- of schapenhouderij) wordt vervangen door de bestemming 'Agrarisch - Melkrundveehouderij' met de aanduiding. Omdat in het milieudossier van deze locatie onjuiste gegevens waren opgenomen is hiervoor in het vigerende bestemmingsplan de verkeerde bestemming opgenomen. Deze omissie wordt in het onderhavige bestemmingsplan gecorrigeerd.  
5.   Broeksteen 3   Voor deze locatie is in 2014 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld (NL.IMRO.1702.8BPBroeksteen3-OH01). Dit bouwvlak met aanduidingen dient als uitgangspunt te worden gebruikt, m.u.v. de begrenzing van de aanduiding "biomassavergisting" (aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 10'). Deze wordt gecorrigeerd. In verband met een afwijkende toegestane capaciteit te bewerken mest wordt deze locatie tevens voorzien van een nieuwe functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 19' voor mestbewerking in de vorm van biomassavergisting  
6.   Verlorenhoek 10 en Millseweg   Deze bouwvlakken zijn met elkaar verbonden middels de figuur 'relatie'. Dit is niet juist. Deze figuur komt te vervallen. Wel wordt het bouwvlak Verlorenhoek 10 in het onderhavige bestemmingsplan middels de figuur 'relatie' gekoppeld aan het bouwvlak Sint Anthonisweg 5.  
7.   Mullemsedijk 21   Een eerder vergunde stal aan zuidoostzijde van het bouwvlak wordt alsnog opgenomen binnen het bestemmingsvlak  
8.   Broek 2a   Op 27 februari 2014 is een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een stal voor intensieve veehouderij. Deze stal wordt in het onderhavige bestemmingsplan opgenomen met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'.  
9.   Peelkant 56a   Het bestemmings- en bouwvlak met de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' is verkeerd ingetekend. In het onderhavige bestemmingsplan wordt dit gecorrigeerd en wordt de juiste situering ingetekend.  
10.   Hondsbergweg 3a   De bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' met de aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' omdat sprake is van een overwegend intensief veehouderijbedrijf.  
11.   Aardgastransportleiding Odiliapeel - Melick A665   Op een tweetal locaties is deze leiding met de daarbij behorende beschermingszone aan weerszijden van de leiding niet correct op de verbeelding opgenomen. Dat wordt in het onderhavige bestemmingsplan gecorrigeerd.  
12.   Watermolen Oploo   De 'vrijwaringszone - molenbiotoop' van de watermolen aan de Watermolenstraat 2 in Oploo is niet correct op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen. in het onderhavige bestemmingsplan wordt dit gecorrigeerd  
13.   4, lid 4.2, sublid 4.2.6, onder d, sub 5

 
De toevoeging dat het bestemmingsvlak na plaatsing van zonnecollectoren en -panelen voor niet meer dan 50% bebouwd mag zijn is niet van toepassing op de bestemmingen met een agrarisch bestemmings-/bouwvlak maar uitsluitend op plaatsing van zonnecollectoren en -panelen bij burgerwoningen. De toevoeging wordt dan ook verwijderd.
Deze aanpassing is ook verwerkt in de artikelen:
- 5, lid 5.2, sublid 5.2.6, onder d, sub 5
- 6, lid 6.2, sublid 6.2.7, onder e, sub 5
- 7, lid 7.2, sublid 7.2.6, onder f, sub 5
- 8, lid 8.2, sublid 8.2.5, onder e, sub 5  
14.   5, lid 5.2, sub 5.2.4, onder a, sub 1   Hier is verzuimd op te nemen dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan. Deze bepaling wordt alsnog toegevoegd. Deze wordt uniform in alle bestemmingen opgenomen.  
15.   4, lid 4.1

5, lid 5.1  
In de regels van de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw' en 'Agrarisch - Grondgebonden' wordt, overeenkomst de regels van de andere agrarische bedrijfsbestemmingen, toegevoegd dat bestaande legale aan huis verbonden beroepen en bedrijven als ondergeschikte activiteiten zijn toegestaan in de bedrijfswoning en/of in daarbij behorende bijbehorende bouwwerken  
16.   4, lid 4.2, sublid 4.2.2   In alle bouwregels voor bouwen binnen een bestemmingsvlak en/of bouwvlak zijn de regels ten aanzien van een te houden minimale afstanden tot zijdelingse- en achterste perceelsgrenzen zodanig aangepast dat deze minimale afstanden alleen gelden indien het aangrenzend gelegen perceel in eigendom is van derden.

Deze aanpassing is derhalve ook verwerkt in de artikelen:
- 5, lid 5.2, sublid 5.2.2
- 6, lid 6.2, sublid 6.2.2
- 7 lid 7.2, sublid 7.2.2
- 8, lid 8.2, sublid 8.2.2
- 10, lid 10.2, sublid 10.2.2
- 11, lid 11.2, sublid 11.2.2
- 12, lid 12.2, sublid 12.2.2
- 13, lid 13.2, sublid 13.2.2
- 14, lid 14.2, sublid 14.2.2
- 15, lid 15.2, sublid 15.2.2
- 16, lid 16.2, sublid 16.2.2
- 18, lid 18.2, sublid 18.2.2
- 19, lid 19.2, sublid 19.2.2 (nieuw sublid)
- 20, lid 20.2, sublid 20.2.2
- 23, lid 23.2, sublid 23.2.2

In alle bestemmingen zijn daarmee de regels omtrent aan te houden afstanden tot zijdelings- en achterste perceelsgrenzen opgenomen binnen de algemene regels voor bouwen binnen bestemmingsvlak en/of bouwvlak. Daar waar in andere subleden regels waren opgenomen over deze afstanden zijn deze geschrapt.  
17.   5

7, lid 7.5  
In de regels van de bestemmingen 'Agrarisch - Grondgebonden' en 'Agrarisch - Niet grondgebonden' wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' binnen die bestemming te kunnen verwijderen om daarmee stoppers te kunnen faciliteren.  
18.   5, lid 5.5

7, lid 7.4  
In de specifieke gebruiksregels van de bestemmingen 'Agrarisch - grondgebonden' en 'Agrarisch - Niet grondgebonden' wordt een regel toegevoegd dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 11' (verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie) maximaal 15 personen mogen verblijven. Deze regel wordt ook opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de nieuwe bestemming 'Agrarisch - Melkrundveehouderij'.  
19.   5, lid 5.5, sublid 5.5.1, onder l.

6, lid 6.4, sublid 6.4.1, onder r.

7, lid 7.4, sublid 7.4.1, onder j.  
In deze artikelen is verblijfsrecreatie aangemerkt als een vorm van strijdig gebruik. Dit strookt niet met de bestemmingsomschrijving van deze artikelen, waarin diverse vormen van verblijfsrecreatie worden toegestaan. De betreffende bepaling in de specifieke gebruiksregels moet dan ook worden aangevuld met de tekst 'behoudens verblijfsrecreatie zoals toegestaan volgens lid...'  
20.   4, lid 4.2, sublid 4.2.2, onder d, sub 2, 4e bullit

 
In de bouwregels van de bestemmingen met een agrarisch bestemmings-/bouwvlak is aangegeven welke bouwwerken zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'tuin'. Ten onrechte staat daar ook bij 'bestaande aanwezige erfverharding (inritten) ten behoeve van het agrarisch bedrijf'. Dit zijn namelijk geen bouwwerken. In de bestemmingsomschrijving is geregeld dat ontsluitingen wel zijn toegestaan.
Deze aanpassing is ook verwerkt in de artikelen:
- 5, lid 5.2, sublid 5.2.2, onder f, sub 2, 4e bullit
- 6, lid 6.2, sublid 6.2.2, onder e, sub 2, 4e bullit
- 7, lid 7.2, sublid 7.2.2, onder e, sub 2, 4e bullit
- 8, lid 8.2, sub lid 8.2.2, onder d, sub 2, 4e bullit  
21.   3, lid 3.4, sublid 3.4.1 onder a., lid 3.6, sublid 3.6.1 onder a en lid 3.7, sublid 3.7.1 onder b.

 
In deze artikelen wordt de voorwaarde dat er geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van het woon- en leefklimaat vervangen door het criterium dat sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Deze aanpassing is ook verwerkt in de artikelen:
- 4, lid 4.5, sublid 4.5.1 onder a
- 6, lid 6.5, sublid 6.5.1 onder b
- 7, lid 7.5, sublid 7.5.1 onder b
- 8, lid 8.5, sublid 8.5.1 onder b
- 9, lid 9.4, sublid 9.4.1 onder a, lid 9.6, sublid 9.6.1 onder a en lid 9.8, sublid 9.8.1 onder b
- 10, lid 10.5, sublid 10.5.1 onder b
- 11, lid 11.5, sublid 11.5.1 onder b
- 12, lid 12.5, sublid 12.5.1 onder b
- 13, lid 13.5, sublid 13.5.1 onder b
- 23, lid 23.5, sublid 23.5.1 onder h
- 39, lid 39,5 sublid 39.5.3, onder e
- 40, lid 40.1 onder a en lid 40.12 onder g
- 41, lid 41.2 onder b., lid 41.5 onder b en lid 41.6 onder c.  
22.   4, lid 4.2, sublid 4.2.2, 4.2.3 en 4.2.4

 
In de bouwregels van de agrarische bedrijfsbestemmingen is geregeld dat gebouwen, de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak en op minimaal 5 meter uit de bestemmingsgrens, dan wel minimaal de bestaande afstand, dienen te worden gebouwd. Deze bepaling is opgenomen onder het sublid 'Bouwen binnen bestemmings- en/of bouwvlak' van deze bestemmingen. De specifieke regel over de aan te houden afstand tot de perceelsgrens in de subleden 'Bedrijfsgebouwen' en 'Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken' kan daarmee komen te vervallen.

Deze aanpassing is ook verwerkt in de artikelen:
- 5, lid 5.2, sublid 5.2.2, 5.2.3 en 5.2.4
- 6, lid 6.2, sublid 6.2.2, 6.2.4 en 6.2.5
- 7, lid 7.2, sublid 7.2.2, 7.2.3. en 7.2.4
- 8, lid 8.2, sublid 8.2.2, 8.2.3 en 8.2.4  
23.   4, lid 4.1 en lid 4.4, sublid 4.4.1

 
In de bestemmingsomschrijving van de agrarische bedrijfsbestemmingen is toegevoegd dat bestaande legale aan huis gebonden beroepen en bedrijven zijn toegestaan in de bedrijfswoning of in bijbehorende bouwwerken. In de specifieke gebruiksregels is voor deze activiteiten een uitzondering gemaakt bij het strijdig gebruik.

Deze aanpassing is ook verwerkt in de artikelen:
- 5, lid 5.1 en lid 5.5, sublid 5.5.1
- 6, lid 6.1 en lid 6.4, sublid 6.4.1
- 7, lid 7.1 en lid 7.4, sublid 7.4.1
- 8, lid 8.1 en lid 8.4, sublis 8.4.1  
24.   4, lid 4.4, sublid 4.4.2
5, lid 5.5, sublid 5.5.2
6, lid 6.4, sublid 6.4.3
7, lid 7.4, sublid 7.4.3  
Op 5 januari 2016 hebben burgemeester en wethouders de 'Beleidsnotitie boerderijwinkels' vastgesteld. Hierin worden ruimere mogelijkheden geboden voor het exploiteren van een boerderijwinkel als nevenactiviteit binnen een agrarisch bedrijf. De ruimere mogelijkheden zijn doorvertaald in de regels van het onderhavige bestemmingsplan. De beleidsnotitie is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.  
25.   4, lid 4.1
6, lid 6.1
7, lid 7.1
8, lid 8.1  
In de agrarische bedrijfsbestemmingen waarbinnen een ander dan een vollegrondsteeltbedrijf is toegestaan, is aangegeven dat tevens een grondgebonden bedrijfstak, niet zijnde melkrundveehouderij, is toegestaan. Dit is aangepast in die zin dat bij deze bedrijven tevens een (vollegronds)teeltbedrijfstak aanwezig mag zijn.  
25.   38, lid 38.1   Gaswinning wordt in de algemene gebruiksregels toegevoegd als een vorm van strijdig gebruik, een en ander ter voorkoming van de winning van schaliegas.  
26.   38, lid 38.1   'Opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen, voer- en vaartuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw-)materialen, afval, puin, grind en brandstoffen' wordt in de algemene gebruiksregels toegevoegd als een vorm van strijdig gebruik.  
27.   40, lid 40.8   De afwijkingsregels voor realisering van mantelzorg en inwoning kunnen vervallen, aangezien het gebruik van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg vergunningvrij is volgens artikel 2, lid 22 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Om die reden dient 'inwoning/mantelzorg' ook te worden geschrapt als een vorm van strijdig gebruik in de bestemmingen waarbinnen een (bedrijfs)woning is toegestaan.  
28.   40, lid 40.10   In dit artikel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het gebruik van agrarische bedrijfswoningen als plattelandswoningen. Ten onrechte is hieraan niet de voorwaarde gekoppeld dat sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Volgens de Wet plattelandswoningen is dit een voorwaarde om een woning als zodanig te kunnen gebruiken. Daarnaast is in recente jurisprudentie van de AbRS uitgesproken dat een plattelandswoning weliswaar wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarisch bedrijf, maar dat dit niet geldt voor de luchtkwaliteitseisen en voor de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Deze voorwaarden dienen alsnog te worden toegevoegd aan de regels.  
29.   40, lid 40.11   De sloop-/bonusregeling is gewijzigd en vervangen door een nieuwe regeling die ingezet kan worden bij:
- verzoeken om bestemmingswijziging naar wonen;
- verzoeken om woningsplitsing;
- verzoeken om behoud van meer m² aan bijbehorende bouwwerken binnen een bestaande woonbestemming (dus geen extra m²) .  
30.   40, lid 40.13, sub e   Voor wat betreft de regels waaraan moet worden voldaan bij vervangende nieuwbouw van een bestaande (bedrijfs)woning wordt de verwijzing naar de individuele artikelen vervangen door concrete bouwregels.  
31.   4.5.2
6.5.2
7.5.2
7.5.2 (nieuw)
8.5.2  
In de wijzigingsbevoegdheid voor omschakeling van een agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden bedrijf, naar de bestemming 'Agrarisch Grondgebonden' is opgenomen dat hiervan gebruik kan worden gemaakt bij omschakeling naar een (vollegronds)teeltbedrijf in plaats van naar een grondgebonden bedrijf. Hiermee wordt beter aansluiting gevonden bij de begripsbepalingen uit de Vr 2014.  

3.2.5 Ambtshalve aanpassingen melkrundveehouderij

Naast de hierboven genoemde aanpassingen bevat het onderhavige bestemmingsplan tevens een aanpassing van de systematiek voor regeling van de melkrundveehouderij. Aanleiding

In het bestemmingsplan “Buitengebied Sint Anthonis 2013” is onderscheid gemaakt tussen grondgebonden en niet-grondgebonden melkrundveehouderij. Beide vormen hebben in dat plan een aparte bestemming gekregen. De grondgebonden melkrundveehouderijen zijn bestemd tot 'Agrarisch - Grondgebonden' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 6'. De niet-grondgebonden melkrundveehouderijen zijn bestemd tot 'Agrarisch - Niet grondgebonden' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 7'.

Grondgebonden melkrundveebedrijven hebben volgens het geldende bestemmingsplan meer ontwikkelingsmogelijkheden (mogelijkheid om vergunning aan te vragen voor 0,5 ha. voeropslag buiten het bestemmingsvlak). Daarmee wilde de gemeente grondgebondenheid en met name weidegang stimuleren.

Een melkrundveebedrijf is in het geldende bestemmingsplan bestemd als “grondgebonden melkrundveehouderij” indien:

  • a. Er sprake was van een melkrundveehouderijbedrijf dat volgens de milieuvergunning / melding activiteitenbesluit weidegang toepast. Sinds de invoering van de Wet ammoniak en veehouderij en de Regeling ammoniak en veehouderij in 2003 is er verschil ontstaan tussen huisvestingssystemen voor melkkoeien die wel of geen weidegang krijgen. In de aanvraag om een milieuvergunning of een melding activiteitenbesluit dienen ondernemers het stalsysteem aan te geven waarop de dieren worden gehuisvest. Zij geven dus duidelijk aan of de melkkoeien wel of geen weidegang krijgen;
  • b. Er sprake was van een melkrundveehouderijbedrijf dat voldoende areaal heeft voor de ruwvoederproductie: wanneer circa 80 procent van de ruwvoederwinning afkomstig is van gronden die zijn gelegen binnen een straal van circa 15 kilometer rondom de betreffende bedrijfslocatie. Bij de bepaling hiervan rekende de gemeente met een norm van 2,4 tot 2,9 melkkoe per hectare. Bij de berekening werden alleen gronden meegenomen die in eigendom zijn van het bedrijf, of die door het bedrijf werden gepacht, waarbij de pachtduur minimaal 6 jaar diende te bedragen.

Als een melkrundveehouderijbedrijf aan een van bovenstaande eisen voldeed, dan werd het bedrijf bestemd als “grondgebonden melkrundveehouderij”. Voldeed het bedrijf niet aan een van de eisen, dan werd het bestemd tot “niet-grondgebonden melkrundveehouderij”.

Het overgrote deel van de melkrundveebedrijven in de gemeente kreeg de grondgebonden melkrundveehouderij-bestemming, omdat zij volgens melding / vergunning weidegang toepasten. In de praktijk blijkt dat veel van deze bedrijven de koeien op stal houden en onvoldoende grond hebben om te kunnen voorzien in hun eigen ruwvoerderproductie. Deze bedrijven voldoen hierdoor niet aan de definitie van grondgebondenheid die in dat bestemmingsplan was opgenomen. Als gevolg hiervan konden vergunningaanvragen voor bijvoorbeeld een extra sleufsilo binnen het bestemmingsvlak, niet verleend worden. Ondernemers die toch wilden bouwen binnen hun bestaande bestemmingsvlak, waren genoodzaakt om een verzoek tot bestemmingswijziging van “grondgebonden” naar “niet-grondgebonden” melkrundveehouderij in te dienen. Bij de beoordeling van dergelijke omschakelingsvraagstukken is de structuurvisie bepalend. De structuurvisie maakt deze omschakeling (zonder vergroting van het bestemmingsvlak) in alle deelgebieden van het buitengebied mogelijk, mits een goede ruimtelijke onderbouwing wordt overlegd. Na de bestemmingswijziging kunnen vergunningen voor het bouwen binnen het bestemmingsvlak verleend worden.

Door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn alle bestemmingsvlakken van de melkrundveehouderijbedrijven, zowel grondgebonden als niet – grondgebonden vernietigd. Voor deze bedrijven dient een nieuw bestemmingsvlak te worden opgenomen.

De provincie Noord – Brabant maakt in haar Verordening ruimte 2014, (geldend per 15-07-2015) onderscheid tussen een 'grondgebonden veehouderij' en een 'veehouderij'. Een 'grondgebonden veehouderij' is een veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie. Een 'veehouderij' is een agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

De Verordening ruimte 2014 maakt de uitbreiding van een bestaande veehouderij (binnen het bestaande bestemmingsvlak) in de gebieden 'groen blauwe mantel' en 'gemengd landelijk gebied' (dit is het grootste deel van het buitengebied) mogelijk, mits  sprake is van een zorgvuldige veehouderij. Een zorgvuldige veehouderij is een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

In de praktijk komt het er op neer dat een (melkrund)veehouder zijn ontwikkelruimte moet verdienen door een bepaalde minimale score te behalen op de zogenaamde Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV). De BZV is een objectieve maat voor zorgvuldigheid. De veehouder heeft binnen de BZV de keuzevrijheid om zijn pakket van verbeteringen zelf samen te stellen. Dit pakket maakt de veehouderij zorgvuldiger dan de wettelijke minimumeisen. De provincie heeft de BZV samen met de partners in het Brabantberaad opgesteld.

Alleen in de gebieden met de aanduiding 'beperkingen veehouderij' (dit zijn de gebieden die vroeger extensiveringsgebieden werden genoemd en die zijn gelegen rondom dorpen en natuurgebieden) is uitbreiding van een veehouderij slechts toegestaan indien het gaat om een 'grondgebonden veehouderij'. Deze regels zijn rechtstreeks werkend en moeten worden doorvertalen in het onderhavige bestemmingsplan.

Een veehouderij is volgens de provinciale regels van de Verordening ruimte 2014 grondgebonden indien wordt voldaan aan een van de volgende criteria:

  • a. De veebezetting bedraagt niet meer dan 2.75 GVE/ha, berekend over de grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie;
  • b. Tenminste 75% van de op het bedrijf geproduceerde mest, uitgedrukt in fosfaat, wordt aangewend op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie. Een veehouder toont via de jaarlijkse gecombineerde opgave aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet;
  • c. Tenminste 95% van het ruwvoer (gras en maïs), uitgedrukt in fosfaat, wordt gewonnen op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie. Daarbij is tenminste 50% van het fosfaat in het rantsoen afkomstig uit ruwvoer (gras en maïs). Een veehouder toont via een jaarlijkse rapportage uit BEX aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet;
  • d. Indien in de veehouderij dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer‘. Nieuwe definitie is op onderdeel ruwvoederproductie strenger (van 80 naar 95%, maar wel grond die bij “bedrijf” in gebruik is, dus niet perse duurzaam gepacht (dwz > 6 jaar)), echter ook breder (75% mestproductie op eigen grond is ook een criterium));

In de genoemde criteria wordt 'weidegang' niet meer genoemd. Weidegang komt wel als belangrijk onderdeel terug in de hierboven genoemde Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV). Op het onderdeel weidegang zijn namelijk veel punten te scoren in het kader van de BZV. Op die manier blijft er een stimulerende werking op het toepassen van weidegang uitgaan.

Naar aanleiding van het vorenstaande bevat dit bestemmingsplan een aanpassing van de regeling voor melkrundveehouderijen, welke bestaat uit de volgende onderdelen:

  • a. Er wordt een nieuwe definitie van melkrundveehouderij opgenomen: Een melkrundveehouderij is 'een veehouderij in de vorm van een melkrundveebedrijf en / of vrouwelijk jongveebedrijf t.b.v. de melkproductie';
  • b. De oude definities van 'grondgebonden melkrundveehouderij' en 'niet-grondgebonden melkrundveehouderij' vervallen;
  • c. Alle melkrundveebedrijven, dus zowel de grondgebonden als niet-grondgebonden melkrundveehouderijen, worden bestemd tot 'Agrarisch - Melkrundveehouderij' (A-MV) met bijpassende regels. Voor uitbreiding binnen het bestemmingsvlak wordt niet meer getoetst aan 'grondgebondenheid', maar dient wel voldaan te worden aan een 'zorgvuldige veehouderij'. In bijlage 2 bij deze toelichting is een overzicht opgenomen van de bedrijven die in het onderhavige bestemmingsplan worden bestemd tot 'Agrarisch - Melkrundveehouderij';
  • d. Alle intensieve veehouderijbedrijven met een melkrundveetak krijgen een specifieke aanduiding voor die melkrundveetak (specifieke vorm van agrarisch – melkrundveehouderij). De functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 6' komt daarmee te vervallen;
  • e. Voor alle melkrundveehouderijbedrijven die zijn gelegen binnen gebieden met de aanduiding 'beperkingen veehouderij' geldt dat uitbreiding slechts is toegestaan indien sprake is van een 'grondgebonden veehouderij'. Hiervoor worden de genoemde definitie van 'grondgebonden veehouderij' en de bijbehorende criteria die voortvloeien uit de Verordening ruimte 2014 van toepassing verklaard.

In navolging van deze regeling zal ook worden voorgesteld om de structuurvisie ook aan te passen. In de structuurvisie wordt ook onderscheid gemaakt tussen grondgebonden en niet-grondgebonden melkrundveehouderij. De structuurvisie is het kader voor verzoeken om uitbreiding van een bestemmingsvlak, omschakeling van de ene naar de andere bestemming en vormverandering van een bestemmingsvlak.

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

Voor het algemene beleidskader op zowel Rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau wordt verwezen naar de toelichting van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013'. Vanwege de inwerkingtreding van de Vr 2014 en de daarin opgenomen verplichting om op basis daarvan het bestemmingsplan op onderdelen aan te passen, alsmede de wens van de gemeente om het bestemmingsplan ook op andere onderdelen in overeenstemming te brengen met de Vr 2014, wordt in de volgende paragrafen nader ingegaan op dit gewijzigd provinciaal beleid en op de consequenties daarvan voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.1 Verordening ruimte 2014

4.1.1 Inleiding

In de Vr 2014 zijn regels opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat die door iedere gemeente worden toegepast bij ruimtelijke besluiten. Deze verordening vervangt de Verordening ruimte 2012 en de sindsdien vastgestelde wijzigingsverordeningen. Naast diverse beleidsinhoudelijke veranderingen is ook de opzet van de Vr 2014 gewijzigd.

De Vr 2014 is voor het eerst in maart 2014 vastgesteld. Halverwege 2015 is bezien of de regels aanpassing vragen. Dat heeft op onderdelen geleid tot wijziging van de regels. De Vr 2014 is in juli 2015 geheel opnieuw vastgesteld (geconsolideerde versie) vanwege:

  • De verbrede reikwijdte die aan de Vr 2014 is toegekend bij Koninklijk Besluit van 2 maart 2015 tot aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en van de bijlagen bij de Crisis- en herstelwet (negende tranche);
  • Het vergroten van de kenbaarheid van het beleid voor derden: sinds de inwerkingtreding van de Vr 2014 zijn er diverse wijzigingsverordeningen door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Voor derden is het beleid beter kenbaar als deze wijzigingen in de Vr 2014 zelf verwerkt zijn.

Naast vereenvoudiging van de regels en tekstuele aanpassingen zijn er ook inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd in de Vr 2014. De belangrijkste inhoudelijke verschillen met de vorige verordening zijn:

  • Mogelijkheden voor ondergeschikte afwijking vanwege maatwerk: in de praktijk blijkt dat er de behoefte bestaat om in bijzondere gevallen tot ondergeschikte afwijking van de maten over te gaan. Hiervoor is een bepaling opgenomen;
  • Nieuwvestiging: er is een algehele mogelijkheid voor nieuwvestiging opgenomen in geval dat er een verplaatsing nodig is vanwege openbaar belang, maar ook binnen de EHS voor kleine bouwwerken;
  • Een bevoegdheid voor Gedeputeerde Staten om met het stellen van nadere regels af te wijken van bepalingen uit de Verordening in het geval van regionale afspraken en in het geval van een gebiedsgerichte aanpak van overbelaste situaties;
  • Regionale afstemming en afspraken ingeval van de ontwikkeling van detailhandelslocaties;
  • Compensatiebeleid: indien een ruimtelijke ontwikkeling aantasting geeft van de EHS, dan is niet alleen fysieke, maar ook financiële compensatie mogelijk. Bij fysieke compensatie geldt dat deze in beginsel binnen de nog niet gerealiseerde delen van de EHS moet plaatsvinden. Hierop is een uitzondering opgenomen voor gebiedsontwikkelingen. Deze verandering is het gevolg van de wijzigingen van het natuurbeleid zoals opgenomen in Brabant Uitnodigend Groen;
  • Beleid voor de agrarische sector: De afgelopen jaren is er veel gebeurd rondom het beleid voor veehouderijen, te beginnen met het zogenaamde megastallen debat. De provincie wil dat er een transitie op gang komt naar een zorgvuldige veehouderij. Dit heeft gevolgen voor het beleid rondom agrarische bedrijven. Er worden nu vier soorten agrarische bedrijven onderscheiden en de integrale zonering voor de intensieve veehouderij op grond van de reconstructiewet vervalt. Verder is er nieuw beleid voor mestbewerking in de verordening opgenomen;
  • Aanpassingen vanwege gewijzigd rijksbeleid, zoals het opnemen van de ladder voor duurzame verstedelijking, het vervallen van de aanduidingen nationaal landschap, beheergebied EHS en een aantal aanduidingen op het gebied van water;
  • Er is een nieuwe aanduiding opgenomen inzake sanerings- en verplaatsingslocaties. gebleken is dat deze locaties niet altijd duidelijk in beeld zijn bij gemeenten waardoor op een plek waar eerst sanering heeft plaatsgevonden vervolgens weer eenzelfde functie wordt toegelaten;
  • (Overige) aanpassing van de kaarten: er zijn vier doorgroeigebieden glas verwijderd en drie bovenregionale leisurevoorzieningen (in ontwikkeling) zijn opgenomen binnen de aanduiding integratie stad-land.

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten. Die regels hebben betrekking op:

  • a. mestbewerking (artikel 33 Vr 2014)
  • b. toename van de oppervlakte van bestaande gebouwen voor de uitoefening van een veehouderij (artikel 34 Vr 2014)
  • c. oprichten van bebouwing ten behoeve van een veehouderij en/of een glastuinbouwbedrijf op locaties van bedrijven/bedrijfstakken die hebben deelgenomen aan subsidieregeling voor beëindiging of verplaatsing van het bedrijf/de bedrijfstak.

Zoals aangegeven wil de gemeente middels het onderhavige bestemmingsplan de consequenties van de Vr 2014 implementeren in het bestemmingsplan buitengebied.

4.1.2 Vergelijking vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis' met de Vr 2014

In de bijlage 1 is per bedrijf(stak / functie / bestemming aangegeven op welke wijze dit is geregeld in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013' en op welke wijze dit is geregeld in de Vr 2014. Daarbij is tevens aangegeven of sprake is van een afwijking die leidt tot een noodzakelijke aanpassing in het onderhavige bestemmingsplan. Tevens is globaal aangegeven op welke wijze de eventuele aanpassingen worden opgenomen in het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied. Het onderhavige bestemmingsplan geeft hier invulling aan.

4.1.3 Afweging Vr 2014

Alle rechtstreeks doorwerkende regels in de Vr 2014 zijn doorvertaald naar het bestemmingsplan. Tevens zijn alle begripsbepalingen aangepast aan de begripsbepalingen in de Vr 2014. De systematiek van het bestemmingsplan buitengebied blijft echter overeind. Dit betekent bijvoorbeeld dat het verschil tussen intensieve veehouderij en grondgebonden veehouderij behouden blijft en dat er géén nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt middels het bestemmingsplan. Dit betekent niet dat de gemeente geen medewerking wenst te verlenen aan initiatieven voor nieuwvestiging en/of uitbreiding van functies. In de Structuurvisie Buitengebied heeft de gemeente vastgelegd aan welke ontwikkelingen en in welk gebied beleidsmatig medewerking verleend kan worden. Als dat leidt tot een positieve grondhouding voor een bepaald initiatief kan dit per geval worden geregeld in een bestemmingslan (al dan niet als onderdeel van een veegplan met meerdere initiatieven) of middels een omgevingsvergunning volgens artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Het onderhavige bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de regels van de Vr 2014.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

5.1 Milieuhygiënische aspecten

5.1.1 Algemeen

Middels het onderhavige bestemmingsplan worden geen nieuwe functies of uitbreiding daarvan toegestaan die volgens het geldende bestemmingsplan niet ook al toegestaan zijn, danwel feitelijk reeds gedurende vele jaren aanwezig en/of vergund. Dit bestemmingsplan is dan ook niet van invloed op de bodem- en grondwaterkwaliteit en externe veiligheid. Er worden ook geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan. Nader onderzoek ten aanzien van deze milieu-aspecten is derhalve niet noodzakelijk. De aspecten geur en luchtkwaliteit worden meegenomen in het MER.

5.1.2 Geur

Het gemeentebestuur wil inzetten op sturing van een snelle afname van piekbelastingen via de herziening c.q. reparatie van het bestemmingsplan buitengebied 2013 en separate ruimtelijke procedures. In Sint Anthonis zijn er circa 70 (intensieve) veehouderijen met een relatief hoge (berekende) geurbelasting op woningen in de bebouwde kom (meer dan 2 Ou) of het buitengebied (meer dan 8 Ou). Circa 55 van deze intensieve veehouderijen hebben een geurbelasting die hoger is dan de geurnormen in dit voorstel. Van die 55 zijn er ruim 30 intensieve veehouderijen waarvoor de individuele geurbelasting hoger is dan de standaard landelijke norm die sinds 1 januari 2007 in de concentratiegebieden in Zuid- en Oost Nederland gelden (maximaal 3 Ou voor kernen en maximaal 14 Ou voor het buitengebied).

Voor alle normen en afstanden geldt dat deze alleen bij ontwikkelingen van veehouderijen of nieuwe ruimtelijke functies aan de orde zijn als toetsingscriterium. Er is in de huidige wet- en regelgeving geen verplichting opgenomen voor bedrijven om aan de norm te gaan voldoen.

Als intensieve veehouderijen een geurbelasting hebben die hoger is dan de geurnorm, hoeven ze niet aan de norm te voldoen, uitgaand van de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit. Via de zogenaamde 50% regeling moet een uitbreiding van het aantal dieren wel gepaard gaan met een gedeeltelijke afname van de geurbelasting. Eerder opgebouwde rechten ten aanzien van de maximale geurbelasting zijn in die regelgeving op deze wijze beschermd.

In de gemeentelijke geurgebiedsvisie en geurverordening is het al eerder ingezette beleid gecontinueerd maar ook aangescherpt. Als bedrijven voor hun uitbreiding een groter bouwblok nodig hebben dan nu opgenomen in het bestemmingsplan buitengebied, wordt aan die bedrijven gevraagd na ontwikkeling wel te voldoen aan de maximaal aanvaardbare geurbelasting (de nieuwe geurnormen). In dit conserverende bestemmingsplan worden geen mogelijkheden geboden voor uitbreiding van het bouwvlak.

Is er sprake van een ontwikkeling bínnen het bouwblok, dan geldt de 50% regeling wel, mits de geurbelasting na ontwikkeling lager is dan de landelijke geurnormen. Vraagt een veehouder een uitbreiding aan, ook binnen het eerder begrensd bouwblok, waarna er na ontwikkeling nog steeds sprake zou zijn van een overschrijding van die landelijke norm, dan wordt er geen medewerking verleend aan de uitbreiding.

Daarnaast dient voor elke uitbreiding duidelijk te zijn dat deze zich niet verzet tegen de eisen die de provincie stelt (eisen t.a.v. maximale geurbelasting: bij overschrijding van de provinciale geurnormen moeten intensieve veehouderijen bij de bouw van een nieuwe stallen de geurbelasting proportioneel verminderen).

De gemeente Sint Anthonis wil ook van de mogelijkheden die de Wro biedt gebruik maken door het hiervoor benoemde gemeentelijk geurbeleid via het bestemmingsplan buitengebied en ook andere procedures ruimtelijk te verankeren, middels bovenstaande aanvullende geurregel. Deze extra regel moet er toe bijdragen dat piekbelastingen eerder worden verminderd. Veehouderijen die bij uitbreiding niet kunnen voldoen aan de landelijke normen, willen blijkbaar op een verkeerde locatie uitbreiden. Veehouderijen die niet willen voldoen aan de normen, bijvoorbeeld om hun rechten te behouden, worden niet bevoordeeld ten opzichte van bedrijven die wel aan de normen voldoen.

5.1.3 Milieueffectrapportage
5.1.3.1 Algemeen

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

5.1.3.2 M.e.r. ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan

In de uitspraak van 4 februari 2015 heeft de AbRS aangegeven dat binnen sommige in het bestemmingsplan opgenomen agrarische bestemmingsvlakken voor veehouderijen en intensieve veehouderijen nog niet gerealiseerde bouwmogelijkheden aanwezig zijn, waardoor een feitelijk uitbreiding van deze veehouderijen en een uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse mogelijk is. Door de raad is niet inzichtelijk gemaakt wat het bestemmingsplan in zoverre op het gebied van ammoniakemissie voor gevolgen kan hebben. De afstand tot de dichtstbijzijnd gelegen Natura 2000-gebieden is niet zodanig dat zonder meer kan worden aangenomen dat geen gevolgen voor de ammoniakdepositie zullen optreden. De AbRS is daarom van oordeel dat niet zonder meer had kunnen worden afgezien van het opstellen van een passende beoordeling en een planMER. Gezien de bestendige lijn in de jurisprudentie dat in beginsel iedere toename van ammoniakdepositie binnen een overbelast Natura 2000-gebied significante effecten kan hebben (dit wordt ook door de AbRS opgemerkt) en gezien het feit dat het als onwenselijk wordt ervaren om nog niet benutte bouwmogelijkheden binnen de desbetreffende agrarische bestemmingsvlakken volledig 'weg te bestemmen'(wat zou impliceren dat er strak 'op de gevel' zou moeten worden bestemd), is er sprake van een plicht voor het opstellen van een planMER.

Recente jurisprudentie laat zien dat door het opnemen van een ammoniakemissieplafond in de planregels het opstellen van een passende beoordeling niet meer verplicht is, aangezien het bestemmingsplan buitengebied van Sint Anthonis uitsluitend vanwege stikstofdepositie een mogelijk verstorend effect zou kunnen hebben op Natura 2000-gebieden. Dit impliceert niet dat er geen plan-MER hoeft te worden gemaakt. Die plicht bestaat onverkort vanwege het feit dat het bestemmingsplan kaderstellend is voor de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren waarbij de drempel(s) kunnen worden overschreden (zie de onderdelen C-14 en met name D-14 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage).

Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is een MER opgesteld1. Het MER is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.

De ontwikkeling van de veehouderij kenmerkt zich door een aantal prominente gevolgen voor de leefomgeving en het milieu, die in het MER aan de orde komen. Het betreft, min of meer in afnemende volgorde van impact:

  • Natuur;
  • Geur;
  • Fijn stof;
  • Landschap, cultuurhistorie en archeologie;
  • Geluid;
  • Verkeer;
  • Water en bodem;
  • Gezondheid.
5.1.3.3 Conclusies planologische mogelijkheden veehouderij

Ten aanzien van het onderhavige bestemmingsplan worden de navolgende conclusies getrokken voor wat betreft de planologische mogelijkheden van de veehouderij.

Natuur

Wanneer de herziening zorgt voor een toename aan stikstofbelasting dan zijn er mogelijk ook significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. Een dergelijke ontwikkeling past niet binnen de randvoorwaarden van de Natuurbeschermingswet.

Het worst-case alternatief zorgt voor een toename van de stikstofbelasting op Natura 2000-gebieden en het Beschermde Natuurmonument in vergelijking met het referentieniveau van de Natuurbeschermingswet (Vergunde situatie gecorrigeerd voor de feitelijke bezetting via de CBS-correctie).

Ook het trendmatig groeialternatief gaat gepaard met een toename van de ammoniakbelasting ten opzichte van de huidige situatie + CBS correctie. Deze toename wordt deels veroorzaakt door het verschil in vergund versus werkelijk aanwezig aantallen dieren. Daarnaast wordt de toename veroorzaakt door uitbreiding van emissies tot maximaal de depositiedrempelwaarde uit de PAS. In de modelmatige benadering is rekening gehouden met een drempelwaarde van 1 mol/ha/jaar. Een dergelijke drempelwaarde is voor de ontwikkeling van de veehouderij in Sint-Anthonis weinig sturend.

Als de in het PAS gereserveerde ontwikkelingsruimte voor activiteiten en andere handelingen zodanig is benut dat er 5% of minder resteert, dan zakt de drempelwaarde naar 0,05 mol N/ha/jr (artikel 2 lid 3 Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof). Een dergelijke drempelwaarde is veel meer sturend omdat de milieuruimte voor ontwikkeling dan veel beperkter is en de ontwikkeling van veehouderijen dan veel beperkter is: de ontwikkeling moet dan plaatsvinden binnen het (vergund) ammoniakemissieplafond.

Als de ontwikkeling van de veehouderij in Sint-Anthonis verloopt volgens de aannamen van het trendmatig groeialternatief (opvullen verschil tussen vergund en feitelijk aanwezig; daarnaast groei en krimp van de veehouderijen zoals beschreven), is het beslag op de “ontwikkelruimte” uit de PAS aanzienlijk. Ten opzichte van de huidige vergunde situatie (milieuvergunningen en meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit) leidt het trendmatig groeialternatief niet tot een toename van de stikstofbelasting op Natura 2000-gebieden. In het worst-case alternatief is er ook een toename van de stikstofbelasting ten opzichte van de vergunde situatie.

Om het bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 19j Natuurbeschermingswet te kunnen vaststellen, is daarom een stikstofregeling in het bestemmingsplan noodzakelijk. Die regeling moet er op toe zien dat een wijziging of uitbreiding van de veestapel niet zal leiden tot een mogelijk significant effect op enig (voor stikstof overbelast en kwetsbaar) Natura 2000-gebied vanwege stikstofdepositie.

Uitgangspunt van de ammoniakemissieplafondregeling is dat er geen sprake mag zijn van een toename van stikstofemissie ten opzichte van de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan feitelijk bestaande situatie.

Uitzondering zijn aangebracht voor:

  • voor zover voor een bepaald gebruik ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds een onherroepelijke vergunning op grond van artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 dan wel een onherroepelijke omgevingsvergunning met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 (verklaring van geen bedenkingen) is verleend.
  • gebruik waarvoor op grond van artikel 19kh lid 7 Nbw 1998 geen Nbw 1998-vergunningplicht geldt (de depositie ligt onder de grenswaarden). Als de in het PAS gereserveerde ontwikkelingsruimte voor activiteiten en andere handelingen zodanig is benut dat er 5% of minder resteert, dan zakt de drempelwaarde naar 0,05 mol N/ha/jr (nihil).

Uitgaande van de in het MER geschetste alternatieven, is het te verwachten dat er een aanzienlijk beroep zal (moeten) worden gedaan op de beschikbare ontwikkelruimte uit de PAS en is daarmee te verwachten dat de drempelwaarde gedurende de looptijd van dit bestemmingsplan (of delen van de looptijd) zal terugzakken naar 0,05 mol N/ha/jr.

Voor wat betreft de ecologische onderbouwing van het gegeven dat deze toename in depositie, als gevolg van het op individueel niveau uitbreiden tot aan de grenswaarde van de PAS, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied, wordt verwezen naar de Passende Beoordeling bij de PAS. Daarnaast heeft de gemeente ook zelf onderzoek uitgevoerd, hetgeen beschouwd wordt als een voortoets/Passende Beoordeling gekoppeld aan dit bestemmingsplan buitengebied.

Het trendmatig groeialternatief is, op het criterium stikstofdepositie op beschermingsgebieden Natuurbeschermingswet 1998 beoordeeld als negatief (-) ten opzichte van de referentiesituatie (de referentie voor het MER, dus HS+AMVB+CBS correctie). De in de PAS opgenomen en te nemen maatregelen om de stikstofuitstoot en –depositie te verminderen en maatregelen in en rondom de Natura 2000-gebieden, zullen de effecten t.g.v. een toename van de stikstofbelasting t.g.v. economische ontwikkelingen, moeten mitigeren. Indien dergelijke maatregelen worden meegenomen in de effectbeoordeling van het trendmatig groeialternatief, is de beoordeling neutraal (0). Het worst-case alternatief scoort voor dit criterium zeer negatief (--) ten opzichte van de referentiesituatie.

Het trendmatig groeialternatief is op het criterium stikstofdepositie op Wav-gebieden en overige natuur beoordeeld als negatief (-) en opzichte van de referentiesituatie. Het worst-case alternatief is voor dit criterium beoordeeld als zeer negatief (--) ten opzichte van de referentiesituatie. Dit omdat de extra stikstofdepositie leidt tot een verslechtering van de toch al gevoelige Wav-]gebieden. De toename aan stikstofdepositie heeft naar verwachting minder grote gevolgen voor de overige EHS omdat hier gevoelige natuurbeheertypen ontbreken.

Het trendmatig groeialternatief is op het criterium effecten op soorten beoordeeld als licht negatief (0/-) ten opzichte van de referentiesituatie. Het worst-case alternatief is voor dit criterium beoordeeld als negatief (-) ten opzichte van de referentiesituatie. De alternatieven zijn in meer en minder mate van invloed op het verlies aan habitat van de Steenuil door uitbreiding binnen bestaand bouwblok van veehouderijen.

Geur

Het woon- en leefmilieu binnen en buiten de bebouwde kom verslechtert in het trendmatig groeialternatief en worst-case alternatief (niet en wel rekening houdend met geurruimte) ten opzichte van de referentiesituatie vanwege de groei aan intensieve veehouderij en door de veronderstelde opvulling van de latente ruimte in de vergunningen. Het trendmatig groeialternatief is op het criterium leefklimaat binnen en buiten de bebouwde kom beoordeeld als licht negatief (0/-) ten opzichte van de referentiesituatie. Het worst-case voorkeursalternatief scoort voor dit criterium zeer negatief (--) ten opzichte van de referentiesituatie.

Fijn stof

Door uitbreiding van veehouderijen (voornamelijk vanwege de intensieve veehouderij) verslechterd het leefklimaat t.a.v. fijn stof in het trendmatig groeialternatief en worst-case voorkeursalternatief ten opzichte van de referentiesituatie. Ook zorgt de veronderstelde opvulling van de latente ruimte in de vergunningen voor een verslechtering van de fijn stof-emissie. Het trendmatig voorkeursalternatief is op het criterium bedrijfsvoering (fijn stof) beoordeeld als negatief (-) ten opzichte van de referentiesituatie. Het worst-case alternatief is op dit criterium beoordeeld als zeer negatief (--) ten opzichte van de referentiesituatie.

Het trendmatig groeialternatief en worst-case voorkeursalternatief zorgen ook voor een toename aan transportbewegingen in het plangebied. De alternatieven zorgen daarmee voor een toename aan fijn stof emissies. Het trendmatig groeialternatief is op het criterium verkeer (fijn stof) derhalve beoordeeld als licht negatief (0/-). Het worst-case alternatief is op dit criterium beoordeeld als negatief (-) ten opzichte van de referentiesituatie.

Landschap, cultuurhistorie en archeologie

De mogelijkheden voor de veehouderij zoals opgenomen in de herziening hebben naar verwachting geen of slechts zeer beperkte invloed op de landschappelijke patronen/objecten en elementen, historische landschappelijke patronen, elementen of objecten en elementen en archeologische waarden. Het trendmatig groeialternatief is op het criterium beïnvloeding landschappelijke patronen/objecten en elementen beoordeeld als licht negatief (0/-). Het worst-case alternatief is op dit criterium beoordeeld als negatief (-). Het trendmatige groeialternatief en worst-case alternatief is op de criteria historische landschappelijke patronen, elementen of objecten en elementen en archeologische waarden beoordeeld als neutraal (0) ten opzichte van de referentiesituatie.

Geluid

Het trendmatig groeialternatief en worst-case voorkeursalternatief vergroten de kans op een lokale toename van de geluidsbelasting vanwege directe geluidhinder door ventilatoren, laden en lossen en dergelijke en indirecte geluidhinder door verkeersbewegingen (zoals vrachtauto’s) op woningen en geluidgevoelige gebouwen en terreinen. Het trendmatig groeialternatief is op het criterium invloed van geluidhinder beoordeeld als licht negatief (0/-) ten opzichte van de referentiesituatie. Het worst-case alternatief is op dit criterium beoordeeld als negatief (-) ten opzichte van de referentiesituatie.

Verkeer

In het trendmatig groeialternatief en worst-case voorkeursalternatief zal de toename aan veehouderij niet leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling. Het trendmatig groeialternatief en worst-case voorkeursalternatief zijn op het criterium gevolgen voor de verkeersafwikkeling beoordeeld als neutraal (0) ten opzichte van de referentiesituatie.

In het trendmatig groeialternatief en worst-case voorkeursalternatief zal door de toename van aan landbouw gerelateerd verkeer de verkeersveiligheid afnemen. Het trendmatig groeialternatief is derhalve op het criterium gevolgen voor de verkeersveiligheid beoordeeld als licht negatief (0/-) ten opzichte van de referentiesituatie. Het worst-case alternatief is op dit criterium beoordeeld als negatief (-) ten opzichte van de referentiesituatie.

Water en bodem

De uitbreiding binnen bestaande bouwvlakken van veehouderijen zorgt niet voor aantasting van de bodemstructuur en de geomorfologische waarde. Uitbreidingen binnen bestaande bouwblokken hebben geen effect op de bodemstructuur en geomorfologie omdat verwacht mag worden dat de bodem hier al verstoord is. Het trendmatig groeialternatief en worst-case alternatief zijn daarom op het criterium invloed op bodemstructuur en geomorfologie beoordeeld als neutraal (0) ten opzichte van de referentiesituatie.

Uitgangspunt is dat uitbreidingen van veehouderijen waterneutraal worden gerealiseerd. Wel kan een toename van de onttrekking van grondwater leiden tot geringe effecten op het gewenst grond- en oppervlaktewaterregime. Het trendmatig groeialternatief is daarom op het criterium invloed op grond- en oppervlaktewatersysteem beoordeeld als licht negatief (0/-) ten opzichte van de referentiesituatie. Het worst-case alternatief is op dit criterium beoordeeld als negatief (-) ten opzichte van de referentiesituatie.

Ook is als uitgangspunt gehanteerd dat dat de intensieve veehouderij en grondgebonden melkveehouderij door maatregelen (zoals vloeistofdichte vloeren) in het kader van vergunningen geen emissies naar het grond- en oppervlaktewater veroorzaken. Het effect van het trendmatig groeialternatief en worst-case voorkeursalternatief op de bodem-, grond- en oppervlaktewaterkwaliteit is daarom neutraal (0) beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie.

5.1.3.4 Conclusies mestbewerking

Ten aanzien van het onderhavige bestemmingsplan worden in het MER de navolgende conclusies getrokken voor wat betreft mestbewerking.

Mestverwerking- en vergisting kan er toe leiden dat de mest sneller dan nu wordt afgevoerd van de bedrijven, zodat de verblijftijd van de mest op de bedrijven minder wordt. Daarmee kan de emissie van ammoniak en geur op de bedrijven afnemen, maar toenemen bij de installaties voor mestverwerken en –vergisten. Via technieken zoals afdekken van de opslag, verwerking in afgesloten gebouwen en toepassing van luchtwassers kan een groot deel van de emissie van ammoniak en geur uit installaties voor mestverwerken en –vergisten worden gereduceerd.

Een groei van de veestapel zal een negatief effect hebben op de emissie en depositie van ammoniak en geur uit mestverwerking. Het zal leiden tot een grotere opgave voor het verwerken en opslaan van mest.

Mestbewerking leidt niet tot minder mesttoediening in Noord-Brabant (op grond van de bemestingsnormen van de Meststoffenwet mag het mestoverschot ook nu niet toegediend worden in Noord-Brabant) en heeft daarmee geen invloed op de emissie van ammoniak en geur uit aanwending van mest op het land.

Stikstofdepositie

De gemeente kan significante negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden (en ook negatieve effecten voor andere natuurgebieden) in juridische zin uitsluiten door in de planregels van het bestemmingsplan buitengebied het stikstofemissieplafond ook voor mestverwerkingsinstallaties (in combinatie met de emissies uit de veehouderij) op te nemen.

Voor wat betreft de locaties met bedrijfsgebonden mestbewerking wordt aanbevolen om ook voor deze activiteiten een stikstofregeling in het bestemmingsplan op te nemen en aan de initiatiefnemers, voor zover dat nog niet is gebeurd, de vragen de effecten / benodigde ontwikkelruimte en de beschikbaarheid van die ontwikkelruimte in beeld te brengen. Dit dient te gebeuren voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

De effecten worden, uitgaande van de in hoofdstuk 5 en 6 beschreven trendmatig groeialternatief, als licht negatief (0/-) beoordeeld. Vanwege de voorziene groei van de veestapel in dat alternatief (per saldo 13% groei), rekening houdend met een veelal ruime afstand tussen de bedrijfsgebonden mestverwerking en de kwetsbare natuurgebieden. Bij een sterkere groei van de veestapel, zoals in het worst-case alternatief, worden de effecten als negatief (-) beoordeeld.

Geur

Verwacht mag worden dat vooral de grotere varkensbedrijven mest op boerderijschaal zullen verwerken. Deze zijn veelal op afstand van voor geur overbelaste objecten in de kernen of in het buitengebied gelegen. Maar er zijn ook locaties die daar wel op korte afstand van dergelijke overbelaste woningen, zijn gelegen. Een verdere toename van de geurbelasting kan juist op die plekken leiden tot een belangrijke verslechtering van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

De gemeente kan bij de geurbelasting uit de stallen van veehouderijen meenemen in de afweging of medewerking wordt gegevens aan de realisatie van een nieuwe geurbron. En daarbij de maatregelen die worden getroffen om de emissie en belasting van geur te voorkomen of te beperken, meewegen.

Voor wat betreft de locaties met bedrijfsgebonden mestbewerking wordt aanbevolen om de toets op het borgen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op basis van nadere gegevens over het initiatief, voor al deze vier locaties uit te voeren. Vooral voor de locatie gelegen aan de Watermolenstraat is er een kans dat uit deze nadere toets blijkt dat er sprake is van een toename van de geurbelasting, boven de toetswaarden die gelden voor (intensieve) veehouderijen. De gemeenteraad kan de uitkomsten van deze nadere toets bij de vaststelling van het bestemmingsplan betrekken.

De effecten worden, uitgaande van de in hoofdstuk 5 en 6 beschreven trendmatig groeialternatief, als neutraal (0) voor binnen de bebouwde kom en licht negatief (0/-) voor buiten de bebouwde kom beoordeeld. Vanwege de voorziene groei van de veestapel in dat alternatief (per saldo 13% groei), rekening houdend met een veelal ruime afstand tussen de bedrijfsgebonden mestverwerking en de kwetsbare objecten en functies. Bij een sterkere groei van de veestapel, zoals in het worst-case alternatief, worden de effecten als licht negatief (0/-) beoordeeld voor binnen de bebouwde kom en als negatief (-) beoordeeld voor buiten de bebouwde kom. Negatieve effecten zijn namelijk vooral in het buitengebied te verwachten, waar er sprake is van nieuwe bronnen voor geurhinder nabij al voor geur hoog belaste woningen of andere voor geurhinder gevoelige functies.

Landschap

De effecten worden, uitgaande van de in hoofdstuk 5 en 6 beschreven trendmatig groeialternatief, als licht negatief (0/) beoordeeld. Vanwege de voorziene groei van de veestapel in dat alternatief (per saldo 13% groei). Bij een sterkere groei van de veestapel, zoals in het worst-case alternatief, worden de effecten als negatief (-) beoordeeld.

Verkeer

De effecten worden, uitgaande van de in hoofdstuk 5 en 6 beschreven trendmatig groeialternatief, als licht negatief (0/-) beoordeeld. Vanwege de voorziene groei van de veestapel in dat alternatief (per saldo 13% groei), ermee rekening houdend dat er in de huidige situatie geen problemen zijn met de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. Bij een sterkere groei van de veestapel, zoals in het worst-case alternatief, worden de effecten als negatief (-) beoordeeld.

5.1.3.5 Aanbevelingen
  • a. In het concept voorontwerp bestemmingsplan werd bij uitbreiding van veehouderijen binnen het bestaand bouwblok niet getoetst aan een goede landschappelijke inpassing of verkeersveiligheid. De gemeente is tijdens het doorlopen van de m.e.r.-procedure geadviseerd om hier wel aan te toetsen en hiervoor een toetsingskader uit te werken.

In het ontwerp bestemmingsplan heeft de gemeente deze aanbeveling dan ook uitgewerkt. Voor uitbreiding van een veehouderijtak (binnen een bestaand bouwblok met de bestemming A-MV of A-IV) is in het ontwerp bestemmingsplan een bouwverbod opgenomen. Dit verbod kan worden doorbroken door een omgevingsvergunning voor binnenplans afwijken van de regels van het bestemmingsplan aan te vragen. Aan deze afwijkingsbevoegdheid zijn onder andere de volgende algemene voorwaarden gekoppeld:

    • 1. Dat geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van de verkeersveiligheid. Afweging betreft maatwerk per locatie en per ontwikkelingsvraag;
    • 2. Dat vergunning uitsluitend wordt verleend mits verzekerd is dat de ontwikkeling gepaard gaat met inpassing van de activiteiten, een en ander op basis van een goedgekeurd landschapsplan, waarbij aanleg, beheer en instandhouding juridisch geborgd zijn.
  • b. De gemeente wordt geadviseerd om landschappelijke inpassing bij binnenplans afwijken te regelen middels een privaatrechtelijke overeenkomst. Voor buitenplans afwijken wordt de gemeente geadviseerd om dit te regelen middels een voorwaardelijke verplichting.

In de regels is opgenomen dat bij bepaalde ontwikkelingen verzekerd dient te zijn dat de ontwikkeling gepaard gaat met inpassing van de activiteiten, een en ander op basis van een goedgekeurd landschapsplan, waarbij aanleg, beheer en instandhouding juridisch geborgd zijn. Die juridische borging zal plaatsvinden overeenkomstig de in het MER gedane aanbeveling.

  • c. Geadviseerd wordt om de voor het bestemmingsplan buitengebied relevante onderdelen uit de gemeentelijke geurgebiedsvisie 2016 op te nemen in de toelichting en de planregels. Het betreft de streef- en toetswaarden uit de Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder gemeente Sint Anthonis 2016 en de onderdelen die betrekking op het toetsen van uitbreidingen van veehouderijen aan de gemeentelijke, provinciale en landelijke geurnormen.

Deze regels zijn opgenomen in de afwijkingsregels voor uitbreiding van gebouwen ten behoeve van de veehouderij(tak).

  • d. In het overleg met leden van de klankbordgroep over de (concept) MER en geurgebiedsvisie is door die leden van de klankbordgroep opgeroepen een nadere inventarisatie uit te voeren m.b.t. het feitelijk gebruik in relatie tot de vergunde / planologische situatie van veehouderijen. Vanwege het vermoeden dat een belangrijk deel van de vergund aantal dierplaatsen niet wordt benut en dat het meenemen van die rechten ten onrechte belemmerend werkt voor ontwikkelende veehouderijen. Een dergelijke inventarisatie, gecombineerd met het intrekken van vergunde rechten en veranderen van de planologische situatie, kan er ook toe bijdragen dat een ongewenste benutting van dergelijke “slapende” locaties wordt voorkomen.

In het MER is nu uitgegaan van de vergunde dierplaatsen, aangezien dit eerder verleend recht is en zonder tussenkomst benut kan worden. Door die rechten niet mee te nemen maar alleen maar uit te gaan van (nu) benutte rechten, wordt het effect van het kunnen benutten van die rechten onderschat.
In het MER is bij de beschrijving van de referentiesituaties rekening gehouden met het verschil tussen vergunde rechten en veebezetting, passend bij de aard en het detailniveau van het te nemen besluit en het MER.

Het betreft een reparatie van een conserverend bestemmingsplan. De gevraagde aanpak door leden van de klankbordgroep (uitgebreide inventarisatie, intrekken vergunningen, wijzigingen bestemmingsplan) vergt veel meer tijd dan beschikbaar is om uitvoering te kunnen geven aan de uitspraak van de AbRS. Dit zou bovendien verder gaan dan de oorspronkelijke reikwijdte/doelstelling van dit bestemmingsplan, namelijk vertaling uitspraak AbRS en nieuwe provinciale kaders.

Over de aanpak zelf: een actief beleid om niet benutte rechten in te trekken (voor zover dat juridisch mogelijk is) en niet-benutte planologische ontwikkelingsruimte te heroverwegen is een, voor het milieu, goede aanpak. En kan er ook toe bijdrage dat “schaduw-claims” op de schaarse milieuruimte minder dan nu feitelijke ontwikkelingen van veehouderijen belemmeren. Intrekkingen leidt tot ontwikkelruimte voor de blijvers. Maar de daarbij in het geding zijnde belangen zijn groot en kunnen onderling tegenstrijdig zijn. Ook is een dergelijke aanpak tijdrovend en kostbaar met een deels onzekere uitkomst. Daarom is een nadere afweging, prioritering en besluitvorming over zo’n aanpak nodig.

  • e. De gemeente wordt geadviseerd, in samenwerking met de provincie en het rijk, het beslag op de schaarse milieuruimte (geur, ammoniak en fijn stof) bij ontwikkeling van veehouderijen zoveel mogelijk te beperken. In Noord-Brabant zijn er in de afgelopen jaren al belangrijke stappen gezet. Via het bestemmingsplan buitengebied, de gemeentelijke geurverordening en de aanpak van overbelaste situaties, kan de gemeente hieraan een eigen bijdrage leveren. In het kader van de Omgevingswet nemen de mogelijkheden voor de gemeente om hierin eigen beleid vorm te geven naar verwachting toe.

In dit bestemmingsplan is reeds -voor zover mogelijk binnen de wettelijke randvoorwaarden- invulling gegeven aan het streven naar het zoveel mogelijk beperken van het beslag op de milieuruimte bij ontwikkeling van veehouderijen

  • f. Op 13 augustus 2015 heeft de GGD een advies uitgebracht over de actualisatie van de geurverordening en de op te stellen herziening bestemmingsplan buitengebied. In dit MER is beschreven hoe in het bestemmingsplan buitengebied de gemeente bij ontwikkelingen van veehouderijen (binnen het bouwblok) kan c.q. moet toetsen op de effecten van die ontwikkeling op de uitstoot van geur en ammoniak. Het opnemen van aanvullende voorwaarden ingegeven vanuit het aspect volksgezondheid, zoals een toets op de uitstoot van endotoxinen, een toets aan strengere fijn stof normen of een toets op het voorkomen van meerdere diersoorten op 1 locatie, via het bestemmingsplan buitengebied, lijkt op dit moment inhoudelijk en/of juridisch moeilijk te motiveren. Vanwege het ontbreken van voldoende wetenschappelijke kennis of omdat dergelijke toetsen in eerste instantie via andere regelgeving zijn geborgd. De uitkomst van nader onderzoek, zoals het VGO onderzoek, kan leiden tot aanpassing of introductie van wettelijke normen.

Aanbevolen wordt deze ontwikkelingen goed te volgen en daar waar nodig en mogelijk te betrekken in vergunningstrajecten, het gemeentelijk beleid en de besluitvorming over het bestemmingsplan buitengebied en andere relevante plannen.

De mogelijkheden om hiermee rekening te houden in besluitvormingsprocessen zullen worden gevolgd en waar mogelijk zal hieromtrent dan een nadere afweging plaatsvinden.

  • g. De gemeente wordt geadviseerd om in het ontwerp bestemmingsplan te beschrijven hoe is omgegaan met onderzoeksresultaten/aanbevelingen uit voorliggend MER (inclusief toetsing CMER).

In deze paragraaf is aangegeven hoe met de gedane aanbevelingen is omgegaan in dit bestemmingsplan.

5.1.3.6 Toetsingsadvies Commissie voor de m.e.r.

Op 14 juni 2016 heeft de commissie voor de m.e.r. haar definitieve toetsingsadvies2 gegeven over het milieueffectrapport. Het toetsingsadvies is als bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.

De commissie geeft aan dat uit het MER blijkt dat maximale invulling leidt tot een grote toename van stikstofdepositie op reeds overbelaste Natura 2000-gebieden, zoals 'Deurnsche Peel & Mariapeel'. Het MER beschrijft globaal maatregelen die dit kunnen voorkomen, zoals een planregel, maar niet is onderzocht in hoeverre deze werkbaar zijn. Het MER maakt namelijk niet duidelijk of individuele bedrijven de planologische uitbreidingsruimte die aan hen is toegekend, ook zelfstandig kunnen realiseren binnen de beperkingen die het plan oplegt aan de stikstofemissie. Naar het oordeel van de Commissie is hiermee niet duidelijk of het MER een uitvoerbaar alternatief bevat.

Naar aanleiding van vragen hierover tijdens het bezoek van de Commissie aan het plangebied heeft de adviseur van de gemeente een tabel aangeleverd met de kenmerken van de aanwezige bedrijven en hun uitbreidingsmogelijkheden bij het hanteren van de drempel- en grenswaarde uit het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en het toepassen van stalmaatregelen. Hieruit blijkt dat bij het toepassen van de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/j het niet voor alle locaties mogelijk is om de bouwvlakken (volledig) in te vullen met stallen zonder dat de stik-stofdepositie toeneemt. Deze informatie kan worden benut om te komen tot een uitvoerbaar alternatief. De bedoelde tabel is als bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen.

In het MER (zie resultaten van het worst-case alternatief) is in combinatie met bovengenoemde tabel in voldoende mate onderzocht hoeveel veehouderijen nog ruimte hebben, wat dat aan feitelijke bouwmogelijkheden biedt en wat dat betekent voor een mogelijke uitbreiding van het aantal dieren. Er is op basis van de bouwblokken, de planregels, een koppeling van vergunningen en meldingen aan die bouwblokken en milieurandvoorwaarden per locatie en voor het plangebied als totaal onderzocht welke uitbreidingsruimte er nog resteert (ruimte en milieu) en welke milieugevolgen kunnen optreden bij het benutten van dergelijke uitbreidingsruimte. Ook de effecten op het gebied van stikstof (emissies en deposities) zijn daarbij in beeld gebracht. Naar aanleiding van de conclusies uit dat onderzoek is in de planregels van het bestemmingsplan een ammoniakplafond opgenomen.

Voor een groot aantal veehouderijen in Sint Anthonis zijn er mogelijkheden om via het toepassen van emissiebeperkende maatregelen op bestaande stallen en nieuwe stallen het aantal dierplaatsen uit te breiden, zonder dat dit gepaard hoeft te gaan met een toename van de ammoniakemissie. Dit is het geval voor het grootste deel van de veehouderijen in Sint Anthonis. Deze bedrijven kunnen, op basis van de PAS-regelgeving daarnaast ook uitbreiden in ammoniakemissie. Dat is in beeld gebracht en meegenomen bij de berekeningen in het MER.

Uit een analyse van de veehouderijen in Sint Anthonis die de mogelijkheden niet lijken te hebben om te groeien zonder een toename van de ammoniakemissie, uitgaande van groei met dezelfde dieren als nu zijn vergund / gemeld, komt een tweetal type bedrijven naar voren:

  • Grote nertsenbedrijven (omvang 300 nge – 500 nge): deze bedrijven hebben weinig mogelijkheden om als nertsenbedrijf verder te groeien op die locaties, omdat het bouwblok al de maximale maat bereikt heeft, vanwege geurregelgeving, de landelijke regelgeving en ook vanwege ammoniak. Het bestemmingsplan biedt voor deze bedrijven ook geen of nauwelijks ruimte om te groeien binnen hun bouwblok. Uitbreiding van het bouwblok is niet toegestaan. Deze bedrijven zouden echter wel kunnen omschakelen naar een andere diersoort binnen de bestemming "Agrarisch – Intensieve veehouderij". Daarnaast zouden deze bedrijven op een andere wijze intern kunnen salderen. Doen ze dat niet, dan legt het bestemmingsplan in feite de bestaande situatie vast;
  • Veehouderijen / agrarische bedrijven met een (heel) kleine tak melkrundvee of paarden (6 nge – 39 nge): de vergunde emissie van deze veehouderijen is heel beperkt. Er zijn voor deze diercategorieën veelal geen mogelijkheden om stalsystemen toe te passen die de emissie sterk beperken. Op deze locaties zijn echter ook andere agrarische activiteiten mogelijk die geen stikstofuitstoot kennen (bijvoorbeeld akkerbouw). Daarnaast biedt het bestemmingsplan juist voor deze veehouderijen relatief gezien veel ruimte binnen de drempelwaarde uit de PAS van 0.05 mol/ha/jaar (t.o.v. de nu vergunde emissie). Bij een drempelwaarde van 1,0 mol/ha/jaar is die uitbreidingsruimte nog vele malen groter.

Ten slotte is in het MER aangegeven welke emissietoename mogelijk is zonder de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar en 1,0 mol/ha/jaar te overschrijden. Toegelicht is dat de beschikbare ruimte voor uitbreiding van de emissie van ammoniak beperkt is. De ontwikkelruimte uit de PAS is niet oneindig. Gepoogd is om in de planregels via een drietal stappen (geen toename, geen toename hoger dan de drempelwaarde 0,05 mol/ha/jaar en geen toename boven de drempelwaarde 1,0 mol/ha/jaar) te borgen dat er geen significante effecten optreden. Daarbij is aangesloten bij de PAS als "salderingsmethodiek" en het daarbij behorende onderzoek (waaronder Passende Beoordeling en MER).

De Commissie adviseert verder om ter ondersteuning van de beoordeling van aanvragen voor bedrijfsuitbreiding van de veehouderijtak een toetsingskader uit te werken, bijvoorbeeld in de vorm van een gemeentelijk landschapsontwikkelingsplan. Daarmee kan de landschappelijke inpassing worden beoordeeld. Naar aanleiding daarvan is een toetsingskader opgesteld. Dit is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.

5.1.4 Milieuzonering

Omdat in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, behoeft er geen nadere toets aan het aspect milieuzonering te worden uitgevoerd.

Voor elementen in het plan waar ontwikkeling van milieugevoelige functies (in)direct mogelijk gemaakt wordt (bijvoorbeeld middels een wijzigingsbevoegdheid of een afwijkingsbevoegdheid), is toetsing van milieuhygiënische haalbaarheid (waaronder de milieuzonering) als randvoorwaarde opgenomen.

5.2 Natuur en landschap

5.2.1 Natuurbeschermingswet 1998

De bescherming van specifieke natuurgebieden is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig. Nabij het plangebied liggen enkele Natura 2000-gebieden. Middels een voortoets dient onderzocht te worden of (significant) negatieve effecten op voorhand uit te sluiten zijn.

De voortoets verkent of de ontwikkelingen waarin het plan voorziet mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Een voortoets kan drie mogelijke uitkomsten opleveren:

  • 1. Negatieve gevolgen kunnen worden uitgesloten. Verdere toetsing en aanvullende beoordeling is dan niet nodig.
  • 2. Negatieve gevolgen kunnen weliswaar niet worden uitgesloten, maar leiden zeker niet tot significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Er kan dan een 'verslechteringstoets' nodig zijn.
  • 3. Er kunnen negatieve gevolgen verwacht worden die kunnen leiden tot significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. In dit geval dient een 'passende beoordeling' te worden uitgevoerd. Hierbij wordt in meer detail de kans op een significant effect beoordeeld.

Het detailniveau van een voortoets is afhankelijk van het abstractieniveau van een plan of project. Voor concrete projecten kan op basis van gedetailleerde informatie een effectenbeoordeling worden gemaakt. Voor abstracte plannen, waarin veel ontwikkelingen nog onzeker zijn of voor langere termijn zijn gepland, volstaat het om op hoofdlijnen na te gaan of er kans is op negatieve effecten.

Op 1 juli 2015 is de Wet natuurbescherming aangenomen door de Tweede Kamer. De nieuwe wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. In deze drie wetten is Europese wet- en regelgeving geïmplementeerd, zoals de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Doordat de nieuwe Wet natuurbescherming bovenstaande wetten vervangt, zal de implementatie van de Europese regels ook in de nieuwe Wet natuurbescherming te vinden zijn. De datum van inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming is nog niet bekend.

5.2.2 Stikstofemissie/plantoets artikel 19j Natuurbeschermingswet 1998

Het bestemmingsplan maakt het voor veehouderijen mogelijk om hun veestapel uit te breiden en/of te wijzigen onder meer door de benutting van de nog niet gerealiseerde bouwmogelijkheden. Evenwel geldt bij deze gebruiksmogelijkheden dat de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan bestaande ammoniakemissie op bedrijfsniveau niet mag toenemen. De reden daarvoor is gelegen in het feit dat een toename van ammoniakemissie kan leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Door die toename zijn significante effecten op voor stikstofgevoelige habitattypen en -soorten niet zonder meer uit te sluiten vanwege de veelal hoge achtergronddepositie binnen Natura 2000-gebieden. Om het bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 19j Natuurbeschermingswet te kunnen vaststellen is daarom gekozen voor het opnemen van een ammoniakemissieplafond in de gebruiksregels. De AbRS heeft een dergelijke aanpak nadrukkelijk geaccordeerd in onder meer AbRvS 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1411 (bestemmingsplannen 'Delfzijl – Buitengebied Zuid' en 'Delfzijl – Buitengebied Noord'). Door deze gebruiksregel is op bedrijfsniveau verzekerd dat een wijziging of uitbreiding van de veestapel niet zal leiden tot een mogelijk significant effect op enig Natura 2000-gebied vanwege stikstofdepositie.

Uitgangspunt van de ammoniakemissieplafondregeling is dat er geen sprake mag zijn van een toename van stikstofemissie ten opzichte van de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan feitelijk bestaande situatie. Laatstgenoemde situatie is blijkens de jurisprudentie van de AbRS in beginsel de referentiesituatie in het kader van de habitattoets zoals vereist in artikel 19j Natuurbeschermingswet 1998. Uitzondering daarop is gerechtvaardigd voor zover voor een bepaald gebruik ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds een onherroepelijke vergunning op grond van artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 dan wel een onherroepelijke omgevingsvergunning met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 (verklaring van geen bedenkingen) is verleend.

In de planregels is een koppeling aangebracht met het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de daarmee samenhangende regelgeving (onder meer de Wet van 8 oktober 2014, houdende wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak stikstof), Staatsblad 2014, 419 en het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof). Het PAS maakt stikstofdepositieruimte beschikbaar voor projecten, andere handelingen en overige ontwikkelingen die stikstofdepositie veroorzaken. De depositieruimte bestaat uit twee delen. Een deel van deze algemene depositieruimte is beschikbaar voor projecten en andere handelingen die slechts een geringe stikstofdepositie veroorzaken op Natura 2000-gebieden. Het betreft de "depositieruimte voor grenswaarden". De Natuurbeschermingswet 1998 voorziet erin dat wanneer onder deze grenswaarden wordt gebleven er geen vergunningplicht ex artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 geldt voor een project of andere handeling. De grenswaarden zijn zodanig vastgesteld dat op voorhand op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat projecten of andere handelingen die onder deze grenswaarden blijven afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zullen aantasten. Deels is daarbij met dit bestemmingsplan aangesloten. In overeenstemming met artikel 19kh lid 8 Natuurbeschermingswet 1998 juncto art. 2 leden 1 en 3 Besluit grenswaarden aanpak stikstofdepositie volgt uit art. 4.40 van de regels van het onderhavige bestemmingsplan dat van een toename van ammoniakdepositie geen sprake is voor zover de uitbreiding/wijziging van de desbetreffende activiteit niet leidt tot een toename van 1 mol dan wel 0,05 mol N/ha/jr of meer (de hoogte van de grenswaarde is afhankelijk van de beschikbare depositieruimte in het PAS).

Wat betreft de ecologische onderbouwing van het gegeven dat het gebruik maken van de depositie voor grenswaarden niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied, kan worden verwezen naar de passende beoordeling bij het PAS (zie art. 19j lid 5 Nbw 1998 en AbRvS 15 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1161 (bestemmingsplan " Leende")).

Wanneer door de exploitant/drijver van bijvoorbeeld een veehouderij een omgevingsvergunning bouwen wordt aangevraagd, zal uit de aanvraag moeten blijken dat het beoogde gebruik van het bouwwerk niet in strijd komt met de stikstofemissieplafondregeling. Voor in rechte onaantastbaar geworden omgevingsvergunningen voor het bouwen (kan ook een voormalige bouwvergunning zijn waarvan het bouwwerk nog niet is verwezenlijkt), zal de ammoniakemissieplafondgebruiksregel geen effect hebben voor zover in de omgevingsvergunning (dan wel de bijbehorende aanvraag) het beoogde gebruik van het bouwwerk uitdrukkelijk is aangeduid en overeenkomstig dat gebruik wordt gehandeld.

Nadere uitleg en toepassing stikstofplafond met koppeling depositieruimte voor grenswaarden PAS

Het bestemmingsplan wijzigt het bestemmingsplan "Buitengebied Sint Anthonis 2013" aldus dat het voor agrarische bedrijven mogelijk blijft om wijzigingen in hun bedrijfsvoering aan te brengen, doch dat daarbij geldt dat de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan bestaande ammoniakemissie op bedrijfsniveau niet mag toenemen. Dat is verankerd in onder meer de gebruiksregels bij de desbetreffende bestemmingen (zie bijvoorbeeld artikel 8.4.2. waar wordt aangegeven dat in lid 5.5 een nieuw sublid 5.5.2 wordt ingevoegd) in combinatie met artikellid 4.53 (1.176). Zoals hiervoor verwoord is middels artikellid 4.53 (1.176) van de planregels een koppeling aangebracht met de depositieruimte voor grenswaarden uit het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de daarmee samenhangende regelgeving (onder meer de Wet van 8 oktober 2014, houdende wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak stikstof), Staatsblad 2014, 419 en het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof). Uit artikel 4.53 (1.176) van de planregels volgt dat van een toename van ammoniakdepositie geen sprake is voor zover de uitbreiding/wijziging van de desbetreffende activiteit niet leidt tot een toename van 1 mol dan wel 0,05 mol N/ha/jr of meer (de hoogte van de grenswaarde is afhankelijk van de beschikbare depositieruimte voor grenswaarden in het PAS). Dit stikstofplafond, dat gekoppeld is aan de emissie afkomstig vanuit het agrarische bedrijf, is opgenomen in de gebruiksregels in het bestemmingsplan en dient daarmee te worden betrokken bij de toets of een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen in overeenstemming is met de bestemming. Een voorgenomen aangevraagde ontwikkeling die met deze specifieke gebruiksregel in strijd is, omdat een uitbreiding van het aantal dieren is beoogd zonder dat kan worden aangetoond dat de stikstofdepositie op de betrokken Natura 2000-gebieden niet toeneemt tot deze grenswaarde (in beginsel 1 mol N/ha/jr), dient dan ook te worden aangemerkt als een ontwikkeling die in strijd is met die bestemming. Een omgevingsvergunning voor het bouwen dient om die reden te worden geweigerd, dan wel te worden verleend onder een beperkend voorschrift, dat bewerkstelligt dat de toename van stikstofdepositie wordt voorkomen.

Indien in bestemmingsplanverband een beroep wordt gedaan op de depositieruimte voor grenswaarden, zal de aanvrager om vergunning door het overleggen van een Aerius-berekening aan moeten tonen dat sprake is van een depositietoename van onder de 0,05 mol N/ha/jr, dan wel zal hij de op basis van de Regeling PAS ingediende en geregistreerde melding (inclusief de daarbij behorende Aerius-berekening) moeten overleggen.

De gebruiksregel zal overigens niet kunnen worden tegengeworpen aan de vergunninghouder als overeenkomstig de aanvraag om omgevingsvergunning een - inmiddels in rechte onaantastbare - omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend die uitdrukkelijk het beoogde gebruik omvat. Zelfs al zou die in strijd met de gebruiksregel zijn. Dit is in overeenstemming met vaste jurisprudentie waaruit volgt dat een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen een titel oplevert het vergunde bouwwerk te gebruiken overeenkomstig het doel waarvoor deze is opgericht. Verwezen zij in dit kader voorts expliciet naar ABRS 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1411, r.o. 30.5.

Indien voor een bedrijfsuitbreiding ten opzichte van de feitelijk bestaande legale situatie een op basis van de Regeling PAS ingediende en geaccepteerde melding kan worden overgelegd, is er ook anderszins (denk uitbreiding van gebruik ten opzichte van de feitelijk bestaande situatie) van overtreding van het gebruiksverbod geen sprake. Ook niet wanneer na de geregistreerde melding de grenswaarde van rechtswege terugzakt naar 0,05 mol N/ha/jr. Een geregistreerde melding voor een voortdurende activiteit geldt voor onbepaalde tijd (daarmee in het PAS en de daarbij behorende passende beoordeling rekening gehouden). Een terugzakking van de hoogte van de grenswaarde heeft daarop geen invloed. De desbetreffende bedrijfsuitbreiding blijft dan ook passen binnen de depositieruimte voor grenswaarden waar in de planregels expliciet bij is aangesloten. In artikel 4.53 (1.176) sub b wordt vorenstaande expliciet tot uitdrukking gebracht door te verwijzen naar de op basis van de Regeling PAS geregistreerde melding. Met die verwijzing is voorts verduidelijkt dat in de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen middels een geregistreerde melding moet worden aangetoond dat ook daadwerkelijk gebruik kan worden gemaakt van de depositieruimte voor grenswaarden uit het PAS, alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend.

Indien niet beschikt wordt over een geregistreerde melding en geconstateerd is dat het gebruiksverbod wordt overschreden door een wijziging van het feitelijke gebruik ten opzichte van het feitelijk bestaande legale gebruik ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, kan door het college van B en W wel handhavend worden opgetreden. Dit kan worden voorkomen door alsnog een melding in te dienen, dan wel dient het gebruik dusdanig te worden aangepast dat het gebruiksverbod niet wordt overtreden (door bijvoorbeeld de emissie terug te brengen tot de feitelijk bestaande emissie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan).

5.3 Flora en fauna

Omdat geen directe bouw- en/of gebruikstitels worden geboden voor nieuwe ontwikkelingen die niet ook al mogelijk waren volgens het geldende bestemmingsplan, danwel feitelijk reeds aanwezig en/of vergund zijn, heeft dit bestemmingsplan geen nadelige consequenties voor eventueel aanwezige flora en fauna, mede gelet op het feit dat voor alle werkzaamheden ten allen tijde de algemene zorgplicht volgens de Flora- en faunwet geldt.

5.4 Waterhuishouding

Omdat geen directe bouw- en/of gebruikstitels worden geboden voor nieuwe ontwikkelingen die niet ook al mogelijk waren volgens het geldende bestemmingsplan, danwel feitelijk reeds aanwezig en/of vergund zijn, heeft dit bestemmingsplan geen nadelige consequenties voor de waterhuishouding binnen het plangebied.

5.5 Archeologie en cultuurhistorie

5.5.1 Archeologie

Omdat geen directe bouw- en/of gebruikstitels worden geboden voor nieuwe ontwikkelingen die niet ook al mogelijk waren volgens het geldende bestemmingsplan, danwel feitelijk reeds aanwezig en/of vergund zijn, heeft dit bestemmingsplan geen nadelige consequenties voor behoud van archeologische waarden. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de daaraan verbonden gebiedsaanduidingen voor archeologische waarden blijven gehandhaafd voor de gronden die in het vigerende bestemmingsplan ook al als zodanig zijn bestemd.

5.5.2 Cultuurhistorie

Omdat geen directe bouw- en/of gebruikstitels worden geboden voor nieuwe ontwikkelingen die niet ook al mogelijk waren volgens het geldende bestemmingsplan, danwel feitelijk reeds aanwezig en/of vergund zijn, heeft dit bestemmingsplan geen nadelige consequenties voor behoud van cultuurhistorische waarden.

5.6 Verkeer en parkeren

5.6.1 Verkeer

Omdat geen directe bouw- en/of gebruikstitels worden geboden voor nieuwe ontwikkelingen die niet ook al mogelijk waren volgens het geldende bestemmingsplan, danwel feitelijk reeds aanwezig en/of vergund zijn, heeft dit bestemmingsplan geen nadelige consequenties voor de verkeersafwikkeling in het buitengebied.

5.6.2 Parkeren

Omdat geen directe bouw- en/of gebruikstitels worden geboden voor nieuwe ontwikkelingen die niet ook al mogelijk waren volgens het geldende bestemmingsplan, danwel feitelijk reeds aanwezig en/of vergund zijn, heeft dit bestemmingsplan geen nadelige consequenties voor de beschikbare parkeercapaciteit en de mogelijkheid om op eigen erf te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Kostenverhaal

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • a. het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
  • c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is.

Binnen het plangebied worden geen bouwplannen mogelijk gemaakt, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1. onder a Bro, die niet eerder op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan al mogelijk waren. Het project is derhalve niet exploitatieplanplichtig.

6.1.2 Planschade

Op grond van het bepaalde in artikel 6.1 Wro kennen burgemeester en wethouders aan degene die schade leidt als gevolg van de inwerkingtreding van onder andere een bestemmingsplan een tegemoetkoming toe voor zover de schade niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Er is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen op grond waarvan derden aanspraak kunnen maken op tegemoetkoming in planschade.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

6.2.2 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zullen worden geïnformeerd. De reacties van deze instanties zullen in dit plan verwerkt worden.

Van de volgende instanties zijn overlegreacties ontvangen:

  • a. De provincie Noord-Brabant heeft bij brief van 11 februari, kenmerk C2 180799/3918351, een overlegreactie ingediend. Hierin worden de volgende punten aan de orde gesteld:
    • 1. Geadviseerd wordt om in de begripsbeschrijving van 'aanvaardbaar woon- en leefklimaat' het aspect volksgezondheid toe te voegen. Dit is toegevoegd.
    • 2. In de begripsbepaling van 'goede leefomgeving' wordt verwezen naar artikel 3.1, lid 3 van de Verordening ruimte 2014. Het is de provincie niet helder waarom alleen wordt verwezen naar onderdeel b en c in lid 3 en niet naar onderdeel a. In de regels is dit gecorrigeerd en is het bepaalde in artikel 3.1, lid 3 onder a. van de Vr 2014 ook onder de noemer van 'een goede leefomgeving' gebracht;
    • 3. In artikel 4.24 wordt de definitie van 'grondgebonden veehouderij' gewijzigd in die zin dat de criteria overgenomen worden met betrekking tot grondgebondenheid, zoals die in de Nadere regels (BZV) zijn opgenomen. Daarmee wordt onvoldoende rekening gehouden met het dynamische karakter van deze Nadere regels. Verzocht wordt dan ook om te volstaan met een verwijzing naar de criteria in de Nadere regels. Dit is dienovereenkomstig aangepast;
    • 4. In de definitie van 'niet grondgebonden bedrijf wordt verwezen naar 'de criteria in lid 4.16'. De provincie kan deze verwijzing niet plaatsen. De verwijzing is per vergissing opgenomen in het concept en is in het onderhavige plan verwijderd;
    • 5. In de definitie van 'niet grondgebonden melkrundveehouderij' ontbreekt de verwijzing naar de criteria in de Nadere regels (BZV). Omdat de definitie van 'niet grondgebonden melkrundveehouderij' vervalt (zie paragraaf 3.2.5) is deze opmerking daarmee niet meer van belang;
    • 6. Bij de implementatie van de regels met betrekking tot het gebied 'beperkingen veehouderij' in de artikelen 36 ('Waarde - Ecologische hoofdstructuur') en 42.8 (óverige zone - beperkingen veehouderij'), is ten onrechte opgenomen dat deze alleen betrekking hebben op de toename van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een veehouderij. In dit gebied is echter alle bebouwing uitgesloten bij veehouderijen en andere bestemmingen waar tevens een veehouderij is gevestigd. De provincie geeft de gemeente dan ook in overweging om de verbodsbepalingen in deze artikelen te koppelen aan bestemmingsvlakken of bouwpercelen waar een veehouderij(tak) aanwezig is. De betreffende regels zijn dienovereenkomstig gewijzigd, met dien verstande dat deze beperking alleen geldt voor bestemmings-/bouwvlakken waarbinnen een veehouderij(tak) is gelegen;
    • 7. In de wijziging van de sloop-/bonusregeling in artikel 40.11 is het toepassingsbereik niet duidelijk. Door de verwijzing naar de bestemming 'Wonen' onder b. lijkt het slechts van toepassing op deze bestemming, terwijl ook wordt verwezen naar andere bestemmingen in de aanhef. Verder komt de regeling niet overeen met de afspraken die in RRO-verband zijn vastgesteld op 2 december 2015. De regels zijn dienovereenkomstig aangepast. De wijzigingsbevoegdheid heeft alleen betrekking op de bestemming 'Wonen'. Verder is de regeling ook van toepassing verklaard op gevallen waarin de bestemming wordt gewijzigd in 'Wonen' (artikel 41.5), al dan niet in combinatie met woningsplitsing (artikel 41.6);
    • 8. In de uitspraak van de AbRS is de relatie tussen de locaties Broek 1a, Broek 1b en Oosteind 4, vernietigd. In d everbeelding is ter plaatse de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - figuur relatie vervallen' opgenomen, zonder dat daarana regels zijn gekoppeld. Verder is op de locaties Broek 1a en Oosteind 4 de bestemming ongewijzigd gelaten, te weten 'Agrarisch - grondgebonden'. Dit is in strijd met de Vr 2014 omdat door deze ontkoppeling in feite vestiging plaats vindt van twee veehouderijen. Alleen een woonbestemming zou een passende herbestemming zijn voor deze locaties, als afgesplitste bedrijfswoningen.
      De locaties Broek 1a en Oosteind 4 te Wanroij waren in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2000' bestemd als 'Agrarisch - Niet grondgebonden". Deze locaties waren gekoppeld aan elkaar en aan de locatie Broek 1b te Wanroij. De locaties Broek 1a en Oosteind 4 zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013' als gevolg van deelname aan de RBV regeling 2e tranche bestemd als 'Agrarisch - Grondgebonden'. Deze bestemming maakt enkel een akkerbouwbedrijf mogelijk. In overleg met de eigenaren is deze bestemming destijds als passende herbestemming toegekend. Op de locatie Broek 1b was nog wel sprake van intensieve veehouderij. De provincie heeft in de procedure omtrent het bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013' op dit onderdeel destijds geen zienswijze dan wel beroep ingebracht. Als gevolg van een beroepszaak, aangespannen door de eigenaar van de locatie Broek 1b tegen de aan de locaties toegekende koppeling, zijn de bestemmingsvlakken alsmede de koppeling vernietigd. Voor deze locaties dient nu opnieuw een bestemmingsvlak en passende bestemming te worden toegekend. Het opnieuw toekennen van de bestemming 'Agrarisch - grondgebonden' levert geen strijdigheid op met de geldende Verordening ruimte 2014 en wordt door de gemeente nog steeds beoordeeld als een passende herbestemming. Deze bestemming sluit namelijk iedere vorm van veehouderij ter plekke uit, waarmee recht wordt gedaan aan de voorwaarden behorende bij de beeindigingsregeling (RBV). Deze bestemming maakt ter plekke enkel een akkerbouwbedrijf mogelijk.
      Artikel 31.1 van de Vr 2014 geeft aan dat ter plaatse van de aanduiding 'Sanerings- en verplaatsingslocatie' een passende herbestemming dient te worden toegepast. De regels en toelichting van de verordening geven geen omschrijving van een 'passende herbestemming'. In de toelichting van de Vr 2014 staat hierover het volgende: 'op de locatie dient een passende bestemming te worden gelegd die voorkomt dat de gesaneerde functie terugkomt'. Door opnieuw de bestemming 'Agrarisch - grondgebonden' aan de locaties Broek 1a en Oosteind 4 toe te kennen, wordt hieraan voldaan.
  • b. Het Waterschap Aa en Maas heeft per mail meegedeeld geen opmerkingen te hebben;
  • c. De Gasunie heeft bij brief van 15 december 2015, kenmerk PJO 15.3698, verzocht om in de opsomming van werken en/of werkzaamheden binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' welke niet zijn toegestaan zonder een omgevingsvergunning, toe te voegen het rooien van diepwortelende beplanting en bomen. Deze bepaling is toegevoegd aan artikel 25, lid 25.4, sublid 25.4.1
6.2.3 Inspraakprocedure

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Voor het bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013' is geen inspraakprocedure gevolgd omdat er sprake was van een consoliderend bestemmingsplan. Aangezien dit ook geldt voor het onderhavige bestemmingsplan wordt ook hiervoor geen inspraakprocedure gevolgd.

6.3 Handhaving

Een eerste vereiste voor een goede handhaving is een handhaafbaar bestemmingsplan. Bij het ontwikkelen van de regels voor het bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013' is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. Deze methodiek is met het onderhavige bestemmingsplan niet gewijzigd.

De regels zijn destijds aangepast aan de laatste stand van de jurisprudentie en wetgeving (zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht) en met inachtneming van de RO-standaaqrden. Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van dit bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis' is het destijds actuele ruimtelijk beleid voor het buitengebied van de gemeente vastgelegd, waarbij per onderwerp een keuze is gemaakt voor regeling in het bestemmingsplan of vastleggen van beleidsmatige uitgangspunten voor ontwikkelingsmogelijkheden in de structuurvisie. Dit beleidskader is nog steeds actueel, behoudens de Vr 2014 en met inachtneming van het planMER.

Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Algemeen

Een bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

7.2 Opzet herziening

Voorliggend bestemmingsplan betreft een gedeeltelijke herziening van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013' (moederplan). Hierdoor is sprake van een afwijkende opzet in vergelijking met een 'regulier' bestemmingsplan. Na de vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013' is het bestemmingsplan 'Buitengebied, Veegplan 1' in procedure gebracht.

Voor het inzichtelijk krijgen van de geldende situatie binnen het plangebied is het noodzakelijk om naast deze herziening ook het geldende bestemmingsplan (moederplan) te raadplegen, alsmede het bestemmingsplan 'Buitengebied, Veeglan 1'; er ontstaat geen compleet overzicht van de nieuwe geldende situatie. Zo zijn in de regels en in de toelichting slechts die onderdelen opgenomen, die deel uitmaken van deze herziening. Zo geldt voor de regels: uitsluitend de bepalingen uit het moederplan die wijzigen dan wel worden aangevuld door onderhavige herziening zijn in de planregels opgenomen. Dit is ook gebeurd in het bestemmingsplan 'Buitengebied, Veegplan 1'. Het onderhavige bestemmingsplan is daarmee tevens een aanvulling op c.q. herziening van de regels van dat veegplan.

In het belang van de leesbaarheid van dit bestemmingsplan is een geconsolideerde versie (geïntegreerde versie) van de regels van het moederplan, het veegplan en deze herziening opgesteld, waardoor een compleet overzicht van de geldende situatie ontstaat. Deze geconsolideerde vwersie is als bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.

Voor een onderbouwing van de herziene delen van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013' wordt verwezen naar de voorgaande hoofdstukken.

Hoofdstuk 8 Procedure bestemmingsplan

8.1 Procedure bestemmingsplan

8.1.1 Algemeen

Omdat met dit bestemmingsplan gevolg wordt gegeven aan de uitspraak van de AbRS en de Afdeling de raad heeft verplicht om binnen 52 weken na verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen, is sprake van een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan en hoeft niet opnieuw de voorbereidingsprocedure volgens artikel 3.8 Wro te worden doorlopen . Belanghebbenden kunnen rechtstreeks in beroep tegen het onderhavige bestemmingsplan bij de AbRS.

De AbRS heeft in haar uitspraak van 4 februari 2009, in zaak nr. 200801960/1 reeds overwogen dat het in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter aan het bevoegd gezag in beginsel vrij staat om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de gehele procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Deze lijn is bevestigd in de uitspraak van de AbRS van 7 september 2011, zaak nr. 201107073/2/R3.

In het onderhavige bestemmingsplan is echter niet alleen sprake van herstel van door de AbRS vernietigde onderdelen. Ook andere onderdelen van het plan worden herzien. Om die reden heeft de gemeente ervoor gekozen om alle aanpassingen mee te nemen in één herziening en hiervoor de wettelijke voorbereidingsprocedure volgens artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 Awb te volgen.

8.1.2 Wettelijke procedure

De wettelijke procedure start met de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan. De procedure ziet er als volgt uit:

  • Vooroverleg met betrokken instanties;
  • Openbare kennisgeving van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken;
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, vanaf 6 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.1.3 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan 'Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied Sint Anthonis 2013' heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro ter visie gelegen van 30 maart tot en met 10 mei 2016.

Tijdens de periode van ter inzage legging zijn 42 zienswijzen ingediend. Een weergave van de zienswijzen met de gemeentelijke reactie daarop is opgenomen in de 'Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen'. Deze nota is als bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.

8.1.4 Vaststelling bestemmingsplan

Op 7 juli 2016 heeft de gemeenteraad van Sint Anthonis het bestemmingsplan vastgesteld. Het plan is op diverse onderdelen -zowel naar aanleiding van zienswijzen als ambtshalve- gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan. Een overzicht van de wijzigingen is opgenomen in de hiervoor in paragraaf 8.1.3 genoemde 'Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen'.

Met de vaststelling van het bestemmingsplan is tevens een amendement aangenomen dat ziet op verruiming van de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' indien dit noodzakelijk is ter bevordering van dierenwelzijn. Naar aanleiding van dit amendement is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen in de artikelen 8 ('Agrarisch - Grondgebonden'), 10 ('Agrarisch - Melkrundveehouderij') en 11 ('Agrarisch - Niet grondgebonden'). In het amendement was opgenomen dat de functieaanduiding ook vergroot moet kunnen worden binnen de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij'. Binnen deze bestemming komt de functieaanduiding 'intensieve veehouderij echter niet voor.

Middels de afwijkingsbevoegdheid is het toegestaan om de functieaanduiding “intensieve veehouderij” binnen een bestemmingsvlak met de genoemde bestemmingen te verruimen indien die verruiming van de functieaanduiding uitsluitend ten behoeve van maatregelen ter bevordering van het dierenwelzijn verzocht wordt. Nadrukkelijk geldt hierbij de voorwaarde dat het aantal dieren niet toeneemt en ook de ammoniak emissie cq depositie niet toeneemt. Bovendien kan er geen sprake zijn van een wijziging van de diercategorie.

Toelichting amendement:

'Diverse ingediende zienswijzen hebben betrekking op het op de gevel bestemmen van hun intensieve veehouderij tak binnen een bouwvlak met een andere hoofdbestemming.

Voor betreffende ondernemers zijn de mogelijkheden om invulling te kunnen geven aan ontwikkelingen op gebied van dierenwelzijn, bijvoorbeeld verruiming van staloppervlak per dierplaats, vaak niet meer mogelijk.

Wij vinden ontwikkelingen die een hoger dierwelzijn tot gevolg hebben wenselijk, om die reden vinden wij het gewenst dat ondernemers die dit aangaat, zonder dat er meer dieren gehouden worden en ook zonder dat er andere dieren gehouden worden, toch een beter welzijn voor hun dieren kunnen bewerkstelligen. Wij vinden dat dit binnen het vergunde ammoniakplafond dient plaats te vinden'.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 2 Overzicht bedrijven die in dit bestemmingsplan worden bestemd tot 'Agrarisch - Melkrundveehouderij'

Woonplaats   Straatnaam   Huisnummer   Huisletter   Postcode  
Landhorst   De Quayweg   8     5445 NR  
Landhorst   De Quayweg   10     5445 NR  
Landhorst   Grote Baan   11     5445 PA  
Landhorst   Tweede Stichting   5     5445 NZ  
Landhorst   Tweede Stichting   5     5445 NZ  
Landhorst   Tweede Stichting   7   A   5445 NZ  
Landhorst   De Quayweg   7     5445 NP  
Oploo   Deurneseweg   25     5841 CK  
Oploo   Deurneseweg   30     5841 CJ  
Oploo   Deurneseweg   32     5841 CJ  
Oploo   Eerste Stichting   3     5841 DA  
Oploo   Eerste Stichting   4     5841 DA  
Oploo   Eerste Stichting   5     5841 DA  
Oploo   Eerste Stichting   8     5841 DA  
Landhorst   Gemertsebaan   4     5445 NA  
Oploo   Gemertseweg   17     5841 CD  
Oploo   Gemertseweg   20   A   5841 CD  
Oploo   Gemertseweg   21     5841 CD  
Oploo   Gemertseweg   31     5841 CE  
Oploo   Gemertseweg   32     5841 CE  
Westerbeek   Nieuweweg   1     5843 AL  
Westerbeek   Nieuweweg   2     5843 AL  
Westerbeek   Nieuweweg   3     5843 AL  
Oploo   Schipperspeel   1     5841 CL  
Sint Anthonis   Vlagberg   23     5845 ED  
Sint Anthonis   Vlagberg   27     5845 ED  
Sint Anthonis   Vlagberg   34     5845 EC  
Sint Anthonis   Vlagberg   35   B   5845 ED  
Sint Anthonis   Vlagberg   35   A   5845 ED  
Sint Anthonis   Vlagberg   36     5845 EC  
Sint Anthonis   Vlagberg   36   A   5845 EC  
Sint Anthonis   Vlagberg   36   A   5845 EC  
Oploo   Steenakker   10     5841 CB  
Westerbeek   Boveneind   1     5843 BC  
Westerbeek   Boveneind   2     5843 BC  
Westerbeek   Boveneind   4     5843 BC  
Oploo   Deurneseweg   38     5841 CJ  
Oploo   Deurneseweg   44     5841 CJ  
Westerbeek   Nieuweweg   4   A   5843 AL  
Westerbeek   Veldweg   2     5843 BD  
Westerbeek   Veldweg   3     5843 BD  
Westerbeek   Vredepeelweg   24     5843 BA  
Landhorst   Boekelsebaan   1     5445 NG  
Landhorst   Boekelsebaan   4     5445 NG  
Landhorst   Fortunaweg   3   A   5445 NM  
Landhorst   Fortunaweg   4   A   5445 NM  
Landhorst   Fortunaweg   7     5445 NM  
Landhorst   Hanekampseweg   11     5445 NN  
Landhorst   Landhorststraat   4     5445 RC  
Wanroij   Noordstraat   25     5446 XC  
Wanroij   Noordstraat   25     5446 XC  
Wanroij   Broek   2     5446 PS  
Wanroij   Broek   2   A   5446 PS  
Wanroij   Hapseweg   26     5446 PP  
Wanroij   Hapseweg   47     5446 PP  
Wanroij   Hapseweg   49     5446 PP  
Wanroij   Broek   1     5446 PS  
Wanroij   Broekkant   1     5446 PN  
Wanroij   Broekkant   2     5446 PN  
Landhorst   Hanekampseweg   2     5445 NN  
Landhorst   Hanekampseweg   5     5445 NN  
Wanroij   Hoevensestraat   32     5446 PA  
Wanroij   Hulsbeek   1     5446 PR  
Wanroij   Hulsbeek   1     5446 PR  
Wanroij   Hulsbeek   4     5446 PR  
Wanroij   Klef   3     5446 PX  
Wanroij   Lamperen   12   A   5446 PT  
Wanroij   Lamperen   14     5446 PT  
Wanroij   Lamperen   3   A   5446 PT  
Wanroij   Noordstraat   17     5446 XC  
Wanroij   Noord   7     5446 XA  
Wanroij   Park   6   B   5446 PH  
Wanroij   Park   17     5446 PH  
Wanroij   Park   17     5446 PH  
Wanroij   Peelkant   7     5446 PE  
Wanroij   Peelstraat   10     5446 PJ  
Wanroij   Peelstraat   21     5446 PJ  
Wanroij   Zoetendaal   1     5446 PC  
Wanroij   Verlorenhoek   1     5446 XL  
Wanroij   Verlorenhoek   5     5446 XL  
Rijkevoort-De Walsert   St. Anthonisweg   12     5449 AC  
Rijkevoort-De Walsert   Walsert   5     5449 AD  
Rijkevoort-De Walsert   Walsert   11     5449 AD  
Ledeacker   Toven   2   B   5846 AS  
Ledeacker   Toven   8     5846 AS  
Sint Anthonis   Boxmeerseweg   24     5845 ET  
Sint Anthonis   Noordkant   34     5845 EW  
Sint Anthonis   Noordkant   22     5845 EW  
Sint Anthonis   Noordkant   28     5845 EW  
Sint Anthonis   Sambeeksedijk   7   A   5845 ES  
Sint Anthonis   Sambeeksedijk   10   A   5845 ES  
Sint Anthonis   Zandkant   13     5845 EV  
Sint Anthonis   Zandkant   13   B   5845 EV  
Ledeacker   Mgr Bekkersstraat   48     5846 AJ  
Ledeacker   Vrijstraat   19     5846 AG  
Sint Anthonis   Boxmeerseweg   8     5845 ET  
Sint Anthonis   Zandkant   3     5845 EV  
Sint Anthonis   Zandkant   4     5845 EV  
Rijkevoort-De Walsert   Papenvoortsesteeg   2     5449 AB  
Westerbeek   Schepersstraat   10     5843 AR  
Oploo   Broekstraat   6     5841 CS  
Oploo   Brugstraat   2     5841 CZ  
Oploo   Driehoek   2     5841 CW  
Oploo   Driehoek   11     5841 CW  
Oploo   Driehoek   11     5841 CW  
Oploo   Gemertseweg   3     5841 CD  
Oploo   Gemertseweg   4     5841 CD  
Oploo   Grotestraat   1     5841 AA  
Sint Anthonis   Korte Striep   5     5845 GE  
Stevensbeek   Lactariaweg   20     5844 AJ  
Stevensbeek   Lactariaweg   22     5844 AJ  
Stevensbeek   Lactariaweg   30     5844 AJ  
Oploo   Loonseweg   6     5841 CR  
Oploo   Loonseweg   7     5841 CP  
Oploo   Loonseweg   9     5841 CP  
Oploo   Loonseweg   24     5841 CR  
Westerbeek   Loonseweg   29     5843 AA  
Stevensbeek   Mullemsedijk   7     5844 AR  
Stevensbeek   Mullemsedijk   14     5844 AR  
Sint Anthonis   Peelkant   44     5845 EJ  
Stevensbeek   Radioweg   16     5844 AA  
Stevensbeek   Radioweg   17     5844 AA  
Westerbeek   Stevensstraat   6     5843 AC  
Stevensbeek   Stevensbeekseweg   7     5844 AB  
Oploo   Watermolenstraat   3     5841 CT  
Oploo   Striep   2     5841 CX  
Oploo   Striep   8     5841 CX  
Oploo   Striep   11     5841 CX  
Stevensbeek   Lactariaweg   40     5844 AJ  
Stevensbeek   Radioweg   18     5844 AA  

Woonplaats   Straatnaam   Huisnummer   Huisletter   Postcode  
Landhorst   Boekelsebaan   14     5445 NH  
Landhorst   Fortunaweg   11     5445 NM  
Landhorst   Tweede Stichting   2     5445 NX  
Landhorst   Tweede Stichting   6     5445 NX  
Oploo   Tweede Stichting   16     5841 DB  
Oploo   Deurneseweg   27   A   5841 CK  
Oploo   Schipperspeel   2     5841 CL  
Oploo   Schipperspeel   3     5841 CL  
Sint Anthonis   Vlagberg   31     5845 ED  
Landhorst   Allemansweg   1     5445 RB  
Landhorst   Boekelsebaan   8     5445 NH  
Landhorst   Gassels Hof   1     5445 RD  
Landhorst   Gassels Hof   1     5445 RD  
Wanroij   Broek   4   A   5446 PS  
Wanroij   Bus   7     5446 PK  
Wanroij   Bus   7     5446 PK  
Wanroij   Bus   7     5446 PK  
Ledeacker   De Quayweg   2     5846 AR  
Wanroij   Hank   18     5446 XE  
Wanroij   Park   2     5446 PH  
Wanroij   Park   5     5446 PH  
Wanroij   Peelstraat   11     5446 PJ  
Rijkevoort-De Walsert   Walsert   9     5449 AD  
Sint Anthonis   Noordkant   33     5845 EX  
Sint Anthonis   Sambeeksedijk   14     5845 ES  
Ledeacker   Hoenderstraat   6     5846 AE  
Rijkevoort-De Walsert   St. Anthonisweg   18     5449 AC  
Oploo   Brugstraat   16     5841 CZ  
Oploo   Brugstraat   16     5841 CZ  
Oploo   Hoogveld   2     5841 CV  
Oploo   Hoogveld   5     5841 CV  
Oploo   Loonseweg   11     5841 CP  
Oploo   Loonseweg   11     5841 CP  
Oploo   Lindelaan   1     5841 CC  
Stevensbeek   Mullemsedijk   23     5844 AR  
Westerbeek   Stevensstraat   14     5843 AC  
Stevensbeek   Stevensbeekseweg   8     5844 AB  
Oploo   Watermolenstraat   11     5841 CT  
Oploo   Striep   1     5841 CX