Plan: | Wanroij, Gerardus Majella-De Wilgen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1702.2BPGMschoolWilgen-VA01 |
Om gronden en gebouwen te mogen gebruiken en om gebouwen en bouwwerken te mogen bouwen, moet voldaan worden aan het geldende bestemmingsplan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Nieuwe ontwikkelingen passen niet altijd in het geldende bestemmingsplan. In overleg wordt dan bekeken of een initiatief (toch) passend is op die locatie. Is dat het geval dan wordt het bestemmingsplan aangepast.
De gemeente Sint Anthonis is voornemens om in Wanroij een tweetal vrijkomende locaties te herontwikkelen voor woningbouw. Het gaat om de locatie van de (voormalige) Gerardus Majellaschool gelegen aan de Noordstraat-Kruinstraat en de locatie van sportzaal De Wilgen aan de Hakstraat-Wetstraat.
Aanvankelijk was de herontwikkeling gericht op de uitgifte van kavels voor de bouw van vrijstaande woningen op de locatie van de school en gestapelde bouw op de locatie van de sporthal. Gezien de huidige situatie op de woningmarkt is dat heroverwogen. Voorliggend plan heeft een aangepaste ontwikkelingsdoelstelling waarbij gestapelde bouw niet meer is voorzien.
Ter plaatse van de twee delen van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Wanroij", vastgesteld bij raadsbesluit van 23 december 1993. In dit bestemmingsplan heeft de locatie Gerardus Majella de bestemming komgebied 'zone maatschappelijke voorzieningen' met een aanduiding 'te wijzigen zone'. Hierbij was dus al voorzien in een toekomstige ontwikkeling naar wonen. De locatie De Wilgen heeft ook de bestemming komgebied 'zone maatschappelijke voorzieningen'.
Momenteel wordt er een herziening van dit bestemmingsplan voorbereid. Hiervoor is in eerste instantie een ontwerp bestemmingsplan in procedure gebracht waarin de locatie Gerardus Majella was aangeduid als 'Wonen - Uit te werken 1' en de locatie De Wilgen als 'Wonen - Uit te werken 2'.
Voor beide gebieden waren uitwerkingsregels opgesteld waarbinnen een ontwikkeling kan plaatsvinden. Deze uitwerkingsregels gingen bij de voormalige school uit van 4 vrijstaande en/of twee-onder-één-kap woningen en voor de voormalige sporthal werd uitgegaan van 20 appartementen. Als hiervoor in paragraaf 1.2 al aangegeven is die doelstelling inmiddels aangepast.
Inmiddels is er een aangepast ontwerpbestemmingsplan 'Kom Wanroij' in procedure gebracht. In dit plan zijn beide plangebieddelen niet langer opgenomen. Hierdoor is het bestemmingsplan 'Kom Wanroij' nog steeds van kracht.
Met de beoogde ontwikkeling en voorliggend bestemmingsplan worden deze 'gaten' als het ware opgevuld.
De planlocaties liggen in het westen van Wanroij. De voormalige school is gelegen tussen de Noordstraat en de Kruinstraat en de voormalige sporthal is gelegen op het kruispunt Hakstraat-Wetstraat.
![]() |
bron: Bing maps |
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven. Het initiatief wordt beschreven in hoofdstuk 3. Hier wordt het stedenbouwkundig plan beschreven. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen. Tot slot wordt een conclusie getrokken in hoofdstuk 8.
In dit hoofdstuk wordt, per locatie, de huidige situatie beschreven.
De voormalige Gerardus Majellaschool is gelegen aan de Noordstraat. Dit is een belangrijke doorgaande route in het dorp. Het schoolgebouw ligt in een woongebied. Ten oosten ervan wordt de Noordstraat begeleid door woningen terwijl aan de westzijde van het gebouw de woningen met de achterzijde naar de Noordstraat zijn gelegen. Achter het gebouw is de Kruinstraat gelegen. Tussen het gebouw en de woningen aan de Kruinstraat ligt een voetpad waarlangs een markant bomenlaantje aanwezig is. Aan de zijde van de Kruinstraat is een markante boom aanwezig. Op onderstaande luchtfoto is het plangebied globaal aangegeven
De sportzaal is evenals de voormalige Gerardus Majellaschool gelegen in een woongebied maar grenst aan de achterkant aan het centrum. De speelplek voor de sportzaal geeft de locatie een groen karakter. Direct rondom de voormalige sportzaal is opgaand groen aanwezig waardoor het grote bouwvolume afgeschermd wordt.
Aan de achterzijde is tegen de sporthal een transformatorhuisje gebouwd. Op het voorterrein aan de Hakstraat staat een zendmast, deze zullen beide worden verplaatst.
Voor beide locaties wordt een invulling voorgesteld met woningen. Daarbij wordt nog enige flexibiliteit geboden ten behoeve van de uiteindelijke gronduitgifte en marktvraag. Voor de voormalige schoollocatie zijn twee stedenbouwkundige modellen ontwikkeld waarbinnen maximaal 10 woningen kunnen worden gerealiseerd. Voor de locatie aan de Hakstraat is een stedenbouwkundig model getekend waarin maximaal 8 woningen mogelijk zijn. De modellen zijn voor verschillende woningtypologieën geschikt (uitgezonderd appartementen) en daarmee voor verschillende doelgroepen.
In de volgende paragraaf worden de stedenbouwkundige kaders en de mate van flexibiliteit nader toegelicht.
Locatie Gerardus Majellaschool
Voor de voormalige schoollocatie zijn twee stedenbouwkundige modellen uitgewerkt die beide met dit bestemmingsplan juridisch worden toegestaan.
Model 1:
Het eerste model gaat uit van een hofstructuur die verwijst naar de vorm van de voormalige school. Dit model kiest als hoofdprincipe de bijzondere bouwwijze van een gebouwencomplex in het groen. In dit model liggen woningen in het groen en rond een groen ingerichte hof. Het hof of binnenplein is via voetpaden bereikbaar vanaf de Kruinstraat en de Noordstraat. Rond het hof liggen twee gebouwen: Aan de noordzijde een nieuw gebouw met 4 woningen. Aan de zuidzijde een 6-tal woningen in een volume met een vergelijkbaar grondoppervlak als de bestaande school.
Doorgaand verkeer tussen de Kruinstraat en Noordstraat is niet gewenst. Tussen beide straten blijft een groengebied met voetpaden het beeld bepalen zodat het markante groen (laantje en markante boom) gehandhaafd blijft. Het parkeren vindt plaats langs de Kruinstraat en op een parkeerhof die ontsloten is via de Noordstraat. In het plan is zo voldoende ruimte beschikbaar in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.
Uitgangspunt voor de architectuur is dat deze afgeleid is van het beeld van de huidige school. Het hof heeft een semi-openbaar karakter. Belangrijk is dat de uitstraling van een complex in het groen gehandhaafd blijft. Hoge schuttingen als perceelsscheiding passen niet in dit beeld. Lage muurtjes en blokhagen als afscherming naar een kleine privétuin of terras passen wel in dit beeld. Dit model stelt extra eisen aan de inrichting van het gebied tussen achtergevel en openbare weg. De maximale hoogte is 1,5 laag (goothoogte tot circa 4,5 meter) met een kap. Dit is bij voorkeur een schilddak, zoals dat nu al op de school aanwezig is. Het is niet de bedoeling dat er losse bijgebouwen komen.
Model 1 Gerardus Majellaschool
Model 2:
Bij model 2 wordt de bestaande verkaveling Noordstraat-voetpad-Kruinstraat-Herselstraat afgerond. Dit kan door één bouwblok te richten op de Kruinstraat en één bouwblok op de groene ruimte langs het voetpad. Binnen deze bouwblokken is het mogelijk om verschillende woontypologieën te realiseren. Op bijgaande tekeningen zijn twee varianten van dit model geschetst. In model 2 variant a is uitgegaan van twee woonblokken met rijwoningen. Er zijn maximaal twee rijen van vijf aaneengeschakelde woningen mogelijk. Indien gekozen wordt voor vijf aaneengeschakelde woningen dan zal er een verspringing in de gevel moeten komen van minimaal 0,5 meter en/of een bouw- of goothoogte verspringing of een kapverdraaiing zodat de lange gevelvorming wordt doorbroken. Hierdoor wordt aansluiting gevonden bij de kleinschalige, dorpse schaal. In model 2 variant b is uitgegaan van tweekappers die door middel van bijgebouwen geschakeld zijn. De woning grenzend aan de Noordstraat heeft een dubbelzijdige oriëntatie en heeft als het ware een voorkant aan het laantje en aan de Noordstraat.
Doorgaand verkeer tussen de Kruinstraat en Noordstraat is niet gewenst. Tussen beide straten blijft een groengebied met voetpaden het beeld bepalen zodat het markante groen (laantje en markante boom) gehandhaafd blijft. Dit betekent voor het parkeren dat dit aan de achterzijde van de woningen plaatsvindt (ook in model 2b). Deze parkeerplaats is bereikbaar via een inrit ontsloten op de Kruinstraat. Het aantal parkeerplaatsen zal uiteindelijk moeten worden afgestemd op de gekozen woningtypologie. De beschikbare ruimte is in ieder geval voldoende om aan de normen te kunnen voldoen.
Qua uitstraling is het gewenst dat de woningen tezamen een ruimtelijk eenheid vormen. De maximale hoogte is 2 lagen met een kap. Dit is bij voorkeur een zadeldak of schilddak, zodat de kapvorm aansluit bij de kapvormen van de omliggende bebouwing.
Model 2 variant a en b Gerardus Majellaschool
Model 1 versus model 2
Met het voorliggend bestemmingsplan is beoogd dat één van de modellen wordt uitgewerkt in een bouwplan. Het wordt aan de marktsituatie overgelaten welk model gerealiseerd wordt. Het is niet mogelijk dat een deel van het ene model wordt gecombineerd met het andere model. Als éénmaal een omgevingsvergunning voor één model is afgegeven vervalt het recht van het tweede model.
Locatie De Wilgen
Voor locatie De Wilgen is veel vrijheid opgenomen ten aanzien van de positie van de woningen en de woontypologie. Binnen de bestemming voor wonen wordt het mogelijk gemaakt om zowel vrijstaande, twee-aaneen als geschakelde woningen te realiseren. Indien de woningen geschakeld worden is een rijtje van vijf het maximum. Bij een rij van vijf dient er wel een verspringing in de gevel of een bouw- of goothoogte verspringing of een kapverdraaiing te worden gerealiseerd om lange gevelvorming te voorkomen.
Het parkeren kan zowel aan de straat als op het achterterrein worden georganiseerd. Als het parkeerterrein op het achterterrein plaatsvindt dan kan op twee manieren ontsloten worden: vanaf de Hakstraat tussen de woningen door of via de Wetstraat achter de tuinen langs. De verschillende varianten met betrekking tot het parkeren zijn binnen het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
Aan de voorzijde kan het bestaande beeld van een pad in een groenzone met bomen versterkt worden. De zendmast zal op termijn worden verplaatst. Het elektriciteitshuisje kan worden ingepast in het plan of ook op termijn worden verplaatst.
Qua uitstraling is het gewenst dat de woningen tezamen een ruimtelijk eenheid vormen. De maximale hoogte is 2 lagen met een kap. Dit is bij voorkeur een zadeldak of schilddak, zodat de kapvorm aansluit bij de kapvormen van de omliggende bebouwing. Een extra architectonisch accent aan de zijde van de speelplek is een welkome aanvulling.
Om het terrein efficiënter te verkavelen kan een deel van het achterterrein omgezet worden naar het perceel behorende bij Lepelstraat 17 en een deel als tuin behorende bij het perceel aan de Zichtstraat 2. Dit heeft geen verdere consequenties voor het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan laat de exacte inrichting vrij. Om inzicht te geven in de mogelijkheden van het plan zijn er twee varianten weergegeven op onderstaande schetsen. Aangezien ook andere stedenbouwkundige modellen voor mogelijk worden gehouden, zal de uiteindelijke invulling bij de omgevingsvergunningaanvraag bekend zijn. Het project kan ook met een Collectieve Particulier Opdrachtgeverschap worden gerealiseerd.
Schetssuggesties voor De Wilgen
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De lader bestaat uit drie 'stappen' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied is wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren. Het Barro geeft in die zin geen gebiedsgerelateerde regels voor het plangebied.
Daarnaast wordt voorzien in verstedelijking dat voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit volgt uit de doorlopen drie stappen. De voorgenome ontwikkeling voorziet in de regionale behoefte. In paragraaf 4.3 is dit nader toegelicht. Aangezien de ontwikkeling plaats vindt binnen bestaand stedelijk gebied sluit dit ook aan bij stap 2 van de ladder.
Het plan past binnen de regionale afspraken die zijn gemaakt met de provincie; inbreiden voor uitbreiden. Het woningbouwprogramma sluit aan bij de woningbehoefteprognose van de gemeente.
Het plan past binnen de regionale beleidskaders.
Verordening ruimte 2014
In de 'Verordening ruimte 2014' (geconsolideerd 18-03-2014) staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.
Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelsniveau begrensd op een kaart.
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
Planspecifiek
Relevante informatie uit de verordening die betrekking heeft op het plangebied is o.a. dat het gebied onderdeel is van 'Bestaand stedelijk gebied'. Op onderstaande afbeelding is het stedelijk gebied aangegeven. De andere beschermingswaardige gebieden voor bijvoorbeeld natuur, water en cultuurhistorie liggen buiten de kern.
Bron: Verordening ruimte 2014 - Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied
Binnen het bestaand stedelijk gebied is ruimte voor stedelijke ontwikkeling. Hierbij is het van belang dat het programma regionaal is afgestemd. De ontwikkeling vindt binnen het bestaand stedelijk gebied plaats. Met het initiatief worden woningen mogelijk gemaakt op een plek waar nu al (verpauperde) bebouwing aanwezig is. Deze herstructurering zal daarom een kwaliteitsimpuls zijn voor de wijk. Daarnaast volgt uit de Regionale Woningmarktstrategie (paragraaf 4.3) dat er voldoende behoefte is aan goedkope eengezinswoningen en naar seniorengeschikte woningen. Dit is goed op de locatie in te passen. Met het bovenstaande voldoet het plan aan de regels uit de Verordening ruimte 2014.
StructuurvisiePlus Land van Cuijk
De structuurvisiePlus bestaat uit een structuurbeeld en een programma. In het structuurbeeld is de kern Wanroij aangeduid als bestaand woongebied. Het plangebied bevindt zich hierbinnen. Het beheer binnen dit gebied moet zich richten op de instandhouding van de patroonspecifieke kenmerken van de kern. Verdere ontwikkeling is mogelijk met inachtneming van de specifieke kwaliteiten.
Planspecifiek
Het planvoornemen tast de bestaande kwaliteiten in het gebied alsmede de omgeving van het gebied niet aan. De daarmee gepaard gaande realisatie van nieuwe woningen versterkt hier juist de bestaande kwaliteiten van de kern Wanroij.
Regionale Woningmarktstrategie Land van Cuijk
De vijf gemeenteraden in het Land van Cuijk hebben de Regionale Woningmarktstrategie Land van Cuijk vastgesteld, met als doelstelling een duurzame regionale woningmarkt. Een van de conclusies van de regionale woningmarktstrategie is dat bouwen naar lokale behoefte een regionaal belang is. In het kader van de regionale woningmarktstrategie is ook onderzoek gedaan naar de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte per gemeente en per kern.
Voor de gemeente Sint Anthonis geldt dat een grote vraag bestaat naar goedkope eengezins woningen en er enige vraag is naar middeldure eengezins koopwoningen en middeldure, maar vooral seniorengeschikte meergezinswoningen.
Specifiek voor de kern Wanroij is op basis van de geprognosticeerde vraag ruime behoefte aan toevoeging van woningen. De kwalitatieve behoefte bestaat uit toevoeging van met name goedkope woningen, middeldure seniorengeschikte woningen en enige duurdere seniorengeschikte appartementen.
Planspecifiek
Het bestemmingsplan geeft voldoende ruimte om woningen in het goedkope segment toe te voegen. De middeldure woningen moeten seniorengeschikt (nultreden) worden uitgevoerd. Daarmee is het bestemmingsplan in lijn met de Regionale Woningmarktstrategie Land van Cuijk en het daaruit voortvloeiende woningbouwprogramma voor gemeente Sint Anthonis.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Ten behoeve van het plan is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Uit dit onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit in het plangebied geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik (wonen). Uitzondering vormt de ondergrondse olietank bij de voormalige Gerardus Majellaschool. Rondom deze tank is een bodemonderzoek uitgevoerd (Öko-Care, B-6900A, 22 augustus 2007). Bij het vulpunt van de tank is in de bovengrond minerale olie aangetroffen in een concentratie boven de interventiewaarde. Zowel de olietank als de bodemverontreiniging zullen worden gesaneerd voordat de nieuwe bestemming wordt gerealiseerd.
Op de bodemkwaliteitskaart (behorend bij de Nota bodembeleid regio Noordoost-Brabant juli 2011) ligt het plangebied in het deelgebied “bebouwing voor 1950“. Dit deelgebied heeft de bodemkwaliteitsklasse “Natuur en Landbouw (schone grond)“. Binnen deze zone is de kwaliteit van de bodem aangeduid als “schoon”.
Concluderend zijn er geen belemmerende aspecten gevonden die de mogelijkheid tot wonen op de locatie in de weg staan. Met het bovenstaande is voldoende aangetoond dat de bodem geschikt is.
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Het initiatief betreft een kleinschalige ontwikkeling waar maximaal 18 woningen zijn toegestaan. De voormalige schoolfunctie en sportfunctie verdwijnen. Deze hebben eveneens een verkeersaantrekkende werking. Met dit gegeven kan gesteld worden dat het initiatief nagenoeg geen invloed heeft op de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie en daarmee 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. De enige relevante weg is de Noordstraat ten noorden van de locatie van de voormalige Gerardus Majellaschool. In de directe nabijheid van De Wilgen zijn geen drukke doorgaande wegen aanwezig en hierdoor is voor deze locatie geen onderzoek nodig. Voor de locatie Gerardus Majellaschool worden in dit bestemmingsplan twee stedenbouwkundige modellen toegestaan. Het model met de hoogst verwachte belasting op de gevel is doorgerekend, dit is model 2. Hieruit blijkt dat op de gevel aan de noordzijde de te verwachten belasting 50 db is. Deze waarde ligt in geringe mate boven de voorkeursgrenswaarde van 48 db en ligt onder de maximale ontheffingswaarde van de gemeente. Deze ontheffingswaarde is verleend bij vaststelling van voorliggende bestemmingsplan. Aangezien model 1 op grotere afstand ligt is bij de verkregen ontheffing dit model ook uitvoerbaar. Voor een toelichting op dit onderzoek en het besluit tot het verlenen van een ontheffing wordt verwezen naar bijlage 3.
Met het bovenstaande is het plan uitvoerbaar ten aanzien van het aspect geluid.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
In de nabijheid van de plangebieden zijn geen bedrijven aanwezig die invloed hebben op het beoogde initiatief. Verder benadeelt het plan in het kader van de milieuzonering geen omliggende bedrijven ten opzichte van de huidige inrichting van het terrein.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die website.
Hieruit is op te maken dat in de kern Wanroij geen gevaarlijke inrichtingen en/of transportroutes aanwezig zijn. Hiermee is het plan uitvoerbaar betreffende externe veiligheid.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in:
Ad 1: gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Ad 2: soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en / of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor iedereen in Nederland geldt altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.
Planspecifiek
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de site synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgaand een screenshot van die site waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
![]() |
Screenshot kaart met ecologische hoofdstructuur (bron:synbiosys.alterra.nl/natura2000) |
Het plangebied bevindt zich niet in, of in de buurt van een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. Aan de westkant van Wanroij ligt een beschermd gebied dat onderdeel is van de Ecologisch Hoofdstructuur. Het plangebied ligt op voldoende afstand van dit gebied en ligt binnen stedelijk gebied waardoor gebiedsbescherming niet aan de orde is.
Voor het plangebied is een quick-scan Flora en fauna uitgevoerd. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de leegstaande gebouwen geschikt zijn voor/gebruikt worden door vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen. De aangetroffen mogelijke verblijfslocaties voor beschermde soorten zijn door middel van gerichte maatregelen goed te compenseren. Inmiddels zijn de gebouwen gesloopt en zijn vooraf maatregelen getroffen om mogelijke overtredingen van de Flora- en faunawet te voorkomen. Hierdoor kan worden gesteld dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is in relatie tot de beschermde flora en fauna.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
De beide plangebieden waren, voordat de bebouwing gesloopt werd, voorzien van een forse hoeveelheid verhard oppervlak. Groter dan de toekomstige verharde oppervlakken in dit plan. Daarmee is sprake van een hemelwaterneutrale ontwikkeling en hoeft geen bergings- of infiltratievoorziening aangelegd te worden. Maar omdat de gemeente Sint Anthonis een eigen afkoppelambitie heeft wordt het gehele plangebied afgekoppeld. Dit wil zeggen dat het hemelwater van de verharde oppervlakken niet op de gemengde riolering wordt aangesloten. Het ontwerp van de bergings- en infiltratievoorzieningen wordt in een latere fase vastgesteld.
Alle woonpercelen binnen het plan worden voorzien van een eigen hemelwatersysteem ten behoeve van het verharde oppervlak op deze percelen. Deze systemen kunnen bij extreme buien overstorten op de openbare ruimte. De openbare ruimte wordt voorzien van een eigen hemelwatersysteem.
Alle woonpercelen binnen het plan worden voorzien van een aansluiting op de gemeentelijke vuilwaterriolering.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Denk aan ontsluiting, wegenstructuur, parkeren en parkeerbalans aan de hand van parkeernormeringen, etc.
Planspecifiek
De locatie van de Gerardus Majellaschool wordt ontsloten via de Noordstraat en/of via de Kruinstraat (afhankelijk van het gekozen model). Aangezien het aantal verkeersbewegingen niet tot nauwelijks toeneemt behoeft er geen aanpassing van deze wegen. De langzaamverkeersverbinding tussen de genoemde wegen blijft gehandhaafd.
Ten aanzien van parkeren wordt bij model 1 uitgegaan van geclusterd parkeren aan de zijde van de Noordstraat en/of haaks parkeren aan de Kruinstraat en bij model 2 wordt uitgegaan van geclusterd parkeren achter de achtertuinen van de woningen. In het plan is voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen. Als voorwaarde bij de uitwerking zal dan ook aan de parkeernormering moeten worden voldaan behorende bij het programma en de gekozen woningtypologie.
De locatie De Wilgen wordt ontsloten via de Wetstraat of de Hakstraat. Deze wegen hebben voldoende capaciteit om het aantal vervoersbewegingen op te vangen en behoeven geen aanpassing.
Aangezien ook in dit plan het woningbouwprogramma en de typologie niet vaststaat is er geen parkeerbalans opgesteld. Er is wel in het plan rekening gehouden met voldoende ruimte om aan de eventueel maximale parkeerbehoefte te kunnen voldoen. Bij een definitieve keuze van het woningbouwprogramma en de woningtypologie zal een gerichte parkeerbalans moeten worden opgesteld aansluitend bij de gemeentelijke parkeernormen.
Op het gebied van verkeer is het plan uitvoerbaar.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Cultuurhistorie:
Voor de Gerardus Majella-locatie zijn twee stedenbouwkundige modellen mogelijk die beide rekening houden met een goede stedenbouwkundige inpassing in zijn omgeving. Het eerste model gaat uit van de identiteit en de configuratie van de voormalige school. Hiermee wordt een link gelegd met het verleden. Volledig behoud van de bebouwing en haar configuratie is onuitvoerbaar vanwege de bouwkundige staat en de eisen behorende bij het realiseren van woningbouw. Het tweede model gaat uit van het begeleiden van de groenzone met de langzaamverkeersverbinding en het begeleiden van de Kruinstraat. De kop van de woning grenzend aan de Noordstraat presenteert zich als voorkant, in lijn met de woningen aan de oostzijde van het plangebied. Hiermee rond de ontwikkeling als het ware het buurtje (binnen de omliggende wegen) af en wordt de groenzone extra benadrukt. Qua massa-opbouw en geleding in de gevel wordt aangesloten op de omliggende woningen.
In het plan voor de Wilgen wordt uitgegaan van het begeleiden van de Hakstraat en wordt er aangesloten op de bebouwing die op de Hakstraat zijn geörienteerd. Hierbij geldt eveneens dat de massa en de verschijningsvorm vergelijkbaar is met de omliggende bebouwing. Door het parkeren uit het zicht wordt gehaald door deze te positioneren achter de tuinen is er voldoende ruimte om de groenstrook en voetpad langs de Hakstraat grotendeels te handhaven.
Met de beoogde stedenbouwkundige modellen wordt rekening gehouden met de structuur en identiteit van de buurt. De verschijningsvorm is geënt op een kleinschalig dorps karakter met een traditionele massa-opbouw van maximaal twee lagen met kap.
Er zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten binnen het plangebied aanwezig.
Archeologie:
Voor de plangebieden is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in de bijlage bij de toelichting opgenomen. Uit dit onderzoek is de verwachte archeologische waarde zoals die in het archeologisch beleid van de gemeente is opgenomen (waarde 2 en 3) deels bijgesteld naar een lage archeologische waarde. Daarnaast zal de te verwachten diepte van de bodemingreep voor het bouwen van de woningen niet de laag aantasten waar eventueel nog archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Aanvullend onderzoek is hiermee overbodig en plan is ook op het aspect archeologie uitvoerbaar.
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaarheid van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van afdeling '6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De gronden van het voorliggend plan zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente heeft een exploitatieplan opgesteld. Hieruit blijkt dat de kosten verzekerd zijn. Hiermee voldoet het plan aan de voorwaarde van de economische uitvoerbaarheid.
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de structuurbepalingen van de SVBP2012 en is daardoor gemakkelijk te lezen. Voorts voldoet dit plan aan het handboek bestemmingsplannen zoals de gemeente dit heeft wat de leesbaarheid, raadpleegbaarheid en uniformiteit ten goede komt. Daardoor is ook de handhaafbaarheid makkelijk vorm te geven: de regels zijn eenduidig zodat rechtsgelijkheid en -zekerheid zo groot mogelijk is. Op basis van de Wro zijn belangrijke overgangsbepalingen en strafbepalingen wettelijk vastgelegd waardoor op die manier de handhaafbaarheid vanuit dit bestemmingsplan goed is geregeld.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
Het voorliggend bestemmingsplan voorziet bij de locatie Gerardus Majella in een mogelijkheid tot de realisatie van één van de twee stedenbouwkundige modellen. Hierbij geldt als uitgangspunt dat als een omgevingsvergunning wordt verleend voor één van de beide modellen dat dan van rechtswege het andere model komt te vervallen. Het college is bevoegd om het andere model onder voorwaarden weer toe te laten staan mocht de vergunning worden ingetrokken.
Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
In deze paragraaf zijn de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. In het voorliggend bestemmingsplan worden slechts enkele woningen binnen het 'stedelijk gebied' toegestaan. De stedenbouwkundige kaders zijn bekend doordat dit in de raad is behandeld en vastgesteld. Samen met het Waterschap Aa en Maas zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld.
In bijlage 5 zijn de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
In voorgaande hoofdstukken is een verantwoording gegeven van de gemaakte keuze van bestemmingen en is een beschrijving gegeven hoe rekening wordt gehouden met de gevolgen voor onder andere de waterhuishouding. In hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie en de waarde van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het beoogde plan waarna hoofdstuk 4 ingaat op het beleid. Hoofdstuk 5 gaat in op het onderzoek wat is verricht en geeft daarmee inzicht in de uitvoerbaarheid van dit plan waaronder ook het archeologische aspect. Ook de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn in hoofdstuk 5 betrokken. In hoofdstuk 6 is ingegaan op de wijze van bestemmen zoals dat gevraagd wordt in artikel 3.1.3 van het Bro. In het hoofdstuk 7 is verslag gedaan van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de voorbereiding van dit plan.
Op basis van voorstaande alinea, opgezet volgens artikel 3.1.6 van het Bro, wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan beleidsmatig gezien inpasbaar is in het beleid, voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is.