direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Darp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1701.0000BP000000000578-0003

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Darp ' met identificatienummer NL.IMRO.1701.0000BP000000000578- 0003 van de gemeente Westerveld;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 archeologische waarden:

waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de Archeologische beleidsadvieskaart Gemeente Westerveld RAAP-rapport 2021 toetsingskader zijn;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijf

het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;

1.10 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten;

1.11 bestaande

bestaand en legaal aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan;

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijgebouw

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdgebouw

een gebouw, dat gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.24 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.25 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.26 kap:

een dak met een zekere helling;

1.27 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandel zijnde en prostitutie, zoals genoemd in Bijlage 3 bij deze regels;

1.28 kleinschalige duurzame energiewinning

energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, biomassa, aard- en omgevingswarmte;

1.29 kwetsbaar object

kwetsbare objecten zoals bedoeld onder artikel 1 lid 1 onder I van het Besluit externe veiligheid (Bevi);

1.30 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.31 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.32 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.33 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.34 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie al dan niet in combinatie met de verkoop van streekeigen goederen;

1.35 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.36 prostitutiebedrijf:

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.37 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.38 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.39 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.40 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.41 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (bouw)perceelgrens

tussen de grenzen van een agrarische bedrijfskavel en een bepaald punt van het op dat agrarische bedrijfskavel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.7 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;

2.8 de onderlinge afstand

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot enig punt van een ander gebouw;

2.9 bouwen op de erf- of perceelgrens

bij bouwen op de erf- of perceelgrens wordt een bouwwerk gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogste is.

2.10 ondergeschikte bouwonderdelen:

ondergeschikte bouwdelen als:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten;
  • b. overstekende daken en/of luifels kleiner dan 0,75 meter;
  • c. bloemkozijnen met een diepte van minder dan 1 meter;

worden buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. openbare nutsvoorzieningen, met uitzondering van gasdrukregel- en meetstations;

met daarbij behorende:

  • b. gebouwen, een bedrijfswoning daaronder niet begrepen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. erven en terreinen.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m mag bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos, boswallen en hoogopgaande (afschermende) beplanting;
  • b. karakteristieke waardevolle bomen en/of bomenrijen;
  • c. de instandhouding van de landschappelijke waarden van de gronden;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. paden;

met daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Bos' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m mag bedragen.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van paden of parkeergelegenheid en andere verhardingen met een oppervlakte van meer dan 10 m2;
  • b. het verwijderen of aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in de gemeentelijke kapverordening of de Boswet is geregeld, zoals deze regelingen luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  • c. het afgraven of ophogen van gronden;
  • d. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
4.3.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 4.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit plan.
4.3.3 Strijd met de bestemming

Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is in strijd met de bestemming indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bos, boswallen en hoogopgaande beplanting;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. inritten en paden;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. parkeerstroken;
  • g. een standplaats voor ambulante handel;

en tevens voor:

  • h. waterberging, ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';
  • i. waterwinning, ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied'

met daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • k. paden en verhardingen.
5.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • b. de bouwhoogte van een zend-/ontvangstinstallatie mag niet meer dan 25 m bedragen;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, omvang en inrichting van speelvoorzieningen ten behoeve van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Horeca

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met daar bijbehorende:

  • b. gebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. tuinen;
  • e. erven;
  • f. terrassen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op de voor 'Horeca' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte;
  • c. de dakhelling mag niet minder dan 25º bedragen.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m voor de voorgevelrooilijn en niet meer dan 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 5 m bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de cultuurhistorische en/of architectonische waarde van de bebouwing en/of het erf.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 6.2.1 onder c en toestaan dat de dakhelling 0º mag bedragen.
6.4.2 Afwegingskader

Een in 6.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de cultuurhistorische waarde van de bebouwing en/of het erf.

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energiewinning;

met daar bijbehorende:

  • c. gebouwen, een bedrijfswoning daaronder niet begrepen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. tuinen;
  • f. erven;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen.
7.2 Bouwregels

Op de voor 'Maatschappelijk' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte;
  • c. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer dan 80% bedragen.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag, voor het denkbeeldig verlengde van de naar de weg toegekeerde gevel(s), niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m bedragen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de cultuurhistorische en/of architectonische waarde van de bebouwing en/of het erf.

Artikel 8 Sport

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportvoorzieningen en speelvelden, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten;

met de daarbij behorende:

  • b. gebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels

Op de voor 'Sport' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m) aangegeven goothoogte, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mogen buiten het bouwvlak gebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 750 m2.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en ballenvangers mag niet meer dan 16 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een zend-/ontvangstinstallatie mag niet meer dan 25 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 12 m bedragen.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het behoud van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Tuin

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuin en erf behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  • b. parkeerstroken;

met daarbij behorende;

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. paden;
  • c. verhardingen.
9.2 Bouwregels

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

9.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 1 m bedragen.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. pleinen;
  • c. fiets- en voetpaden;
  • d. bermen en (berm)sloten;
  • e. groen- en speelvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. een standplaats voor ambulante handel.

met daarbij behorende:

  • a. parkeervoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstoffen.
10.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

10.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 8,50 m bedragen.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4 Specifieke gebruiksregels

Het aantal rijstroken mag niet meer bedragen dan 2 x 1.

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een functie gericht op de ontsluiting van de aanliggende erven;
  • b. groen- en speelvoorzieningen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

11.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 8 m bedragen.
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in woonhuizen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', tevens het nastreven van de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm en detaillering van de woning, zoals deze is beschreven en aangegeven in bijlage 4 en 5;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energiewinning;

met daarbij behorende:

  • c. gebouwen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. erven, tuinen en paden;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste aan de bestemming worden gebouwd.

12.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen i.c. woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw mag vrijstaand of halfvrijstaand worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' uitsluitend aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd, waarvoor geldt dat het aantal aaneen te bouwen woonhuizen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal;
  • c. het aantal aaneen te bouwen woonhuizen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het ter versterking en ondersteuning van de karakteristiek van de woning mogelijk bij recht een uitbreiding van de woning te realiseren, mits de uitbreiding overeenkomt met optie 1 en/of optie 2, zoals weergegeven in bijlage 5, waarbij in de opties de maximale maatvoering is aangegeven;
  • e. de breedte van hoofdgebouwen mag niet minder dan 5 m bedragen;
  • f. de afstand van vrijstaande woonhuizen en van de vrijstaande zijde van halfvrijstaande woonhuizen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien die minder bedraagt;
  • g. de goothoogte mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte, dan wel de bestaande goothoogte indien en voor zover geen aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is opgenomen;
  • h. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen.
12.2.2 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 4 m bedragen;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a geldt voor serres dat de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet meer dan 0,5 m mag bedragen, met dien verstande dat een dergelijke uitbouw niet meer dan 1 m uit de zijgevel mag steken;
  • c. de afstand van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelsgrens wordt gebouwd;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 80 m2 bij vrijstaande of halfvrijstaande woonhuizen;
    • 2. 50 m2 bij aaneengebouwde woonhuizen;

mits het erf achter het bouwvlak voor niet meer dan 50% wordt bebouwd en met dien verstande dat de oppervlakte binnen het bouwvlak, voor zover gelegen tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet wordt meegerekend;

  • e. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen of overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • f. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5 m bedragen.
12.2.3 Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' gelden de volgende regels

Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn enkel toegestaan voor zover deze zijn opgenomen in optie 1 en/of in optie 2, zoals weergegeven in bijlage 5;
  • b. voor dakkapellen geldt, dat:
    • 1. deze in totaliteit maximaal 50% mogen beslaan van de breedte van het dakvlak;
    • 2. deze de hoogte van het dak van de woning niet mag overschrijden;
    • 3. --eventuele welstandseisen voor dakkapellen aan de voorkant of naar openbaar gebied gerichte zijkant--;
  • c. voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat de afstand van het bijgebouw tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet minder dan 4 m mag bedragen;
  • d. de afstand van een aanbouw, uitbouw en bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelsgrens wordt gebouwd;
  • e. de oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 50 m2 bij vrijstaande of halfvrijstaande woonhuizen;
    • 2. 30 m2 bij aaneengebouwde woonhuizen;
  • f. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • h. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan de planvondhoogte van het bestaande hoofdgebouw;

met dien verstande dat;

  • i. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw niet meer mag bedragen dan 3,20 m als het gehele aangebouwde bijgebouw zich achter het hoofdgebouw bevindt.
12.2.4 Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels

Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ter plaatse van de vier hoekwoningen waar de aanduiding 'bijgebouwen' is weergegeven geldt de volgende regel:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan.
12.2.5 Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' gelden de volgende regels

Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' geldt de volgende regel:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn niet toegestaan.
12.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m voor de voorgevelrooilijn en niet meer dan 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
12.3 Omgevingsvergunning voor het slopen
12.3.1 Vergunningplicht

Voor het slopen van bouwwerken is, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' een omgevingsvergunning vereist.

12.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 12.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
12.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  • c. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  • d. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan in bijlage 4 en 5 plaatsvindt.
12.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen, ten behoeve van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de cultuurhistorische en/of architectonische waarde van de bebouwing en/of het erf.
12.5 Afwijken van de bouwregels
12.5.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 12.2.1 onder f en toestaan dat de goothoogte van de van de weg afgekeerde gevel wordt verhoogd tot niet meer dan 6 m, mits de bouwhoogte niet meer dan 9 m bedraagt;
  • b. 12.2.1 onder f en g en toestaan dat de goothoogte van de van de weg afgekeerde gevel wordt verhoogd over een breedte van ten hoogste 4 m, waarbij de dakhelling overeenkomstig mag worden aangepast, mits de bouwhoogte niet meer dan 9 m bedraagt;
  • c. 12.2.1 onder g en toestaan dat de dakhelling 0º mag bedragen;
  • d. 12.2.2 onder e en toestaan dat de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen wordt verhoogd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte ten minste 1,5 m lager blijft dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 7,5 m bedraagt;
    • 3. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m dan wel niet meer dan ten hoogste 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw.
12.5.2 Afwegingskader

Een in 12.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de cultuurhistorische en/of architectonische waarde van de bebouwing en/of het erf.
12.6 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
    • 1. anders dan genoemd in Bijlage 3 Categorale bedrijvenlijst;
    • 2. op een oppervlakte die meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen of meer bedraagt dan 50 m2;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed and breakfast.
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend.
12.7 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 12.6 onder c ten behoeve van bed & breakfast mits:
    • 1. de logiesoppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het oppervlak van de woning met een maximum van 50 m2;
    • 2. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 3. de logiesverstrekking wordt uitgeoefend door een van de bewoners van het woonhuis waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn.
  • b. 12.6 onder d in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    • 1. er vanwege een paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor de nabijgelegen woonhuizen of woningen van derden;
    • 2. de afstand tot een woonhuis van derden ten minste 15,00 m bedraagt;
    • 3. de oppervlakte van de paardrijbak ten hoogste 800 m2 bedraagt;
    • 4. een omheining uitsluitend transparant wordt toegepast met een maximale bouwhoogte van 1,80 m;
    • 5. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
    • 6. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    • 7. er ten hoogste 4 lichtmasten worden geplaatst;
    • 8. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 5,00 m bedraagt en de lichtmasten direct grenzend aan de paardrijbak worden geplaatst, waarbij de lichtuitstraling gericht is op de paardrijbak;
    • 9. er sprake is van een goede inpassing in het landschap overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Gemeente Westerveld;
    • 10. een paardrijbak niet aangelegd wordt achter een naburig perceel;
    • 11. er ten hoogste één paardrijbak per perceel wordt toegestaan;
    • 12. er geen bomen en/of houtgewassen worden gekapt, gerooid of geveld ten behoeve van de aanleg van de paardrijbak;
    • 13. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt.

Artikel 13 Leiding - Gas

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. regionale transportleidingen;

met de daarbijbehorende:

  • b. veiligheidszone;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van een regionale gastransportleiding.

13.2.2 Bouwwerken
  • a. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen enkel bouwwerken ten behoeve van de leiding worden gebouwd;
  • b. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan.
13.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 13.2.1 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. vooraf door het bevoegd gezag advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder;
    • 2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen en goederen;
    • 3. er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leidingen;
    • 4. de veilligheid van de gasleiding niet wordt geschaad;
    • 5. er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het permanent opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken als risicogevoelig object binnen een ter plaatse aangegeven veiligheidszone.
13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.5.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het in de grond brengen van voorwerpen;
  • d. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen;
  • f. het rooien van diepwortelende beplanting en bomen;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
13.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 13.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud van wel het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
13.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 3

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het behoud van de archeologische waarden.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1000 m2

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,30 m -Mv wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 1000 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 1000 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
14.3 Afwijking van de bouwregels

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  • d. middels verleende vergunningen, rekeningen van uitgevoerd werk en dergelijke aangetoond wordt dat de bodem reeds eerder dieper geroerd is dan 0,30 m -Mv.


Indien aan de afwijking voorwaarden worden verbonden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontginnen, egaliseren van natuurlijk reliëf of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking;
  • b. het afgraven, mengwoelen, diepploegen of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,3 m;
  • c. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen), dieper dan 10 cm onder de bouwvoor;
  • d. het graven of vergraven van waterlopen;
  • e. het graven van sleuven breder dan 0,3 m en dieper dan 1,00 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • f. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm zal worden geroerd;
  • g. het permanent verlagen van het waterpeil.

14.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 14.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die :

  • a. het normale onderhoud, het normaal agrarisch gebruik, waaronder drainage, of het normaal bos- of natuurbeheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingsvergunning;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
14.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
    • 4. middels verleende vergunningen, rekeningen van uitgevoerd werk en dergelijke aangetoond wordt dat de bodem reeds eerder dieper geroerd is dan 0,30 m -Mv.

Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene bouwregels

16.1 Bestaande maten

In afwijking van de in de regels vermelde:

  • a. maximale maatvoering geldt dat indien een grotere maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze grotere maatvoering als maximum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • b. minimale maatvoering geldt dat indien een kleinere maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze kleinere maatvoering als minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
16.2 Ondergeschikte afwijking bouwregels

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
16.3 Parkeer-, laad- en losruimte
16.3.1 Parkeerruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van auto's, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien in of op het bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk hoort, wordt voorzien in die behoefte. Daarbij mag rekening worden gehouden met gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in de publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie uitkomt, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
  • c. Bij het bepaalde onder a wordt bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan.
16.3.2 Laad- en losruimte

Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet voor bestaande situaties, waarbij de herbouw van een gebouw zonder functiewijziging wordt beschouwd als een bestaande situatie.

16.3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
16.3.4 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 16.3.1 en 16.3.2:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Artikel 17 Algemene gebruiksregels

17.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruik van de gronden als een paardrijbak;
  • f. een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, waarbij:
    • 1. de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in de publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie uitkomt, deze nieuwe versie in acht wordt genomen;
    • 2. alleen wordt gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging.
17.2 Toegestaan gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:

  • a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van kortstondige en/of incidentele evenementen, festiviteiten, manifestaties, jaarmarkten en weekmarkten, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan;
  • b. het (laten) aanleggen en in stand houden van kabels en leidingen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    • 1. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is;
    • 2. hoogspanningsleidingen;
    • 3. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer,

tenzij specifiek in dit plan geregeld.

Artikel 18 Algemene aanduidingsregels

18.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
18.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ' milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied ' en 'milieuzone - waterwingebied' geldt dat die gronden - naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) en aanduidingen - mede bestemd zijn voor het beschermen van de drinkwaterwinning, de drinkwaterproductie, de drinkwaterdistributie en de grondwaterkwaliteit van een grondwaterbeschermingsgebied, met daarbij behorende bouwwerken.

18.1.2 Bouwregels

Binnen het grondwaterbeschermingsgebied mag worden gebouwd voor zover dat op grond van de onderliggende bestemming is toegestaan, mits de kwaliteit van het grondwater niet wordt geschaad en met inachtneming van de voorwaarden, zoals die door de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) worden gesteld. De verordening bevat regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in bij de verordening aangewezen gebieden.

18.1.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het oprichten van inrichtingen die staan vermeld op een bij de Provinciale Omgevingsverordening 2010 behorende lijst;
  • b. nieuwe woonhuizen, niet zijnde het vervangen van bestaande woonhuizen;
  • c. nieuwe infrastructurele werken (wegen, parkeerplaatsen, spoorwegen, buisleidingen en dergelijke), tenzij bedoeld voor ontsluiting van woningbouw of militair gebruik binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk - Militair 1' en 'Maatschappelijk - Militair 2' en ter plaatse van de aanduiding 'militair oefenterrein' ;
  • d. ondergrondse opslag van vloeistoffen, anders dan voor schoon water;
  • e. opslag van afvalstoffen op of in de bodem;
  • f. lozing van huishoudelijk afvalwater in de bodem daar waar aansluiting is op riolering;
  • g. nieuwe begraafplaatsen of terreinen waar verstrooiing plaatsvindt;
  • h. industriële en grootschalige recreatieve ontwikkelingen;
  • i. het gebruik van zwarte lijst bestrijdingsmiddelen, compost, zwarte grond, zuiveringsslib, reststoffen als meststoffen en bouwstoffen die vallen onder dereikwijdte van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming;
  • j. nieuwe (grootschalige) ontgrondingen;
  • k. nieuwe delfstoffenwinning;
  • l. het roeren van de grond dieper dan 2,00 m;
  • m. duurzame energiebronnen die negatieve invloed hebben op of gevaar opleveren voor de kwaliteit van het grondwater;
  • n. nieuwe militaire activiteiten buiten de bestemmingen 'Maatschappelijk - Militair 1' en 'Maatschappelijk - Militair 2' en buiten gronden ter plaatse van de aanduiding 'militair oefenterrein' ;
  • o. verkeersaantrekkende voorzieningen.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, voor zover de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen zullen worden overschreden, voor zover een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van (de bediening van) kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes zullen worden gebouwd mits de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m3 bedraagt;
  • e. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
  • f. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
  • g. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  • h. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bebouwingsgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden;
  • i. ten aanzien van het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  • j. het bepaalde in het plan voor het gebruik van een woonhuis of een bedrijfswoning ten behoeve van bed & breakfast mits de logiesoppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het oppervlak van de woning met een maximum van 50 m2, parkeren op eigen erf plaatsvindt en de logiesactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners van het woonhuis of de bedrijfswoning waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn.

Artikel 20 Overige regels

20.1 Aanvullende werking welstandscriteria

De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door welstandscriteria.

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht

Artikel 21 Overgangsrecht bouwwerken

21.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Darp ' van de gemeente Westerveld.

25 februari 2020.