direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herziening Haarveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2016BP063-vg02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het Economisch beleidsplan was als één van de actiepunten opgenomen om de bestemming van de bedrijventerreinen in de gemeente Noordenveld te toetsen aan de bestaande vraag en zo nodig deze bestemmingen te wijzigen. In dat kader is voor het bedrijventerrein Haarveld voorgesteld om (op delen van) het bedrijventerrein een combinatie van werken en wonen mogelijk te maken. Op basis van het gekozen ontwikkelperspectief is vervolgens de planologische regeling tegen het licht gehouden om na te gaan welke aanpassingen hiervoor moeten worden doorgevoerd.

Het voorgaande was aanleiding om voor de geldende beheersverordening 'Bedrijvenpark Haarveld' een nieuw bestemmingsplan op te stellen, waarbij er meer ruimte is voor een breder pallet aan bedrijvigheid en waarbij er deels bedrijfswoningen zijn toegestaan.

Daarnaast wordt in dit bestemmingsplan de realisatie van een zonnepaneelveld geregeld. Voor dit zonnepaneelveld is eerder al een omgevingsvergunning voor 10 jaar verleend. Het betreft de locatie aan de Ekkelkamp.

1.2 Vigerende bestemmingsplannen

Het vigerend planologisch regime van het plangebied is gelegen in de beheersverordening Bedrijvenpark Haarveld (vastgesteld op 8 mei 2013). De huidige bestemming van het plangebied is 'Bedrijventerrein'. Tevens is een deel van het gebied voorzien van een de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

Verder geldt de volgende omgevingsvergunning:

  • vergunning voor het plaatsen van 5.634 zonnepanelen aan de Ekkelkamp-Dwazziewegen (kadastraal bekend Roden sectie L nr.1.978 en 1.977 en sectie I nr. 6.099, verleend op 12 oktober 2017.

Deze vergunning is afgegeven voor een periode van 10 jaar.

1.3 Begrenzing bestemmingsplan

Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de noordelijke ringweg (Noordholt), aan de westzijde door Aan de Vaart en aan de zuid- en oostzijde door Dwazziewegen.

In het ontwerpbestemmingsplan was tevens een gedeelte van het bedrijventerrein Bitseveld opgenomen om de omgevingsvergunning voor een zonnepark te borgen in het bestemmingsplan. Deze zonnepanelen zijn echter al gerealiseerd op het dak van het desbetreffende bedrijf. Derhalve vervalt de noodzaak om dit gebied mee te nemen in het bestemmingsplan Herziening Haarveld en is ervoor gekozen om het gedeelte van het bedrijventerrein van Bitseveld, wat in het ontwerpbestemmingsplan onderdeel van het bestemmingsplan was, niet in het vast te stellen bestemmingsplan op te nemen. Het gehele bestemmingsplan is hier op aangepast.

Mocht in de toekomst alsnog de behoefte bestaan om een zonnepanelenveld te realiseren op een deel van het bedrijventerrein Bitseveld, dan kan dit overeenkomstig de omgevingvergunning, die in 2017 is verleend.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk twee gaat in op de planbeschrijving. Hierin komt een beschrijving van de bestaande situatie, de nieuwe situatie en juridische vormgeving aan bod. In hoofdstuk drie wordt het relevante beleid op rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau behandeld. De belangrijkste omgevingsaspecten worden behandeld in hoofdstuk vier. Hieronder vallen de onderwerpen: geluidhinder, milieuzonering, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, bodem en water. In de laatste twee hoofdstukken komen achtereenvolgens de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied omvat het bedrijventerrein Haarveld. Haarveld is goed bereikbaar met snelle uitvalswegen naar de A7 en de A28. Een belangrijke ontsluitingsweg is de Dwazziewegen. Deze weg heeft een directe aansluiting op de Noordholt (N372). Een andere ontsluitingsweg is gelegen aan de westzijde van het plangebied. Deze weg (Kortling) is aangesloten op de Noordholt. De weg Aan de Vaart heeft qua ontsluiting een ondergeschikte betekenis. Verder is er een verbindingsweg tussen de Dwazziewegen en de Kortling aangelegd, Vlasveen. De weg Vlasveen zorgt voor de interne ontsluiting van het bedrijventerrein Haarveld.

Ten noorden van het plangebied ligt de weg Noordholt (N372). Ten oosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein Bitseveld. Op het bedrijventerrein Bitseveld zijn vooral grote bedrijven waaronder Fedex World Service Center en ENGIE Services Noord B.V. gevestigd. Ten westen van het plangebied ligt het bedrijventerrein Noordhoek. Op dit bedrijventerrein zijn kleinere bedrijven met bedrijfswoningen aanwezig.

Op het bedrijventerrein Haarveld is veel beplanting en water aanwezig. Het is omgeven door bosjes, waterpartijen en wandelpaden. In het hart van het bedrijventerrein hebben de groen- en waterpartijen een recreatieve functie.

Het plangebied heeft in zijn huidige verschijningsvorm overwegend een bedrijfsfunctie. Een groot deel van de kavels is nog uitgeefbaar.

2.2 Nieuwe situatie

Bedrijventerrein Haarveld

Aard van de bedrijvigheid

In de beheersverordening Haarveld waren de gronden bestemd voor hoogwaardige, weinig hinder veroorzakende, productie- en dienstverlenende industriebedrijven, laboratoria, groothandel, ambachtelijke bedrijven en nijverheidsbedrijven die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar behoren tot de milieucategorieën 1 tot en met 3.1 van de Staat van bedrijven. Daarnaast was zakelijke dienstverlening toegestaan. Tot slot waren een aantal bestaande bedrijven bestemd.

In het voorliggende bestemmingsplan is het label 'hoogwaardige bedrijvigheid' losgelaten en is een breder pallet aan bedrijvigheid toegestaan. De insteek is tevens om zoveel mogelijk een combinatie van werken-wonen mogelijk te maken. Daarom is gekozen voor bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2: lichte bedrijvigheid.

In het oostelijk deel van het plangebied gelden er vanwege het naastliggende bedrijventerrein Bitseveld milieubelemmeringen voor het oprichten van (bedrijfs)woningen. Op deze betreffende gronden wil de gemeente daarom bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toestaan zonder de mogelijkheid van bedrijfswoningen.

Op de gronden aan de Ekkelkamp-Dwazziewegen is behalve de toegestane bedrijvigheid ook een zonnepaneelveld toegestaan.

Voor de bestaande bedrijven en de bestaande woningen zijn de aanduidingen uit de beheersverordening overgenomen.

Bedrijfswoningen

In de beheersverordening Haarveld was de bouw van bedrijfswoningen uitgesloten.

In het voorliggende bestemmingsplan worden bedrijfswoningen overal toegestaan tenzij dit, zoals hierboven al genoemd, vanwege milieubelemmeringen niet mogelijk is. Het verbod om bedrijfswoningen (rode arcering in onderstaande kaart) op te richten geldt met name voor de oostzijde van het plangebied, waar 100 m afstand moet worden gehouden tot de categorie 3.2 bedrijvigheid van het bedrijventerrein Bitseveld. In het zuidelijk deel van het plangebied bevindt zich het bestaande bedrijf Photonis. In een zone van 100 m rond dit bedrijf mogen ook geen bedrijfswoningen worden opgericht, met uitzondering van bestaande bedrijfswoningen.

In het noordelijk deel van het plangebied zijn er vanwege het geluid van het wegverkeer van de rondweg Noordholt, geen bedrijfswoningen mogelijk in een zone van 71 meter vanuit het hart van de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP063-vg02_0002.jpg"

Afbeelding 1. Bedrijfswoningen uitgesloten (rode arcering)

Architectuur van de bebouwing

In het noordelijk deel van het plangebied - grenzend aan de Noordholt - is de aanduiding 'zichtlocatie' overgenomen uit de beheersverordening. De bebouwing op een zichtlocatie, langs de Dwazziewegen en daar waar de bebouwing grenst aan de bestemming Groen of Groen - Park moet voldoen aan de volgende eisen:

  • de architectonische kwaliteit dient hoogwaardig te zijn; door materiaalgebruik en kleurstelling dient het parkachtig karakter te worden ondersteund;
  • de vormgeving dient te refereren aan de aard van de bedrijvigheid;
  • de architectonische vormgeving dient te refereren aan het stedenbouwkundig concept (massa en oriëntatie).

Zoals opgenomen in paragraaf 4.1.6 valt de 58 dB geluidscontour van de Noordholt (N372) nagenoeg samen met de zichtlocatie van het plangebied.

Parkeren

Het opstellen van parkeerbeleid is een autonome taak van gemeenten. Parkeerbeleid is van belang in verband met de verbetering van de bereikbaarheid en leefbaarheid in woonwijken, bedrijventerreinen en (winkel)centra. Via parkeerbeleid kan de gemeente de verdeling van de schaarse parkeerruimte reguleren en overlast voorkomen. In Noordenveld wordt niet altijd volledig aan de vrije vraag naar parkeerruimte voldaan. Dat betekent dat Noordenveld gebruik maakt van sturend parkeerbeleid. Een sturend parkeerbeleid bevordert het selectief gebruik van de auto en beperkt hiermee de groei van de automobiliteit ten gunste van de leefbaarheid.
In het Gemeentelijk Verkeers- en VervoersPlan (GVVP) is onder andere het beleid met betrekking tot parkeren opgenomen. Wat betreft Haarveld zijn de volgende beleidsregels uit het GVVP van toepassing:

  • Noordenveld past de meest actuele richtlijnen van het CROW toe voor de maatvoering, de bepaling van het aantal parkeerplaatsen en de wijze van berekening. Bij de berekening wordt uitgegaan van de gemiddelde bandbreedte van de parkeerkencijfers van de van toepassing zijnde kolom en rij. Gemotiveerd en in overleg kan hiervan afgeweken worden. De initiatiefnemer van een ontwikkeling draagt hiervoor argumenten aan: de gemeente toetst en beoordeelt.
  • Vrachtwagens worden geparkeerd op eigen terrein (bij het bedrijf) en niet op de openbare weg.

Samengevat betekent dit dat te vestigen bedrijven aan de hand van de genoemde publicatie op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid dienen te realiseren.

Houtsingels

In het plangebied zijn veel cultuurhistorisch en/of landschappelijk waardevolle houtsingels, grondwallen en laanbeplantingen te vinden (zie ook paragraaf 3.4.5.). Deze beplantingen moeten zoveel mogelijk worden gerespecteerd en daarom mag er ter plekke niet worden gebouwd. Om te voorkomen dat de beplantingen worden geveld en/of gerooid, worden ze ook nog beschermd met een omgevingsvergunningstelsel. Voor de beplantingen met de grootste cultuurhistorische waarde (specifieke vorm van groen - houtsingel 1) geldt een strenger beschermingsregime dan voor de recentere aanplant (specifieke vorm van groen - houtsingel 2).

Perspectieven voor Haarveld

Bureau Louter heeft onderzoek gedaan naar de perspectieven voor Haarveld, het rapport is opgenomen in Bijlage 1. In het voorliggende bestemmingsplan worden een aantal keuzes gemaakt voor het gebruik in het plangebied:

  • 1. het mogelijk maken van bedrijfswoningen in deelgebied 1 en 2;
  • 2. het verruimen van de bedrijfsbestemming, waardoor er meer dan alleen hoogwaardige en kennisintensieve bedrijvigheid mogelijk zijn;
  • 3. het permanent regelen van een zonnepaneelveld, waarvoor in 2017 een tijdelijke omgevingsvergunning is verleend.


Het mogelijk maken van bedrijfswoningen in deelgebied 1 en 2

Uit het rapport volgt dat met een te verwachten gemiddeld uitgifte tempo van 0,3 tot 0,5 hectare per jaar rond 2030 (planhorizon) de deelgebieden 1 en 2 volledig uitgegeven zijn.

Verruimen van de bedrijfsbestemming
De focus op hoogwaardige en kennisintensieve bedrijven is te 'eng' gebleken. Nu de bestemming in Haarveld wordt verruimd, worden daardoor ook de vestigingsmogelijkheden geschapen voor een breder pallet aan bedrijven. Tevens ontstaat op langere termijn meer 'schuifruimte' tussen bedrijfskavels op Haarveld en aangrenzende bedrijventerreinen.

Permanent regelen van een zonnepaneelveld
Het zonnepaneelveld kan fungeren als een tijdelijk gebruik voor gronden waarvan valt te verwachten dat deze op korte termijn nog niet kunnen worden uitgegeven. Op deze manier blijven voor langere termijn deze gronden beschikbaar voor bedrijfsvestigingen.


Op basis hiervan is de economische noodzaak tot herziening van het bestemmingsplan in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijk

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde rijksdoelen komen dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Gezien de beperkte aard en omvang van de ontwikkeling vormt het SVIR geen concreet beoordelingskader voor het plan. Wel is het Rijksbeleid verder uitgewerkt in het onderliggend beleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.


De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In hoofdstuk 4 wordt deze Ladder verder uitgewerkt.

3.2 Provincie

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Op 3 oktober 2018 zijn door Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld. Met de vaststelling is het proces van de revisie van de omgevingsvisie afgerond.

Om werkgelegenheid te behouden en nieuwe te creëren, streeft de provincie Drenthe naar de ontwikkeling van een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende, regionale economie. Een belangrijke voorwaarde daarvoor is het kunnen bieden van voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties. Deze locaties moeten goed bereikbaar zijn. Het terrein van Haarveld voldoet aan het gewenste beeld van de provincie Drenthe. Tevens is het gebied goed bereikbaar vanwege zijn ligging aan de Noordholt (N372).

In de Economische Koers Drenthe 2016-2019 heeft de provincie Drenthe de maatschappelijke opgaven centraal gesteld; het behouden en creëren van werkgelegenheid staat centraal. De Drentse samenleving heeft dan ook behoefte aan sterke bedrijven, die investeren, groeien en werkgelegenheid creëren. Zowel op korte termijn als op lange termijn. Dat vraagt om een Drents vestigingsklimaat dat uitnodigt en stimuleert voor direct resultaat én investeert in de toekomst. Dit geldt zowel voor bestaande als nieuw te vestigen bedrijven. De provincie voert een rode loperbeleid, waardoor ondernemers zich welkom voelen, geen drempels ervaren, over de juiste informatie kunnen beschikken en op de hoogte zijn van de mogelijkheden op het gebied van huisvesting en financiering in Drenthe. Met diverse (financiële) instrumenten faciliteert de provincie de start, vestiging, uitbreiding en internationalisering van bedrijven. Een uitstekend vestigingsklimaat met (fysieke) ruimte voor ondernemerschap is hierbij van groot belang. Daarom zet de provincie Drenthe in op een ruimtelijk ordeningsbeleid dat zich laat kenschetsen als uitnodigend en gaan ze uit van het Ja, mits-principe bij nieuwvestiging, uitbreiding of innovatieve projecten die ruimte vragen.

De provincie stuurt actief op het aantrekken van bedrijvigheid, want vestiging en uitbreiding leiden tot versterking van de economische structuur en zorgen voor directe en indirecte werkgelegenheid in Drenthe. Daarnaast wordt het Drentse ecosysteem versterkt met ontbrekende schakels in de ketens.

Met voorliggend bestemmingsplan beoogt de gemeente een beter vestigingsklimaat te creëren voor (toekomstige) ondernemers. Hiermee past het bestemmingsplan binnen de Omgevingsvisie Drenthe.

3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

In de Omgevingsverordening Drenthe (d.d. oktober 2018) worden in artikel 2.18 regels gesteld over bedrijvigheid. Een deel van de regels heeft betrekking op nieuwe (regionale) werklocaties en de uitbreiding van bestaande (regionale) werklocaties. Hiervan is geen sprake in voorliggend plan. Het betreft een bestaande locatie, die niet wordt uitgebreid.

Regels die daarnaast worden gesteld zijn:

  • Een ruimtelijk plan voorziet alleen in de vestiging van nieuwe bedrijven voor zover deze niet volgens de VNG systematiek ‘Handreiking Bedrijven en Milieuzonering’ zouden vallen in de milieucategorieën 4, 5 en 6, tenzij op regionale werklocaties.
  • In afwijking van bovenstaande kan een ruimtelijk plan voorzien in nieuwe bedrijvigheid die volgens de VNG systematiek ‘Handreiking Bedrijven en Milieuzonering’ valt in de categorie 4 voor zover dit gebeurt via door de betreffende gemeente vastgesteld uitzonderingsbeleid.
  • Een ruimtelijk plan voorziet niet in nieuwe locaties voor detailhandel, voor zover deze ten koste gaan van het bestaande kernwinkelgebied.
  • Een ruimtelijk plan voorziet niet in de mogelijkheid tot het realiseren van weidewinkels.

Bovenstaande bedrijvigheid wordt niet mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan is hiermee in overeenstemming met de Omgevingsverordening Drenthe.

3.3 Regionaal

3.3.1 Regio Groningen-Assen

Op 9 september 2013 is de regiovisie Groningen-Assen geactualiseerd naar de veranderende context van de samenleving. Het kwaliteitsteam van de Regio Groningen-Assen heeft hiervoor een advies uitgebracht. De oorspronkelijke hoofddoelstellingen voor de Regio blijven overeind. Daarvan worden echter drie nieuwe speerpunten afgeleid voor de komende periode, die de samenwerking in de regio nieuwe inhoud geven en het profiel van de regio versterken. De drie nieuwe speerpunten zijn:

  • 1. Het economisch kerngebied verder ontwikkelen.
  • 2. De interne samenhang tussen steden en regio versterken.
  • 3. De kwaliteit van stad en land behouden en versterken.


Over speerpunt 1 'het economisch kerngebied verder ontwikkelen' wordt het volgende gezegd:

De Regio Groningen-Assen heeft een belangrijke functie als economisch kerngebied in Noord-Nederland. Zowel voor de inwoners en ondernemers in de regio als daarbuiten is het van eminent belang dat Groningen-Assen deze positie behoudt en verder ontwikkelt.

Dit vraagt om:

  • het verbeteren van het ondernemers- en vestigingsklimaat;
  • bedrijfsontwikkeling en –vestiging;
  • verbondenheid met andere regio's;
  • het profileren van de regio als de attractieve stadsregio waarin het prettig werken en wonen is.

Met dit bestemmingsplan worden bovenstaande speerpunten nagestreefd.

3.4 Gemeente

3.4.1 Omgevingsvisie Noordenveld 2030

Op 8 februari 2017 is de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. In deze omgevingsvisie wordt aangegeven dat de gemeente zich richt op het behoud en waar mogelijk versterking van de werkgelegenheid op de verschillende bedrijventerreinen in Noordenveld. De bedrijventerreinen van Roden, waar Haarveld onder valt, worden binnen deze visie gezien als het economisch hart van Noordenveld en vervullen hierdoor een belangrijke rol in de regio. Hiernaast wordt het bedrijventerrein gezien als een locatie waar ruimte is voor woon-werklocaties. Dit bestemmingsplan wil deze visie behouden, uitbreiden en ontwikkelen. Voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Noordenveld 2030.

3.4.2 Gemeentelijk rioleringsplan

Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de Raad van de gemeente Noordenveld. Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied.
De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) naast de gebruikelijke zorg voor de riolering vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater in gaat vullen. We noemen dit GRP dan ook het verbrede GRP (vGRP) vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.

Toetsingskader gemeentelijke watertaken

Doelen gemeentelijke watertaken:

  • 1. Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een geschikt lozingspunt.
  • 2. Doelmatig inzamelen van regenwater (daar waar de perceelseigenaar redelijkerwijs niet in staat is dit zelf te doen).
  • 3. Doelmatig verwerken van het ingezameld regenwater.
  • 4. Voorkomen dat grondwater de bestemming van een gebied structureel belemmert.
  • 5. Voorkomen van overlast voor de omgeving (in de brede zin van het woord).

In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: Het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten' agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat bepaald kan worden waar en hoe eventueel extra berging gecreëerd kan worden.
Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden- schoonmaken' zijn daarbij leidend.
Het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:

  • 1. aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater;
  • 2. regenwater vasthouden en bergen;
  • 3. regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren;
  • 4. integrale afweging op lokaal niveau.

Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen. In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:

  • 1. afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie;
  • 2. afkoppelen /bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie;
  • 3. afkoppelen van hemelwater afkomstig van bestaande bebouwing.

Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.


Uitvoerend beleid zorgplicht grondwater

Voorkomen dat grondwater het doel van een gebied structureel belemmert. Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen. Bij herontwikkeling is er sprake van gedeeltelijke of gehele sloop en komt er vervangende nieuwbouw voor terug. De grondwaterhuishouding wijzigt mogelijk als gevolg van de ingreep in het gebied. De beleidsregels voor een herontwikkeling zijn in eerste instantie gelijk aan de beleidsregels voor nieuwbouw. Via een doelmatige afweging wordt per project bepaald of minder strenge ontwateringnormen noodzakelijk of mogelijk zijn. Vaker dan bij nieuwe ontwikkelingen zullen bouwkundige maatregelen nodig zijn om nieuwe overlastsituaties te voorkomen.

3.4.3 Welstandsnota Noordenveld

Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota voor de gemeente Noordenveld vastgesteld. De welstandsnota beoogt versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken en de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten. Bij aanvragen van een omgevingsvergunning zullen bouwplannen worden getoetst aan de welstandscriteria. In de nota is onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden, waarvoor verschillende welstandscriteria zijn opgenomen.
Voor het deelgebied Haarveld zijn eigen welstandscriteria ontwikkeld. Deze zijn vastgesteld gelijktijdig met de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

3.4.4 Landschapsbeleidsplan Noordenveld

In het plan is opgenomen dat in zijn algemeenheid voor esdorpen als Roden 'behouden en beschermen van karakteristieke dorpsopbouw in het esdorpenlandschap (losse structuur, gericht op het landschap, entrees van dorpen door middel van lanen, akkerbouwcomplexen)' geldt. Daarnaast zijn onder andere de thema's cultuurhistorie en recreatie op Roden van toepassing. Het thema cultuurhistorie richt zich hier op het handhaven en beschermen van de zeer dichte perceelsrandbeplantingen in de noord- en oostzijde van het dorp. Deze perceelsrandbeplanting heeft een grote cultuurhistorische waarde. Het thema recreatie richt zich hier op de regionale centrumfunctie van Roden als grote aanjager van recreatie.

Omdat het bestemmingsplan gericht is op het verbreden van de functie van de bestaande bestemming, zijn er geen nieuwe inrichtingsmaatregelen, die voortvloeien uit het landschapsbeleidsplan, in het bestemmingsplan opgenomen. Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met het landschapsbeleidsplan.

3.4.5 Groenvisie Noordenveld

In de Groenvisie Noordenveld (2002, Oranjewoud) wordt het huidige groen naar inrichting en beheer in beeld gebracht. Het plan legt voor de gemeente Noordenveld de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen vast binnen de bebouwde kom.

Het bedrijventerrein Haarveld wordt als specifiek aandachtspunt genoemd. Op het bedrijventerrein zijn veel landschappelijke structuren aanwezig en deze dienen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen behouden te blijven. Dit bestemmingsplan valt buiten de landschappelijke structuren en past hierdoor binnen de Groenvisie Noordenveld.

3.4.6 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2015-2025

Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2015-2025 is op 12 mei 2015 vastgesteld. In het plan wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer, vervoer en mobiliteit er de komende jaren uitziet. Daarbij wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en ambities van de gemeente. Er zijn algemene beleidsregels opgenomen wat betreft verkeersstructuur, verkeersveiligheid en mobiliteit. Voor Roden zijn geen specifieke aspecten opgenomen welke van invloed zijn op het bedrijventerrein Haarveld. Het voornemen is passend binnen het gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan 2015-2025.

3.4.7 Nota Duurzaamheid 2015-2020

De Nota Duurzaamheid 2015-2020 is op 13 mei 2015 vastgesteld. In deze nota is beschreven hoe de gemeente in de jaren 2015-2020 invulling wil geven aan het aspect duurzaamheid. De focus binnen deze invulling ligt op energiebesparing en het opwekken van duurzame energie. Voor de focus is gekozen omdat op deze manier op korte termijn de grootste winst te behalen is. De verantwoordelijkheid voor het produceren van duurzame energie ligt in eerste instantie bij de sectoren zelf. De rol van de gemeente in dit proces zal faciliterend en ondersteunend zijn.

De gemeente streeft naar een CO2 neutraal bedrijventerrein Haarveld. Hierbij moet gedacht worden aan het vergroten van het aandeel duurzame energie. Daarnaast wil gemeente nagaan met parkmanagement de mogelijkheden voor een warmtekracht centrale op bedrijvenpark Haarveld. Gemeente en parkmanagement werken intensief samen aan de ontwikkeling van een ‘state of the art’ duurzaamheidconcept voor kennispark Haarveld dat rust op een energieneutraal uitgangspunt als één van de pijlers. In het voorliggend bestemmingsplan zijn tevens mogelijkheden opgenomen om zonnepanelen te realiseren.

Het voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota Duurzaamheid 2015-2020.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Geluidhinder

4.1.1 Inleiding

In opdracht van de gemeente Noordenveld heeft BügelHajema Adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar geluidsbelasting op het plangebied van het bestemmingsplan Haarveld in de gemeente Noordenveld in relatie tot het mogelijk maken van bedrijfswoningbouw op deze locatie. De Wet geluidhinder beschouwt een bedrijfswoning als een geluidsgevoelig object wat betreft wegverkeerslawaai. Daartoe dient een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder.

De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn samengevat in deze paragraaf.

4.1.2 Situatie

Afbeelding 2 geeft de betreffende locatie weer. Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van de door de opdrachtgever verstrekte tekeningen van de locatie, inclusief een digitale ondergrond van de omgeving. Daarnaast zijn de overige parameters (hoogte bebouwing, hoogte maaiveld, hoogte wegen, bodemgesteldheid etc.) geïnventariseerd.

4.1.3 Wet geluidhinder

Zones

De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich wat betreft wegverkeerslawaai op de zogenaamde zoneringsplichtige wegen. In principe zijn alle wegen zoneringsplichtig behalve:

  • wegen die deel uitmaken van een woonerf (art. 74.2a);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art. 74. 2b).

Langs zoneringsplichtige wegen is een geluidszone gelegen waarvan de breedte wordt bepaald door het aantal rijstroken alsmede de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied conform artikel 74 van de Wet geluidhinder. Indien wordt gebouwd binnen de geluidszone, verplicht de Wet geluidhinder door middel van akoestisch onderzoek aandacht te besteden aan de geluidssituatie.

Het stedelijk gebied wordt gedefinieerd als:

het gebied binnen de bebouwde kom, doch, voor de toepassing van hoofdstukken VI (zones langs wegen) en VII (zones langs spoorwegen) voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg.


Het buitenstedelijk gebied wordt gedefinieerd als:

het gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van hoofdstukken VI (zones langs wegen) en VII (zones langs spoorwegen) voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg.


In onderstaande tabel zijn de zonebreedtes opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP063-vg02_0003.jpg"

Tabel 1. Zonebreedtes wegverkeer

De aan de noordzijde van het plangebied gelegen Noordholt (N372) kent een maximum snelheid van 80 km/uur en is gelegen in buitenstedelijk gebied.

De Dwazziewegen is in binnenstedelijk gebied gelegen en kent een maximum snelheid van 50 km/uur.

De Aan de Vaart is in binnenstedelijk gebied gelegen en kent een maximum snelheid van 50 km/uur. De Noordholt (N372) kent derhalve een zone van 250 m en de Dwazziewegen en de Aan de Vaart een zone van 200 m. De te onderzoeken locatie ligt binnen de zones van deze wegen en er dient daarom akoestisch onderzoek plaats te vinden.


Normen

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidsbelasting op de gevel. Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen.

Indien de geluidsbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, in dit geval een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (artikel 83 van de Wet geluidhinder).

4.1.4 Toegepaste rekenmethode

Akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder dient plaats te vinden overeenkomstig het RMG 2012, de regeling als bedoeld in artikel 110d en e (Wgh). Bijlage III bij dit voorschrift geeft twee rekenmethoden weer:

  • Standaard Rekenmethode I, gebaseerd op een vereenvoudiging van de situatie waarbij de weg bij benadering recht is en de invoergegevens zoals de verkeersintensiteiten en de hoogteverschillen in de weg geen belangrijke variaties vertonen.
  • Standaard Rekenmethode II, bedoeld voor de meer complexe situaties die niet voldoen aan de randvoorwaarden voor de Standaard Rekenmethode I.

De onderhavige situatie is te complex om met rekenmethode I te kunnen berekenen. Dit maakt het gebruik van Standaard Rekenmethode II noodzakelijk.


Voor het uitvoeren van de methode II berekeningen van het wegverkeer is gebruik gemaakt van het computerprogramma Winhavik versie 8.51. Hiertoe is de situatie gedigitaliseerd. In het invoermodel zijn rijlijnen ingebracht, reflecterende bodemgebieden, hoogtelijnen, gebouwen en schermen en wallen. De rijstroken zelf, de zijwegen, waterpartijen en andere verharde oppervlakken zijn beschouwd als reflecterende bodemgebieden, de overige gebieden als absorberend.

De aftrek op grond van artikel 110g Wgh en het Europees bronbeleid op de berekende geluidsbelasting is in het rekenmodel verdisconteerd in de groepsreductie.

4.1.5 Verkeersgegevens

De verkeersgegevens van de Noordholt (N372) en de Dwazziewegen zijn verkregen van respectievelijk de provincie Drenthe en de gemeente Noordenveld. Deze gegevens zijn weergegeven in onderstaande tabel 2. Daarbij is rekening gehouden met een autonome groei van 1 % per jaar.

Per wegvak is behalve de etmaalintensiteit van belang hoe het verkeer verdeeld is tussen dag-, avond- en nachturen. Bovendien is de verdeling van de aantallen en snelheden per voertuigcategorie uitgesplitst. De voertuigcategorieën worden hierbij als volgt ingedeeld:

  • lichte motorvoertuigen (personenauto's en bestelauto's);
  • middelzware motorvoertuigen (autobussen, vrachtwagens met twee assen en vier achterwielen);
  • zware motorvoertuigen (vrachtwagens met drie of meer assen, vrachtwagens met aanhanger, trekkers met oplegger).

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP063-vg02_0004.png"

Tabel 2. (verwachte) verkeersintensiteit, samenstelling en verdeling verkeer per wegvak

Van de Aan de Vaart zijn geen verkeersgegevens voorhanden. Deze weg is bedoeld ter ontsluiting van aanliggende percelen. Van deze weg zijn geen verkeersgegevens voorhanden maar de verkeersintensiteit zal zeer gering zijn en geen probleem vormen voor eventuele woningbouw.

4.1.6 Berekening

Van de Noordholt (N372) en de Dwazziewegen zijn de 48 dB geluidscontour (de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting) en de 53 en 58 dB geluidscontouren berekend. De berekende contouren zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP063-vg02_0005.png"

Afbeelding 2. 48, 53 en 58 dB geluidscontouren Noordholt ( N372) en Dwazziewegen

Een groot deel van het plangebied kent een te hoge geluidsbelasting. De 58 dB geluidscontour van de Noordholt (N372) valt nagenoeg samen met de zichtzone van het plangebied. De 58, 53 en 48 dB geluidscontouren van de Noordholt (N372) liggen respectievelijk op ongeveer 33, 71 en 150 m uit de as van deze weg.

De 53 en 48 dB geluidscontouren van de Dwazziewegen liggen op ongeveer 10 en 28 meter uit de as van de weg.

4.1.7 Hogere waarde

Uit het onderzoek blijkt dat deelgebied 1 niet aan de wettelijke eisen wat betreft geluidhinder vanwege het wegverkeerslawaai van de Noordholt (N372) voldoet. Om woningbouw mogelijk te maken zullen Burgemeester en Wethouders gemotiveerd een hogere waarde moeten verlenen. De gemeente kan in een dergelijke situatie een hogere waarde tot ten hoogste 63 dB vaststellen. Deze waarde wordt niet overschreden. De gemeente is voornemens een hogere waarde te verlenen tot 53 dB.

Wat betreft de Dwazziewegen wordt opgemerkt dat er voldoende mogelijkheden zijn om buiten de 48 dB geluidscontour van deze weg te voorzien in woningbouw.

Conform het beleid van de gemeente kan er pas een hogere waarde worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit het Besluit geluidhinder. De in dit Besluit gestelde voorwaarden hebben betrekking op het onvoldoende doeltreffend zijn van de mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen, dan wel op het ontmoeten van overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. In eerste instantie is gekeken naar maatregelen aan en om de weg en daarna aan het betreffende pand. Daarbij is gedacht aan het volgende.


Bronmaatregelen:
Gelet op het feit dat het hier om slechts een beperkt gebied gaat is het niet reëel om op het betreffende wegvak een ander verhardingstype toe te passen met een hoger geluidreducerend effect dan het aanwezige dicht asfaltbeton.

  • Vergroting afstand bron-waarneempunt
    Vergroting van deze afstand is niet mogelijk vanwege de ligging vanwege de vereiste flexibiliteit van het plan. Daarnaast wordt voor een groot deel van het gebied een hogere waarde procedure niet voorkomen.
  • Maatregelen in het overgangsgebied
    Het oprichten van schermen en/of wallen voor incidentele geluidsgevoelige gebouwen is om financiële redenen niet haalbaar. Daarnaast zijn de deelgebieden aangewezen als zicht locatie waarbij het toepassen van afscherming niet aan de orde is.

Samengevat kan worden gesteld dat maatregelen aan de weg of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Het feit dat het hier zichtlocaties betreft heeft tot gevolg dat de bedrijven zoveel mogelijk in de nabijheid van de Noordholt (N372) worden geplaatst en de bedrijfswoningen daarachter of er naast. Daardoor zal de feitelijke geluidsbelasting van de gevels van de betreffende bedrijfswoningen over het algemeen lager zijn dan uit de berekeningen blijkt.

Maatregelen aan de gevel:

De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 5 dB. Omdat maatregelen aan de weg of tussen de weg en de woningen niet mogelijk zijn zullen in de te realiseren woningen, indien noodzakelijk, zodanige gevelmaterialen worden toegepast dat de wettelijke binnenwaarde van 33 dB bij gesloten deuren en ramen niet wordt overschreden. In het traject waarin de omgevingsvergunning voor het bouwen van de betreffende gebouwen wordt voorbereid, dient de aard en mate van isolatie van de gevels te worden bepaald. Bij toetsing van het binnenniveau van geluidgevoelige bebouwing moet worden gerekend met een gecumuleerde gevelbelasting (indien nodig) zonder aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder. Omdat het een flexibel plan betreft waarbij nog niet bekend is waar en hoe woningbouw plaatsvindt, dient tevens tijdens deze procedure de hogere waarde aangevraagd te worden.

4.1.8 Samenvatting en conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat het noordelijk deel van het plangebied niet aan de wettelijke eisen wat betreft geluidhinder vanwege het wegverkeerslawaai van de Noordholt (N372) voldoet. Om woningbouw mogelijk te maken hebben Burgemeester en wethouders op 7 januari 2020 gemotiveerd een hogere waarde tot maximaal 53 dB verleend. Dit besluit is opgenomen in Bijlage 2 Besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder. Het complete akoestisch onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3 Akoestisch onderzoek bij de toelichting gevoegd.

4.2 Verkeer

In het kader van de verdere invulling van het bestemmingsplan Herziening Haarveld in de gemeente Noordenveld bestaat de behoefte inzicht te verkrijgen in de wijzigingen in de verkeersstromen ten gevolge van deze ontwikkeling en de regeling met betrekking tot parkeren.

Op het bedrijventerrein Haarveld is nog ongeveer 7,5 hectare uitgeefbaar terrein voorhanden.

4.2.1 Verkeersgeneratie

Voor het vaststellen van het aantal verkeersbewegingen van en naar het bedrijventerrein is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 - "Toekomstbestendig parkeren". Op grond van deze publicatie wordt een verkeersgeneratie aangehouden van 158 ritten per etmaal per uitgegeven hectare bedrijventerrein (gemengd terrein).

In onderstaande tabel en afbeelding is de verkeersgeneratie van het nog uit te geven deel van het bedrijventerrein weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP063-vg02_0006.jpg"

Tabel 3. Verkeersgeneratie Haarveld

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP063-vg02_0007.jpg"

Afbeelding 3. Haarveld uitgeefbare grond en verkeersontsluiting

4.2.2 Verdeling verkeer

Aan de hand van de in paragraaf 4.2.1 berekende verkeersgeneratie is een verdeling over het wegennet gemaakt. Daarbij is uitgegaan van het volgende.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP063-vg02_0008.jpg"

Tabel 4. Verdeling verkeersgeneratie Haarveld

Aan de hand van de verkavelingsschets is een verdeling gemaakt van het verkeer over het betreffende wegennet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP063-vg02_0009.jpg"

Afbeelding 4. Toename verkeer per etmaal ten gevolge van de uitbreiding

4.2.3 Conclusie

Een belangrijk deel van het verkeer dat wordt gegenereerd ten gevolge van het bestemmingsplan Herziening Haarveld maakt gebruik van de Dwazziewegen. De (maximale) toename van het verkeer is echter beperkt (515 mvt/etmaal). De verwachting is dat exclusief de uitbreiding van Haarveld het verkeer op de Dwazziewegen zal groeien tot ongeveer 1.600 mvt/etmaal. Inclusief de uitbreiding zal dit ongeveer 2.100 mvt/etmaal bedragen op het drukste deel van deze weg. Gelet op de functie van deze weg (gebiedsontsluitingsweg) vormt dit geen probleem wat betreft de afwikkeling van het verkeer en de verkeersveiligheid.

4.3 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Onderzoek

Uit onderzoek komt naar voren dat het mogelijk is om bij de twee westelijke delen van het plangebied milieucategorie 2 en bij het oostelijke deel van het plangebied milieucategorie 3.1 toe te staan. De richtafstand van milieucategorie 2 en 3.1 bedragen respectievelijk 30 en 50 meter. Deze indeling is gemaakt omdat aan de westzijde van het plangebied een gebied ligt met de bestemming "woongebied - werken". Hierdoor is een lagere milieuzonering gewenst. Aan de oostzijde van het plangebied ligt het bedrijventerrein Bitseveld, hierdoor is een hogere milieucategorie mogelijk.

Dit bestemmingsplan maakt het realiseren van bedrijfswoningen mogelijk. Voor bedrijfswoningen gelden minder beperkingen ten gevolge van aanwezige milieuzones ten opzichte van burgerwoningen. Hier is de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van toepassing. De volgende richtwaarden worden gebruikt bij de vergunningverlening waarbij voor bedrijfswoningen uiteraard geprobeerd moet worden de grenswaarde zoveel mogelijk op of nabij de richtwaarde te stellen. Het streven is hierbij 55 dB(A) en is maximaal 65 dB(A).

Het bedrijf Photonis aan de Dwazziewegen 2 heeft een aanduiding 'bedrijven tot en met milieucategorie 3.1', evenals de nog uit te geven percelen aan de oostkant van het plangebied, langs de Dwazziewegen (deze percelen zijn ook bestemd voor zonnepaneelvelden). Bedrijfswoningen zijn hier niet toegestaan.

Conclusie

Voor het aspect milieuzonering treden er geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten en provincies die milieuvergunningen verlenen of een bestemmingsplan maken, rekening te houden met externe veiligheid. Doel van het Bevi is individuele en groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bij de toetsing moet gekeken worden naar twee soorten risico's: plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Hoe dichter bij de bron, hoe groter het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met de pr 10-6 risicocontour. Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat, in het geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen, in één keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt. Hoe meer mensen nabij de bron, hoe groter het groepsrisico. Voor het groepsrisico wordt doorgaans de gr 10-5 risicocontour aangegeven.

In het navolgende zullen de voor het plangebied relevante risicofactoren worden beschreven en worden de risico's voor het gebied afgewogen.

4.4.1 Inrichtingen

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd.

Om te bepalen of er in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Drenthe geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied twee risicovolle inrichtingen aanwezig zijn (zie afbeelding 5). De eerste risicovolle inrichting is H&H Food aan de Dwazziewegen 23. Het is echter geen Bevi inrichting en de risicocontour van de inrichting reikt niet tot in het plangebied. De tweede risicovolle inrichting is Feeder One B.V. aan de Oosteinde 16. Deze risicovolle inrichting is een Bevi inrichting en heeft een pr 10-6 risicocontour van 50 meter en heeft een verantwoording van het groepsrisico voor een gebied van 300 meter. Echter, omdat in het meest oostelijke deelgebied van het plangebied geen beperkt kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt hoeft er niet verder onderzoek te worden gedaan naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Gezien het bovenstaande treden er geen planologische beperkingen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP063-vg02_0010.jpg"

Afbeelding 5. Uitsnede risicokaart, met daarin aangegeven de ligging van het plangebied (bron: risicokaart.nl)

4.4.2 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze regelgeving rond buisleidingen sluit aan bij de regelgeving rond inrichtingen met gevaarlijke stoffen en gaat uit van de volgende risicomaten:

  • plaatsgebonden risicocontour (10-6), waarbinnen de oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten niet is toegestaan;
  • groepsrisico, bij ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van de leiding (1%-letaliteitsgrens), dient het groepsrisico te worden beschouwd;
  • belemmeringenstrook, tot aan 4 m aan weerszijde van de leiding is geen bebouwing toegestaan.

In het zuidoostelijk deel van het plangebied, parallel aan de Dwazziewegen, ligt de buisleiding N-507-41 die het plangebied over enkele meters doorkruist.

Deze aardgasleiding is in beheer van Gasunie Transport Services B.V. en heeft een diameter van 108 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. De plaatsgebonden risicocontour is beperkt en reikt niet tot aan het plangebied van dit bestemmingsplan. Het invloedsgebied reikt wel tot aan het plangebied.

In het plangebied wordt de realisatie van beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Op grond van het Bevb betekent dit dat het groepsrisico in beginsel moet worden verantwoord. Dit bestemmingsplan schept echter geen nieuwe mogelijkheden binnen het invloedsgebied van de buisleiding. In deze zone worden (in tegenstelling tot de westzijde en noordwestzijde) van het plangebied geen nieuwe bedrijfswoningen toegelaten. Ten opzichte van het nu geldende planologisch regime worden in het invloedsgebied geen nieuwe kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Om deze reden zal het groepsrisico in het invloedsgebied niet wijzigen ten opzichte van de huidige planologische situatie. Op deze wijze is het groepsrisico verantwoord. De ligging van deze buisleiding betreft geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.4.3 Transportroutes gevaarlijke stoffen

De Wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) zijn op 1 april 2015 in werking getreden. In deze wetgeving is het landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen verankerd. Binnen bepaalde grenzen wordt het vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). De risicoplafonds die hieruit voortvloeien moeten in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Het navolgende onderzoek is toegespitst op deze regelgeving.

Ten noorden van het plangebied ligt de provinciale weg Noordholt (N372). Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg geldt dat zich binnen de 10-6-contour van het plaatsgebonden risico geen kwetsbare objecten mogen bevinden. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de weg ligt op het wegvlak zelf. Hierdoor treden er geen planologische beperkingen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.

4.4.4 Conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn een transportroute voor vervoer van gevaarlijke stoffen, een buisleiding en een inrichting met gevaarlijke stoffen aanwezig. De plaatsgebonden risicocontour reikt niet tot de plangrens van het plangebied. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is bepaald dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek

Binnen het plangebied worden geen nieuwe verkeersaantrekkende functies mogelijk gemaakt. Ten opzichte van het vigerend planologisch regime is het in het voorliggende bestemmingsplan wel mogelijk om bedrijfswoningen te realiseren en een grotere diversiteit aan bedrijvigheid. Deze functies zullen op basis van de CROW-publicatie nr. 317 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' (oktober 2012) niet meer verkeersbewegingen genereren dan de al aanwezige bestemming bedrijventerrein. Gelet op het bovenstaande is verder onderzoek naar luchtkwaliteit voor het bestemmingsplan niet aan de orde.

Conclusie

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de verkeersbewegingen, gegeneerd door de ontwikkeling binnen het plangebied, niet substantieel zullen toenemen. Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit zullen hierdoor geen belemmeringen optreden voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan

4.6 Ecologie

Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal beleid.

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Naast soortbescherming richt de Wnb zich op de gebiedsbescherming. Het gaat daarbij in de eerste plaats om Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. In de tweede plaats zijn de natuurgebieden binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

Onderzoek

De gemeente Noordenveld heeft een "Ecologische beoordeling herziening bestemmingsplan bedrijventerrein Haarveld in Roden" (projectcode 3177haa) laten uitvoeren door Altenburg en Wymenga (18-2-2019). De beoordeling is opgenomen in Bijlage 4. Op basis van het onderzoek worden onderstaande conclusies getrokken.

SOORTENBESCHERMING

Amfibieën
Indien er bij toekomstige ontwikkelingen werkzaamheden plaatsvinden waarbij eventuele watergangen en waterpartijen gedempt worden, of grote stukken oever verdwijnen, kunnen mogelijke voortplantingsplaatsen en overwinteringsplaatsen van de Poelkikker aangetast worden. In dat geval is er een knelpunt met de Wnb ten aanzien van deze soort en wordt geadviseerd om aanvullend onderzoek naar voortplantingsplaatsen en overwinteringsplaatsen van Poelkikker uit te voeren. Ten aanzien van overige amfibieënsoorten worden binnen het bestemmingsplangebied geen knelpunten met de Wnb verwacht.


Reptielen

Als er in het kader van toekomstige ontwikkelingen grootschalige kapwerkzaamheden van de bomensingels plaatsvinden, kan daarbij mogelijk leefgebied van de Levendbarende hagedis worden aangetast. In dat geval is er sprake van een knelpunt met de Wet natuurbescherming. Geadviseerd wordt om in dat geval voorafgaand aan de kapwerkzaamheden, een veldonderzoek uit te voeren naar het voorkomen van de Levendbarende hagedis.


Broedende vogels

Binnen het plangebied zijn mogelijkheden voor broedvogels aanwezig. Bij eventuele toekomstige werkzaamheden dient hier rekening mee te worden gehouden. Door werkzaamheden mogen geen broedende vogels en hun nesten worden verstoord. In het onderzoeksrapport is beschreven hoe aan die voorwaarde kan worden voldaan.


Jaarrond beschermde nestplaatsen vogels

Binnen het plangebied zijn mogelijkheden aanwezig voor nestplaatsen van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten. Het gaat om soorten zoals Huismus en Gierzwaluw in bebouwing en soorten zoals Buizerd, Havik en Ransuil in bomen. Nestplaatsen van dergelijke soorten dienen gedurende het gehele jaar intact gehouden te worden en mogen niet worden verstoord gedurende de periode dat het nest in gebruik is. Bij toekomstige werkzaamheden waarbij bebouwing of bomen worden aangetast, is aanvullend onderzoek naar de aan- of afwezigheid van jaarrond beschermde nestplaatsen nodig. Indien in gebruik zijnde nesten worden aangetast, ontstaat een knelpunt met de Wnb en moet voorafgaand aan de werkzaamheden een ontheffing worden verkregen.


Vleermuizen

Binnen het plangebied zijn mogelijkheden aanwezig voor verblijfplaatsen van vleermuizen in bomen en in de bebouwing binnen het plangebied. Bij toekomstige ontwikkelingen dient te worden voorkomen dat verblijfplaatsen van vleermuizen worden verstoord. Afhankelijk van het type werkzaamheden, is het mogelijk dat voorafgaand aan de werkzaamheden aanvullend vleermuisonderzoek moet worden uitgevoerd om te bepalen of door uitvoering van de plannen een conflict met de Wnb ontstaat. Ten aanzien van vliegroutes en foerageerroutes wordt geen knelpunt met de Wnb verwacht.


Overige soorten

Ten aanzien van overige soorten wordt door eventuele toekomstige ontwikkelingen geen knelpunt verwacht met de Wnb.

GEBIEDSBESCHERMING

Wet natuurbescherming: Natura 2000

Er bestaat geen relevante ecologische relatie tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Leekstermeergebied. Er is daarom geen knelpunt met de Wnb ten aanzien van Natura 2000-gebieden. Altenburg en Wymenga geven aan dat afhankelijk van de omvang van toekomstige ontwikkelingen binnen het plangebied, het mogelijk noodzakelijk is om een Aerius berekening uit te laten voeren.

Berekening stikstofdepositie

In het kader van het bestemmingsplan is de depositie van stikstof ten gevolge van de gewijzigde ontwikkelingen berekend (zie Bijlage 5 AERIUS-berekening). De depositie van stikstof in Natura 2000 gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkelingen alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket Aerius.

In de berekening is uitgegaan van het maximaal te bebouwen oppervlak en dat de bedrijven binnen de milieucategorie 2 gasloos worden gerealiseerd. Een nadere toelichting is te vinden in bijlage 5.

Uit de berekeningen blijkt dat er ten gevolge van de plannen voor de herziening van het bedrijventerrein geen negatief effect optreedt op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden . Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Overige gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in overige beschermde gebieden. Door toekomstige ontwikkelingen zal daarom geen conflict ontstaan met de ecologische wet- en regelgeving ten aanzien van overige vormen van gebiedsbescherming in Drenthe (regelgeving betreffende het NNN, ganzenfoerageergebied of leefgebied open grasland voor weidevogels of leefgebied open akkervogels.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Archeologische en cultuurhistorische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen.

4.7.1 Archeologie

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Op de beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld is aangegeven welke archeologische (verwachtings)waarden in het gebied voorkomen. Een uitsnede van deze kaart is hieronder opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP063-vg02_0011.jpg"

Afbeelding 6. Uitsnede Archeologische Beleidskaart met groen aangegeven het plangebied (bron: Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Noordenveld)

Uit de archeologische beleidskaart blijkt dat het plangebied voor het grootste gedeelte bestaat uit een lage verwachtingswaarde (wit). Het zuidelijk deel van het plangebied heeft de waarde onbekende verwachting bebouwing (grijs). Voor het gebied met een lage verwachtingswaarde is geen onderzoek vereist. Wel geldt een meldingsplicht. Voor het gebied met een onbekende verwachting (bebouwing) geldt dat geëxtrapoleerd dient te worden vanuit de omringende verwachtingswaarden bij ingrepen met een groter oppervlak dan 1.000 m2.

Onderzoek

In april 2002 heeft Grontmij B.V. een archeologisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6 bij de toelichting) in het oostelijke gedeelte van het plangebied. Volgens het bureauonderzoek zijn in dit gedeelte van het plangebied geen monumenten of vindplaatsen bekend. Het veldonderzoek bestond uit een visuele terreininspectie, het verrichten van 29 handboringen en het inmeten van de boorpunten ten opzichte van NAP. Bij de visuele terreininspectie is geen archeologisch vondstmateriaal aangetroffen. Het booronderzoek heeft evenmin archeologisch vondstmateriaal opgeleverd. In de boringen werd een zeer humeuze bovengrond aangetroffen. De laag eronder bestond uit lichtbruin zand of was verstoord. Over het algemeen was van de B-horizont niets meer over.

In mei 2005 heeft Grontmij B.V. een archeologisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 7 bij de toelichting) in het noordelijke en westelijke gedeelte van het plangebied. Er zijn 41 boringen uitgevoerd. Ook bij dit onderzoek bleek dat de bodem in het plangebied is verstoord tot in het gele zand (C-horizont) door ontgrondingswerkzaamheden. Er zijn geen archeologische resten aangetroffen. Gezien de verstoring van de bodem is de kans klein dat er in het plangebied nog archeologische resten aan te treffen zijn.

Conclusie

Naar aanleiding van de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat zich binnen het plangebied archeologische waarden bevinden. De reeds onderzochte gebieden zijn vrijgegeven. Een deel van de gronden in het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Hiermee is het plangebied deels vrij van beperkingen ten aanzien van graafwerkzaamheden. Het aspect archeologie levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Roden ligt op een plaatselijke verhoging in het landschap op de rand van het Drents Plateau. Van oorsprong is het een agrarische nederzetting aan de rand van het beekdal van het Peizerdiep, met meerdere essen rond het dorp en de heide en bossen ten zuiden en ten (noord)westen van de huidige kern.

Het oorspronkelijke Roden, of Roon, bestaat, net als vele andere esdorpen, uit een verzameling boerderijen met de daarbij behorende schuren en schaapskooien en een dubbele brink. Deze brinken liggen bij de kruising Schoolstraat – Groningerstraat, globaal bij de parkeerplaats voor de supermarkt en op de plek waar de huidige Brink uitkomt op de Schoolstraat en de Mensingheweg. Hier staan nog de kerk en een aantal oude panden/boerderijen. Vanaf de brink lopen de wegen naar het beekdal, de es, de heidevelden en de bossen. Deze radialen zijn op willekeurige plaatsen door smalle wegen met elkaar verbonden, zoals via het nog altijd onverharde Windgat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2016BP063-vg02_0012.jpg"

Afbeelding 7. Topografische kaart 1940 (bron: topotijdreis.nl)

De Mensingheweg ontsluit het dorp richting het bos en Lieveren. De Norgerweg loopt richting de Roder es. De huidige Heerestraat (richting het westen overgaand in de Nieuweweg) boog destijds af richting het zuiden het veld in (Ronerveld). Vanuit het centrum liep de huidige Leeksterweg overgaand in de Zulthe richting de Zultheresch en richting Leek. Het dorp wordt in noordelijke richting ontsloten door de huidige Kanaalstraat en in noordoostelijke richting lopen de huidige Groningerweg en het Oosteinde. Deze ontsluitingsroutes zijn nog steeds aanwezig. Over het algemeen is de historische wegenstructuur nog gedeeltelijk intact. Nieuwe rondwegen, zoals bijvoorbeeld de Ceintuurbaan en de Noordholt hebben wel een belangrijk deel van de verkeersafwikkelende functie overgenomen.

Roden is al in 1850 een zeker voor die tijd dicht bebouwd dorp. De hoofdzakelijk uit boerderijen bestaande bebouwing - café, winkel en ambachtelijk bedrijf worden vaak in combinatie met het boerenbedrijf uitgeoefend - concentreert zich aan de Brink, de Groningerstraat (vroeger Oosteinde), de Heerestraat, het Julianaplein, de Nieuweweg, de Raadhuisstraat en de Schoolstraat. Daarnaast is er enigszins afzijdig van de dorpskern nog sprake van bebouwing aan de Boskamp. Langs de westzijde van de Brink en de noordzijde van de Heerestraat is de dichtheid van de bebouwing dusdanig hoog dat hier in 1850 al gesproken kan worden van straatwanden.

Tussen 1850 en 1940 maakt Roden vervolgens een zeer sterke groei door, door verdergaande verdichting binnen de kern, maar ook door het groeien langs de uitvalswegen. Het graven van de Rodervaart geeft Roden een goede verbinding over het water met de stad Groningen. Ter plaatse van de huidige Vrijbuiter ligt bij de zuivelfabriek destijds de haven van het dorp. Ook de aanleg van de tramlijn Groningen – Drachten in 1913 verbetert de verbindingen van Roden met omliggende plaatsen.

Het agrarische karakter van Roden neemt in die tijd sterk af. Woningen in plaats van boerderijen bepalen in toenemende mate het uiterlijk van het dorp. Na de Tweede Wereldoorlog zet deze ontwikkeling zich door. Het dorp groeit uit tot een van de grootste kernen van de provincie Drenthe. De aanleg van industrieterreinen, de bouw van enkele grote woonwijken en nieuwe winkelvoorzieningen maken van Roden heden ten dage een geliefd forensendorp, niet in de laatste plaats vanwege de kwaliteiten van de omgeving.

Onderzoek

Het plangebied ligt ten noordoosten van het oude centrum van Roden. Lange tijd is het gebied onbebouwd geweest en is het hele gebied ontgonnen als landbouwgrond. In de loop der tijd is het plangebied ontwikkeld tot een bedrijventerrein met een parkachtig middengebied. De bedrijfskavels liggen rondom, waarbij de structuur en opzet van de verkaveling voortbouwen op de van oudsher dominante verkavelingsstructuur. Dat blijkt onder andere uit de richting en oriëntatie van de wegen en de schaal van de bedrijfskavels. In het plangebied zijn geen monumentale gebouwen aanwezig. Binnen het plangebied zijn, met uitzondering van de cultuurhistorisch waardevolle houtsingels, grondwallen en laanbeplantingen, geen significante cultuurhistorische waarden aanwezig. Hierdoor treden er geen belemmeringen op ten aanzien van het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.8 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek

MUG Ingenieursbureau heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectnummer 19300926 - 17 oktober 2019) in het plangebied. In het onderzoek zijn de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater voor de desbetreffende locaties vastgesteld.


Onderzoeksresultaten noordelijk deel

Zintuiglijke waarnemingen

Op het maaiveld en in de opgeboorde grond zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bovengrond ter plaatse van de boringen 100, 104 en D03-1 zijn resten baksteen aangetroffen (< 1%). Op basis van de zintuiglijke waarnemingen en de aard van het materiaal (gebakken baksteen, niet gemengd) is de bodem als niet asbestverdacht aangemerkt. In de ondergrond ter plaatse van de boring 106 en dempingen D01 en D02 zijn sporen en/of resten slib aangetroffen. Verder zijn zintuigelijk geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.


Analytisch grond

In de onderzochte boven- en ondergrond ter plaatse van de dempingen (daar waar slib is aangetroffen) en ter plaatse van het overige terrein zijn geen verontreinigingen met parameters uit het standaard NEN-pakket aangetoond. In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan PFOS en PFOA boven de detectielimiet (< 0,1 ìg/kg ds) aangetoond. GenX is niet boven de detectiegrens aangetoond.


Analytisch grondwater

In het grondwater ter plaatse van de peilbuizen 100, 117 en 123 zijn licht verhoogde concentraties aan barium en/of zink en/of nikkel gemeten. In het grondwater ter plaatse van de peilbuizen 112 en D02-1 zijn geen verontreinigingen aangetoond. Verontreinigingen met zware metalen (barium, zink en nikkel) in het grondwater hebben veelal een natuurlijke oorsprong. Er is, voor zover het bekend is, geen antropogene oorzaak. In de grond zijn geen verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond waardoor een eventuele verontreiniging niet vanaf het maaiveld in de bodem is terechtgekomen. Op basis hiervan beschouwen wij de verhoogde concentraties aan zware metalen als verhoogde achtergrondconcentratie waarbij van een locatiespecifieke verontreiniging geen sprake is (natuurlijke oorsprong).


Onderzoeksresultaten zuidelijk deel

Zintuiglijke waarnemingen

Op het maaiveld en in de opgeboorde grond zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Ter plaatse van boring 21 is een halfverharding met asfaltgranulaat waargenomen. De halfverharding heeft een oppervlakte van circa 20 m2 en een laagdikte van circa 5 cm. In de bovengrond ter plaatse van de boring 01 zijn resten baksteen aangetroffen (< 1%). Op basis van de zintuiglijke waarnemingen en de aard van het materiaal (gebakken baksteen, niet gemengd) is de bodem als niet asbestverdacht aangemerkt. In de ondergrond ter plaatse van de dempingen D04 en D05 zijn zwakke bijmengingen met slib aangetroffen. Verder zijn zintuigelijk geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.


Analytisch grond

In het onderzochte bovengrond mengmonster MMbg2 is een licht verhoogd gehalte met zink aangetoond. In de onderzochte boven- en ondergrond ter plaatse van de dempingen (daar waar slib is aangetroffen) en ter plaatse van het overige terrein zijn geen verontreinigingen met parameters uit het standaard NEN-pakket aangetoond. Wel zijn in alle bovengrond mengmonsters licht verhoogde gehalten aan PFOS en PFOA boven de detectielimiet (< 0,1 ìg/kg ds) aangetoond. GenX is niet boven de detectiegrens aangetoond.


Analytisch grondwater

In het grondwater ter plaatse van peilbuis 02 zijn licht verhoogde concentraties aan nikkel en barium gemeten (boven de streefwaarde). In het grondwater ter plaatse van peilbuis 01 zijn geen verontreinigingen aangetoond. In de grond zijn geen verhoogde gehalten aan nikkel en barium aangetoond waardoor een eventuele verontreiniging niet vanaf het maaiveld in de bodem is terechtgekomen. Op basis hiervan beschouwt MUG Ingenieursbureau de verhoogde concentraties aan zware metalen als verhoogde achtergrondconcentratie waarbij van een locatiespecifieke verontreiniging geen sprake is (natuurlijke oorsprong).


Halfverharding asfaltgranulaat

In het indicatieve samengestelde monster van het asfaltgranulaat zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Op basis van deze resultaten wordt het asfaltgranulaat indicatief geclassificeerd als "toepasbaar"en is daarmee geschikt als niet-vormgegeven bouwstof conform het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit.


Conclusies en aanbevelingen

De resultaten zijn in overeenstemming met de vooraf gestelde hypothese dat de locatie als verdacht beschouwd kan worden ten aanzien van het voorkomen van lichte bodemverontreinigingen. De aangetroffen gehalten in de grond en concentraties in het grondwater vormen echter geen aanleiding tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek. De bodem ter plaatse van beide deellocaties zijn op milieuhygiënische gronden geschikt voor de functie wonen met tuin en/of bedrijfspanden.


Het aangetroffen asfaltgranulaat is (indicatief) geschikt als niet-vormgegeven bouwstof conform het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit. Het asfaltgranulaat kan zonder isolerende maatregelen worden toegepast en kan eventueel in het werk zelf worden hergebruikt als niet-vormgegeven bouwstof. Bij eventuele afvoer van de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) en hergebruik elders dient op basis van het "Tijdelijk handelingskader" rekening te worden gehouden dat de bovengrond uitsluitend boven grondwaterniveau toegepast mag worden op percelen met functieklasse wonen en functieklasse industrie. De grond mag niet in grondwater
beschermingsgebieden worden toegepast. Indien de grond elders wordt toegepast, dient toestemming te worden verkregen van het bevoegd gezag en kan onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit gevraagd worden. Bij eventueel grondverzet dient rekening te worden gehouden met mogelijk plaatselijk voorkomende (zintuiglijke) afwijkingen.

Het bodenonderzoek is opgenomen in Bijlage 8 Bodemonderzoek.

4.9 Water

Vanwege het grote belang van water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De 'watertoets' is daarom een verplicht onderdeel in de bestemmingsplanprocedure geworden. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Noorderzijlvest. Via de Digitale Watertoets is waterschap Noorderzijlvest van voorliggend bestemmingsplan op de hoogte gebracht.

4.9.1 Beleid

De belangrijkste beleidsdocumenten op het gebied van de waterhuishouding zijn de Vierde Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water, Beleidslijn ruimte voor de rivier en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In het Nationaal Bestuursakkoord Water worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op: vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt bij het waterschap (trits: kwantiteit) en het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit) ligt bij alle betrokkenen en het waterschap.
Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen. De provincie geeft richting aan ruimtelijke ontwikkeling door de gebieden te benadrukken die van nature het eerst onder water komen te staan bij hevige regenval of overstromingen. De provincie wil dat deze gebieden gevrijwaard blijven van kapitaalintensieve functies.
Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013. Het waterschap heeft de ruimtelijke zonering van de provincie vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap.

4.9.2 Plangebied

Voorliggend bestemmingsplan sluit aan bij de bestemming 'Bedrijventerrein' zoals die geldt in de beheersverordening 'Bedrijvenpark Haarveld'. Door de verruiming van deze bestemming kunnen er nu ook bedrijfswoningen worden gerealiseerd. In het plangebied kunnen nagenoeg alle gronden nog worden uitgegeven. De waterhuishouding zal niet worden gewijzigd. Bij nieuwbouw binnen het plangebied wordt het Gemeentelijk Rioleringsplan gehanteerd en wordt de ruimtelijke ontwikkeling tijdig doorgegeven aan het Waterschap Noorderzijlvest.

4.9.3 Watertoets

Op 14 december 2018 is de Digitale Watertoets doorlopen. Het daaruit voortvloeiende 'watertoetsdocument' is als Bijlage 9 bij de toelichting opgenomen. Het definitieve wateradvies (4 maart 2019, bijgevoegd als Bijlage 11 ) is verwerkt in deze paragraaf. Bij het invullen van de watertoets zijn drie kaartlagen geraakt: hoofdwatergangen, persleiding en geurzone rioolgemaal.

Hoofdwatergangen

Hoofdwatergangen zijn de belangrijkste watergangen voor de wateraanvoer en waterafvoer van een gebied. Deze zijn essentieel voor het goed functioneren van het watersysteem. Tevens hebben de hoofdwatergangen een waterbergende functie. Alle watergangen, inclusief de daarin gelegen kunstwerken (bruggen, duikers, stuwen, gemalen enz.) worden beschermd door middel van de Keur van waterschap Noorderzijlvest. Voor het verrichten van handelingen binnen de kern- en beschermingszone is een watervergunning nodig. De kernzone betreft de watergang tussen de beide boveninsteken, de beschermingszone reikt tot 5 m buiten de beide boveninsteken. Aan de kern- en berschermingszone zullen geen handelingen worden verricht. Hierdoor treden er geen belemmeringen op.

Persleiding

Persleidingen transporteren afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie's (RWZI). Rondom een persleiding is een zone van zakelijk recht van toepassing. De persleiding dient te allen tijde bereikbaar te zijn voor onderhoud of in het geval van een calamiteit. Om de persleiding en haar belemmeringenstrook te beschermen is op de verbeelding de dubbelbestemming Leiding - Riool opgenomen.

Geurzone rioolgemaal

Bij ruimtelijke ontwikkelingen rondom rioolgemalen wil het waterschap per situatie kijken naar de mogelijkheden. In sommige gevallen zal er een bufferzone moeten komen rondom een rioolgemaal.

Het waterschap heeft aangegeven dat de zonering die is opgenomen in de digitale watertoets vooral een signaleringsfunctie heeft. De aanwezigheid van dit rioolgemaal heeft in dit geval geen of een zeer minimale invloed op het plangebied. De zone hoeft niet verwerkt te worden in het bestemmingsplan.

Toename verharding

Het waterschap Noorderzijlvest heeft in haar definitieve watertoets het volgende aangegeven: "Omdat bij de realisatie van het bedrijventerrein voldoende oppervlaktewater is aangelegd, (in de driehoek Rodervaart-Kortling-Noordholt) is individuele compensatie binnen het plangebied niet aan de orde. Mocht er in binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' in de toekomst sprake zijn van demping van oppervlaktewater, dan dient dat waterareaal als open water te worden gecompenseerd. Bij voorkeur in het plangebied, in ieder geval binnen het betreffende peilgebied: Electraboezem 3e schil."

4.10 De ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Zoals in hoofdstuk 3 ook al omschreven is, bestaat de ladder uit de volgende aspecten:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

Ad 1.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Gelet op de omvang van het bedrijventerrein in relatie tot de omgeving is het plan aan te merken als een stedelijk ontwikkeling.

Ad 2.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Ten opzichte van de vigerende beheersverordening en het geldende bestemmingsplan wordt met onderhavig plan niet meer bebouwing mogelijk gemaakt. Er is aldus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Omdat het planvoornemen niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling zijn ad 3, 4 en 5 niet van toepassing op het planvoornemen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is op het onderhavig bestemmingsplan.

4.11 M.e.r.-beoordeling

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning.

In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.

Op het voornemen is categorie 11.3 uit bijlage I onderdeel D van het Besluit m.e.r. van toepassing: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. De drempelwaarde (een oppervlakte van meer dan 75 hectare) wordt niet overschreden.

Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 12 maart 2019, op grond van de als Bijlage 10 bijgevoegde Notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling, besloten dat voor het bestemmingsplan Haarveld, vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu geen milieueffectrapport opgesteld hoeft te worden.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Juridische vormgeving

5.1.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • 1. een verbeelding van het plangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgesteld.

5.1.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen et cetera. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.

Per bestemming hanteert men de indeling volgens de SVBP 2012. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.

Het bestemmingsplan kent de volgende enkel- en dubbelbestemmingen:

Bedrijventerrein

De enkelbestemming 'Bedrijventerrein' is opgenomen in het plan ten behoeve van het realiseren van een bedrijventerrein.

De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de geldende regeling uit de beheersverordening zijn;

  • op de meeste nog uit te geven gronden worden bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 2 toegestaan, in combinatie met het toestaan van bedrijfswoningen. In de beheersverordening was de hoogst toegelaten milieucategorie 3.1, moest er sprake zijn van hoogwaardige bedrijvigheid en waren er geen bedrijfswoningen mogelijk.
  • de eisen met betrekking tot het stedenbouwkundig concept, de architectonische vormgeving en materiaalgebruik zijn versoberd. Voor de bedrijfsbebouwing langs de N372 (Noordholt), die is aangeduid als 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zichtlocatie' en de bedrijfsbebouwing langs de Dwazziewegen geldt nog wel een speciaal welstandsregime. Voor de overige bedrijfsbebouwing gelden de reguliere welstandseisen. De 58 dB geluidscontour van de Noordholt (N372) valt nagenoeg samen met de zichtlocatie van het plangebied.
  • er zijn meer houtsingels aangeduid dan in de beheersverordening. Delen van het bedrijventerrein worden nu aan vier zijden omgeven door houtsingel die op basis van die regeling intact gelaten moeten worden. De houtsingels zijn aangeduid als 'specifieke vorm van groen - houtsingel 1' en 'specifieke vorm van groen - houtsingel 2'. Voor de houtsingels die zijn aangeduid als 'specifieke vorm van groen - houtsingel 1' is het beschermingsregime strenger omdat deze houtsingels en/of houtwallen vanuit de cultuurhistorie waardevoller zijn.

Het bedrijf Photonis aan de Dwazziewegen 2 heeft een aanduiding 'bedrijven tot en met milieucategorie 3.1', evenals de nog uit te geven percelen aan de oostkant van het bestemmingsvlak, langs de Dwazziewegen (deze percelen zijn ook bestemd voor zonnepaneelvelden, zie hieronder). Bedrijfswoningen zijn hier niet toegestaan, met uitzondering van bestaande bedrijfswoningen.

Welke activiteiten exact zijn toegestaan, staat vermeld in de Staat van bedrijven die als Bijlage 1 bij de regels is gevoegd. De Staat van Bedrijven is gebaseerd op de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Behalve bedrijfsactiviteiten zijn de gronden ook bestemd voor zakelijke dienstverlening.

Een aantal bestaande woningen in het zuidwestelijk deel van het plangebied ('Aan de Vaart') is aangeduid als 'wonen'. Tot het moment dat de woonfunctie wordt beëindigd kan hier worden gewoond. De woningen mogen ook worden gebruikt als bedrijfswoning, in combinatie met een ter plaatse te vestigen bedrijf.

Verder geldt onder andere dat, indien bedrijfsgebouwen een platte afdekking krijgen, de bouwhoogte maximaal 7 m bedraagt. Als het bedrijfsgebouw wordt voorzien van een kap, dan bedraagt de goothoogte niet meer dan 7 m en de bouwhoogte niet meer dan 10 m.

Bij de stikstofberekening (zie Bijlage 5) voor de aanlegfase (vestiging/bouw nieuwe bedrijfsgebouwen) is rekening gehouden met het gebruik van materieel met een bouwjaar van 2015 en jonger (STAGE klasse IV). Om te borgen dat er geen significant negatieve effecten door de uitstoot van stikstof op omliggende Natura 2000-gebieden worden veroorzaakt, is het gebruik van STAGE klasse IV materieel als voorwaarde in de specifieke gebruiksregels opgenomen.

Groen

De bestemming 'Groen' betreft de open groene ruimte tussen de Ceintuurbaan Noord en de Dwazziewegen en is overgenomen uit de Beheersverordening Haarveld.

De aanduiding 'nutsvoorziening' is niet overgenomen. Nutsvoorzieningen zijn bij recht toegestaan en kunnen tot een hoogte van 3 meter en een oppervlakte van 15 m2 vergunningvrij worden gebouwd.

Groen - Park

De bestemming 'Groen - Park' is ongewijzigd overgenomen uit de Beheersverordening Haarveld. Het betreft de gronden in het middengebied van het bedrijvenpark en is, met uitlopers naar de Noordholt (N372) en de Dwazziewegen, ingericht met paden, groen en water. Dit parkachtig groengebied is tevens voor recreatief medegebruik bestemd.

Verkeer - Verblijfsgebied

De ontsluitingswegen voor de bedrijven zijn, evenals de bestaande parkeervoorzieningen, bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De regels zijn overgenomen uit de Beheersverordening Haarveld.

Water

Het water tussen Kortling en de Noordholt (in het verlengde van de Vaart) is, evenals in de Beheersverordening Haarveld, als 'Water' bestemd. De driehoekige waterpartij in het uiterste noordwesten van het plangebied is ook bestemd als 'Water'. Dit was in de Beheersverorening Haarveld niet zo (bestemming 'Bedrijventerrein'). De waterpartij is echter ooit bedoeld ter compensatie van de nog te realiseren verhardingen op Haarveld en het is daarom van belang dat het oppervlak aan water behouden blijft.

Leiding - Gas

In de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' is de gasleiding met de bijbehorende belemmeringenstrook in het zuidoosten van het plangebied vastgelegd. In verband met de veiligheid van de leiding en personen zijn hier beperkingen opgenomen voor het bouwen en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Leiding - Riool

In de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' is de rioolpersleiding met de bijbehorende belemmeringenstrook vastgelegd. Deze leiding was (nog) niet in de Beheersverordening Haarveld opgenomen. Ter plaatse van deze dubbelbestemming gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen en er geldt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

Waarde - Archeologie 2

De gronden in het zuidelijke en westelijk deel van het plangebied zijn - voor zover ze nog niet zijn onderzocht - dubbelbestemd als 'Waarde - Archeologie 2'. Voor ruimtelijke ingrepen groter dan 1.000 m2 geldt een onderzoeksplicht

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.

Deze regels zijn voor het grootste deel één op één overgenomen uit de Beheersverordening Haarveld.

Nieuw toegevoegd is de gebiedsaanduiding 'Overige zone - zonnepaneelvelden'. Op 12 oktober is voor het 'Zonnepark Ekkelkamp/Dwazziewegen' (gelegen tussen de Ekkelkamp en de Dwazziewegen) een omgevingsvergunning verleend om in afwijking van de Beheersverordening Haarveld een zonnepaneelveld op te richten. De voorschriften uit de omgevingsvergunning zijn in het bestemmingsplan overgenomen. Het zonnepark is aangeduid als 'Overige zone - zonnepaneelvelden'.

Ook nieuw toegevoegd en overgenomen uit het facetbestemmingsplan 'Parkeren Noordenveld' (vastgesteld 20 juni 2018) is de regeling Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden. Deze is opgenomen in de 'Overige regels'.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Voor de huidige bewoners van de woningen aan de Dwazziewegen 14 en 14a is persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen. Zij mogen in de woning blijven totdat zij de bewoning zelf beëindigen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden ingesteld naar de economische uitvoerbaarheid van een plan. Het kostenverhaal is anderzins verzekerd, daar de gemeente eigenaar is van de gronden. Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Overleg

Dit bestemmingsplan is ter beoordeling voorgelegd aan de 'overlegpartners' (art. 3.1.1 Bro), te weten het waterschap Noorderzijlvest en de Nederlandse Gasunie. In het bestemmingsplan is geen sprake van een provinciaal belang zodat er, in overleg, is afgezien van het vooroverleg met de provincie Drenthe.

De overlegpartners stemmen in met het voorontwerpbestemmingsplan. De aanvullingen van het waterschap Noorderzijlvest zijn verwerkt in voorliggend bestemmingsplan. De reactie van het waterschap is als Bijlage 11 bij de toelichting opgenomen.

7.2 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft van 2 mei tot en met 12 juni 2019 ter inzage gelegen. Ook is op 16 mei 2019 een inloopbijeenkomst voor belangstellenden gehouden. Op 12 juni 2019 is een hoorzitting gehouden waarin mondelinge zienswijzen ingebracht konden worden. Ook bestond toen de mogelijkheid om dan mondeling met een vertegenwoordiger van het gemeentebestuur van gedachten te wisselen.

De zienswijze van de Gasunie heeft ertoe geleid dat ontwerpbestemmingsplan op enkele punten is aangepast. De nota zienswijzen is als Nota zienswijzen bij het bestemmingsplan gevoegd.