direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. cultuurgrond;
  • c. mestbassin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestbassin';
  • d. veldschuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veldschuur';
  • e. opslag van bermmaaisel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • f. brink, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen – brink';
  • g. ijsbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
  • h. landschapstuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin – landschapstuin';

met daaraan ondergeschikt:

  • i. recreatief medegebruik;
  • j. behoud van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;

met de daarbij behorende:

  • k. bestaande wegen en waterlopen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en overige infrastructurele voorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. groenvoorzieningen;
  • o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.1.1 Landschappelijke en natuurlijke waarden

Het behoud van landschappelijke en natuurlijke waarden wordt nagestreefd door middel van behoud van de volgende kenmerken:

Ecologie:

  • bosjes met weinig ondergroei;
  • heischrale bermen in het Steenbergerveld;
  • overige bermen en perceelranden weinig soortenrijk;
  • in het Steenbergerveld veel weidevogels;
  • grofmazige structuur van singels en laanbeplantingen;
  • verspreide vennen in vergraste heiderestanten;
  • hydrologische relatie met de beekdalen van groot belang (inzijggebied);
  • verspreide vennen en heide (deels in verval), houtwallen;
  • in de wegbermen in het algemeen bekende akkeronkruiden en in mindere mate op de essen;
  • gevarieerde broedvogelbevolking;
  • eikenberkenbosjes met veel zangvogels nabij Altena;
  • variatie in zoogdieren waarvoor bossen, houtwallen en heiderestanten van groot belang zijn;
  • amfibieën en insecten bij vennen en heide, loopkevers bij hakhout en zandwegen.

Landschap/cultuurhistorie:

  • grootschalige openheid;
  • bebouwing voornamelijk langs wegen;
  • overheersend regelmatige strokenverkaveling, veelal haaks op de weg;
  • verspreide archeologisch waardevolle gebieden;
  • vlakke ligging;
  • poelen;
  • Vennootswijk, Steenbergerloop en Grote Masloot cultuurhistorisch waardevol;
  • wijkenpatroon ontginning Oostindië;
  • gras- en bouwlandgebied;
  • bebouwing en beplanting gekoppeld aan de ontginningsassen;
  • bebouwing voornamelijk in één bouwlaag met kap met overwegend een lage goothoogte (minder dan 3,5 m) en een aan het hoofdgebouw ondergeschikte maatvoering en situering van aanbouwen en bijgebouwen;
  • geomorfologisch van belang zijn de essen met een bolle ligging en soms diepe eerdgronden;
  • licht golvend terrein, vooral bestaand uit veldpodzolen;
  • kleinschalige strokenverkaveling, daardoor veel sloten;
  • potklei op geringe diepte ten westen van Roden, stagnerend en afstromend ondiep grondwater, daardoor vochtige, relatief voedselrijke bodemtypen;
  • veel verspreide woonbebouwing rond Altena;
  • essen zijn open en grotendeels vrij van bebouwing;
  • essen zijn deels nog als bouwland in gebruik;
  • enkele zandwegen;
  • rond de essen nog de esrand vormende houtwallen en delen van oude esrand- en markebossen;
  • rond de dorpen nog vrij veel kleine landschapselementen in de vorm van houtwallen, boomsingels en verder in het buitengebied heiderestanten, vennen, dobben, beboste stuifduinen en andere boselementen;
  • weinig bebouwing;
  • agrarische bebouwing voornamelijk in of nabij de dorpen;
  • verschillende oude, archeologisch van belang zijnde terreinen;

3.1.2 Recreatief medegebruik

Het recreatief medegebruik is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

3.1.3 Hout-, boom- en fruitteelt

Houtteelt en opgaande vormen van boom- en fruitteelt zijn in de bestemming begrepen tot een maximale aaneengesloten oppervlakte van 10.000 m2 . De aanleg van (nieuwe) grootschalige boselementen is niet in de bestemming begrepen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
  • 1. bestaande veldschuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veldschuur';
  • 2. een gebouw ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan', met een bebouwde oppervlakte van maximaal 50 m2, en met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 3 m en 5 m;
  • 3. gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, met een maximale oppervlakte van 50 m² per gebouw, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt. De maximale bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen mestsilo's, sleufsilo's en mestbassins worden gebouwd, met uitzondering van mestbassins ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestbassin', met dien verstande dat:
  • 1. de inhoud ten hoogste 2.500 m³ bedraagt;
  • 2. de hoogte van de afrastering ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  • 3. de hoogte van de omringende grondwal maximaal 1,5 m bedraagt;
  • b. de hoogte van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen – brink' bedraagt ten hoogste 5 m;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m, met dien verstande dat voor afscheidingen alleen een open omheining mag worden toegepast met een maximale hoogte van 1,5 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Sleufsilo's

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde ten behoeve van de bouw van sleufsilo's tot een maximale bouwhoogte van 3 m en tot een inhoud van maximaal 2.500 m³, uitsluitend indien bedrijfseconomische, planologische, dan wel milieuhygiënische redenen voor plaatsing buiten de bestemming Agrarisch - Bedrijf aanwezig zijn;

3.4.2 Tunnelkassen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde ten behoeve van het oprichten van tunnelkassen met een hoogte van maximaal 1,2 m, mits de oppervlakte niet meer dan 1.000 m² bedraagt.

3.4.3 Voorwaarden

De onder lid 3.4.1 en 3.4.2 bedoelde afwijking mag:

  • a. geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1.1 omschreven waarden;
  • b. geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
  • c. geen negatieve invloed hebben op de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

3.5.1 Toegestaan gebruik

a. Paardenbakken

Het gebruik van de gronden bij (bedrijfs)woningen voor paardenbakken is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 1.200 m2;
  • 2. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
  • 3. de afstand tot de woning van derden bedraagt minimaal 30 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
  • 4. de afstand tot het perceel van derden bedraagt minimaal 3 m;
  • 5. de paardenbak mag geen significant negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van de woonomgeving van derden hebben;
  • 6. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
  • 7. er dient een open omheining te worden toegepast met een maximale hoogte van 1,5 m;
  • 8. de paardenbak dient wat betreft kleur- en materiaalgebruik passend te zijn in het buitengebied;
  • 9. de verlichting is afgeschermd en alleen gericht op de paardenbak;
  • 10. de hoogte van lichtmasten mag ten hoogste 4 m bedragen;
  • 11. er mag niet meer dan 60 LUX/m2 worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardenbak;
  • 12. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur.
3.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • c. het gebruik van cultuurgrond voor de opslag van agrarische producten, met uitzondering van de tijdelijke opslag tot ten hoogste zes maanden per jaar en met uitzondering van de opslag van bermmaaisel ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Mestbassins

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 onder c voor het aanbrengen van mestbassins tot een inhoud van 2.500 m³, uitsluitend indien bedrijfseconomische, planologische, dan wel milieuhygiënische redenen voor plaatsing buiten de bestemming Agrarisch – Agrarisch bedrijf aanwezig zijn.

3.6.2 Hout-, boom- en fruitteelt

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1.3 voor houtteelt en opgaande vormen van boom- en fruiteelt, indien het een oppervlakte betreft van meer dan 10.000 m2.

3.6.3 Evenementen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels ten behoeve van evenementen.

3.6.4 Voorwaarden

De in lid 3.6.1 t/m 3.6.3 genoemde afwijkingsmogelijkheid mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1.1 omschreven waarden.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals wandel- en fietspaden, picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
  • 2. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
  • 3. het egaliseren van natuurlijk reliëf;
  • 4. het graven en dempen van sloten;
  • 5. het verharden en verwijderen van paden;
  • 6. het aanleggen van een (verharde) weg ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
  • 7. het vellen en rooien van houtopstanden.

Voor de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van groen – brink' is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het ophogen, egaliseren en ontgronden;
  • 2. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas;
  • 3. het aanleggen van verharde en onverharde wegen, paden, banen of parkeerstroken en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • 4. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies.
3.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De in lid 3.7.1 bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.

3.7.3 Voorwaarden
  • a. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • b. De in lid 3.7.1 bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1.1 omschreven waarden.
  • c. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de vergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Uitbreiding oppervlakte bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de uitbreiding van het bouwvlak van aan deze bestemming grenzende agrarische bedrijven, waarbij de totale bebouwde oppervlakte per bedrijf ten hoogste 20.000 m2 mag bedragen, mits:

  • a. binnen het bestaande bestemmingsvlak in de bestemming Agrarisch –Agrarisch Bedrijf onvoldoende ruimte aanwezig is en verandering van de omvang en/of de vorm van het bouwvlak niet tot de mogelijkheden behoort;
  • b. middels een bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangetoond dat vergroting uit oogpunt van de toekomstige bedrijfsvoering nodig is;
  • c. de uitbreiding aansluit bij het bestaande bouwvlak;
  • d. de uitbreiding landschappelijk acceptabel wordt ingepast door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
  • e. voorzover de uitbreiding gepaard gaat met een toename van de oppervlakte aan stallen, aangetoond is dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie;
  • f. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.8.2 Vestiging grondgebonden agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de vestiging van grondgebonden agrarische bedrijven, met dien verstande dat:

  • a. het ter zake bepaalde in artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf in acht wordt genomen;
  • b. de wijziging alleen van toepassing is op volwaardige bedrijven die gevestigd dienen te worden binnen 200 m uit de as van de weg dan wel in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die door hun afmetingen hiervoor geschikt zijn of geschikt gemaakt kunnen worden;
  • c. de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 15.000 m2 bedraagt;
  • d. de nieuwvestiging geen significant negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie;
  • e. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • g. de noodzaak met een bedrijfsplan wordt aangetoond.
3.8.3 Vestiging nieuwe (boom)kwekerijen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de vestiging van nieuwe (boom)kwekerijen, met dien verstande dat:

  • a. het ter zake bepaalde in artikel 5 Agrarisch - Kwekerij in acht wordt genomen;
  • b. de wijziging alleen van toepassing is op volwaardige bedrijven;
  • c. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • e. de noodzaak met een bedrijfsplan wordt aangetoond.
3.8.4 Mestsilo's

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de bouw van mestsilo's tot een inhoud van ten hoogste 2.500 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m (inclusief afdekking), mits er bedrijfseconomische, planologische, dan wel milieuhygiënische redenen voor plaatsing buiten de bestemming Agrarisch - Bedrijf aanwezig zijn.

3.8.5 Natuur

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de bestemming Natuur, mits:

  • a. de gronden zijn gelegen in de ecologische hoofdstructuur;
  • b. voor de gronden een inrichtingsplan is opgesteld.

Na wijziging zijn de bepalingen van artikel 17 Natuur van toepassing.

3.8.6 Voorwaarden

Een besluit tot wijziging, zoals genoemd in lid 3.8.1 t/m 3.8.4, wordt niet genomen indien de wijziging leidt tot een onevenredige aantasting van de waarden zoals genoemd in lid 3.1.1.