direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. (co-)vergistingsinstallatie in de bestaande omvang, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestvergisting';
  • c. cultuurgrond;

alsmede voor:

  • d. wonen ten dienste van het bedrijf;
  • e. aan huis verbonden werkactiviteiten en/of een bed & breakfast;
  • f. uitsluitend opgaand groen ter plaatse van de aanduiding 'houtwal';
  • g. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met de daarbij behorende:

  • h. bedrijfsgebouwen;
  • i. bedrijfswoningen;
  • j. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • k. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. groenvoorzieningen;
  • o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De rijksmonumentale en de provinciale monumentale panden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'. De gemeentelijke karakteristieke panden zijn aangeduid als 'karakteristiek'.

Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale Monumentenverordening.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf is bebouwing toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 15.000 m2, mits deze wordt opgericht binnen het bouwvlak;
  • b. In afwijking van het gestelde in lid 4.2.1 onder a is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bestaande oppervlakte' ten hoogste de bestaande bebouwde oppervlakte aan bebouwing toegestaan;
  • c. uitsluitend de bestaande stallen zijn toegestaan;
  • d. een uitzondering op het bepaald onder c geldt voor het oprichten van nieuwe gebouwen ten behoeve van het houden van landbouwhuisdieren onder de voorwaarde dat dit uitsluitend is toegestaan indien is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
  • e. in afwijking van het gestelde in lid 4.2.1 onder a, c en d mag de oppervlakte van dierenverblijven ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee per agrarisch bedrijf ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
  • f. (co-)vergistingsinstallaties zijn alleen toegestaan voor zover bestaand en in de bestaande omvang;
  • g. de oppervlakte van kassen mag per agrarisch bedrijf ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
  • h. bebouwing verbonden door middel van de aanduiding 'relatie' wordt aangemerkt als behorend tot één agrarisch bedrijf;
  • i. de afstand van bedrijfsbebouwing tot de zijdelingse perceels- en/of erfgrens bedraagt minimaal 5 m, dan wel de afstand van de bestaande bedrijfsbebouwing tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
  • j. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste 4,5 m, respectievelijk 12 m;
  • k. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 20° en ten hoogste 60°.
4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan dan wel het bestaande aantal, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', dan is geen bedrijfswoning toegestaan; ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is uitsluitend de bestaande bedrijfswoning in de bestemming begrepen;
  • b. bedrijfswoningen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak, in de naar de weg gekeerde bouwgrens, dan wel de bestaande voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;
  • c. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • d. de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 5 m, dan wel de afstand van de bestaande bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
  • e. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste 3,5 m, respectievelijk 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • f. de bedrijfswoning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
  • g. bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaande hoofdvorm.
4.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 100 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 250 m²; indien de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw groter is dan 200 m², is maximaal 60 m² aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan;
  • c. de afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 3 m;
  • d. de afstand van de dichtstbijzijnde gevel van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 25 m;
  • e. de afstand van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de afstand van de bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
  • f. de bouwhoogte bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • h. indien een aan- of uitbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60°.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste 12 m;
  • b. mestsilo's, sleufsilo's en tunnelkassen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 3 m, met dien verstande dat voor afscheidingen alleen een open omheining mag worden toegepast met een maximale hoogte van 1,5 m.
4.2.5 Voorwaardelijke verplichting

In afwijking in zoverre van het vorenstaande is uitbreiding van agrarische gebouwen eerst toegestaan indien voldaan is aan de uitgangspunten zoals verwoord in het Landschapsbeleidsplan, zulks met het oog op een waarborging van een landschappelijk verantwoorde inpassing.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats en de dakhelling van bebouwing, met dien verstande dat de panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde zoveel mogelijk in stand wordt gehouden. Hierbij wordt in ieder geval eveneens de per pand geïnventariseerde karakteristiek betrokken, zoals aangegeven op de als bijlage opgenomen lijst 'karakteristieke panden'.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Bouwen van stallen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder d, voor het bouwen van stallen, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie.

4.4.2 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder e, ten behoeve van een vergroting van het oppervlak voor fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bestaande tak intensieve veehouderij ', mits:

  • a. dit noodzakelijk is in verband met eisen op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
  • b. deze afwijking gepaard gaat met een eenmalige uitbreiding van 25% van het aantal dieren dat wordt gehouden, met dien verstande dat wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
  • c. de uitbreiding, indien deze gepaard gaat met een toename van landbouwhuisdieren, geen significant negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie.
4.4.3 Uitbreiden bestaande intensieve neventakken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder e, ten behoeve van een vergroting van het oppervlak ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bestaande tak intensieve veehouderij', mits:

  • a. wordt gebouwd binnen het als zodanig aangegeven bouwvlak;
  • b. sprake blijft van een aan de agrarische hoofdactiviteit ondergeschikte tak;
  • c. deze afwijkingsmogelijkheid niet van toepassing is op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bestaande oppervlakte';
  • d. de uitbreiding, indien deze gepaard gaat met een toename van landbouwhuisdieren, geen significant negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie.
4.4.4 Uitbreiden bestaande volwaardige intensieve veehouderijbedrijven

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder e, ten behoeve van een vergroting van het oppervlak ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee, ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', mits:

  • a. er wordt gebouwd binnen het als zodanig aangegeven bouwvlak;
  • b. deze afwijkingsmogelijkheid niet van toepassing is op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bestaande oppervlakte';
  • c. de uitbreiding, indien deze gepaard gaat met een toename van landbouwhuisdieren, geen significant negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie.
4.4.5 (Co-)vergistingsinstallaties

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder f, ten behoeve van de nieuwbouw van (co-)vergistingsinstallaties of de vergroting van bestaande (co-)vergistigingsinstallaties.

4.4.6 Grotere goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1, onder j, ten behoeve van een goothoogte van niet meer dan 5,5 m en/of een bouwhoogte van niet meer dan 14 m.

4.4.7 Boog- en serrestallen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1, onder j en k, ten behoeve van de bouw van boog- en/of serrestallen, mits:

  • a. de stallen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van boogstallen niet meer bedraagt dan 12 m;
  • c. de bouwhoogte van serrestallen niet meer bedraagt dan 8 m;
  • d. de stallen landschappelijk acceptabel worden ingepast door middel van een landschappelijk inpassingsplan.
4.4.8 Tweede bedrijfswoning

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder a, ten behoeve van de bouw van een tweede bedrijfswoning, mits:

  • a. de noodzaak van de tweede bedrijfswoning vanuit het aspect toezicht wordt gemotiveerd;
  • b. de omvang van het bedrijf zodanig is dat sprake is van een volwaardig, duurzaam tweepersoonsbedrijf;
  • c. de tweede bedrijfswoning binnen het als zodanig aangegeven bouwvlak nabij de bedrijfsbebouwing en de bestaande bedrijfswoning wordt gesitueerd;
  • d. de bouwregels voor bedrijfswoningen van toepassing zijn.
4.4.9 Sleufsilo's buiten het bouwvlak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.4 onder b, ten behoeve van de bouw van sleufsilo's buiten het bouwvlak tot een maximale bouwhoogte van 3 m en tot een inhoud van maximaal 2.500 m³.

4.4.10 Mestsilo's buiten het bouwvlak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.4 onder b, ten behoeve van de bouw van mestsilo's buiten het bouwvlak, mits de inhoud ten hoogste 2.500 m³ en de bouwhoogte ten hoogste 6 m (inclusief afdekking) bedraagt.

4.4.11 Tunnelkassen buiten het bouwvlak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.4 onder b, ten behoeve van het oprichten van tunnelkassen met een hoogte van maximaal 1,2 m buiten het bouwvlak, mits de oppervlakte niet meer dan 1.000 m² bedraagt.

4.4.12 Kassen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder e ten behoeve van het oprichten van kassen tot een oppervlakte van maximaal 1.000 m2, mits aangetoond wordt dat een landschappelijk verantwoorde inpassing is gewaarborgd en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – kassen uitgesloten' geen kassen mogen worden opgericht.

4.4.13 Voorwaarden

De onder 4.4.2 t/m 4.4.12 bedoelde afwijking mag:

  • a. geen onevenredige afbreuk doen aan de waarden die zijn omschreven in de bestemmingsomschrijving van de aangrenzende gebiedsbestemming(en);
  • b. geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
  • c. geen negatieve invloed hebben op de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Toegestaan gebruik
  • a. Inpandige opslag

Het gebruik van de bedrijfsgebouwen voor de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen is toegestaan.

  • b. Aan huis verbonden werkactiviteiten

De uitoefening van aan huis verbonden werkactiviteiten in een bedrijfswoning is toegestaan, met dien verstande dat:

  • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • 2. de aan huis verbonden werkactiviteit uitsluitend inpandig mag worden verricht;
  • 3. niet meer dan 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 45 m²;
  • 4. indien er tevens sprake is van een bed & breakfastvoorziening, de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer mag bedragen dan onder 3 is genoemd;
  • 5. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die de aan huis verbonden werkactiviteit uitoefent en dat er geen andere arbeidskrachten werkzaam zijn;
  • 6. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt, hetgeen inhoudt dat:
  • de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • niet met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
  • werkactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de Staat van Bedrijven die als bijlage bij de regels is opgenomen;
  • behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de aan huis verbonden werkactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  • het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
  • c. Bed & breakfast

Het gebruik van de bedrijfswoning voor een bed & breakfastvoorziening is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden;

  • 1. er mag aan maximaal vijf personen nachtverblijf worden verschaft;
  • 2. de vestiging van een bed & breakfast wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing op het perceel;
  • 3. een bed & breakfast mag geen tekenen van een wooneenheid vertonen, zoals een keuken;
  • 4. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
  • 5. maximaal 30% van de bestaande vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de bed & breakfastvoorziening, met een maximum van 45 m2;
  • 6. indien er tevens sprake is van een aan huis verbonden werkactiviteit, de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer mag bedragen dan onder 5 is genoemd;
  • 7. degene die de gebruiker is van de woning, moet ook degene zijn die de bed & breakfast uitoefent;
  • 8. als een bed & breakfast wordt uitgeoefend in een vrijstaand bijgebouw, dan moet het bijgebouw staan op het erf behorend bij de woning;
  • 9. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met de omringende woonomgeving;
  • 10. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
  • d. Paardenbakken

Het gebruik van de gronden voor paardenbakken is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 1.200 m2;
  • 2. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
  • 3. de afstand tot de woning van derden bedraagt minimaal 30 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
  • 4. de afstand tot het perceel van derden bedraagt minimaal 3 m;
  • 5. de paardenbak mag geen significante negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van de woonomgeving van derden hebben;
  • 6. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
  • 7. er dient een open omheining te worden toegepast met een maximale hoogte van 1,5 m;
  • 8. de paardenbak dient wat betreft kleur- en materiaalgebruik passend te zijn in het buitengebied.
  • 9. de verlichting is afgeschermd en alleen gericht op de paardenbak;
  • 10. de hoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m;
  • 11. er mag niet meer dan 60 LUX/m2 worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardenbak;
  • 12. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur.
4.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van bestaande gebouwen niet zijnde stallen, voor het houden van landbouwhuisdieren;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opwekken van elektriciteit door middel van (co-)vergisting en/of de productie van bio-ethanol;
  • c. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Gebruik als stal

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van het gebruik van bestaande gebouwen voor het houden van landbouwdieren, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie.

4.6.2 (Co-)vergisting

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van (co-)vergisting, mits:

  • a. het bedrijf in hoofdzaak eigen geproduceerde mest verwerkt en daar eigen en/of van derden afkomstige co-substraten aan toevoegt en het digestaat in hoofdzaak op de eigen gronden gebruikt;
  • b. de verkeersaantrekkende werking door vervoer van co-substraten en verwerking van het digestaat beperkt blijft;
  • c. het bedrijf omsloten wordt door de bestemming Agrarisch.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorwaarden stellen met betrekking tot de omvang en de capaciteit van de (co-)vergistingsinstallatie in verband met milieuhygiënische en infrastructurele aspecten, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de (co-)vergistingsinstallatie.

4.6.3 Verbreding landbouwbedrijven

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van het toevoegen van een bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf, mits:

  • a. de toegevoegde tak niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit;
  • b. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
  • 1. sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, kampeerboerderij en pensions;
  • 2. zorgfuncties, met dien verstande dat de zorgfunctie plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en sprake is van een verwevenheid tussen de zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
  • 3. detailhandel in ter plaatse geproduceerde producten, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 60 m² en plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing;
  • 4. bedrijven genoemd in de als bijlage opgenomen Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de VNG of wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
  • c. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
  • d. de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf,
4.6.4 Wonen na beëindiging agrarisch bedrijf

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van het gebruik van de bedrijfswoning van een beëindigd agrarisch bedrijf als woning, mits:

  • a. de regels uit artikel 29 Wonen of 30 Wonen - Boerderij van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de woonfunctie geen belemmering vormt voor omliggende (agrarische) bedrijven.
4.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het delen van het pand betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 uitbreiding oppervlakte bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de uitbreiding van het bouwvlak van het agrarisch bedrjf, waarbij de totale bebouwde oppervlakte per bedrijf ten hoogste 20.000 m2 mag bedragen, mits:

  • a. binnen het bestaande bestemmingsvlak in de bestemming Agrarisch –Agrarisch Bedrijf onvoldoende ruimte aanwezig is en verandering van de omvang en/of de vorm van het bouwvlak niet tot de mogelijkheden behoort;
  • b. middels een bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangetoond dat vergroting uit oogpunt van de toekomstige bedrijfsvoering nodig is;
  • c. de uitbreiding aansluit bij het bestaande bouwvlak;
  • d. de uitbreiding landschappelijk acceptabel wordt ingepast door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
  • e. voorzover de uitbreiding gepaard gaat met een toename van de oppervlakte aan stallen, aangetoond is dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie;
  • f. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. er overleg heeft plaatsgevonden met de provincie, uitsluitend voor zover het bouwvlak omsloten wordt door de bestemming Agrarisch met waarden.
4.8.2 Functiewijziging vrijgekomen agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan, voor zover het betreft (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, wijzigen ten behoeve van:

  • a. wonen als bedoeld in en met in achtneming van het bepaalde in artikel 29 Wonen of 30 Wonen - Boerderij;
  • b. sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
  • c. bedrijven genoemd in de als bijlage opgenomen Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de VNG of wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
  • d. maneges;

met dien verstande dat:

  • 1. de functies genoemd in lid 4.8.2 onder b t/m d uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
  • 2. de functies genoemd in lid 4.8.2 onder b t/m d zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
  • 3. bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
  • 4. gestreefd wordt de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
  • 5. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en de woonsituatie van nabijgelegen woningen;
  • 6. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • 7. voor zover de wijziging betrekking heeft op de functie manege geldt dat vestiging uitsluitend mogelijk is in de nabijheid van kernen en op gronden die omsloten zijn door de bestemming Agrarisch;
  • 8. de genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar zijn.
4.8.3 Vestiging nieuwe (boom)kwekerijen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de vestiging van nieuwe (boom)kwekerijen, met dien verstande dat:

  • a. vestiging uitsluitend mogelijk is in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  • b. vestiging niet mogelijk is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – kassen uitgesloten;
  • c. de activiteit uitsluitend is toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
  • d. de bedrijfseconomische noodzaak voor vestiging ter plaatse dient te worden aangetoond;
  • e. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 12 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • f. gebouwd dient te worden binnen het bouwvlak;
  • g. uitsluitend de bestaande bedrijfswoning is toegestaan;
  • h. de gebouwen en kassen landschappelijk worden ingepast.
4.8.4 (Co-)vergisting

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van (co-)vergisting bij een agrarisch bedrijf, mits het bedrijf eigen en/of door derden geproduceerde en aangevoerde mest verwerkt, daar eigen en/of van derden afkomstige co-substraten aan toevoegt en het digestaat op de eigen gronden gebruikt, dan wel afvoert naar derden en onder de voorwaarden dat:

  • a. de (co-)vergisting plaatsvindt binnen het bouwvlak;
  • b. de verkeersaantrekkende werking door vervoer van co-substraten en verwerking van het digestaat beperkt blijft;
  • c. het bedrijf wordt omsloten door de bestemming Agrarisch.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorwaarden stellen met betrekking tot de omvang en de capaciteit van de (co-)vergistingsinstallatie in verband met milieuhygiënische en infrastructurele aspecten, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de (co-)vergistingsinstallatie.

4.8.5 Voorwaarden

Een besluit tot wijziging wordt niet genomen indien de wijziging een negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.