direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Knorr-locatie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2008 beëindigde Unilever haar activiteiten aan de Rading 38-40 te Loosdrecht. Sinds 2008 staat de oude Knorr-fabriek leeg en is de locatie in aanmerking gekomen voor herontwikkeling. Transformatie naar wonen ligt voor de hand omdat het terrein gelegen is aan de rand van een bestaande woonwijk dichtbij uitvalswegen.

Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in de herbestemming van het terrein van bedrijfsfunctie naar een woonfunctie met de bijbehorende verkeers- en groenvoorzieningen. Het herontwikkelplan bevat diverse woonvormen zoals grondgebonden woningen en appartementen in zowel de categorieën eengezinswoningen als starterswoningen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel Rading 38-40 te Loosdrecht. Het perceel is gelegen aan de noordrand van de kern Nieuw-Loosdrecht en wordt omgeven door woongebied, bedrijvigheid, een park, infrastructuur en het gemeentehuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (met rood omlijnd).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van de percelen geldt het bestemmingsplan Kernen Ankeveen, Kortenhoef en Nieuw-Loosdrecht, vastgesteld op 27 september 2012 door de raad. In de onderstaande figuur is een uitsnede van dit plan opgenomen. Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijf', de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Kernen Ankeveen, Kortenhoef en Nieuw-Loosdrecht'

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige en de nieuwe situatie beschreven. Het van toepassing zijnde beleidskader is opgenomen in hoofdstuk 3. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 alle relevante sectorale aspecten aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de bestemmingsregeling toegelicht. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond en wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de reacties uit het overleg ex artikel 3.1.1 van het Bro.

Hoofdstuk 2 Omschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie

Het plangebied omvat circa 17.000 m² grond met opstallen en is vrijwel geheel verhard. Aan de west-, de noord- en zuidzijde wordt de planlocatie omzoomd met opgaande begroeiing. Aan de oostzijde, aan de Rading, ligt de huidige bebouwing prominenter in zicht. Aan deze zijde is de hoofdingang van de oude bedrijfslocatie gesitueerd. De bedrijfsvilla aan de Rading is in gebruik, de overige gebouwen staan leeg.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto (www.maps.google.com)

2.2 Nieuwe situatie

Algemeen

De oude Knorr-fabriek staat sinds 2008 leeg en sindsdien zijn diverse herontwikkelplannen de revue gepasseerd. Het uitgangspunt bij deze plannen is altijd een transformatie naar wonen geweest. Het door OPL Architecten opgestelde stedenbouwkundig masterplan (zie figuur 2.2 voor 3d-impressie) gaat uit van de ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonlocatie, in een groene omgeving, dichtbij uitvalswegen en op een steenworp afstand van het landelijke gebied. De ontwikkelende partijen (Re-Shape properties en Aalberts Bouw) willen een diversiteit aan woningtypes realiseren waarbij volledige nieuwbouw het uitgangspunt is.

Het plan vindt zijn samenhang in de architectuur en inrichting van de omgeving. De architectonische invulling van de rand aan de Rading en de Molenmeent refereert aan het oorspronkelijke fabriekscomplex en heeft qua bouwvolume en hoogten hetzelfde schaalniveau. De karakteristieken en het huidige voorkomen van de fabriek komen dus terug in het nieuwe plan.

In twee appartemententorens worden huurwoningen gerealiseerd, met luxe appartementen op de bovenetage. Het volume van de oude fabriekstoren en het oude kantinegebouw komt hierbij terug. De bouwhoogte van de nieuwe appartementenblokken sluit aan bij de bouwhoogte van de huidige bebouwing. De bestaande laagbouw op het terrein wordt vervangen door betaalbare grondgebonden koopwoningen.

De nieuwe invulling van het terrein wordt met opgaande groenvoorzieningen ingepast in bestaande omgeving. Daarbij krijgen met name de zijden aan de Oude Molenmeent en aan het park zorg en aandacht ten behoeve van een passende overgang. In de af te sluiten anterieure overeenkomst (zie paragraaf6.1) tussen ontwikkelaar en gemeente zal worden opgenomen dat door de ontwikkelaar een kwalitatieve, nette erfafscheiding gerealiseerd dient te worden ten opzichte van de Oude Molenmeent en het park. De openbare ruimte aan de zijde van de Rading wordt groen ingericht. Ook in het straatbeeld komen de groenvoorzieningen terug.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Impressie nieuwe situatie (OPL Architecten / Re-designers, 2016)

Programma

In het bestemmingsplan zijn voorwaarden en uitgangspunten opgenomen om conflictsituaties (uit stedenbouwkundig, beleidsmatig of milieutechnische oogpunt) met de leefomgeving te voorkomen. Hierbij is een balans gezocht tussen enerzijds de benodigde flexibiliteit om in te kunnen spelen op wensen uit de omgeving en de vraag vanuit de markt en anderzijds de borging van het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. De kaders zijn in hoofdstuk 3 en 4 onderzocht en heeft vervolgens geleid tot het volgende totaalprogramma:

  • a. ruime grondgebonden woningen in de vorm van 24 twee-onder-een-kappers, en 1 vrijstaande woning;
  • b. vrije sector huurwoningen in de vorm van 36 (levensloopbestendige) appartementen (waarvan 33 in het appartementengebouw en 3 in het Oude Kantinegebouw);
  • c. starterswoningen in de vorm van 17 sociale huur appartementen;
  • d. grondgebonden starterswoningen in de vorm van 16 betaalbare koop rijwoningen.

In totaal worden er 94 woningen gerealiseerd. Door de aanleg van in totaal 126 parkeerplaatsen wordt op het terrein in de totale parkeerbehoefte voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0005.jpg"

Figuur 2.3 Stedenbouwkundige invulling (OPL Architecten / Re-designers, 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0006.jpg"

Deelplan   Type woningen   Aantal woningen  
A   Grondgebonden betaalbare koop (betaalbare koop)   16  
B   Appartementen starterswoningen (sociale huur)   17  
  Appartementen vrije sector (middeldure huur)   3  
C   Appartementen vrije sector (middeldure huur)   33  
D   Twee-onder-een-kapwoningen vrije sector   24  
  Vrijstaande woning vrije sector   1  
  Totaal   94  

Figuur 2.4 Woningbouwprogramma (OPL Architecten / Re-designers, 2016)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo wordt in de Structuurvisie beschreven in welke infrastructuurprojecten de komende jaren wordt geïnvesteerd. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De Structuurvisie gaat diverse beleidsnota's vervangen zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  • de agenda Landschap;
  • de agenda Vitaal Platteland;
  • Pieken in de Delta.

Voor het plangebied zijn op rijksniveau geen specifieke opgaven bepaald. Algemeen gaat de structuurvisie uit van het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS en Natura 2000 gebieden. Dit heeft vooral betrekking op het buitengebied van de gemeente Wijdemeren en niet zozeer op de kernen.

3.1.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro, 2012)

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. In de loop van 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen. Voor het plangebied is het uitgangspunt van duurzame verstedelijking van belang.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro, 2012)

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. De ontwikkeling voorziet in 24 twee-onder-een-kappers, 1 vrijstaande woning, 36 levensloopbestendige appartementen, 17 appartementen voor starters in het sociale huur segment en 16 betaalbare rijwoningen voor starters. In totaal worden 94 woningen gerealiseerd. De beoogde herontwikkeling van de Knorr-locatie betreft een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Hieraan stellen het Rijk en de provincie Noord-Holland specifieke voorwaarden. Daarom wordt de ontwikkeling hieronder getoetst aan:

  • Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2012; rijksladder);
  • De artikelen 9, 13 en 15 van de geldende provincie ruimtelijke verordening (provincie Noord-Holland, 2015; provinciale ladder).

Er dient aangetoond te worden of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).

Relevante regio

In de provinciale Prognose 2015-2040 (Noord-Holland, 2015) is de meest actuele prognose weergegeven met de verwachte bevolkingsontwikkeling, huishoudensontwikkeling en woningbehoefte. Hierbij hanteert de provincie een tiental regio's. De gemeente Wijdemeren valt onder de regio Gooi en Vechtstreek (zie figuur 3.1) en wordt in het kader van de ladderonderbouwing als relevante regio beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0007.png"

Figuur 3.1 Regio-indeling provincie Noord-Holland (2015; gemeente Wijdemeren rood omkaderd)

Toetsing trede 1: artikel 3.1.6. lid 2 sub a Bro

Uit de Prognose 2015-2040 blijkt dat Noord-Holland in 2040 naar verwachting 3,123 miljoen inwoners zal hebben, een groei van 368.000 personen ten opzichte van 2015. Deze groei zit bijna volledig in Noord-Holland Zuid. Dit leidt in de periode 2015-2040 tot een groei van 238.000 huishoudens en een gewenste groei van de woningvoorraad van ongeveer 231.000 woningen, waarvan 21.000 in Noord-Holland Noord en 210.000 in Noord-Holland Zuid.

Tegelijkertijd vinden grote veranderingen plaats in de leeftijdssamenstelling van de bevolking. In alle regio's neemt tot 2040 het aantal 65+ers toe met meer dan 50% en in veel regio's verdubbelt het aantal huishoudens boven de 75 jaar. De toename van het aantal huishoudens zit bijna volledig bij oudere alleenstaanden en huishoudens samenwonend zonder kinderen. Het aantal gezinnen met kinderen neemt nauwelijks toe en daalt zelfs in Noord-Holland Noord.

Als de woningbehoefte wordt afgezet tegen de plancapaciteit wordt geconcludeerd dat er tot 2030 voldoende plancapaciteit is om de behoefte op te vangen. Daarbij wordt geconcludeerd dat door transformatie van leegstaand vastgoed (kantoren, bedrijventerreinen, winkels enz.) veel nieuwe mogelijkheden voor woningbouw ontstaat. Uitgaande van woonvoorkeuren, demografische ontwikkelingen en recente verhuisbewegingen wordt tot 2040 een tekort aan woningen verwacht voor de regio Gooi & Vechtstreek (tabel 3.1).

Tabel 3.1 Plancapaciteit afgezet tegen de woningbehoefte (Prognose 2015-2040, Noord-Holland, 2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0008.png"

In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking is het aantonen van nut en noodzaak van een ontwikkeling een vereiste. In tabel 3.2 is de kwantitatieve basis opgenomen (provincie Noord-Holland, 2015). Hieruit blijkt dat de gemeente Wijdemeren een kwantitatieve behoefte heeft aan de ontwikkeling van circa 300 woningen tot de 2020 en 800 woningen tot 2030. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling (beperkt) voorziet in deze kwantitatieve behoefte met de ontwikkeling van 94 woningen op een binnenstedelijke transformatielocatie.

Tabel 3.2 Nut en noodzaak indicatieve woningbehoefte pe RAP-regio (Prognose 2015-2040, Noord-Holland, 2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0009.png"

Uit het Regionale Actieprogramma's Wonen (RAP's) wordt de actuele regionale behoefte aangetoond. Eerder is de ontwikkeling al regionaal afgestemd in het Regionaal actieprogramma Gooi- en Vechtstreek 2011-2015 (2012).

Uit de onderstaande tabel 3.3 blijkt dat het aantal ouderen in de regio tot 2040 met 57% gaat toenemen. Op huishoudensniveau blijken de categorieen <35 jaar, 65-75 jaar en 75+ toe te nemen de komende jaren. De beoogde herontwikkeling van de Knorr-locatie voorziet zowel in woningaanbod voor starters als ouderen. Jarenlang kende de regio Gooi en Vechtstreek een vertrekoverschot. Als gevolg van restrictief beleid was de woningbouw in de regio onvoldoende om de groei van het aantal inwoners bij te houden. Sinds een aantal jaren heeft de regio een positief migratiesaldo door toegenomen vestiging. In de prognose (2015) zet deze trend door. Door de aantrekkelijke groene woonomgeving is de vraag naar woningen van binnen en buiten de regio groot.

Tabel 3.3 Bevolkingsontwikkeling en woningbehoefte Gooi & Vechtstreek (Prognose 2015-2040, Noord-Holland, 2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0010.png"

De bouw van 94 woningen voorziet in een actuele regionale behoefte binnen de relevante regio, de regio Gooi en Vechtstreek.

Regionaal aanbod en te verwachten effecten

In bovenstaande prognose is geconcludeerd dat Wijdemeren een woningbehoefte heeft van circa 800 woningen tot 2030. In tabel 3.4 is af te leiden dat de komende periode circa 600 woningen gerealiseerd worden (harde plancapaciteit). Daarnaast zijn een aantal plannen in ontwikkeling (zachte plancapaciteit). De Knorr-locatie is opgenomen in de zachte plancapaciteit onder de naam 'Unilever terrein'. Zoals eerder vermeld is de ontwikkeling op zowel regionaal als gemeentelijk niveau afgestemd. Naar verwachting heeft de ontwikkeling van de Knorr-locatie een positief effect op het woon- en leefklimaat van de gemeente Wijdemeren.

Tabel 3.4 Plancapaciteit Noord-Holland (provincie Noord-Holland, 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0012.png"

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub b Bro (trede 2)

Het plangebied ligt binnen bestaand bebouwd gebied en voldoet daarmee aan de voorkeursvolgorde. Het betreft in dit geval een binnenstedelijke herstructureringslocatie.

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub c Bro (trede 3)

Het gebied is multimodaal ontsloten (zie paragraaf 4.1). Daarmee voldoet de ontwikkelingslocatie aan het vereiste van een passende ontsluiting.

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2011)

Bestaand stedelijk gebied

In de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Verstedelijking dient plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied. De provincie zet in op verdergaande binnenstedelijke verdichting. Binnenstedelijke woningbouw en verdichting dienen echter niet ten koste te gaan van de kwaliteit van het woon- en leefmilieu in stedelijk gebied. Bij de bouw van nieuwe woningen moet ervoor worden gezorgd dat het bouwproject waar nodig bijdraagt aan de beschikbaarheid van voldoende betaalbare huur- en koopwoningen. Bij (her)inrichting van het stedelijk gebied wordt gestreefd naar beperking van negatieve invloeden op het grondwatersysteem, zowel kwalitatief als kwantitatief. Een functieverandering of herinrichting mag niet leiden tot een grotere aan- en afvoer van water.

Cultuurhistorische waarden

De Gooi en Vechtstreek is een regio met hoge cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Kenmerkend is onder andere de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Behoud van de cultuurhistorische waarden in de regio staat voorop. Dit sluit nieuwe ontwikkelingen niet uit. Functieveranderingen zijn mogelijk mits het nieuwe gebruik zich verdraagt met de omgeving.

Toetsing en conclusie

Het plangebied ligt binnenstedelijk. De doelgroep voor de nieuwe woningen wordt afgestemd op de vraag vanuit Loosdrecht en omgeving. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse (zie paragraaf 4.6). Het plangebied kent geen cultuurhistorie op provinciaal niveau. In het bestemmingsplan wordt wél aandacht en zorg besteed aan de aanwezige beeldbepalende panden (zie paragraaf 4.10). Het bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met het de structuurvisie.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (2010)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) schrijft voor waaraan bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, moeten voldoen. Provinciale Staten hebben de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie van Noord-Holland op 21 juni 2010 vastgesteld. Nadien is de PRVS een aantal maal gewijzigd.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 13 lid 2)

Zoals in paragraaf 3.1.3 is uiteengezet is uit hoofde van het Bro, alsmede uit hoofde van de Provinciale Verordening een toetsing vereist die voor een groot deel overeenkomt met de Rijksladder. Die overlap is te verklaren doordat zowel het Rijk, als de provincie het belang van een duurzaam ruimtegebruik onderstrepen. In deze onderbouwing is er voor gekozen om de rijksladder leidend te houden. Die drie treden vormen de hoofdmoot. Deze treden zijn ook terug te vinden in de provinciale ladder. Indien en voor zover er nog specifieke extra kaders/voorschriften gelden uit hoofde van de provinciale ladder, worden deze aspecten bij de relevante trede van de rijksladder afzonderlijk benoemd.

De provinciale ladder is terug te vinden in artikel 13 lid 2 onder a, b en c van de provinciale verordening.

Artikel 13 van de verordening bepaalt dat een bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe woningbouw in het landelijk gebied. Een uitzondering op het verbod uit artikel 13 is mogelijk, mits wordt voldaan aan de vereisten die in lid 2 van dit artikel zijn uiteengezet (de provinciale ladder). Deze eisen zijn de volgende.

Trede 1

Deze trede wordt gevormd door de vereisten die in artikel 13 lid 2 onder a en b zijn opgenomen, namelijk dat (a) nieuwe woningbouw in overeenstemming moet zijn met de provinciale woonvisie en de door Gedeputeerde Staten (GS) en de regiogemeenten vastgestelde RAP's en (b) dat nieuwe woningbouw in overeenstemming moet zijn met de door GS vastgestelde provinciale woningbouwmonitor en provinciale woningbouwprognose. Zoals onder 3.1 is geconcludeerd, wordt hieraan voldaan.


Trede 2 en 3

Deze trede is opgenomen in artikel 13 lid 2 onder c. Vereist is dat nieuwe woningbouw niet kan worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied (BBG). Deze trede is materieel vergelijkbaar met trede 2 uit de Rijksladder.

Op basis van de toets aan deze trede wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de ruimtelijke kwaliteitseisen die de provincie stelt én dat er sprake is van een situatie waarin de woningbouw wordt gerealiseerd door middel van herstructurering en transformatie binnen BBG. De provinciale verordening kent geen equivalent van trede 3 van de Rijksladder.

Toetsing en conclusie

In dit geval gaat het om transformatie van een solitaire bedrijfslocatie. De bedrijfsactiviteiten zijn al lange tijd gestopt en milieuhinderlijke functies zijn gezien de ligging in bestaand woongebied niet gewenst. Transformatie naar wonen in bestaand stedelijk gebied past binnen het beleid. Zie ook paragraaf 3.1.3 voor de toetsing aan de rijksladder.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Wijdemeren (2013)

Het Knorr-terrein

In de structuurvisie is de gewenste herontwikkeling van het Knorr-terrein specifiek benoemd en op de structuurvisiekaart aangegeven. Het Knorr-terrein ligt vrij goed ontsloten aan de rand van de bebouwing van Nieuw-Loosdrecht en vormt de entree van Loosdrecht. Door deze prominente plek in de gemeente moeten er hoge kwaliteitseisen worden gesteld aan deze ontwikkeling. Infrastructuur en parkeren vragen daarbij om aandacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0014.png"

Figuur 3.1: Uitsnede kaart 'gewenste ruimtelijke structuur' (gemeente Wijdemeren, 2013)

Wonen, welzijn en zorg

De gemeente wil de keuzemogelijkheden van haar inwoners op het gebied van het wonen vergroten. Daarvoor zijn zowel kwantitatieve als kwalitatieve toevoegingen nodig. De gemeente streeft naar meer aandacht voor starters en ouderen en in het algemeen (met het oog op de toekomst) naar het toevoegen van woningen voor kleine huishoudens. In het woningbouwprogramma moet daarnaast op een evenwichtige manier aandacht worden besteed aan zowel de huur- als de koopsector. Bij woningbouwprojecten streeft de gemeente er naar dat 35% van de woningen gebouwd wordt in de sociale sfeer.

Op het brede terrein van wonen neemt wonen-welzijn-zorg een bijzondere plek in. Mensen worden steeds ouder en blijven langer dan vroeger zelfstandig wonen. Dat vraagt om een goed aanbod van geschikte woningen en welzijns- en zorgdiensten. Voor het maken van keuzes en voor het uitvoeren van acties op het gebied van wonen-welzijn-zorg kan de gemeente samenwerken met diverse bij wonen, welzijn en zorg betrokken partijen.

3.3.2 Beleidsplan Verkeer Wijdemeren 2011-2020 (juni 2011)

Het Beleidsplan Verkeer Wijdemeren 2011-2020 is in juni 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In het plan zijn 3 speerpunten opgenomen: Verkeersveiligheid, leefbaarheid en bereikbaarheid. Om dit te bereiken worden een aantal maatregelen getroffen. Zo zal worden onderzocht of de woonkernen in hun geheel als 30 km/h-zone kunnen worden aangemerkt; zal regionaal bezien worden of de infrastructuur kan worden uitgebreid; en wordt de mogelijkheid om een stelsel van randwegen aan te leggen onderzocht.

3.3.3 Beleidsregels parkeernormen gemeente Wijdemeren (2006)

Bij nieuwbouw, uitbreiding, verbouw of bij wijziging van een functie worden eisen gesteld aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen. In de 'Beleidsregels parkeernormen gemeente Wijdemeren', vastgesteld op 7 februari 2006, is aangegeven hoe het beleid rondom parkeernormen en nieuwbouw wordt vormgegeven. Bij ontwikkelingen moet in beginsel worden voldaan aan de parkeernorm en moet het aantal benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Voorkomen moet worden dat de parkeervraag wordt afgewenteld op de openbare ruimte.

Overig beleid

Voor het ruimtelijk beleid voor het plangebied zijn ook de volgende beleidsdocumenten relevant:

  • Welstandsnota (2013);
  • Woonvisie (2005).

Toetsing en conclusie

Het plan geeft invulling aan het beleid van de gemeente. Parkeren op eigen terrein is mogelijk en aan de parkeernorm wordt voldaan. Het plan voldoet dan ook aan het gemeentelijk beleid.

3.4 Conclusie

De functies die door middel van het voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, passen binnen het huidige rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

In het kader van dit bestemmingsplan zijn verschillende sectorale aspecten van belang, die in dit hoofdstuk aan de orde zullen komen.

4.1 Verkeer en parkeren

Beleidskader

Het beleidsplan Verkeer Wijdemeren 2011-2020 (mei 2011) schrijft voor dat bij ontwikkelingen van meer dan 25 woningen een verkeerseffectrapportage (VER) moet worden opgesteld. Uit de VER moet blijken dat de gevolgen voor verkeer adequaat en binnen de kaders van het verkeersbeleid worden opgelost. Ten behoeve van de herontwikkeling van de Knorrlocatie in Nieuw-Loosdrecht, gemeente Wijdemeren, is in 2014 een verkeerseffectrapportage (VER) opgesteld (bijlage 1) als onderdeel van het bestemmingsplan 'Herontwikkeling oude Knorr-locatie'.

Het bestemmingsplan 'Herontwikkeling oude Knorr-locatie' is echter niet in procedure gebracht. Nieuwe planinzichten hebben geleid tot een wijziging in het ruimtelijk programma. Derhalve wordt onderhavig nieuw bestemmingsplan opgesteld. De reeds opgestelde VER (bijlage 1) biedt een actueel beeld van de verkeerssituatie rondom de locatie. De VER kan daarom ook bij dit nieuwe bestemmingsplan worden gevoegd als verkeerskundige onderbouwing. Omdat het programma is gewijzigd is een addendum geschreven (zie bijlage 2), waarin de consequenties van de planwijzigingen voor de VER worden beschreven.

In het addendum wordt ingegaan op de verkeersgeneratie van het beoogde plan, de verkeersafwikkeling op de omliggende wegen, de bereikbaarheid en de parkeerbehoefte. Ten slotte volgen de verkeersgegevens die van belang zijn voor de milieuonderzoeken.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek, beschreven in het VER (bijlage 1) en het addendum (bijlage 2), wordt geconcludeerd dat de bereikbaarheid, verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid van het plangebied in voldoende mate zijn gewaarborgd. De analyses en conclusies uit het VER blijven van kracht. De uitrit van het plangebied wordt op een goede manier aangesloten op de Rading. Omdat de oversteekbaarheid van de Rading voldoende is, is de bereikbaarheid voor fietsers en voetgangers acceptabel. De bereikbaarheid kan verder verbeterd worden door het trottoir aan de westzijde van de Rading te optimaliseren. Verder kan de parkeerbehoefte conform de parkeernormen van de gemeente Wijdemeren in het plan worden opgevangen.

Het aspect verkeer en parkeren staat het plan dan ook niet in de weg.

4.2 Wegverkeerslawaai

Onderzoek

In onderhavig plan worden 41 grondgebonden woningen en 53 appartementen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Het plan wordt omringd door de gezoneerde wegen Molenmeent, Loosdrechtseweg, Rading, Frans Halslaan en Oude Molenmeent. De toetsing is vastgelegd in de rapportage 'Knorr-terrein Loosdrecht te Loosdrecht - Akoestisch onderzoek Knorr-terrein' (LBP Sight, 8 april 2016), zie bijlage 3.

Resultaat en conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Frans Halslaan de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Ten gevolge van het verkeer op de Molenmeent, Loosdrechtseweg, Rading en Oude Molenmeent wordt de voorkeursgrenswaarde wel overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde niet. Maatregelen om de geluidsbelasting terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarde zijn onvoldoende doeltreffend gebleken en stuiten daarnaast op overwegende bezwaren van landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische aard. Er dienen dan ook hogere waarden aangevraagd te worden. Een overzicht van de hogere waarden staat in tabel 4.1. De bloknummers zijn terug te vinden in het akoestisch onderzoek.

Tabel 4.1: Aan te vragen hogere waarden

Blok   Molenmeent   Loosdrechtseweg   Rading   Oude Molenmeent  
4         49 dB  
7       51 dB    
8       60 dB    
14   56 dB        
15   54 dB   51 dB   50 dB    
16   53 dB   53 dB   58 dB    
17     53 dB   60 dB    

De hogere waarden zullen in het kadaster worden vastgelegd.

4.3 Luchtverkeer

Beleid en normstelling

Ten zuidoosten van Nieuw-Loosdrecht is het Vliegveld Hilversum gelegen. Op 22 september 2014 is het luchthavenbesluit Hilversum vastgesteld. In dit besluit zijn regels opgenomen ter beperking van het gebruik van de gronden rondom de luchthaven. Deze beperkingen zijn noodzakelijk voor het veilig gebruik van een luchthaven door het luchtverkeer. Het gaat in de eerste plaats om hoogtebeperkingen. Deze bewerkstelligen dat in beginsel geen objecten met een bepaalde hoogte worden opgericht die de vliegveiligheid in gevaar kunnen brengen. Daarnaast gelden er diverse beperkingen die ervoor zorgen dat de vliegveiligheid anderszins niet in gevaar wordt gebracht, zoals beperkingen ten aanzien van bestemmingen die apparatuur voor radiocommunicatie, navigatie en plaatsbepaling verstoren of die vogels aantrekken.

Onderzoek

In figuur 4.1 zijn de hoogtebeperkingen rondom het vliegveld weergegeven. Te zien is dat het plangebied binnen de zone van hoogtebeperkingen tot maximaal 45 m is gelegen. De bouwhoogte in het plangebied is maximaal 25 m en sluit aan bij de bebouwing die in de huidige situatie aanwezig is. Omdat de maximale bouwhoogte niet wordt overschreden, vormen de hoogtebeperkingen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0015.png"

Figuur 4.1 Overzichtskaart van de ligging van de hoogtebeperkingen rondom luchthaven Hilversum (2014)

In figuur 4.2 zijn de beperkingen in verband met externe veiligheid weergegeven. Deze zones zijn niet over het plangebied gelegen en vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0016.png"

Figuur 4.2 Ligging beperkingengebieden in verband met externe veiligheid (2014)

In figuur 4.3 zijn de beperkingen in verband met geluid en overige beperkingen (beperkingen voor bestemmingen die apparatuur voor radiocommunicatie, navigatie en plaatsbepaling verstoren of die vogels aantrekken) weergegeven. Deze zones zijn niet over het plangebied gelegen en vormen dan dus ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0017.png"

Figuur 4.3 Ligging beperkingengebieden in verband met geluid en overige beperkingen (2014)

Conclusie

Het plangebied is uitsluitend gelegen binnen het hoogtebeperkingengebied van het Vliegveld Hilversum. Omdat de maximale hoogte aan bebouwing niet wordt overschreden, vormt de aanwezigheid van het vliegveld geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Ecologie

Beleid en normstelling

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van het Nationaal Natuurnetwerk de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit oude bedrijfsbebouwing. Het terrein is volledig verhard en er is geen oppervlaktewater aanwezig. Rondom het plangebied zijn enkele grote bomen en opgaande begroeiing aanwezig.

Beoogde ontwikkelingen

De huidige plannen voorzien in sloop van de bebouwing aan de Rading 38-40 te Loosdrecht en de realisatie van nieuwbouw.

Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden;
  • kapwerkzaamheden.

Normstelling

Natuurnetwerk Nederland

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De provincie Noord-Holland werkt aan de aanleg van het Noord-Hollandse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen bekend als Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Dit doet zij samen met natuurbeherende organisaties, particuliere terreineigenaren zoals agrariërs, gemeenten en waterschappen. Door het NNN hebben dieren meer ruimte om zich te verspreiden, voedsel te zoeken en soortgenoten te vinden. Hierdoor nemen hun overlevingskansen toe. De ligging van het NNN is vastgelegd in de Structuurvisie. De ecologische ambitie van het NNN is opgenomen in het natuurbeheerplan. Ruimtelijke ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, natuurverbindingen en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. Hierop kan de provincie een uitzondering maken wanneer de ontwikkeling een groot openbaar belang dient en er geen reële alternatieven zijn. Dit staat toegelicht in artikel 19 en 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Als een ingreep wordt toegestaan, moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. Dit uitgangspunt wordt 'natuurcompensatie' genoemd.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is van belang, omdat bij de voorbereiding van een plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Oostelijke Vechtplassen op circa 1,8 km ten westen van het plangebied. Het dichtstbij gelegen NNN-gebied ligt op circa 30 m afstand van het plangebied. Vanwege de ligging buiten het plangebied wordt het NNN niet beïnvloed door de nieuwe functie wonen.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0019.png"

Figuur 4.4 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: maps.noord-holland.nl)

De Oostelijke Vechtplassen bestaan uit een reeks van laagveengebieden op de grens van Noord-Holland en Utrecht, tussen de Vecht en de Utrechtse Heuvelrug. Het veen in het gebied is op veel plaatsen vergraven, waardoor een afwisseling van land en water is ontstaan met grote plassen, sloten, rietlanden en andere moerassen, graslanden en bossen. Van Europees belang zijn de begroeiingen van open water, restanten trilveen, de grote oppervlakte aan moerasbos, populaties van de Noordse woelmuis, grote aantallen foeragerende vleermuizen en diverse water- en moerasvogels. Samen met de Wieden en Weerribben behoort het gebied tot de belangrijkste laagveenmoerassen van ons land.

Voortoets

Het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen ligt op circa 1,8 km ten westen van het plangebied. Vanwege de relatief grote afstand kunnen als gevolg van de herontwikkeling van de locatie areaalverlies, versnippering, verstoring, verontreiniging en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Ook op deze afstand is het echter niet uitgesloten dat als gevolg van stikstofdepositie vermesting/verzuring optreedt. Met AERIUS Calculator is de stikstofdepositie berekend. Hierbij is geen rekening gehouden met het verdwijnen van de bestaande functie, aangezien de Knorrfabriek al sinds 2008 niet meer in gebruik is. De uitgangspunten van de berekening en de resultaten van de berekening zijn opgenomen in bijlage 4.

Uit de berekening volgt dat als gevolg van de toename van het verkeer en de emissies van de woningen de stikstofdepositie maximaal 0,09 mol/ha/jr. bedraagt.

Sinds 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) van kracht. Voor de PAS is zijn een passende beoordeling en planMER opgesteld. Met de PAS is gezocht naar ontwikkelingsruimte voor projecten en handelingen. Tegenover deze ontwikkelingsruimte staan maatregelen die zijn opgenomen in de Beheerplannen voor Natura 2000-gebieden om de effecten van de stikstofdepositie teniet te doen en de ecologische situatie te verbeteren. Uit de Gebiedsanalyse Oostelijke Vechtplassen (Provincie Noord-Holland, 17-11-2015) blijkt ook dat er voldoende ontwikkelingsruimte wordt gecreëerd.

Voor projecten die een bijdrage hebben van minder dan 1 mol N/ha/jr. geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van de Natuurbeschermingswet 1998. Voor projecten die betrekking hebben op landbouw, industrie en infrastructuur dient wel een melding te worden gedaan indien de toename meer dan 0,05 mol N/ha/jr. bedraagt. In dit geval betreft de ontwikkeling woningbouw en hoeft geen melding te worden gedaan. De uitkomsten van de AERIUS berekening dienen wel 5 jaar te worden bewaard, zodat aangetoond kan worden dat op het moment van de berekening nog voldoende stikstofruimte beschikbaar was. De uitkomsten van de Aerius berekening zijn daarom opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting. De voor deze berekening gehanteerde invoergegevens, zijnde het maximum aantal woningen per woningtype en de minimale uitstoothoogte (schoorsteenhoogte), zijn verankerd in de bouwregels van dit plan. Hierdoor zal het te realiseren project 1:1 aansluiten op de plan dat is doorgerekend.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat binnen de PAS voldoende ontwikkelingsruimte aanwezig is voor de herontwikkeling van de Knorr-locatie. Vanwege de maatregelen die in het kader van het PAS worden getroffen, worden de natuurlijke waarden en kenmerken van het Natura 2000-gebied niet aangetast. De gebruikte input voor de voor het plan uitgevoerde AERIUS berekening is vastgelegd in de planregels. Van significant negatieve effecten is geen sprake.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming 

Ten gevolge van de sloop van de bebouwing en de nieuwe ontwikkeling is een quickscan en een veldonderzoek naar de flora en fauna in het plangebied gedaan om te onderzoeken welke flora en fauna in het plangebied aanwezig zijn. Deze onderzoeken zijn verricht door Adviesbureau Mertens op 25 februari 2014 (Mertens, 2014, rapportnummer 2014.1728, bijlage 5) en in het voor- en najaar van 2014 (Mertens, 2014, rapportnummer 2014.1736, bijlage 6). De rapportages zijn opgenomen in bijlagen 6 en 7 en de resultaten zijn hieronder weergegeven.

Vaatplanten

Het plangebied is nagenoeg volledig verhard. Aan de randen is enige opgaande beplanting aanwezig, dit betreffen echter geen beschermde plantensoorten. Op grond van het veldonderzoek wordt het voorkomen van beschermde plantensoorten uitgesloten.

Vogels

Het voorkomen van broedvogels in de bebouwing is mogelijk. Hierbij gaat het om de gierzwaluw. De gaten in de bebouwing zijn hiertoe gedeeltelijk geschikt. Tijdens het veldonderzoek zijn echter geen nesten of territoria van jaarrond beschermde nesten, zoals die van de gierzwaluw, aangetroffen. Het voorkomen van overige vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zoals de huismus wordt uitgesloten, omdat er geen geschikte ecotopen en potentiële nestlocaties aanwezig zijn. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen, of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen. Op deze manier kan er worden voorkomen dat de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden.

Zoogdieren

Het voorkomen van licht beschermde soorten is aannemelijk. Zo werden sporen van mol vastgesteld gedurende het verkennend veldonderzoek op dinsdag 25 februari 2014. Er is daarnaast, gelet op aanwezige ecotopen, een kans op huisspitsmuis en bosmuis. Al deze soorten zijn licht beschermd en niet bedreigd volgens de Rode lijst. Voor deze licht beschermde soorten bestaat een vrijstelling van de Flora en faunawet.

Voor overwinteringsplaatsen van vleermuizen is de bebouwing niet geschikt. Er staat teveel wind op de bebouwing en het is te droog, waardoor er teveel weersinvloeden van invloed zijn op overwinterende vleermuizen. Tijdens het veldonderzoek zijn geen vaste verblijfs- of rustplaatsen aangetroffen.

Uit de resultaten van het veldonderzoek komt wel naar voren dat in het gebied gewone dwergvleermuizen foerageren. Dit foerageren zal niet worden beïnvloedt door de beoogde ontwikkeling.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde amfibieën, vissen, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.2: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

 
vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     mol, egel, huisspitsmuis en bosmuis  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     -  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   -  
    bijlage IV HR   foeragerende gewone dwergvleermuizen  
  vogels   cat. 1 t/m 4    

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in de sloop en bouw van gebouwen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens globaal tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.

Conclusie

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde soorten uitgesloten. De realisatie en uitvoering van het plan is niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.

4.5 Duurzaam bouwen

De opzet van het plan is duurzaam te noemen aangezien het programma aansluit bij de huidige vraag naar woningen en inspeelt op eventuele veranderende toekomstige vraag naar woningen binnen de gemeente Wijdemeren. De appartementen worden zodanig ontworpen dat deze toegankelijk zijn voor jong tot oud (van kinderwagens tot rolstoelgebruikers). Daarnaast is het bestemmingsplan zodanig flexibel ingestoken, dat wanneer de markt verandert, het programma hierop aangepast kan worden.

De milieueffecten van het bouwen kunnen worden beïnvloed door het gebruik van milieuvriendelijke materialen, bouwmethoden en onderhoudsmethoden. Tevens dient de emissie van uitlogende materialen als PAK, lood, zink en koper te worden tegengegaan.

Voorbeelden van denkbare nog binnen het ontwerp uit te werken maatregelen op het vlak van duurzaam bouwen zijn:

  • aandacht voor gebruiks- en belevingswaarde en een sociale en veilige omgeving;
  • meervoudig ruimtegebruik;
  • isolatie van bebouwing;
  • energie opwekken op eigen terrein;
  • hergebruik van (regen)water;
  • flexibele bouw.

4.6 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De waterbeheerder is akkoord met de waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan.

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerplan 2016-2021 bouwt voort op het plan voor de periode 2010-2015 en houdt tegelijk rekening met nieuwe ontwikkeling. Het waterbeheerplan is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap en is vanaf 1 januari 2016 van kracht.

In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft het waterschap wensbeelden per thema voor 2030, en daaruit afgeleid doelen voor de planperiode 2016-2021 op hoofdlijnen. Hierin staat wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterschap wil bereiken dat mensen zich bewuster worden van het belang van een veilig en 'robuust' (toekomstbestendig) watersysteem. Het waterschap wil open en toegankelijk zijn, actief naar samenwerking zoeken en de dialoog aangaan. De strategische uitgangspunten voor de langere termijn (2030) zijn:

  • Samenbrengen van alle regionale waterbeheertaken in één regionale waterautoriteit;'
  • Een klimaatbestendig en daarmee waterrobuust gebied;
  • Steden die beter bestand zijn tegen extreme regenbuien, wateroverlast, overstromingen, hitte en droogte;
  • Een omgeving die zich bewust is van waterveiligheid;
  • Water dat overal in het gebied geschikt is voor de vastgestelde gebruiksfunctie;
  • Gebruik van afvalwater als grondstof en bron voor energie en water;
  • Gebruik van vernieuwende oplossingen vanuit samenwerking met kennisinstellingen, andere overheden en marktpartijen;
  • Vermindering van regeldruk en vergroting van kosteneffectiviteit voor burgers en bedrijven;
  • Afstemming over alle watertaken per stroomgebied (i.c. Rijn-West);
  • Behoud van de zelfstandige bevoegdheid.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Rading 38-40 te Loosdrecht en bestaat uit bedrijvigheid.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgrond. Er is sprake van grondwater trap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP +0,7 m. 

Waterkwantiteit

In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Waterkwaliteit

Het plangebied is gelegen binnen grondwaterbeschermingsgebied I. Het drinkwater in Noord-Holland komt uit de duinen en het Gooi. Het wordt gewonnen uit grondwater. Om vervuiling te voorkomen, beschermt de provincie de bodem waaruit het grondwater wordt gewonnen.

De grondwaterbeschermingsgebieden zijn verdeeld in drie zones. Rondom de putten waaruit het grondwater wordt gewonnen, ligt het waterwingebied (ook wel de 60-dagen zone genoemd). Rondom het waterwingebied liggen respectievelijk het grondwaterbeschermingsgebied I (25-jaar zone) en het grondwaterbeschermingsgebied II ( 100-/200-jaar zone). Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0020.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0021.png"

Figuur 4.5 Grondwaterbeschermingsgebied

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit sloop van de bestaande bedrijfspanden en nieuwbouw van grondgebonden woningen en appartementen.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd. Het plangebied is in de huidige situatie reeds grotendeels verhard. Door de beoogde functiewijziging, sloop en bouw zal het aandeel verharding niet toenemen. Doordat tevens groen wordt mogelijk gemaakt, neemt het aandeel verharding waarschijnlijk zelfs af. Watercompensatie is voor voorliggende plan dan ook niet noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Veiligheid en waterkeringen

Voorliggende plan is niet van invloed op de waterveiligheid van de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Grondwaterbeschermingsgebied

Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een inrichting op te richten of in werking te hebben, indien die inrichting behoort tot één of meer van de categorieën die zijn aangewezen in bijlage 1, onderdeel D van de Provinciale Verordening. Het gaat hierbij met name om inrichtingen waarbij opslag van (afval)stoffen plaatsvindt, woningbouw (en aanverwante functies) is niet genoemd. Voor voorliggende bestemmingsplan is dan ook geen ontheffing noodzakelijk.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Voorliggende plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk binnen de beschermingszone van een waterkering of watergang of aan het bestaande watersysteem. Een watervergunning op basis van de Keur is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.7 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

Voorliggende bestemmingsplan maakt binnen het plangebied wonen mogelijk. Woningen zijn niet milieuhinderlijk, maar wel milieugevoelig.

Ten zuiden van het plangebied is een bedrijfsbestemming aanwezig waar bedrijven uit maximaal categorie 2 algemeen toelaatbaar zijn en ten oosten van het plangebied is een maatschappelijke bestemming aanwezig. Voor de bedrijfsactiviteiten geldt een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk. De bedrijfsbestemming ligt op circa 50 m afstand van het plangebied. Er wordt dan ook voldaan aan de richtafstand. Ter plaatse van de maatschappelijke bestemming is het gemeentehuis gevestigd. Dit is gelijk te stellen met een kantoorfunctie. De richtafstand voor kantoren voor zakelijk dienstverlening bedraagt 10 m. De afstand tot het plangebied bedraagt >15 m. Ter plaatse van de beoogde woningen is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de aanwezige bedrijfsactiviteiten zullen door de beoogde ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de uitvoering van het plan niet in de weg staat en dat ter plaatse van de woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu en dat de aanwezige bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

4.8 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg m³   vanaf 11 juni 2011  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en resultaten

De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 94 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Molenmeent (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is ter plaatse van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.9 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

In de periode 1987-2003 zijn op en rondom het terrein acht bodemonderzoeken uitgevoerd. In verband met de voorgenomen eigendomsoverdracht van het terrein is tevens een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Hofstede c.s. Milieuadviseurs, rapportnummer: jll.unl.08014.02.r01, d.d. 27 juni 2008, zie bijlage 7). De onderzoekswerkzaamheden voor dit aanvullend bodemonderzoek hadden tot doel om alle kennisleemten in te vullen en om de resultaten van voorgaande onderzoeken (nogmaals) te verifiëren. De samenvatting en conclusie van het onderzoek is hieronder opgenomen.

Omvangrijke bodemverontreiniging door ophogingen van met verontreinigd (bodemvreemd) materiaal is op basis van de historische gegevens niet te verwachten. Wel kan plaatselijke bodembelasting zijn ontstaan door de opslag en het gebruik van milieugevaarlijke (vloei)stoffen.

Alle oude- en nieuwe onderzoeksresultaten zijn geïntegreerd tot een samenhangend beeld van de bodemkwaliteit. Daaruit komt het volgende beeld naar voren:

  • op grote delen van het gehele terrein komt een zandige ophooglaag voor met een dikte van gemiddeld 0,5 m. Daaronder bevindt zich het oorspronkelijke bodemprofiel van fijn tot matig grof zand. Het grondwater staat op gemiddeld 1,5 m beneden maaiveld;
  • in het algemeen bevatten de grond en het grondwater licht verhoogde achtergrondgehalten aan enkele zware metalen. De bovengrond is daarnaast incidenteel en slechts licht belast met extraheerbare organochloorverbindingen (EOX), minerale olie en/of polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK);
  • plaatselijk is sprake van een sterke bodembelasting. In onderstaande tabel worden de plaats, aard en omvang van de verontreinigingen kort aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP22Rading38402014-va01_0022.png"

Op basis van de eerste risico-evaluatie wordt geconcludeerd, dat bij de huidige terreinrichting geen sprake is van actuele humane-, ecologische- of verspreidingsrisico's. Bij herinrichting van de locatie voor woningbouw kunnen onacceptabele humane risico's niet worden uitgesloten, indien geen sanerende maatregelen worden genomen. Bij grote ingrepen in de (geo)hydrologie van het terrein zouden (onacceptabele) verspreidingsrisico's kunnen ontstaan.

Naar aanleiding van bovengenoemde bevindingen is in 2015 door Wareco Ingenieurs actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 8. In tegenstelling tot het onderzoek in 2008, zijn in de grond en het grondwater zowel zintuiglijk als analytisch geen verontreinigingen met VOCl meer aangetroffen. De gehalten aan VOCl laten vanaf 1987 een neergaande trend zien. Verwacht wordt dat mate en omvang van de verontreiniging gering is geweest en dat de verontreiniging als gevolg van natuurlijke processen is afgenomen. Op basis van de resultaten van het onderzoek is er geen aanleiding om op deze locatie een bron aan verontreiniging met VOCl te verwachten in de ondiepe bodem. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zijn er ten aanzien van de in het verleden aangetroffen VOCl-verontreiniging geen belemmeringen voor de geplande herontwikkeling van de locatie. De in 2008 geconstateerde verontreinigingen van zware metalen vormen echter wel een belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Om de locatie geschikt te maken voor het gebruik als wonen met tuin is dan ook bodemsanering noodzakelijk.

Wareco heeft in 2015 een saneringsplan opgesteld, zie bijlage 9. De Provincie-Noord Holland heeft in 2015 in een beschikking (bijlage 10) laten weten akkoord te gaan met het opgestelde saneringsplan.

Naast het bodemonderzoek heeft Wareco ter plaatse van het plangebied in 2015 ook een asbest- en bodemluchtonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 11). Dit onderzoek constateerde geen asbest in de puinhoudende fundatielaag onder het asfalt en de onderliggende bodem. De onderzochte bodemlagen zijn volgens het onderzoek vrij van asbest. Ook zou er volgens het onderzoek geen sprake zijn van uitdamping van vluchtig gechloreerde koolwaterstoffen.

Conclusie

De planlocatie dient gesaneerd te worden om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Hiervoor is in 2015 een saneringsplan opgesteld welke door de provincie Noord-Holland is goedgekeurd.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem en de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Daarnaast heeft de gemeente Wijdemeren een Beleidskaart Archeologie opgesteld (vastgesteld 29-9-2011) die als uitgangspunt geldt bij alle activiteiten waarbij mogelijke archeologische waarden in het geding zijn. Door middel van regimes geeft het gemeentebestuur aan welk niveau van het archeologiebeleid in een bepaald gebied als redelijk kan worden beschouwd. In het plangebied komt één van de vijf regimes voor, namelijk de vijfde categorie:

  • categorie vijf: Veenpolders (geringe verwachting van archeologische sporen).

Het beschermingsregime is vertaald naar de regels in het vigerende bestemmingsplan via de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. Door het opnemen van deze dubbelbestemming is een adequate bescherming geboden aan de archeologische waarden die in het plangebied voorkomen.

Onderzoek

Het voornemen voorziet in de sloop van de huidige bebouwing en de nieuwbouw van grondgebonden woningen en appartementen. Voor de nieuwe bebouwing kan geen gebruik worden gemaakt van de bestaande fundering. Tevens vinden er aanzienlijke grondwerkzaamheden plaats voor de aanleg van de ondergrondse infrastructuur. In totaal vinden grondwerkzaamheden plaats met een gezamenlijk oppervlak van meer dan 2.500 m2. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk.

Door het onderzoeksbureau Bureau voor Archeologie is een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 12 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Geconcludeerd wordt dat buiten de bestaande bebouwingscontouren behoudenswaardige archeologische resten kunnen voorkomen. Geadviseerd wordt om proefsleuvenonderzoek uit te voeren om te bepalen of daadwerkelijk resten in bodem aanwezig zijn. Een dergelijk proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd door Laagland Archeologie. Het onderzoek is als bijlage 13 opgenomen. Op grond van het onderzoek zijn geen sporen aangetroffen en wordt geadviseerd om het terrein vrij te geven voor archeologische waarden.

Conclusie

Uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische vondsten zijn aangetroffen in het plangebied. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Wél zijn de bedrijfsgebouwen in het vigerende bestemmingsplan aangewezen als panden met een 'beeldbepalend karakter'. Sloop van karakteristieke panden is niet zonder meer mogelijk.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft bouwkundige toetsing uitgewezen dat de bebouwing niet geschikt is voor hergebruik. Door de opdrachtgever is in overleg met de gemeente besloten om de bestaande bebouwing te slopen. Om de cultuurhistorische waarde van deze locatie te behouden is gekozen om de nieuwbouw qua vormentaal aan te sluiten bij de te slopen bebouwing en omgeving van het plangebied. Aan de kop van de woonstraat wordt het oude hoogte accent van de productietoren teruggebracht door een appartemententoren. Het bestaande kantorencomplex wordt vervangen door een rijtje met betaalbare koopwoningen dat de vormentaal van het bestaande complex volgt. Dit rijtje wordt afgesloten door een 5 laags appartementenblok. Door de samenhang ontstaan een schaalniveau dat refereert aan het oorspronkelijke fabriekscomplex. Tegelijkertijd zoekt de architectuur een connectie met de bestaande bebouwing langs de Oude Molenmeent.

4.11 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Beleidsvisie externe veiligheid

De regio Gooi en Vechtstreek heeft te maken met risico's ten gevolge van het gebruiken, produceren of transporteren van gevaarlijke stoffen. De risico's die deze gevaarlijke stoffen met zich brengen zijn niet altijd te verenigen met het belang van de bescherming van de woon- en werkomgeving van de mensen in de Gooi en Vechtstreek. Om ervoor te zorgen dat de ambities van de gemeenten in Gooi en Vechtstreek op het gebied van de ruimtelijke ontwikkelingen en het belang van het gebruik van gevaarlijke stoffen niet met elkaar in botsing komen, is de Beleidsvisie externe veiligheid opgesteld. Deze beleidsvisie geeft een kader voor de gemeenten en de brandweer van Gooi en Vechtstreek voor het omgaan met de bestaande en de eventuele toekomstige risico's in de Gooi en Vechtstreek.

Onderzoek

Volgens de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) is ten noorden van het plangebied, aan de Nieuwe Havenweg 91 te Hilversum, de Bevi-inrichting TD Holdings BV gelegen. Hier vindt opslag van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied voor het GR is 1.900 m. Het plangebied ligt op circa 1.680 m van de inrichting. Dit is binnen het invloedsgebied. Voor dit bedrijf is een QRA opgesteld waaruit blijkt dat het groepsrisico een factor 200 onder de oriëntatiewaarde is gelegen. Gezien de grote afstand van het plangebied tot de inrichting en het lage groepsrisico zal de ontwikkeling geen waarneembaar effect hebben op de hoogte van het groepsrisico en zal het groepsrisico in geen geval de oriënterende waarde overschrijden. De aanwezigheid van de inrichting vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Wel is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

In of nabij het plangebied bevindt zich geen route gevaarlijke stoffen. Op de risicokaart is weergegeven dat over de N403 Loenen Zuid - Loosdrecht vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De route is bij raadsbesluit (d.d. 2 februari 2012) echter opgeheven, waardoor de route geen ruimtelijke beperkingen oplevert voor de beoogde ontwikkeling. Daarnaast vindt in de nabije omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water, het spoor of door buisleidingen.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Zoals reeds aangegeven zal de ontwikkeling gezien de grote afstand van het plangebied tot de inrichting aan de Nieuwe Havenweg 91 te Hilversum geen waarneembaar effect hebben op de hoogte van het groepsrisico en zal het groepsrisico in geen geval de oriënterende waarde overschrijden.

In het gebied bevinden zich in het algemeen geen personen met een lage zelfredzaamheid (zoals in ziekenhuizen), waardoor de zelfredzaamheid in het plangebied over het algemeen genomen goed te noemen is.

De wegen rond het plangebied hebben daarnaast voldoende capaciteit om het gebied te kunnen evacueren en om hulpdienstverlening het gebied in te laten komen. De bron (de inrichting) en de belaste omgeving (invloedsgebied) zijn goed bereikbaar vanaf de omliggende wegen.

Vanwege het lage groepsrisico en de relatief goede zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat het voorliggend bestemmingsplan niet in de weg.

4.12 Kabels en leidingen

Afwegingskader 

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

De Wro bepaalt dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels.

Het bestemmingsplan is opgesteld conform SVBP2012. Hieronder wordt nader ingegaan op de inhoud van de regels.

5.2 Planvorm

Het voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe juridisch planologisch kader waarbinnen de beoogde en deels nog uit te werken planvorming kan plaatsvinden. Het bestemmingsplan is globaal ingestoken, zodat er voldoende ruimte blijft voor gewijzigde inzichten qua gebruik en de positionering van de nieuwe woonbebouwing. Wel zijn de uitgangspunten die zijn gehanteerd voor de AERIUS berekening (stikstofemissie) gedetailleerd vastgelegd in de regeling. Er is daarmee geen sprake van flexibiliteit ten opzichte van de voor stikstof relevante kenmerken van het project. Dit betreft het aantal woningen per woningtype en de uitstoothoogte (schoorsteenhoogte).

Daarnaast zijn in het bestemmingsplan andere voorwaarden en uitgangspunten opgenomen om conflictsituaties (uit stedenbouwkundig, beleidsmatig of milieutechnische oogpunt) met de leefomgeving te voorkomen. Hierbij is een balans gezocht tussen enerzijds de benodigde flexibiliteit en anderzijds de borging van het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied.

5.3 Regels

5.3.1 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

5.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

In het openbaar gebied wordt de bestemming Groen gegeven aan beeld- of structuurbepalend groen.

Artikel 4 Tuin

De bestemming Tuin is in principe toegekend aan de gronden aan de voorzijde van woningen. De gronden met de bestemming Tuin dienen onbebouwd te blijven. Hier zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan. Dit heeft tot doel de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving te waarborgen.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

Gebieden met een verkeers- of verblijfsfunctie worden tot Verkeer - Verblijfsgebied bestemd. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, maar ook speelvoorzieningen en dergelijke.

Artikel 6 Wonen

De locaties van de nieuwe grondgebonden woningen en appartementen zijn bestemd als 'Wonen'. Het noord en oostelijk gelegen bouwvlak volgt de contouren van de oude bedrijfsbebouwing. Voor de grondgebonden woningen is een goothoogte van 6 m en een nokhoogte van 11 m toegestaan. Dit is op de verbeelding aangegeven met een maatvoeringsaanduiding. De appartement aan de oostzijde van het plangebied worden geplaatst in het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. De maximale bouwhoogte bedraagt 16 m voor het noordelijke gebouw en 25 m voor het zuidelijke gebouw. Binnen de bestemming 'Wonen' is ruimte voor maximaal 94 woningen. In verband met de gebruikte invoerggegevens in AERIUS is dit maximum aantal woningen in de regeling verder uitgesplitst naar aantal woningen per woningtype. Voorts zijn ook de minimale schoorsteenhoogtes vastgelegd.

Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Met betrekking tot de woonfunctie is het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroep of bedrijf toegestaan, mits de woonfunctie blijft prevaleren, geen hinder optreedt voor de woonomgeving en wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 30% van het vloeroppervlak worden benut ten behoeve van de kantoor-, bedrijfs- of praktijkruimte.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 5

De aanwezige archeologische waarden in het plangebied worden beschermd via de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 5. Op grond van deze dubbelbestemming is het voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk eerst een archeologisch onderzoek te laten uitvoeren dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan te vragen. Indien is aangetoond dat de te verrichten activiteiten de archeologische waarden niet zullen schaden kan worden gebouwd, dan wel kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden worden verleend.

De gemeente Wijdemeren heeft een archeologische waarden/beleidsadvieskaart opgesteld die als uitgangspunt is gebruikt voor de categorisering van de verschillende archeologisch waardevolle gebieden. Gelet op de verwachtingswaarde in het plangebied, geldt de noodzaak tot het uitvoeren van een archeologisch onderzoek voor elke bouwactiviteit die een oppervlakte beslaat van meer dan 2.500 m².

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

De in het gebied aanwezige waterkering is aangemerkt als Waterstaat - Waterkering. De betrokken gronden hebben als zodanig een dubbelbestemming gekregen. Vanwege de belangen van waterkering, is op de betrokken gronden een bouwrestrictie van kracht. Onder voorwaarden kunnen werken en bouwwerken op deze gronden worden gerealiseerd.

In het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels in deze bestemming dient advies gevraagd te worden aan de betrokken waterbeheerder.

5.3.3 Algemene regels

Een aantal zaken is algemeen van aard of heeft niet zozeer betrekking op een specifieke bestemming uit hoofdstuk 2 van de regels. Deze zaken zijn geregeld in hoofdstuk 3 Algemene regels. Wat de hoogteaanduidingen betreft, is vermeld dat de op de verbeelding aangegeven hoogten als hoogst toelaatbaar in acht moeten worden genomen en in welke gevallen sprake mag zijn van overschrijdingen hiervan. Verder bevat dit hoofdstuk regels met betrekking tot overschrijding van bouwgrenzen, het buiten werking stellen van de bouwverordening en algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Ook vier specifiekere wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen binnen de algemene wijzigingsbevoegdheden. Daarnaast is een regel opgenomen ter bepaling van de wettelijke regeling waarnaar in de regels wordt verwezen.

5.3.4 Overgangsrecht en slotregels

Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de regels ondergebracht met betrekking tot het overgangsrecht (overgangsregels) en de slotregel.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor gebieden, waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, moet volgens de Wro tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of het sluiten van een (grondexploitatie)overeenkomst met alle eigenaren.

Voor dit bestemmingsplan geldt dat Beryllus Gamma Rading 1 BV en Beryllus Gamma Rading 2 BV, gezamenlijk eigenaar van het ongedeelde terrein zijn.

Beryllus Gamma Rading 1 BV en Beryllus Gamma Rading 2 BV sluiten een anterieure overeenkomst met de gemeente Wijdemeren. Hierin wordt onder andere opgenomen dat door de ontwikkelaar een kwalitatieve, nette erfafscheiding gerealiseerd dient te worden ten opzichte van de Oude Molenmeent en het park.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Alvorens het opstellen van het voorliggend bestemmingsplan zijn de voorgenomen plannen aan omwonenden en belangstellenden gepresenteerd op 22 februari 2016.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerp van het bestemmingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd, waarbij een ieder de mogelijkheid heeft om een zienswijze in te dienen.

Hoofdstuk 7 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan Knorr-locatie is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Politie Gooi en Vechtstreek;
  • 2. Regionale Brandweerorganisatie in het Gooi en de Vechtstreek;
  • 3. Gewest Gooi en Vechtstreek;
  • 4. Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten te 's-Graveland;
  • 5. Gewestelijke Afvalstoffen Dienst;
  • 6. Kamer van Koophandel;
  • 7. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed te Amersfoort;
  • 8. Provincie Noord-Holland dir. SHV;
  • 9. Gemeente Hilversum;
  • 10. Waternet te Amsterdam.

Van de overleginstanties heeft alleen de instantie onder 2 een inhoudelijke reactie gegeven.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 9 juni 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is één zienswijze ingediend.

De overlegreactie en de zienswijze zijn beantwoord in een zienswijzennota, bijlage 14. Zowel de reactie als de zienwijze geven geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.