direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dunningen 3e fase, de Wijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.Bp00332-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

  • Aanleiding

Enige jaren geleden is aan de zuidzijde van de Wijk, de woonwijk Dunningen gerealiseerd. De gemeente is voornemens de derde fase van deze wijk te ontwikkelen, vanwege de behoefte aan nieuwe woningen voor onder andere de lokale bevolking. In de Structuurvisie 2010-2030 is aan de oostzijde van de gerealiseerde wijk reeds ruimte voor deze derde fase gereserveerd.

  • Vigerend bestemmingsplan

De ontwikkeling is al vastgelegd in het bestemmingsplan Dunningen (vastgesteld op 27 februari 1996 en goedgekeurd op 26 maart 1998). De derde fase van Dunningen is in dat plan bestemd als 'Uit te werken woondoeleinden'. Vanwege de ouderdom van het vigerende bestemmingsplan en de gewijzigde woningmarkt, is besloten geen uitwerkingsplan, maar een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 60 woningen ten oosten van de bestaande wijk Dunningen mogelijk.

  • Begrenzing plangebied

De locatie Dunningen ligt aan de zuidkant van de Wijk. Fase drie wordt begrensd door de Dorpsstraat, de Oosterakker, de Haalweidigerweg en de waterloop langs het kadastrale perceel 3618. Het plangebied beslaat ongeveer 3,4 ha.

  • Leeswijzer

Deze toelichting beschrijft allereerst de huidige en toekomstige situatie. Vervolgens komt het provinciaal en gemeentelijk beleid aan de orde. De resultaten van diverse uitgevoerde onderzoeken komen in hoofdstuk 4 aan bod. De wijze waarop het plan juridisch is vastgelegd, staat beschreven in hoofdstuk 5. De laatste twee hoofdstukken gaan ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

  • Ligging en bereikbaarheid

Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de Wijk, grenzend aan de bestaande wijk Dunningen. Het gebied wordt ontsloten door de Oosterakker, welke aansluit op de Dorpsstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.Bp00332-0401_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied in de Wijk

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.Bp00332-0401_0002.jpg"

Figuur 2: Plangebied

  • Beschrijving de Wijk en de woonwijk Dunningen

De Wijk is de derde grootste kern, na Zuidwolde en Ruinen, van gemeente De Wolden. In het centrum van de Wijk zijn voorzieningen gevestigd als een supermarkt, kledingwinkel, fietswinkel en cafetaria.

De Wijk is ontstaan uit een esdorp en het esgehuchtenlandschap aan de rand van de Reest. Vooral na de Tweede Wereldoorlog is het dorp sterk uitgebreid met nieuwbouw.

De wijk Dunningen heeft een ruime opzet en verkaveling en de uitstraling van een geplande en rustige woonwijk. De bebouwing varieert van vrijstaand tot een appartementencomplex.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.Bp00332-0401_0003.png"

Figuur 3: Historisch kaartje 1954

  • Het plangebied en directe omgeving

Het plangebied bestaat uit grasland en wordt doorsneden door enkele informele looproutes en een tijdelijke (bouw)weg. Het gebied is ongeveer 3,4 ha groot. Vlakbij de Oosterakker is een deel van het grasland in gebruik als trapveldje voor de jeugd.

Aan de zuidrand van de Dorpsstraat ligt bestaande bebouwing. Deze kavels vormen de noordgrens van het plangebied. Aan de kant van de Reest vormen een bomenrij, een sloot en de onverharde Haalweidigerweg de grens van het plangebied. Aan de oostrand ligt een sloot. De zuid- en oostzijde van het plangebied bestaan uit landbouwpercelen, met sporadisch een vrijstaande woning. De percelen zijn vaak omzoomd met bomen en struiken.

Het Reestdal ligt ten zuiden van het plangebied en heeft een grote landschappelijke waarde. De navolgende foto's geven een indruk van het plangebied en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.Bp00332-0401_0004.jpg"

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Uitgangspunten woningbouwprogramma

Het oorspronkelijke woningbouwprogramma uit 2008 voor deze fase ging alleen uit van vrijesectorwoningen (vrijstaand en half vrijstaand). Dit sluit echter niet aan bij het meest recente volkshuisvestingsbeleid (12 juli 2012) waarin ook specifieke doelgroepen zijn benoemd, waarvoor geschikte woningen op de woningmarkt aanwezig moeten zijn. In paragraaf 3.3.2 is weergegeven welke prioriteiten de gemeente stelt wat betreft het woonprogramma in de gemeente. De gemeente heeft daarom opnieuw naar het gewenste woningbouwprogramma voor de derde fase van de locatie Dunningen gekeken, met daarbij de ontwikkeling van huidige woningmarkt in het visier. Deze laatste vraagt nu nog meer aandacht voor vraaggericht bouwen. Woningbouwprojecten moeten zich in de huidige markt onderscheiden door hun kwaliteit en afstemming met en op de bewoner/koper.

Om zo goed mogelijk te kunnen inspelen op de actuele vraag, heeft de gemeente ervoor gekozen een flexibel bestemmingsplan op te stellen. Dat houdt in dat niet per kavel bepaald wordt welk type woning (zoals vrijstaand, half vrijstaand of rijenwoning) ergens gebouwd moet worden. Wel heeft de gemeente een stedenbouwkundig plan ontwikkeld, welke als uitgangssituatie is genomen. Op basis van dat stedenbouwkundig plan (zie paragraaf 2.2.2) is de stedenbouwkundige structuur van het woongebied bepaald. Hoewel de exacte invulling tot in zekere mate wordt vrijgelaten, heeft de gemeente wel een aantal voorwaarden ten aanzien van het woningbouwprogramma gesteld. Deze zijn vertaald naar de regels van het onderhavige bestemmingsplan:

  • er zijn maximaal 60 woningen in het plangebied toegestaan;
  • er zijn alleen eengezinswoningen toegestaan, met uitzondering van de noordwesthoek (voorzien van een aanduiding). Daar zijn ook meergezinswoningen toegestaan.
2.2.2 Inrichting plangebied

In stedenbouwkundig opzicht heeft de gemeente een aantal uitgangspunten gehanteerd:

  • het aanbieden van kavels met verschillende omvang om daarmee verschillende doelgroepen aan te spreken;
  • aansluiten bij het Reestdal, het omliggende landelijke gebied en de eerdere fases van Dunningen, zodat de wijk past in de omgeving en een goede afronding vormt van de dorpsrand;
  • een passende entree aan de Dorpsstraat, omdat deze plek het visitekaartje is voor de nieuwe wijk;
  • balans tussen een groene inrichting en lage beheerkosten;
  • de woonwijk moet voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

Het stedenbouwkundig plan is opgenomen als bijlage.

  • Bebouwing

Het plangebied is grofweg opgedeeld in een vijftal vlakken. Deze vlakken zijn ontstaan door het doortrekken van de bestaande wegenstructuur van de eerdere fases van Dunningen en de al aanwezige bouwstraat aan de noordkant. Binnen elk vlak is het mogelijk om de kavels eventueel aan te passen of te veranderen als dat nodig is. Dat wil zeggen dat de kavelgroottes en het type woningen eventueel aan te passen zijn aan nieuwe inzichten op de woningmarkt. Zoals aangegeven, mogen er in het plangebied maximaal 60 woningen worden gebouwd . Overige (bouw)regels zijn terug te vinden in de regels behorende bij het bestemmingsplan.

  • Ruimtelijke structuur en landschappelijke inpassing

Het nabijgelegen Reestdal is een belangrijke bepaler in de omgeving en belangrijk voor inwoners van de Wijk. Een goede overgang van het Reestdal naar het plangebied is belangrijk. Daarom is gekozen voor groene zones aan de buitenzijden van de wijk. De groenstructuur sluit aan bij de eerdere fases van Dunningen, zodat een geleidelijke overgang ontstaat. De groenstructuur volgt de richting van de wegen, van west naar oost en van noord naar zuid. En daarmee ook de kijkrichtingen naar het Reestdal en het buitengebied. Het profiel van de wegen bevat aan weerszijden van de straat ruime groenstroken.

In het middengebied is gekozen voor een dusdanig breed profiel dat een verblijfgebied ontstaat. Hier bestaat de mogelijkheid voor kinderen (en volwassenen) om te spelen, te sporten en te verblijven.

  • Verkeersstructuur

Het plangebied is verdeeld in een aantal vlakken met woningen en daar tussen bevinden zich de wegen. De wegen leiden naar de westkant van het plangebied richting de ontsluiting naar de Dorpsstraat en de Julianaweg. Er is geen directe verkeersontsluiting naar het buitengebied. Er is gekozen om de wegen in het plangebied aan te sluiten op de al bestaande Oosterakker. En de wegen lopen zodanig dat een open ruimte en kijkrichting ontstaat richting het Reestdal en het buitengebied.

Het hele plangebied is een 30 km-zone. Voor autoverkeer, fietsers en voetgangers is het mogelijk om in het plangebied een rondje te maken. Aan enkele wegen ligt een voetpad. Het profiel van de wegen verschilt per plek. Aan de zuidrand komen oversteekjes naar de Haalweidigerweg.

  • Water

De ontwikkeling van het woongebied zal zorgen voor een toename van het verhard oppervlak in het gebied, wat infiltratie van water in de bodem bemoeilijkt. Met de bouw van de eerste en tweede fase is rekening gehouden met waterberging voor alle fases van Dunningen. De waterberging ligt in het plangebied van de derde fase. Deze waterberging voldoet niet meer aan de wateropgave van Dunningen en zal daarom worden aangepast. In de bestemmingsregels van dit bestemmingsplan zijn waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Hierdoor kan de wateropgave door middel van waterberging en andere waterhuishoudkundige maatregelen tijdens de technische uitwerking van dit plan worden geregeld.

  • Parkeren

In totaal kunnen er tussen de 50 en 60 woningen in het plangebied worden gerealiseerd. In de proefverkaveling gaat het om circa 53 woningen, een combinatie van vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en rijenwoningen. De gemeente hanteert voor dit plangebied een gemiddelde parkeernorm van twee parkeerplaatsen per woning op basis van de ASVV-normen. Met een gemiddelde parkeernorm van twee parkeerplaatsen per woning zijn er naar schatting circa 106 parkeerplaatsen nodig. Een groot deel van de parkeerplaatsen komt op eigen erf te liggen, zoals bij de vrijstaande wonngen en twee-onder-een-kapwoningen. In totaal zullen er in het openbaar gebied naar schatting circa 60 plekken nodig zijn, met name ter hoogte van de rijenwoningen. Dit bestemmingsplan biedt voldoende openbare ruimte om deze plekken te realiseren in de vorm van vaste parkeerplaatsen en parkeren langs de weg.

2.2.3 Beeldkwaliteit

Het welstandsbeleid is per 1 januari 2013 in de gemeente De Wolden gewijzigd. Op 13 december 2012 heeft de raad van de gemeente De Wolden de Welstandsnota 2013 vastgesteld. Door het in werking treden van de Welstandsnota 2013 zal voor het verlenen van een omgevingsvergunning in grote gebieden geen advies meer van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie (CRKC), voorheen welstandscommissie, nodig zijn. Het welstandstoezicht in de beschermde dorpsgezichten, landgoed Rheebruggen, het Reestdal en het dubbellint Ruinerwold blijft wel gehandhaafd.

De derde fase van Dunningen is daarmee welstandsvrij. Dat betekent dat er geen beeldkwaliteitsplan wordt vastgesteld als onderdeel van het bestemmingsplan en dat geen welstandstoets zal plaatsvinden.

Wel bevat het bestemmingsplan uiteraard de normen zoals de goot- en bouwhoogte, het maximaal te bouwen oppervlak en de situering op de kavel. Er gelden echter geen voorwaarden wat betreft het materiaalgebruik, het kleurgebruik, de detaillering en de architectonische verschijningsvorm. Overigens zal een bouwplan naast het bestemmingsplan wel altijd worden getoetst aan het Bouwbesluit.

De gemeente heeft de brochure DE WOLDEN. gemaakt over welstandsvrij bouwen. De brochure biedt inspiratie voor bouw- en verbouwpplannen in de gemeente.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Het beleid van het Rijk omtrent de ruimtelijke ordening is onder andere neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012), het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Wet ruimtelijke ordening met het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Wro en Bro).

Een beleidsuitgangspunt dat van toepassing is op het onderhavige planvoornemen betreft het aspect 'duurzame verstedelijking'. In de SVIR is hiertoe de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel hiervan is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten en is als procesvereiste opgenomen in het Bro.

Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren met de drie opeenvolgende stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie
  • Beleid

Het omgevingsbeleid van de provincie Drenthe is vervat in de Omgevingsvisie (juni 2010) met bijbehorende Omgevingsverordening (februari 2012).

In deze visie is de provinciale ambitie verwoord om Drenthe als woonprovincie te versterken met aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Hierbij spelen de volgende punten een rol:

  • gemeenten maken afspraken over soort en aantal woningen;
  • bestaande woningen worden aangepast aan nieuwe woonwensen;
  • nieuwe vormen van wonen, met experimentele architectuur.

Bij nieuwe ontwikkelingen in het kader van onder andere woningbouw, dient de SER-ladder in acht te worden gehouden. De SER-ladder wordt gebruikt in het kader van het thema 'zuinig ruimtegebruik'. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient altijd eerst optimaal gebruik te worden gemaakt van de beschikbare ruimte, die zo nodig door herstructurering beschikbaar wordt gesteld. Is dan nog ruimte nodig, dan wordt gezocht naar mogelijkheden om de ruimteproductiviteit te verhogen door meervoudig ruimtegebruik. Alleen als die mogelijkheden er ook niet zijn, is uitbreiding van het ruimtegebruik aan de orde. Dit is de methodiek van de SER-ladder.

  • Afweging

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten Hoogeveen, Meppel en Westerveld overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. De regionale afstemming is vervolgens in oktober 2012 in de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe door het college van de gemeente De Wolden en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. Dunningen is in oktober 2002 als harde plancapaciteit opgenomen in de Regionale Woonvisie met 50 woningcontingenten. Bij vaststelling van het herziene uitvoeringsprogramma van het gemeentelijk woonplan heeft de gemeente het programma voor Dunningen bijgesteld naar 60 woningen, daarmee blijvend binnen de totale plancapaciteit van de gemeente.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie

De gemeentelijke Structuurvisie 2010-2030 is een strategische beleidsdocument met een uitvoeringsparagraaf. De structuurvisie is vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2011 en is alleen bindend voor de opsteller, in dit geval de gemeente.

De structuurvisie is gebaseerd op de gedachte dat in hoofdzaak moet worden ingezet op nieuw te bouwen woningen in de vijf kerndorpen (Zuidwolde, de Wijk, Ruinen, Ruinerwold en Koekange). Dit met het oog op het in stand houden van de aanwezige voorzieningen aldaar.

Bij alle kerndorpen zet de gemeente in op nieuwbouw (het creëren van aanbod) passend bij de aard en schaal van de dorpen. Voor de uitbreidingen geldt de voorwaarde dat ze passend moeten zijn binnen de landschappelijke kenmerken van de deelgebieden. Indien in of bij de dorpen geen ruimte meer voor uitbreiding is, kan worden ingezet op landschappelijk bouwen in het buitengebied. De planmatige uitbreidingsrichtingen voor woningbouw in de vijf kerndorpen zijn met sterren op de visiekaart weergegeven. Ook de derde fase van Dunningen is met een ster aangegeven, zie navolgende uitsnede van de visiekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.Bp00332-0401_0005.png"

Figuur 4: Uitsnede structuurvisiekaart

Uit de structuurvisie blijkt dat bij een zuidelijke uitbreiding rekening moet worden gehouden met het beekdal van de Reest. Het beekdal moet zo veel mogelijk worden opengehouden. In zuidelijke richting ligt een reservering van 60 woningen, deze kan verder worden uitgebreid.

De woningbehoefte en het daarmee samenhangend bouwvolume zijn nader uitgewerkt in het woonplan.

3.3.2 Woonplan

Op 12 juli 2012 is het Woonplan 2011-2015 vastgesteld, waarin het beleid ten aanzien van het wonen is neergelegd. Hierbij wordt ingegaan op de vraag naar woningen in totaal en de verdeling naar doelgroep voor de periode 2010-2015 met een doorkijk naar 2020 en 2030.

De gemeente legt de prioriteit bij voldoende betaalbare woningen voor lagere inkomens en middeninkomens, woningen voor senioren in kernclusters nabij voorzieningen en betaalbare woningen voor starters en jonge huishoudens. Ook vanuit de dorpsvisie (opgesteld door inwoners van de Wijk) wordt ingezet op huur- en koopwoningen voor starters en jonge gezinnen en woningen voor ouderen.

Uit het behoefteonderzoek dat ten grondslag ligt aan het Woonplan, blijkt dat er in ieder geval tot 2020 nog een behoorlijke behoefte bestaat aan woningbouw in de Wijk. Bovendien blijkt uit de migratiecijfers dat de Wijk een regionale woonfunctie vervult.

Wat betreft de verdeling van woningbouw over de kernen, wordt voor de kern de Wijk uitgegaan van 85 woningen voor de periode 2011-2020. De bouw van maximaal 60 woningen in de derde fase van Dunningen voorziet voor een groot deel is deze woningbouwplanning.

Voor de derde fase van Dunningen is de doelstelling dat 50% van de woningbouw in de sociale sector wordt gerealiseerd.

3.3.3 Waterplan

In het gemeentelijk waterbeleid wordt aangegeven dat zowel in nieuwbouwwijken als in bestaand stedelijk gebied het gebruik van een gescheiden riolering het streven is. Hierbij wordt het hemelwater gescheiden van het afvalwater dat naar de rioolzuiveringsinstallatie wordt gevoerd. Het hemelwater wordt hierbij niet-zichtbaar afgekoppeld (onder andere afgevoerd via het oppervlaktewater). In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden met het waterschap. De resultaten daarvan staan weergegeven in paragraaf 4.6.

3.3.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2010-2019

In een Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) staat het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente beschreven. In hoofdlijnen is het beleid erop gericht om de (toekomstige) problemen met betrekking tot het verkeer en vervoer zo veel mogelijk te beperken en waar mogelijk op te lossen. Begin 2009 is gestart met het opstellen van een nieuw GVVP. Het proces dat is gevolgd bij het opstellen, is in een startnotitie beschreven. Deze notitie is in april 2009 door de raad vastgesteld. Naast het proces zijn ook de belangrijkste thema's benoemd. Het nieuwe GVVP beschrijft het verkeers- en vervoersbeleid van een gemeente. Het verkeersbeleid van De Wolden is in hoofdzaak gericht op het voorkomen, dan wel zo veel mogelijk beperken en waar mogelijk oplossen van (toekomstige) verkeersproblemen.

Beleid en doelen

Het rijksbeleid en het provinciaal beleid zijn niet meer gericht op vervanging van autokilometers door openbaarvervoerkilometers. Een gebiedsgerichte aanpak met alle partners is het speerpunt. Een betrouwbare reistijd is belangrijk.

Het hoofddoel van het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid van De Wolden is het realiseren van een duurzaam verkeers- en vervoerssysteem. Afgeleide doelstellingen zijn:

  • vergroten van de verkeersveiligheid;
  • bevorderen van fietsverkeer en gebruik van openbaar vervoer;
  • zo veel mogelijk faciliteren van autogebruik;
  • leveren van een bijdrage aan economische en ruimtelijke ontwikkelingen;
  • verhogen van de kwaliteit van de leefomgeving (beperken schade aan natuur, landschap, milieu).

Ook voor de inrichting van de derde fase van Dunningen wordt het GVVP gehanteerd. Het nieuwe GVVP is op de gemeentelijke website te raadplegen.

Hoofdstuk 4 Mileukundige en ruimtelijke aandachtspunten

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Inleiding

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Het hinderonderzoek richt zich op hinder in de vorm van geur, geluid, stof en gevaar vanwege bedrijven in de omgeving. De mogelijke hinder vanwege omliggende bedrijven wordt inzichtelijk gemaakt door gebruik te maken van de aanbevolen richtafstanden uit de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). In deze uitgave is de minimum afstand van woningen tot bedrijven aangegeven. Hierbij wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'.

Daarnaast zijn ook milieuafstanden aanwezig op basis van agrarische wet- en regelgeving, waaronder de Wet geurhinder en veehouderij en de Wet ammoniak en veehouderij.

4.1.2 Onderzoek

De volgende bedrijven zijn in de nabije omgeving gelegen:

Adres   Naam   SBI-code (2008)   Gewenste afstand  
Commissieweg 7   Mts. Rooze - Ten Wolde   0141, 0142   50 m  
Commissieweg 9   H. Schoonvelde   0141, 0142   50 m  
Commissieweg 18/20   Mts. Rooze - Ten Wolde (2e locatie)   0141, 0142   50 m  
Dorpsstraat 75a   Autobedrijf J. Timmerman VOF   473.1 & 451, 452   200 m  

De betreffende bedrijven liggen op voldoende afstand tot het plangebied. Het plangebied valt alleen binnen de 200 m die volgens bedrijven en milieuzoneringen moet worden gehouden tot een lpg-verkoop punt (152 m tot inrichtingsgrens, 176 m tot vulpunt). Uit de paragraaf Externe veiligheid blijkt echter dat de plaatsgebonden risicocontouren en het invloedsgebied (groepsrisico)van deze Bevi-inrichting niet over het plangebied reiken.

4.1.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen geconstateerd.

4.2 Geluid

  • Wet geluidhinder

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een aantal woningen. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig gebouw. Onderzocht dient te worden of de betreffende woningen moeten worden getoetst aan de Wet geluidhinder.

  • Zones

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt, uitgezonderd:

  • de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • de wegen waarop een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.

Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg (gerekend vanuit de wegas) in acht moet worden genomen, 200 m. Ingeval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

In en in de nabijheid van het plangebied zijn de volgende wegen gelegen: Dorpsstraat, Oldenhof en Oosterakker. De laatste twee kennen een snelheidslimiet van 30 km/uur en kennen derhalve geen zone in de zin van de Wet geluidhinder.

Zoals hiervoor is aangegeven, zijn dergelijke wegen vrijgesteld van een formeel akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder. Wel dient in het kader van goede ruimtelijke ordening rekening te worden gehouden met het geluid afkomstig van dergelijke wegen indien aannemelijk is dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden kan worden.

  • Normen

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige bebouwing binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (Wet geluidhinder 2006). Bij het voorbereiden van een ruimtelijk plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone dient door burgemeester en wethouders akoestisch onderzoek te worden ingesteld (artikel 77 van de Wet geluidhinder).

Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen, mits gemotiveerd, burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen (artikel 83 van de Wet geluidhinder). Indien het nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige bebouwing langs een aanwezige weg betreft, kunnen burgemeester en wethouders in 'binnenstedelijk' gebied een hogere waarde tot maximaal 63 dB vaststellen.

  • Onderzoek en conclusie

Op grond van het vorenstaande is door Adviesbureau Vrancken onderzoek verricht naar het geluid vanwege zowel de Dorpsstraat als de Oldenhof en de Oosterakker (Samenvatting geluid nieuwbouw, 4 september 2013), opgenomen in de bijlagen.

Uit dit onderzoek blijkt dat de 48 dB-geluidscontour over een deel van het plangebied ligt (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.Bp00332-0401_0006.png"

Figuur 5: Gebied waar hogere waarde nodig is, is in roze weergegeven

Voor maximaal vier woningen in dit gebied zal een hogerewaardeprocedure voor 53 dB worden gevolgd.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Inleiding

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

4.3.2 Onderzoek

Op grond van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012), kan worden uitgegaan van zeven ritten per woning per etmaal. Hierbij is uitgegaan van een gemiddeld aantal verkeersbewegingen voor woningen, waarbij geen onderscheid is gemaakt tussen appartementen/grondgebonden of koop/huur.

Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft het toenmalige Ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.Bp00332-0401_0007.png"

Figuur 6: Nibm-tool

Uit de berekeningen met de nibm-tool (juni 2012) blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet daarom worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarmee achterwege blijven.

4.3.3 Conclusie

Het planvoornemen draagt 'niet in betekenende mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Het planvoornemen is hiermee uitvoerbaar.

4.4 Bodem

4.4.1 Inleiding

Voor het aspect bodem is onder meer de Wet bodembeheer van belang. Vanuit de Woningwet moet bij nieuwe (woningbouw)ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem van voldoende kwaliteit is voor de beoogde functies.

4.4.2 Onderzoek

Voor het plangebied is een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Uit deze kaart blijkt dat de verwachte kwaliteit van de boven- en ondergrond aan de achtergrondwaarde voldoet. Een bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan wordt daarom achterwege gelaten. Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw, zal de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem geschikt moeten zijn bevonden.

4.4.3 Conclusie

De verwachte bodemkwaliteit voldoet aan de achtergrondwaarde. Daarmee is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op dit vlak voldoende aangetoond.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

4.5.1 Inleiding

In wet- en regelgeving, onder andere de Monumentenwet en het Bro, is aangegeven dat rekening moet worden gehouden met bestaande archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.5.2 Onderzoek

Archeologie

De gemeente De Wolden beschikt over een eigen archeologiebeleid. Conform de beleidskaart (vastgesteld op 25 januari 2012) ligt het plangebied binnen een gebied in een zone met een middelhoge archeologische verwachting. Bovendien bevindt het noorden van het plangebied zich in een zone die is gekwalificeerd als historische kern. Vanwege de resultaten uit het bureauonderzoek, is een verkennend booronderzoek daarom noodzakelijk. Het booronderzoek is uitgevoerd in 2012 door het archeologisch adviesbureau RAAP. Het rapport met daarin de resultaten van het onderzoek (Plangebied woonwijk Dunningen, fase 3 te de Wijk, gemeente De Wolden, archeologisch vooronderzoek: een bureau- en verkennend veldonderzoek, 22 augustus 2012) is opgenomen als bijlage.

Uit het onderzoek blijkt dat in een groot deel van het plangebied intacte, relevante archeologische lagen aanwezig zijn. Omdat vindplaatsen onder een plaggendek over het algemeen een lage vondsdichtheid hebben, is een karterend booronderzoek geen geschikte methode. Daarom is een karterend proefsleuvenonderzoek nodig om te onderzoeken of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en om informatie te verzamelen over de aard, omvang, datering, diepteligging, gaafheid, conservering en archeologisch waarden hiervan.

Het rapport met de resultaten van het proefsleuvenonderzoek (Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) op plangebied Dunningen te de Wijk, gemeente De Wolden (D), 2013) is eveneens als bijlage opgenomen.

Het onderzoek heeft uitgewezen dat er in het onderzoeksgebied weinig archeologische resten aanwezig zijn. Deze resten hebben voornamelijk betrekking op landinrichting en gebruik als akkerland. De resten zijn echter van een zodanige kwantiteit en kwaliteit dat nader archeologisch onderzoek niet nodig wordt geacht. Ondanks de resultaten van het uitgevoerde inventariserend onderzoek is het niet geheel uit te sluiten dat er geen overige archeologische resten worden aangetroffen. De meldingsplicht conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 blijft dan ook van toepassing. Mochten er bij het bouwrijp maken toch archeologische resten worden gevonden, dan moet de initiatiefnemer dit onmiddellijk melden bij de gemeente en bij de provincie. De gemeente zou eventueel lokale amateurarcheologen kunnen inschakelen wanneer het plangebied bouwrijp wordt gemaakt. Zij kunnen de afgegraven delen van het plangebied inspecteren op eventuele vondsten.

Cultuurhistorie

De omgeving van de Wijk kenmerkt zich door een kleinschalig esgehuchtenlandschap met veel weidebouw. Ten zuidwesten van het dorp liggen de bosrijke landgoederen Dickninge en Havikshorst uit de negentiende eeuw. De Oosterwijkerweg is nog een oude weg vlakbij het plangebied, maar nu in gebruik als fiets- en wandelpad. De Dorpsstraat is een oude route, waarlangs in de late middeleeuwen bebouwing ontstond.

De Haalweidigerweg is eveneens een oude weg en nog in gebruik als zandpad. Voor het plangebied zelf is alleen de Haalweidigerweg als cultuurhistorische waarde planologisch relevant en daarom vertaald in dit bestemmingsplan door middel van een aanduiding.

4.5.3 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat nader archeologisch onderzoek niet nodig is. De cultuurhistorische waarden worden met het onderhavig plan voldoende beschermd.

4.6 Water

4.6.1 Inleiding.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.

In dit kader dient de watertoets te worden uitgevoerd. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Reest en Wieden. Het waterschap zorgt voor de kwaliteit van het oppervlaktewater in het gebied en beheert de grotere boezemwateren en sloten, zoals geregeld in de Waterwet. Ook is het waterschap belast met het peilbeheer in het beheersgebied.

4.6.2 Onderzoek

Het onderhavig planvoornemen is voorgelegd aan het Waterschap Reest en Wieden middels de digitale watertoets. Het waterschap heeft aangegeven dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dat houdt in dat het waterschap betrokken moet blijven bij de verdere procedure.

Het watertoetsdocument met daarin de uitgangspunten voor de waterhuishoudkundige inrichting is opgenomen als bijlage.

Naar aanleiding van het watertoetsdocument heeft overleg plaatsgevonden met het waterschap. Het waterschap geeft aan dat het peil van N.A.P. 0,4 m, dat wordt aangegeven in het watertoetsdocument, niet klopt. Daarnaast adviseert het waterschap de lage plek in het plangebied op te hogen. Wanneer infiltratie wordt toegepast in het plangebied, mag niet worden gewerkt met uitlogende materialen. Verder geeft het waterschap aan dat in het onderzoek gebruik wordt gemaakt van verouderde gegevens. De gemeente betrekt het waterschap in het vervolgtraject.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Inleiding

Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen (Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen), vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen (thans de Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en binnenkort het Besluit transportroutes externe veiligheid met bijbehorend Basisnet) en vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen).

De belangrijkste risicomaten zijn het plaatsgebonden risico, weergegeven in de 10-6-contour (grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (ontwikkelingen in het invloedsgebied getoetst aan een oriënterende waarde).

4.7.2 Onderzoek

Om te bepalen of in de omgeving van het plangebied risicovolle objecten liggen, is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende kaart betreft een uitsnede hiervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.Bp00332-0401_0008.png"

Figuur 7: Uitsnede risicokaart

De dichtstbijzijnde risicobron is het lpg-tankstation aan de Dorpsstraat 75. De plaatsgebonden risicocontouren en het invloedsgebied (groepsrisico)van deze Bevi-inrichting reiken niet over het plangebied. Dit betekent dat geen planologische belemmeringen op het gebied worden gelegd.

Daarnaast ligt op circa 600 m ten noorden van het plangebied een zwembad waar chloorbleekloog aanwezig is. Deze inrichting valt onder het Activiteitenbesluit, waarmee er geen verplichting is tot het verantwoorden van het groepsrisico. Een plaatsgebonden risicocontour is niet aanwezig. Ook deze inrichting legt geen planologische belemmeringen op het plangebied.

Op circa 900 m ten noorden van het plangebied ligt een aardgastransportleiding van Gasunie (leiding N-520-17) en op circa 980 m de A28 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gelet op deze grote afstanden leggen ook deze risicobronnen geen planologische beperkingen op het plangebied (zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico).

4.7.3 Conclusie

Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied (groepsrisico) van de in de omgeving van het plangebied aanwezige risicobronnen. Daarmee worden geen planologische belemmeringen op het plangebied gelegd en is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.8 Ecologie

4.8.1 Inleiding

In het kader van de gebiedsbescherming (de Natuurbeschermingswet 1998, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Provinciale Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening) en de soortenbescherming (Flora- en faunawet en het Besluit Rode lijsten flora en fauna) dient te worden onderzocht of met het planvoornemen negatieve effecten optreden ten aanzien van beschermde natuurgebieden en/of beschermde soorten.

4.8.2 Onderzoek

Het plangebied is onderzocht op aanwezige natuurwaarden. De onderzoeksresultaten zijn weergegeven in het rapport 'Voortoets Flora- en faunawet ter plaatse van Dunningen fase 3 te de Wijk' (Eco Reest bv, 12 juli 2012). Het rapport is als bijlage opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat het herinrichtingsvoornemen geen invloed heeft op vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten (indien de bomenrij aan de zuidzijde intact blijft). Op grond van de onderzoeksresultaten is het aannemelijk dat door het herinrichtingsvoornemen (bouw en ontwikkeling) het leefgebied en de verblijfplaatsen van tabel 1-soorten worden verstoord of vernietigd. De betreffende soorten vallen onder de 'Algemeen vrijgestelde beschermde soorten'. In het lichtplan van het te ontwikkelen woongebied dient rekenschap te worden gehouden met de eventuele vliegroute en/of verblijfplaats van vleermuizen en invloeden op de EHS aan de zuidgrens van het onderzoeksterrein. Indien er bij de uiteindelijke ontwikkeling sprake is van de kap van een of meerdere bomen dient hier aanvullend vleermuizenonderzoek plaats te vinden, waarbij het belang van de specifieke boom of bomen nader wordt bekeken en zo nodig gemitigeerd. Er kan tevens rekening worden gehouden met vleermuizen en vogels in het toekomstige ontwerp van de woningen, het lichtplan in het plangebied en het aan te leggen groen in het plangebied.

Naar aanleiding van aanvullend beschikbaar gekomen informatie omtrent de aanwezigheid van dassen in het zuidelijk gelegen deel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), is door Eco Reest een Appendix opgesteld. Ook deze is als bijlage opgenomen. Op circa 300 m (of meer) gesitueerd vanaf de grens van het plangebied is sprake van de aanwezigheid van dassenburchten. Das is beschermd onder de Flora- en faunawet. Hoewel de locatie intensiever zal worden gebruikt in de toekomst zullen er tijdens en na realisatie geen, dan wel nauwelijks aanvullende invloeden ontstaan op de EHS. De omgeving van de locatie is reeds in gebruik met een woonfunctie en er is reeds sprake van verkeersbewegingen. Deze invloeden worden niet significant groter. De zuidkant van de locatie wordt niet ingericht als toegangs- c.q. ontsluitingsweg. Ook het bouwverkeer zal vanaf de noordzijde de locatie betreden.

4.8.3 Conclusie

De ecologische waarden in en rond het plangebied vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

4.9 M.e.r.-beoordeling

4.9.1 Inleiding

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.

Op grond van artikel 3.46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

4.9.2 Onderzoek

Het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden die zijn opgenomen in het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken blijkt voorts dat het planvoornemen geen (significante) negatieve effecten op de omgeving legt. Voor onderhavig planvoornemen hoeft derhalve geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zo veel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de in de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen mogen worden gebruikt. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat de regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.

In hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht en de slotregel aan de orde.

5.2 Bestemmingen

Groen

De gronden met de bestemming Groen zijn in hoofdzaak bestemd voor groenvoorzieningen en voor waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast zijn onder meer paden en parkeervoorzieningen toegestaan binnen deze bestemming. Ter bescherming van het karakteristieke zandpad dat door deze bestemming loopt, is een omgevingsvergunningverplichting opgenomen voor bepaalde werken en werkzaamheden.

Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is hoofdzakelijk opgenomen voor wegen en parkeervoorzieningen.

Wonen

In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat deze gronden zijn bestemd voor wonen. In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij gebouwen wordt nader onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds (de woningen) en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Onder bijbehorende bouwwerken vallen bijgebouwen en aan- en uitbouwen. Een bijbehorend bouwwerk mag bijvoorbeeld wel worden gebruikt als slaapkamer van het huishouden dat in de woning is gevestigd. Overkappingen zijn hiervan uitgesloten, deze vallen onder de regeling voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De woningen mogen tot maximaal vijf aaneen worden gebouwd. In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen vrijstaande, halfvrijstaande en aaneen gebouwde woningen. Per woningtype is een bebouwingspercentage opgenomen. Het bebouwingspercentage is het percentage van het bouwperceel dat mag worden bebouwd, inclusief bijbehorende bouwwerken. Voorts zijn regels gesteld wat betreft de maximale hoogtes, de breedte van woningen en de afstand tot de zijdelingse perceelgrens.

Voor de kavels aan de Dorpsstraat is een aparte regeling opgenomen; hier zijn naast het wonen ook wonen gecombineerd met zorg en bijzondere doeleinden (opgenomen in Bijlage 2 Lijst bijzondere doeleinden) toegestaan. Ook mogen hier meergezinswoningen worden gevestigd. Vanwege de ligging van deze kavels is bepaald dat hier uitsluitend in een bouwlaag met kap mag worden gebouwd.

Bij het wonen is het toegestaan een aan huis verbonden beroep of bedrijf uit te oefenen. De oppervlakte hiervan mag ten hoogste 60 m2 bedragen, zodat de woonfunctie de hoofdfunctie blijft. In een bijlage bij de regels wordt inzichtelijk gemaakt welke beroepen en/of bedrijven toelaatbaar zijn.

Dubbelbestemming

Ter bescherming van de bestaande rioolleiding binnen het plangebied is een dubbelbestemming opgenomen. Binnen deze bestemming geldt een omgevingsvergunningverplichting voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening geldt de verplichting om bij een bestemmingsplan het kostenverhaal te regelen. In sommige gevallen is een exploitatieplan nodig. De gemeente is eigenaar van de gronden binnen dit plangebied. Omdat de gemeente zelf initiatiefnemer is, bestaat er geen noodzaak om anterieure overeenkomsten af te sluiten op grond van de Grondexploitatiewet.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij de planontwikkeling zijn diverse organisaties betrokken geweest, waaronder de dorpsvereniging, een klankbordgroep (bestaande uit omwonenden en geïnteresseerden), het Drents Landschap en het waterschap. Ook heeft de gemeente een ontwerpavond georganiseerd waar geïnteresseerden en omwonenden zelf aan de slag gingen met tekenen. Hier ontstonden levendige discussies over wat er wel en niet in het plangebied moet gebeuren en hoe het er uit moet komen te zien. Vervolgens is het stedenbouwkundig ontwerp uitgewerkt en tijdens een inloopavond voorgelegd aan geïnteresseerden en omwonenden, waarna het plan op enkele punten nog is aangepast en vertaald in onderhavig ontwerpbestemmingsplan.

Vanwege het uitvoerige participatietraject rondom het stedenbouwkundig ontwerp is er geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Wel is het conceptontwerpbestemmingsplan ter vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro naar instanties gestuurd. De vooroverlegreacties zijn te vinden in de bijlage bij de toelichting. In de waterparagraaf is de reactie van het waterschap behandeld. De provincie Drenthe heeft geen op- of aanmerkingen op het plan. De Natuur- en Milieufederatie Drenthe en Drents Landschap hebben gezamenlijk een reactie gegeven. Naar aanleiding van de reactie heeft een gesprek plaatsgevonden.

Vooroverlegreactie

Kort samengevat verzoeken de Natuur- en Milieufederatie Drenthe en het Drents Landschap om beter te borgen dat Dunningen fase 3 goed in de omgeving wordt ingepast, zowel door een betere landschappelijke inpassing door middel van een streekeigen beplanting als door het stellen van regels voor de beeldkwaliteit van de te bouwen woningen.

Antwoord

Het antwoord van de gemeente op het vooroverleg is als volgt. Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig ontwerp en het ontwerpbestemmingsplan is veel aandacht besteed aan een goede landschappelijke inpassing. De verkavelingsschets laat aan de zuidzijde van het plan een royale opzet zien. Hier zijn de vrije kavels bedacht, waardoor een relatief lage dichtheid ontstaat. Tussen het uitgeefbaar gebied zijn brede groenstroken geprojecteerd. Daarnaast is tussen de woningen en de Haalweidigerweg een groenstrook van circa 8 m gesitueerd als buffer. Hoe de groenstrook wordt ingericht, is in dit stadium niet bekend en kan niet in het bestemmingsplan worden vastgelegd. De gemeente ziet geen reden om het plan op dit punt aan te passen. De gemeente zet zich in om inheemse beplanting toe te passen in het plangebied.

De welstandstoets is met de vaststelling van de Welstandsnota 2013 voor Dunningen en een groot deel van de gemeente afgeschaft. Dat betekent dat de gemeente geen eisen stelt aan bouwstijlen, kleurgebruik en materiaalgebruik. De verantwoordelijkheid ligt nu bij de inwoners van De Wolden. Aanpassing van het welstandsvrije beleid is niet aan de orde.

Terinzagelegging

Het ontwerp bestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen van 10 oktober 2013 tot en met 20 november 2013. Gedurende deze periode zijn een tweetal zienswijzen ingediend, één van een inwoner van de Wijk en één van de Natuur en Milieufederatie Drenthe en Stichting Het Drents Landschap. Een samenvatting en de beantwoording van de zienswijzen staat verwoord in de bijlage (zienswijzennota). De zienswijzen geven geen aanleiding om het ontwerp bestemmingsplan aan te passen.