Plan: | Kraaijenbergse Plassen, Waterpark Dommelsvoort |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1684.17BPwpdommelsvoort-VA01 |
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer moet een toetsing plaatsvinden aan de relevante milieuaspecten. In deze paragraaf worden deze aspecten afzonderlijk genoemd. Naast bovengenoemde wetten gelden per aspect afzonderlijke wetten en/of besluiten.
Er moet inzichtelijk worden gemaakt of bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmingswijziging in de weg staat. Hiertoe heeft Archimil uit Asten een historisch bodemonderzoek (NEN 5725) uitgevoerd: rapport "Historisch bodemonderzoek, Plangebied Dommelsvoort, Beers (gem. Cuijk)" (12 december 2007, nr. 1156R092). Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 7.
In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat uitsluitend ter plaatse van de huidige bebouwing mogelijk verontreinigingen te verwachten zijn. Er is nog geen veldonderzoek uitgevoerd om deze hypothese te staven met grondmonsters. Voorafgaand aan de grondwerkzaamheden zal dit wel dienen te gebeuren om verspreiding van eventuele verontreinigingen tegen te gaan.
Conclusie
De bodemkundige situatie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie. De Besluiten externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het concept-Besluit transportroutes externe veiligheid (cBtev) moeten individuele en groepen personen een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Personen moeten voldoende beschermd zijn tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het basisbeschermingsniveau is een basisnorm die de kans uitdrukt dat een persoon, die een jaar lang permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats aanwezig is, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeluk met gevaarlijke stoffen. Het is uitgedrukt in een getal: het plaatsgebonden risico (PR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten kunnen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
Daarnaast leggen het Bevi, het Bevb en het cBtev een verantwoordingsplicht op voor het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft de kans aan dat een groep personen door een ongeval bij een inrichting of buisleiding overlijdt. De gemeente moet een verantwoording afleggen bij veranderingen van het groepsrisico in het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen kunnen voordoen: het invloedsgebied.
Analyse
Inrichtingen
Binnen het plangebied en in de directe omgeving liggen geen inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is.
Buisleidingen
Binnen het plangebied van Waterpark Dommelsvoort ligt een aardgastransportleiding van beheerder Gasunie N.V. De leiding is bekend onder de nummers Z-542-17-KR-010 tot en met -014.
Het huidige tracé van de leiding vormt een belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Al geruime tijd is het consortium in overleg met Gasunie over het verleggen van de leiding, zodat deze vanuit het westen parallel aan de provinciale weg N321 gaat lopen, ter hoogte van de autosnelweg A73 naar het noorden afbuigt en voorts het huidige tracé volgt onder de autosnelweg door. Het nieuwe tracé vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het waterpark.
De exacte positie van het nieuwe tracé is thans nog niet bekend. In het bestemmingsplan is een zone met het nieuwe tracé ruim bestemd. Daarmee is er ruimte gelaten voor bepalen van het exacte tracé.
Een aardgastransportleiding is van invloed op de externe veiligheid in het gebied waarin deze ligt. Conform het bepaalde in het Bevb wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is het risico dat een persoon die een jaar lang permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats aanwezig is, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeluk met in casu de gasleiding (fakkelbrand). Het plaatsgebonden risico mag niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.
De betreffende gasleiding heeft een diameter van 8 inch en een werkdruk van 40 bar. De bijbehorende contour die het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar aangeeft ligt op een afstand van 0 meter tot de leiding (bron: Risicokaart Nederland). Dit betekent dat er ongeacht de ligging van de leiding te allen tijde voldaan kan worden aan de regels omtrent het plaatsgebonden risico.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat een groep personen door een ongeval met in casu de gasleiding overlijdt. Het bevoegd gezag (burgemeester en wethouders) moet een verantwoording afleggen bij veranderingen van het groepsrisico in het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen kunnen voordoen: het invloedsgebied.
Aan de hand van de diameter en de werkdruk van de leiding is het invloedsgebied bepaald op 95 meter aan weerszijden van de leiding.
Een deel van de kern Beers (omgeving Molenstraat) ligt binnen het invloedsgebied van het nieuwe tracé, evenals een deel van de gebouwen in de zone tussen het waterpark en de provinciale weg N321. Het waterpark zelf ligt geheel buiten het invloedsgebied.
Om de toename van het groepsrisico te bepalen is een zogenaamde CAROLA- berekening nodig. Tevens moeten enkele kwalitatieve aspecten worden beoordeeld, zoals zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Door Gasunie is aangegeven dat een berekening pas kan plaatsvinden op het moment dat het exacte tracé alsmede de diepteligging, diameter en werkdruk bekend zijn. Gasunie stelt daarom voor de berekening uit te voeren in de voorbereiding van de aanvraag om omgevingsvergunning van het verleggen van de leiding. Op basis van een globale analyse is het echter aannemelijk te concluderen dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet zal worden overschreden.
De Regionale Brandweer Noord-Brabant heeft een beoordeling van de zelfredzaamheid van personen en de bestrijdbaarheid van een ongeval uitgevoerd (advies d.d. 7 mei 2012, zie bijlage 9). De Brandweer concludeert dat de zelfredzaamheid als 'normaal' wordt beoordeeld, het plangebied door de hulpdiensten voldoende snel en goed te bereiken is en er voldoende bluswater beschikbaar is.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan de continuïteit van het gebruik van de gasleiding in voldoende mate waarborgt en dat het groepsrisico verantwoord kan worden.
Transportroutes
Waterpark Dommelsvoort is gelegen in de directe nabijheid van de A73 en de N321. Over beide wegen is het bulktransport van gevaarlijke stoffen toegestaan. De afstand van de bebouwing binnen het waterpark tot aan de A73 is zodanig klein dat het plangebied in het kader van het GR gelegen is in het invloedsgebied van deze weg. Derhalve is nader onderzoek gedaan naar de externe veiligheidsrisico’s: rapport "Onderzoek naar de milieuhygiënische randvoorwaarden voor de realisatie van bouwplan Waterpark Dommelsvoort" (Windmill, Cadier en Keer, 26 mei 2010, 2008.049.11-2). Het onderzoeksrapport is als bijlage 8 opgenomen. De conclusies betreffende het aspect externe veiligheid transport gevaarlijke stoffen luiden:
"Ten aanzien van de ontwikkeling van het Waterpark Dommelsvoort zijn uitsluitend
de externe veiligheidsrisico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen
over de A73 relevant gebleken. Gebleken is dat voor de A73 geen PR 10-6
contour geldt; het plaatsgebonden risico levert dan ook geen belemmering op voor
de realisatie van het bouwplan.
Het plangebied is echter wel gelegen binnen het invloedsgebied van de A73 en ligt
daarnaast tevens binnen de 200 meter zone van de A73, waardoor een berekening
de hoogte van het groepsrisico noodzakelijk is gebleken. Hieruit is gebleken dat
zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie de oriënterende waarde van de
hoogte van het groepsrisico niet wordt overschreden.
Ten aanzien van de toename van de personendichtheid en daarmee tevens de
toename van de hoogte van het groepsrisico, dient het bevoegd gezag bij de
planvorming te voldoen aan de verantwoordingsplicht."
Algemene conclusie
Op basis van de thans beschikbare gegevens wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen planologische belemmering vormt voor het plan.
De Regionale Brandweer heeft dit aspect beoordeeld. Het advies van de brandweer is opgenomen als bijlage 9. Het advies geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij moet worden beoordeeld of de bouw van nieuwe geurgevoelige objecten een belemmering vormt voor omliggende agrarische bedrijven. Tevens moet worden beoordeeld of het leefklimaat in het plangebied voldoende is.
Windmill uit Cadier en Keer heeft een onderzoek uitgevoerd naar de geursituatie van het agrarische bedrijf Dommelsvoort 4. De resultaten zijn opgenomen in het rapport "Onderzoek naar de milieuhygiënische randvoorwaarden voor de realisatie van bouwplan Waterpark Dommelsvoort" (Windmill, Cadier en Keer, 26 mei 2010, 2008.049.11-2). Het onderzoeksrapport is als bijlage 8 opgenomen. Uit het onderzoek komt naar voren dat in de bestaande situatie de geurcontour van het bedrijf Dommelsvoort 4 deels over de voorgestane ontwikkelingen ligt. Een klein deel van de voorgestane ontwikkelingen kan niet worden gerealiseerd op basis van de huidige geursituatie.
In het kader van de toekomstige uitwerking van voorliggend bestemmingsplan zal de geursituatie van het bedrijf Dommelsvoort 4 opnieuw worden bekeken. Het is mogelijk dat te zijner tijd een gewijzigde omgevingsvergunning voor het gebruik van toepassing is. De nieuwe geursituatie kan tot een aanpassing van het inrichtingsplan leiden. Naar verwachting is de nieuwe situatie gunstiger voor het waterpark.
Voorliggend bestemmingsplan staat het realiseren van geurgevoelige objecten binnen de geurcontour van het agrarische bedrijf Dommelsvoort 4 niet toe. In geval de toekomstige situatie van het bedrijf meer ruimte biedt aan geurgevoelige objecten dan kan daar op basis van een binnenplanse omgevingsvergunning medewerking aan worden verleend.
Conclusie
Op basis van de huidige geursituatie kan een klein deel van het plan niet worden gerealiseerd. In het kader van de uitwerking van voorliggend bestemmingsplan wordt de geursituatie opnieuw beoordeeld.
De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde plannen met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging als gestelde grenswaarden voor PM10 en NO2 niet worden overschreden.
De Wet bevat geen 'omgekeerde werking'. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet toch worden getoetst of een plan gesitueerd is in een gebied met een te hoge fijnstofconcentratie.
Toetsing
Ook het aspect luchtkwaliteit is onderzocht door Windmill uit Cadier en Keer: rapport "Onderzoek naar de milieuhygiënische randvoorwaarden voor de realisatie van bouwplan Waterpark Dommelsvoort" (Windmill, Cadier en Keer, 26 mei 2010, 2008.049.11-2). Het onderzoeksrapport is als bijlage 8 opgenomen. De conclusies uit dit rapport luiden als volgt:
"Op basis van de toetsingscriteria uit de Wet milieubeheer kan ten aanzien van de
lokale luchtkwaliteit worden geconstateerd dat in de huidige en toekomstige situatie
geen grenswaarden overschreden worden in het plangebied.
Gezien de lage blootstellingconcentraties, onder de gestelde grenswaarden,
worden ook ten aanzien van een goede ruimtelijke ordening geen bezwaren
aangetroffen tegen de realisatie van het plan.
Gezien het bovenstaande vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor de
realisatie van het plan 'Waterpark Dommelsvoort' binnen de gemeente Cuijk."
Conclusie
Het plan voldoet aan de Wet luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit van de omgeving is voldoende om in een gezond leefklimaat te voorzien.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of:
Basis voor bovengenoemde toetsing is de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009) waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Invloed ontwikkelingen op omgeving
De recreatiewoningen hebben een milieu-uitstraling die gelijk is aan reguliere woningen en vormen derhalve nooit een belemmering voor omliggende milieugevoelige objecten.
Het centrumgedeelte met de detailhandel, horeca en dagrecreatieve voorzieningen wordt aan de noordzijde van het plangebied gerealiseerd. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning buiten het waterpark (Kerkeveld 7) bedraagt ruim 600 m. De voorgestane ontwikkelingen in het centrumgedeelte van het waterpark zijn niet van invloed op omliggende woningen.
Aan de zuidoostzijde van het plangebied wordt een jachthaven gerealiseerd. Jachthavens zijn in de genoemde VNG-handreiking opgenomen als categorie 3.1-bedrijven met een richtafstand van 50 m (SBI-code 932).
In de planregels en op de verbeelding is de richtafstand van 50 meter tot de nabijgelegen woning (Rodevoort 6) overgenomen. Binnen de richtafstand is het niet toegestaan een deel van de jachthaven te realiseren. Indien blijkt dat realisatie van de jachthaven op kortere afstand tot de woning niet leidt tot afbreuk van het woon- en leefklimaat in de woning, dan mag biedt voorliggend bestemmingsplan hiervoor een afwijkingsmogelijkheid.
Geconcludeerd wordt dat het plan niet van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten.
Invloed omliggende inrichtingen op voorgestane ontwikkelingen
In de directe omgeving ligt één niet-agrarisch bedrijf: garagebedrijf Dommelsvoort 2. Een garagebedrijf is in de VNG-handreiking opgenomen als categorie 2-bedrijf met een richtafstand van 30 m (SBI-code 451, 452, 453, 454). De afstand van het garagebedrijf tot de dichtstbijzijnde nieuwe recreatiewoning binnen het waterpark bedraagt 250 m.
Geconcludeerd wordt dat de omliggende inrichtingen niet van invloed zijn op de voorgestane ontwikkelingen.
Beoordeling functies binnen plangebied onderling
Op basis van de thans beschikbare gegevens is het niet mogelijk de onderlinge invloed van de binnen het plangebied opgenomen functies te beoordelen. Een en ander vindt plaats in het kader van de uitwerkingsplannen.
Conclusie
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) en in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of:
Voorliggend bestemmingsplan staat geen ontwikkelingen toe die op basis van de Wgh geluidgevoelige functies betreffen. Met name de geplande recreatiewoningen betreffen geen geluidgevoelige objecten. Er is derhalve geen toetsing aan de randvoorwaarden uit de Wgh aan de orde.
Hoewel recreatiewoningen formeel gezien geen geluidgevoelige objecten zijn is het van belang voor het verblijf in en rond de recreatiewoningen aan te tonen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
In de directe omgeving van het plangebied zijn twee grote geluidsbronnen aanwezig: de autosnelweg A73 en de provinciale weg N321.
Binnen het plangebied wordt gestreefd naar een geluidbelasting van 48 dB (streefwaarde) of ten hoogste 53 dB (maximale ontheffingswaarde).
Onderstaande afbeelding geeft de geluidcontouren van de A73 en N321 weer, waarbij rekening is gehouden met de realisatie van het hotel aan de zijde van de A73 (bron: RMB, rapportnr. 75030451_RAP_070907).
geluidscontouren van de A73 en N321 na realisatie van het hotel
De 53 dB-contour ligt deels over het plangebied en over het gebied waar recreatiewoningen gepland zijn. De 48 dB-contour (niet afgebeeld) ligt nog meer naar het westen. Een deel van de recreatiewoningen heeft een te hoge geluidbelasting.
Om de geluidbelasting te verlagen is het aanbrengen van een geluidwerende voorziening en de vorm van een geluidsscherm/-wal aan mogelijkheid. Kragten uit Roermond heeft een onderzoek uitgevoerd naar de de toepassing van een geluidsscherm/-wal, waarbij de positie en de hoogte zijn bepaald. Kragten heeft drie varianten nader uitgewerkt.
Alle varianten leiden tot een reductie van het geluidniveau binnen het park tot minder dan 53 dB. Een geluidniveau van 48 dB binnen het gehele park is moeilijk te verkrijgen. In het kader van de uitwerking van het bestemmingsplan zal een keuze worden gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan staat het aanleggen van alle varianten toe.
Naar verwachting treedt vanaf 1 april 2012 het wetsvoorstel Swung in werking. Dit wetsvoorstel leidt tot aanpassing van de Wet geluidhinder. De nieuwe regels komen, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats van de huidige regels omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Zij hebben echter geen betrekking op de bouw van geluidgevoelige objecten langs wegen en spoorwegen met geluidproductieplafonds. Vooralsnog blijven de bestaande regels in de Wet geluidhinder van kracht. |
In het kader van de voorbereiding van het MER heeft Db/a Consultants uit Nuenen een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch rapport verkeerslawaai Recreatiepark Dommelsvoort Cuijk" (28 oktober 2010, nr. AR 9898/1). Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 10. De conclusies zijn hieronder geciteerd.
"• De komst van het recreatiepark Dommelsvoort zal er toe leiden dat het
verkeer op de ontsluitingswegen rondom het park toeneemt.
Conclusies