Plan: | Cuijk Centrum, Kop Molenstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1684.07BPmolenstraat-VA01 |
COLOFON | |||
Betrokken ambtenaar: | R. Roefs | ||
Projectleider Buro SRO: | M. Geerts / www.buro-sro.nl |
Jan Oosterhout ontwikkeling B.V. en Vastwas Vastgoedontwikkeling B.V. hebben het voornemen om aan de Molenstraat 62 en 76 in Cuijk woningen te ontwikkelen. Aan de Molenstraat 76 gaat het om de ontwikkeling van maximaal 24 appartementen en aan de Molenstraat 62 gaat het om de realisatie van 4 nieuwe woningen en de renovatie van 2 bestaande woningen.
Omdat het realiseren van de woningen strijdig is met het geldende bestemmingsplan, maar wel past op de locatie en gewenst is, wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Molenstraat 62 en 76, in de bebouwde kom van Cuijk. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied in omgeving (bron: www.openstreetmap.org) |
Het plangebied maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan 'Cuijk Centrum', vastgesteld op 10 september 2012 en onherroepelijk op 10 juli 2013.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met plangebied (rood omlijnd) |
Op het westelijke deelgebied (Molenstraat 76) liggen de volgende bestemmingen:
Op het oostelijke deelgebied (Molenstraat 62) liggen de volgende bestemmingen:
Voor het gehele plangebied gelden daarnaast de volgende dubbelbestemming en gebiedsaanduidingen:
Het bouwplan is strijdig met de regels van het bestemmingsplan, aangezien het oprichten / in gebruik nemen van woningen ter plaatse van de bestemmingen 'Detailhandel', 'Verkeer' en 'Bedrijf' niet is toegestaan.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief beschreven. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
Het plangebied is gelegen aan de Molenstraat ten westen van het centrum van Cuijk. Cuijk stond al in de Romeinse tijd op de kaart als Ceuclum, waar het zich in de loop van de tijd van een strategisch verdedigingspunt aan de Maas tot een dorp ontwikkelde. Cuijk is in noordelijke en zuidelijke richting gegroeid op hoge gronden evenwijdig aan de rivier de Maas, waardoor het een langgerekte vorm heeft gekregen.
Het historische lint Molenstraat is de westelijke uitloper van het kernwinkelgebied. De panden bestaan voor een groot deel uit twee bouwlagen met een kap. Opvallend is het teruggelegen historische gebouw van de voormalige sigarenfabriek Victor Hugo. Een aantal van de gebouwen aan de Molenstraat staat leeg en is in verouderde staat. De Smidstraat is een straat die oorspronkelijk minder belangrijk was dan de Molenstraat, er zijn hier veel achterkanten gericht op de straat. Ten noordwesten van het plangebied ligt de supermarkt Albert Heijn, met daarachter een parkeerterrein.
Het westelijke gedeelte van het plangebied ligt op de kruising van de Molenstraat en de Smidstraat, die beide naar het centrum van Cuijk leiden, waardoor de kruising een entree naar het centrum is voor mensen die vanuit het westen naar het centrum komen. Hierdoor bevindt dit deel van het plangebied zich op een zichtlocatie. Op circa 70 meter ten westen van dit deel van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Nijmegen - Venlo.
Luchtfoto plangebied (bron: PDOK viewer) |
Het plangebied bestaat uit twee delen. Het westelijk deelgebied bestaat uit één pand. Dit woonwinkelpand aan de Molenstraat 76 staat in de huidige situatie leeg en is sterk verouderd.
Het oostelijk deelgebied grenst aan zowel de Molenstraat als de Smidstraat. Het noordelijk deel bestaat uit een bedrijfsgedeelte en het gedeelte aan de Molenstraat betreft een woon- en bedrijfsgedeelte. Ook de bebouwing in dit deelgebied is verouderd, hoewel de panden wel nieuwer zijn dan de panden in het andere deelgebied. Ten oosten van dit deel van het plangebied ligt een doorgang voor langzaam verkeer tussen Molenstraat en Smidstraat (het Molenpad).
Bijgevoegde foto's geven een impressie van het plangebied.
Beeld bestaand gebouw in westelijk deelgebied vanaf de kruising Molenstraat / Smidstraat | |
Beeld bestaand gebouw in westelijk deelgebied vanaf de kruising Molenstraat / Smidstraat |
Beeld van bestaand gebouw in oostelijk deelgebied vanaf de Molenstraat | |
Beeld van bestaand gebouw in oostelijk deelgebied vanaf de Smidstraat |
Het plangebied maakt onderdeel uit van de bebouwde kom van Cuijk. De omgeving heeft een gemengd karakter. In de huidige situatie staat de voormalige woon-/winkelbebouwing in het westelijk deel van het plangebied leeg. Ten oosten van dit deelgebied bevinden zich centrumfuncties als winkels, kantoren en dienstverlening. Ten noorden van de kruising van de Molenstraat en de Smidstraat bevindt zich een supermarkt. Verder liggen er ten noorden en ten zuiden voornamelijk woningen.
Het oostelijke deel van het plangebied is deels in gebruik als taxibedrijf met aan de zijde van de Molenstraat een bovenwoning. Tevens maakt de naastgelegen leegstaande woning onderdeel uit van het plangebied. Langs de doorgang is nog een nutsvoorziening aanwezig. Verder richting het oosten en ten westen liggen centrumfuncties. Daarnaast bevinden zich ten noorden van dit gedeelte voornamelijk woningen en ten zuiden staat de voormalige sigarenfabriek Victor Hugo, met een maatschappelijke bestemming.
Aangezien er veel leegstaande bebouwing is in de Molenstraat en de bebouwing in het plangebied verouderd is, heeft de initiatiefnemer het plan om de Molenstraat een kwaliteitsimpuls te geven door middel van herstructurering in het plangebied.
Aan de kruising van de Molenstraat en de Smidstraat wordt een beeldbepalend gebouw gerealiseerd van 5 bouwlagen met in totaal 24 appartementen van wisselende grootte (60 tot 120 m²).
In het oostelijk gedeelte van het plangebied worden maximaal 6 woningen in het plan opgenomen. Aan de zijde van de Smidstraat worden maximaal 4 nieuwe aaneengebouwde woningen gerealiseerd en aan de zijde van de Molenstraat worden 2 bestaande woningen gerenoveerd. Navolgende afbeeldingen tonen een impressie van de ontwikkeling.
Voorbeeldplattegrond appartementen kruising Molenstraat en Smidstraat (begane grond)
Gevelaanzichten van het nieuwbouwpand waarin de 24 appartementen worden gerealiseerd.
Schets van de twee te verbouwen woningen
Het appartementencomplex op de hoek van de Molenstraat en de Smidstraat heeft een alzijdige oriëntatie. Ten opzichte van de bestaande bebouwing schuift de rooilijn op richting het kruispunt Molenstraat - Smidstraat.
In het oostelijke gedeelte worden aan de Smidstraat maximaal 4 woningen gerealiseerd. Dit betekent aan de zijde van de Smidstraat een duidelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, aangezien er nu voorzijdes gericht zijn op de straat in plaats van achterzijdes. De woningen worden direct aan de Molenstraat en de Smidstraat gebouwd en zullen beschikken over een achtertuin die bereikbaar is via een achterom. Aan de Molenstraat worden in de bestaande bebouwing maximaal 2 woningen gerealiseerd.
In beide deelgebieden wordt de woonfunctie mogelijk gemaakt. Overige functies, ondergeschikt aan en horend bij de woonfunctie, zijn erf en tuin. Ondergeschikt aan de woonfunctie zijn beroepen en bedrijven aan huis mogelijk. In de regels van dit bestemmingsplan wordt hieraan invulling gegeven.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Concreet is het belang 'Defensie' van toepassing binnen het plangebied. Ook zal moeten worden voldaan aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
Defensie
In het Barro zijn regels opgenomen om een veilig en doelmatige gebruik van defensieterreinen te waarborgen. Het gaat bijvoorbeeld om veiligheidszones rond munitiedepots, obstakelvrije aanvliegroutes en radarverstoringsgebieden. De gehele gemeente Cuijk heeft te maken met het radarverstoringsgebied van militair vliegveld Volkel. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden in een bepaald gebied rond een luchtvaartterrein maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten, zoals woon- en kantoorgebouwen, antennemasten, windmolens en bomen. Hiermee wordt voorkomen dat radarsignalen worden verstoord en vliegtuigen met objecten in botsing kunnen komen. De maximaal toelaatbare hoogtes en de ligging en omvang van het gebied worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbanen en berusten op internationale vastgelegde afspraken. In de regels en op de verbeelding wordt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' opgenomen voor het radarverstoringsgebied. Bouwwerken hoger dan 65 meter + NAP vormen een belemmering voor het radarverstoringsgebied. In onderhavige situatie is van een dergelijke hoogte geen sprake.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Onderhavig plan omvat het toevoegen van maximaal 28 nieuwe woningen, waarmee er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is dan ook nodig.
De ontwikkeling past binnen het gemeentelijke en regionale woningbouwbeleid. Een uitgebreide toelichting hierop staat in paragraaf 4.3.1. Doordat het bestemmingsplan en het te realiseren aantal woningen past binnen het gemeentelijke en regionale woningbouwbeleid, sluit de ontwikkeling aan bij de behoefte.
De nieuwe bebouwing wordt in bestaand stedelijk gebied gerealiseerd op een locatie waar in de huidige situatie verouderde, leegstaande bebouwing aanwezig is. Hiermee is voldaan aan de Ladder duurzame verstedelijking.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan vormt geen belemmering voor de uitvoering van het Rijksbeleid.
Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord Brabant
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) geeft het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant en vormt een belangrijke schakel tussen de structuurvisies van het Rijk en gemeenten op het vlak van ruimtelijke ordening. In de structuurvisie is de samenhang weergegeven tussen milieu, verkeer, vervoer en water. Daarnaast houdt de structuurvisie rekening met het provinciale economische-, sociaal-, cultureel-, en ecologisch beleid. De juridische vertaling van het beleid zoals gesteld in de SVRO is opgenomen in de Verordening ruimte.
De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die op de provincie af komen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. Daarnaast moeten de provinciale belangen en ruimtelijke keuzes bijdragen aan het vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant. De fysieke leefomgeving bepaalt mede de kwaliteit van leven. De leefomgevingskwaliteit en daarmee de gezondheid staat in delen van Noord-Brabant onder druk. Naast gezondheidsbescherming via milieubeleid en risicobeheersing is aandacht nodig voor gezondheidsbevordering via ruimtelijke planvorming en duurzame inrichting van steden, dorpen en het landelijke gebied.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant, doordat de Molenstraat in Cuijk, waar veel gebouwen leeg staan en verouderd zijn, een kwaliteitsimpuls krijgt door middel van herstructurering. De beleidsdoelstellingen vanuit de SVRO zijn nader uitgewerkt in de Verordening ruimte (zie hierna).
Verordening ruimte Noord Brabant
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.
Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
Planspecifiek
Relevante informatie uit de verordening die betrekking heeft op het plangebied is o.a. dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het besluitvlak 'Structuur - Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Dit is in onderhavige situatie het geval, de nieuwe gebouwen liggen binnen het besluitvlak dat het bestaand stedelijk gebied aanduidt. Wel dient de beoogde nieuwbouw zich te verhouden tot de afspraken die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. Dit is het geval, waarmee het plan past binnen de uitgangspunten van het provinciaal beleid.
De Verordening ruimte staat uitvoering van het initiatief niet in de weg.
In mei 2017 heeft de provincie Noord-Brabant haar bevolkings- en behoefteprognose geactualiseerd. De prognose is een belangrijk richtinggevend kwantitatief instrument voor het volkshuisvestelijke beleid van de gemeente. In de provinciale prognose wordt gewerkt met een 'hoog scenario' (1.255) en een 'laag scenario' (1.040). Het verschil tussen beide scenario's zit in het al dan niet inlopen van het thans bestaande woningtekort (215).
In relatie tot de nieuwe prognose heeft de gemeenteraad in zijn vergadering van 18 december 2017 een nieuw woningbouwprogramma voor de periode 2018-2030 vastgesteld. De in dit bestemmingsplan opgenomen 28 woningen/appartementen maken deel uit van het gemeentelijk woningbouwprogramma en leiden er niet toe dat de voor de gemeente Cuijk toegestane harde plancapaciteit voor woningbouw wordt overschreden.
In 2013 hebben de vijf gemeenten in het Land van Cuijk een gezamenlijke regionale woningmarktstrategie vastgesteld. Deze wordt in 2018 geactualiseerd, rekening houdend met de meest actuele volkshuisvestelijke ontwikkelingen.
Belangrijke trends waarmee in het (toekomstig) beleid rekening dient te worden gehouden zijn de demografische ontwikkelingen als vergrijzing, ontgroening, gezinsverdunning, de groei van het aantal eenpersoonshuishoudens en de toenemende vraag voor de huisvesting van specifieke doelgroepen.
Uit de voorlopige cijfers die afkomstig zijn uit het onderzoek voor de actualisering blijkt, dat er sprake is van een vraagdruk. Dit komt overeen met het in de provinciale prognose geschetste beeld van het woningtekort. Uit het onderzoek komt naar voren dat de vraagdruk zich met name voordoet bij de categorie huurwoningen (zowel appartementen als eengezinswoningen).
De nieuwe Regionale Woningmarktstrategie zal in 2018 per gemeente nader uitgewerkt worden. De nieuwste inzichten zullen daarbij richtinggevend worden. Gezien wat nu reeds bekend is ten aanzien van de toekomstige vraag(druk), past het voorliggende plan met maximaal 28 nieuwe woningen/appartementen binnen die nieuwe opgave.
In de Structuurvisie Cuijk is op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weergegeven.
De structuurvisie is opgedeeld in twee gebieden:
Het plangebied is gelegen in het gebied 'Dynamisch Cuijk'. De altijd al aanwezige dynamiek in ‘Dynamisch Cuijk’ dient behouden en versterkt te worden. Belangrijk is dat dit gebied zich blijft ontwikkelen, zowel in
landschappelijk als in economisch opzicht, om haar nieuwe identiteit en kwaliteit inhoud en vorm te
kunnen geven. Ten opzichte van Vitaal landelijk Cuijk biedt Dynamisch Cuijk meer mogelijkheden voor ‘stedelijke’ ontwikkelingen en/of grootschaligere c.q. bezoekersintensievere ontwikkelingen die bijdragen aan de gewenste ambitie om een aangename en veelzijdige leef- en werkomgeving te creëren met goede basisvoorzieningen en oog voor kwaliteit en duurzaamheid. Daar waar geen bestaande bebouwingslocatie aanwezig is, dient terughoudend te worden omgegaan met het faciliteren van ontwikkelingen.
De gemeente hanteert de volgende leidende principes om te komen tot het totaalbeeld van de toekomstige ruimtelijke structuur:
Op het gebied van wonen wil de gemeente blijven werken aan een aantrekkelijke, veilige en duurzame woon- en leefomgeving. Hier is het prettig wonen in gevarieerde woonmilieus; van stedelijk in de kern Cuijk tot zeer landelijk in de kleinere dorpskernen. De kwaliteit van het wonen kan aantrekkelijker worden gemaakt door ontwikkelingen te stimuleren en daarbij de leidende principes te hanteren. In de kern Cuijk moeten daartoe de woon- en centrumfuncties versterkt worden, onder meer door meer diversiteit in aanbod. Voor de gemeente Cuijk ligt er tot en met 2030 nog een bouwopgave van circa 1.500 woningen.
Planspecifiek
Het initiatief betreft een stedelijke ontwikkeling in het centrum van Cuijk, die zorgt voor een versterking van de leefomgeving in het centrum, doordat leegstaande en verouderde gebouwen worden vervangen door nieuwbouw. Het initiatief sluit daarmee aan bij de Structuurvisie Cuijk.
De Centrumvisie Cuijk biedt een helder beeld van de kwaliteiten en mogelijkheden in de verschillende delen van het centrum voor de komende 10 jaar. De visie dient als kader waarmee richting wordt gegeven voor de ontwikkeling van delen van het centrum. De nadruk ligt op de functies detailhandel en horeca.
Het centrum van Cuijk is de belangrijkste ontmoetingslocatie van de gemeente Cuijk en directe omgeving, waar een divers winkel-, horeca- en cultuuraanbod aanwezig is. De laatste jaren is er echter een behoorlijke toename van leegstand. De gemeente heeft de volgende ambities:
Om dit te bereiken zal het centrum aan de volgende randvoorwaarden moeten voldoen: het hebben van een compleet aanbod, een compacte opzet en een comfortabel gebied. Dit levert de gewenste hoofdstructuur van het centrum van Cuijk zoals weergegeven op de volgende afbeelding.
Kaartbeeld gewenste hoofdstructuur uit de Centrumvisie Cuijk
In de gewenste hoofdstructuur is de Molenstraat bedoeld voor een mix van wonen, werken en winkelen.
Het karakter van de Molenstraat wordt in de huidige situatie aan de oostkant bepaald door de winkelfunctie en aan de westkant door kleine publieksgerichte en niet-publieksgerichte bedrijvigheid, woningen, winkels en leegstand. De concentratie van leegstand en de matige uitstraling van gevels in de Molenstraat worden genoemd als knelpunten in het centrum. Rekening houdend met de problematiek van aanloopstraten faciliteert de gemeente de versterking van woon- en werkfuncties bij (dreigende) leegstand. Het aanpakken van de (dreigende) leegstand in het westelijk deel van de Molenstraat is genoemd als een van de uitvoeringsprojecten om het centrum te versterken.
Planspecifiek
Door het plangebied te herstructureren worden de knelpunten van leegstand en matige uitstraling van gevels aangepakt. De geplande woningen passen in de wens voor een mix van wonen, werken en winkelen. Het initiatief sluit daarmee aan op de ambities die zijn geformuleerd voor de Molenstraat in de Centrumvisie Cuijk.
Gemeenten in de regio Noordoost-Brabant (waaronder Cuijk, woningcorporaties en bouwbedrijven) willen dat alle nieuwbouw en renovaties in de woningbouw duurzaam worden uitgevoerd. Hiervoor hebben alle partijen het Regionaal Convenant Duurzaam Bouwen afgesloten. Duurzaam bouwen richt zich vooral op het toepassen van verantwoorde materialen, zuinig omgaan met energie en water en het creëren van een gezond binnenklimaat. Duurzaam bouwen levert dus niet alleen meer comfort op, het zorgt ook voor lagere woonlasten en een betere verkoopbaarheid.
Conclusie
Bij de uitwerking van onderhavig plan wordt rekening gehouden met het Convenant Duurzaam Bouwen.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Aangezien de functie van het plangebied wijzigt van een detailhandels- en een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming, is het uitvoeren van bodemonderzoek noodzakelijk.
Voor het oostelijk deelgebied is door middel van bodemonderzoek aangetoond dat er sprake is van matige tot sterke minerale olieverontreiniging, matige tot sterke minerale olie- en/of vluchtige aromatenverontreinigingen en sterke zink- en matige loodverontreinigingen in het plangebied. Gezien de aard en omvang van de verontreinigingen, staat dit de uitvoerbaarheid evenwel niet in de weg. Het volledige bodemonderzoek is te raadplegen in Bijlage 1. Hoewel het onderzoek in 2010 is uitgevoerd, worden de conclusies nog bruikbaar geacht aangezien er sindsdien geen veranderingen op deze locatie hebben plaatsgevonden. Voorafgaand aan de bouw van de nieuwe woningen zal eerst aanvullend onderzoek worden uitgevoerd en als gevolg daarvan zal zo nodig worden gesaneerd.
Voor de locatie aan de kruising van de Molenstraat en de Smidstraat is ook een bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 2. Hieruit blijkt dat de bodem plaatselijk tot ten minste 1 meter onder maaiveld deels sterk, deels matig en deels licht verontreinigd is. Om grip te hebben op de vraag hoe groot de bodemverontreiniging is en hoe groot de kosten voor het saneren zijn, is aanvullend onderzoek verricht, zie Bijlage 3. Hierin zijn de matige en lichte verontreinigingen bevestigd. Daarnaast is de sterke verontreiniging als afgeperkt beschouwd. De omvang van de sterke verontreiniging wordt geschat op circa 155 m². Er is geen sprake van de onaanvaardbare humane, ecologische of verspreidingsrisico's. Er is sprake van een verontreiniging die niet met spoed hoeft te worden gesaneerd. Omdat in elk geval een saneringsmethode een acceptabel en betaalbaar alternatief is, is voorliggend bestemmingsplan op het gebied van bodem uitvoerbaar. Voorafgaand aan de bouw van de nieuwe woningen dient aanvullend onderzoek ter plaatse van de bebouwing te worden gedaan en dient de sterke en matige bodemverontreiniging gesaneerd te zijn.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Het initiatief voorziet in de toevoeging van maximaal 28 nieuwe woningen in het plangebied. Dit aantal ligt ruim onder de grens van 1.500 huizen en draagt daarmee 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Om te onderzoeken of het initiatief uitvoerbaar is op het gebied van geluid, is een onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai en spoorweglawaai, welke als Bijlage 4 is opgenomen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Op basis van de karakteristiek van het plangebied als 'gemengd gebied'. In dit gebied komen reeds nu al diverse woningen voor welke boven / naast detailhandelsbedrijven zijn gelegen. Door realisatie van voorliggend project verandert daar niets aan: het blijft een gemengd gebied waar wonen en detailhandel naast elkaar voorkomen. Het woon- werk- en leefklimaat past bij dat van een centrummilieu en voldoet daarmee aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van milieuzonering.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.
Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart.nl
Op de risicokaart is te zien dat er zich in de directe omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen bevinden. Risicovolle inrichtingen vormen dus geen belemmering voor het initiatief.
De spoorlijn ten westen van het plangebied wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. De A73 ligt op circa 950 meter van het plangebied en de contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 van deze weg ligt op de weg zelf. Gezien de afstand tot de A73 vormt deze weg geen belemmering voor het initiatief. Transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en het water, zorgt dus niet voor beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.
De ligging van het plangebied ten opzichte van buisleidingen (dichtstbijzijnde op 350 meter) zorgt vanwege de grote afstand ook niet voor belemmeringen voor het initiatief.
Op de Maas is een transportroute aanwezig. De contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 ligt op de Maas zelf en zorgt niet voor beperkingen voor de ontwikkeling. Het invloedsgebied van de Maas ligt wel over het plangebied heen. In dit kader heeft de Veiligheidsregio Brabant-Noord advies uitgebracht over de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid m.b.t. de verantwoording van het groepsrisico. Op basis van de afstand is alleen het scenario 'vrijkomen van toxische stoffen' relevant voor de ontwikkeling. De veiligheidsregio heeft de zelfredzaamheid als goed beoordeeld. Om de zelfredzaamheid positief te beïnvloeden kunnen bewoners worden geïnformeerd over de risico's en het bijbehorende handelingsperspectief (binnen blijven en schuilen). Het bestrijdingsvraagstuk is in dit geval niet relevant vanwege de grote afstand naar de Maas.
Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapporage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal is m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Het onderhavige plan behelst het toevoegen van 28 woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2.000 woningen uit bijlage D. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.
In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' is in deze toelichting ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig. Gelet op vorenstaande heeft de gemeente besloten dat er voor deze ontwikkeling geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld.
Bij het aspect trillingen gaat het in de afweging meestal om bescherming van personen tegen trillingshinder. Er kan echter ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra). In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. In de praktijk wordt veelal aangesloten bij de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen:
Planspecifiek
De toekomstige appartementen liggen op een afstand van minstens circa 50 meter van het spoor. Het aspect trillingen is van belang in het kader van een goed woon- en leefklimaat. Door de relatief grote afstand is door eventuele aanpassingen in de constructie eventuele trillingshinder goed op te lossen. Nader onderzoek is in deze fase niet zinvol, maar wordt als voorwaarde gesteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Er bevindt zich geen oppervlaktewater in of rondom het plangebied. In de huidige situatie is het gehele plangebied verhard. In de toekomstige situatie worden er tuinen gerealiseerd in het oostelijke deelgebied. De hoeveelheid verhard oppervlak neemt dus af door de voorgenomen ontwikkeling. Het hemelwater wordt op eigen terrein gescheiden aangeboden en wordt afgevoerd naar het HWA riool in de Smidstraat. Dit plan is voorgelegd aan het Waterschap Aa en Maas door middel van de digitale watertoets (zie Bijlage 5). Hieruit blijkt dat het plan uitvoerbaar is.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
De 24 appartementen in het westelijk deel van het plangebied maken in de toekomst gebruik van het parkeerterrein aan de voorzijde van de voormalige sigarenfabriek Victor Hugo (Molenstraat 51). Deze parkeerplaatsen worden ontsloten via de Molenstraat. De Molenstraat kan de beperkte toename aan verkeersbewegingen goed aan. Als gevolg van de realisatie van de woningen neemt ook de parkeervraag toe.
Voor dit bestemmingsplan zijn de normen van de 'Parkeernota Cuijk 2007 - 2015' aangehouden. De volgende normen gelden voor het plangebied, uitgaande van het gebiedtype 'Centrum':
In het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen. De volgende parkeernormen gelden voor dit project.
Plan | Programma | Te realiseren pp op basis van nieuwe functie | Aanwezig geachte pp op basis van huidige functie | Te realiseren parkeerplaatsen | Parkeerbijdrage |
Locatie 'Kop Molenstraat' | 24 huurwoningen (cat. > € 565) |
36 pp (24 x 1,5) | 5,4 (300 m2 bvo á 1,8 pp per 100 m2 BVO (cat. dorps- of wijkcentra ) |
Te realiseren: 30,6 Afgerond: 31 pp |
Aantal pp afkoop: -5 Benodigd totaal: 26 pp (worden opgelost aan Molenstraat 51) |
Locatie 'Taxi van Dijk' |
6 koopwoningen (cat. 'woning goedkoop') |
7,2 pp (6 x 1,2) | 5 (1.000 m2 bvo à 0,5 pp per 100 m2 BVO (cat. arbeidsextensieve bedrijven) |
Te realiseren: 2,2 pp Afgerond: 3 pp |
Aantal pp afkoop: -3 Benodigd totaal: 0 pp |
Zoals eerder beschreven in deze paragraaf zal het parkeerterrein aan de Molenstraat 51 voorzien in de parkeerbehoefte van de appartementen in het westelijk deel (kop Molenstraat) van het plangebied. Dit parkeerterrein biedt voldoende ruimte om de parkeerbehoefte van 26 parkeerplaatsen op te vangen. Dat van het terrein aan de Molenstraat 51 gebruik kan worden gemaakt, wordt in de anterieure overeenkomst vastgelegd. Voor het oostelijk deel van het plangebied (Taxi van Dijk) hoeven geen parkeerplaatsen te worden aangelegd, vanwege de op basis van de huidige functie aanwezig geachte parkeerplaatsen en de afkoop van 3 parkeerplaatsen.
Op het gebied van verkeer en parkeren is het initiatief uitvoerbaar.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling zal bestaande bebouwing binnen het plangebied deels worden gesloopt. Om te onderzoeken wat de gevolgen voor gebiedsbescherming en soortenbescherming zijn, is een oriënterend onderzoek flora en fauna uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 6 toegevoegd.
Gebiedsbescherming
Uit het onderzoek blijkt dat de planlocatie geen onderdeel uitmaakt van een Natura2000-gebied, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. Negatieve effecten voor beschermde gebieden kunnen daarmee worden uitgesloten.
Soortenbescherming
De belangrijkste conclusie van het onderzoek m.b.t. de soortenbescherming is dat binnen het plangebied en/of de directe omgeving daarvan geen beschermde diersoorten zoals benoemd in de Wet natuurbescherming, voorkomen. Om ervoor te zorgen dat eventueel voorkomende soorten niet worden verstoord, zal de sloop van de bestaande bebouwing buiten het broedseizoen plaatsvinden. Hiermee zal worden voldaan aan de algemene zorgplicht.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het centrum van Cuijk liggen enkele rijksmonumenten, echter liggen deze op een dermate grote afstand van het plangebied dat de ontwikkeling geen effecten op deze rijksmonumenten heeft. Op het gebied van cultuurhistorie zijn er dus geen belemmeringen voor het initiatief.
Archeologie
Op basis van de Archeologische beleidskaart van de gemeente Cuijk geldt voor het gehele plangebied de waarde Archeologie 3 (gemeentelijk monument B). Voor deze categorie geldt dat voor ingrepen dieper dan 0,5 meter en groter dan 50 m2 een archeologisch rapport nodig is. Voor het initiatief is archeologisch onderzoek dus noodzakelijk. Voor het westelijke deel van het plangebied is dit uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de bodem in een groot deel van het plangebied is verstoord tot een diepte van maximaal 175 cm onder het maaiveld. Er wordt geconcludeerd dat er geen archeologische waarden meer worden verwacht. Dit westelijk gedeelte van het plangebied wordt dan ook - mede op advies van Terra Archeologie - vrijgegeven. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 7. Hoewel het oostelijk gedeelte van het plangebied (nog) niet archeologisch is onderzocht, wordt ook dit gedeelte, gezien de aard van de bebouwing en van de archeologische verwachting en de verstoringen die zeer waarschijnlijk door de bouw zijn veroorzaakt - mede op advies van Terra Archeologie - vrijgegeven. Omdat er wel mogelijk archeologische waarden in zowel het westelijke als het oostelijke gedeelte van het plangebied aanwezig zijn, wordt geadviseerd om de uitgegraven grond op locatie of elders in depot te zetten en te zijner tijd door de leden van de Werkgroep Archeologie Cuijk (WAC) te laten onderzoeken.
Duurzaamheid is een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu. Gezondheids- en milieuaspecten zijn in alle fasen van de inrichting, de bouw en het gebruik van de gebouwde omgeving van belang. Er wordt gestreefd naar duurzame (stedelijke) ontwikkeling, lage milieubelasting, extensiever energieverbruik en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.
Planspecifiek
De nieuwe woningen worden gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat rekening wordt gehouden met een duurzame verstedelijking. De verouderde bebouwing in het plangebied wordt vervangen door nieuwbouw, die past in de structuur van de omgeving, zodat de stedenbouwkundige kwaliteit wordt verbeterd en op lange termijn behouden blijft. In de paragraaf 5.1 is onderbouwd dat de ontwikkeling voldoende rekening houdt met milieuaspecten. Paragraaf 5.2.1 geeft aan dat het verhard oppervlakte afneemt, zodat de situatie wat betreft hemelwaterverwerking verbeterd. Gezien de hoogte van de bebouwing op de kop van de Molenstraat en de zuidelijke oriëntatie van de tuinen bij de nieuwe woningen aan de Smidstraat is het toepassen van duurzame voorzieningen mogelijk, zoals zonnepanelen of het gebruik van passieve zonne-energie. Ook het eventueel realiseren van waterbesparende voorzieningen draagt bij aan een duurzame ontwikkeling. Bij de uitwerking van de bouwplannen voor de woningen wordt rekening gehouden met het Regionaal Convenant Duurzaam Bouwen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
In onderhavig plan hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden, aangezien de kosten van het plan anderszins verzekerd zijn. Er is sprake van een particulier initiatief, waarbij nieuwe woningen en een appartementengebouw worden gerealiseerd. De kosten van de realisatie hiervan, alsmede de kosten voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. De afspraken zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst wordt ook de eventuele planschade geregeld. Deze overeenkomst vormt voldoende onderbouwing om af te zien van het opstellen van een exploitatieplan. Het initiatief wordt daarmee voldoende financieel haalbaar geacht.
De gemeente Cuijk heeft haar beleid ten aanzien van toezicht en controle op regelgeving vastgelegd in het 'Integraal Handhavingsbeleidsplan 2011-2014'. Het handhavingsbeleid moet leiden tot gemeentebrede, gestructureerde en integrale handhaving. Het betreft een beleidscyclus, waarbij de monitoring van de uitvoering van de handhaving kan leiden tot bijstelling van het beleid. Het beleidsplan initieert een lerende organisatie, waarbij de kwaliteit van de handhaving toeneemt en de uitvoering van de handhaving steeds efficiënter wordt.
Bij handhaving wordt onderscheid gemaakt tussen preventieve en repressieve handhaving. Onder preventieve handhaving wordt in eerste instantie verstaan: het houden van toezicht. Daarnaast is ook goede informatievoorziening en gerichte voorlichting aan de burger van belang. De kwaliteit van verleende vergunningen staat voorop. Daarnaast dient ook aandacht besteed te worden aan de actualiteit en de handhaafbaarheid van verordeningen, vergunningen en bestemmingsplannen. Indien wordt afgeweken van geldende regelgeving en er dus sprake is van illegale activiteit(en) zal repressieve handhaving worden toegepast. Dit kan bestuursrechtelijk, strafrechtelijk of privaatrechtelijk van aard zijn.
In het geldende handhavingsbeleidsplan zijn, op basis van een uitgevoerde risicoanalyse, voor alle gemeentelijke handhavingstaken met betrekking tot de fysieke leefomgeving prioriteiten gesteld. In het handhavingsbeleidsplan wordt nader ingegaan op de verschillende vormen van handhaving (nalevingsstrategie, preventiestrategie). Er zijn ook beleidsregels ten aanzien van gedogen opgenomen in het plan. Dit bestemmingsplan biedt juridisch-planologische kaders waaraan kan worden getoetst.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemming:
Verder zijn de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone – radar' en 'overige gebiedsaanduiding - funnel' opgenomen op de verbeelding, die voorzien in het vrijwaren van het luchtruim ten behoeve van de vliegbasis Volkel.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Ingevolge de Inspraakverordening Cuijk 2005 is het verplicht om een voorontwerpbestemmingsplan vier weken ter inzage te leggen voor inspraak.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Cuijk Centrum, Kop Molenstraat' is in het kader van het wettelijke vooroverleg toegezonden aan:
Door het Waterschap Aa en Maas (Watertoets) en de Provincie Noord-Brabant is respectievelijk op 29 november en 30 november 2017 een bestuurlijke vooroverlegreactie ingediend, waarin wordt medegedeeld, dat het voorontwerpbestemmingsplan hen geen aanleiding geeft tot het maken van op- of aanmerkingen. Het op 27 november 2017 door de Veiligheidsregio (Brandweer) Brabant-Noord uitgebrachte advies over de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid met betrekking tot de verantwoording van het groepsrisico is (was reeds) verwerkt in paragraaf 5.1.5 Externe veiligheid. De ontvangen bestuurlijke vooroverlegreacties leiden niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Cuijk Centrum, Kop Molenstraat' heeft vanaf 1 december tot en met 28 december 2017 vier weken voor eenieder op basis van de gemeentelijke inspraakverordening voor inspraak ter inzage gelegen. De terinzagelegging is op 30 november 2017 bekendgemaakt in het Gemeenteblad via www.officiëlebekendmakingen.nl, de gemeentelijke website www.Cuijk.nl en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Hiervan en van de op 19 december 2017, van 19.00 uur tot 21.00 uur, samen met de ontwikkelaar(s) georganiseerde inloopavond in het gemeentehuis van Cuijk is eveneens kennisgegeven in het Cuijks Weekblad van 5 en 12 december 2017. De bewoners van het Molenpad 2, 4 en 6, de Molenstraat 31, 33, 47, 49, 50, 51, 51a, 52, 52a, 53, 53a, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 72a, 73, 75, 76a, 77, 79, 81, 83, 85, 87, 89, 91, 93, 95, 97, 99, 101, 103 en 105, de Smidstraat 48, 52, 54, 58, 60, 62, 64, 66, 70, 105, 113, 115 en 117 en de Zandberg 2b, 2c en 10 te Cuijk zijn hiervan ook schriftelijk in kennis gesteld. De inloopavond op 19 december 2017 is goed bezocht door ongeveer 40 personen en de tezamen met de ontwikkelaar(s) gepresenteerde/toegelichte woningbouwplannen zijn goed ontvangen.
Er zijn gedurende de periode van terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan geen inspraakreacties ontvangen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 15 februari 2018 tot en met 28 maart 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is 1 zienswijze ingediend door Prorail. Hierin is aangegeven dat er in het plan geen rekening is gehouden met mogelijke trillingshinder vanwege spoorverkeer voor de toekomstige bewoners. Als gevolg daarvan is in de regels een voorwaardelijke verplichting toegevoegd waarin staat dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen pas kan worden verleend als is aangetoond dat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden met betrekking tot het aspect trillingshinder vanwege spoorverkeer. Dit is in de in paragraaf 5.1.7 toegelicht.