Plan: | Schuddebeurs |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1676.00100BpAwk-va01 |
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen dat een bestemmingsplan niet ouder mag zijn dan 10 jaar. Om aan deze verplichting te voldoen is het nodig voor het plangebied Schuddebeurs een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
Voorliggend bestemmingsplan wordt opgesteld met als doel te voldoen aan de actualiseringsverplichting uit de Wro. Daarnaast wordt de geldende regeling aangepast aan de huidige maatschappelijke normen over wat er in een bestemmingsplan vastgelegd dient te worden. Het gaat dan onder andere om de in de geldende bestemmingsplannen gehanteerde systematieken, deze zijn gedeeltelijk achterhaald. Verder vragen gewenste nieuwe ontwikkelingen binnen het bestemmingsplangebied en verleende vrijstellingen, ontheffingen of afwijkingen om een aangepaste regeling.
Het plangebied omvat de kern Schuddebeurs. Deze bevindt zich circa 4 kilometer ten noordoosten van Zierikzee en heeft circa 370 inwoners (2012). De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Schouwsedijk aan de westzijde, de Hanenweg aan de noordzijde, de waterloop tussen de Kloosterweg en de Dreischorsedijk aan de oostzijde en de Roterijdijk en de Kloosterweg aan de zuidzijde. In figuur 1 is het plangebied aangegeven.
Figuur 1: Begrenzing bestemmingsplangebied
Voor de gronden die binnen het bestemmingsplangebied Schuddebeurs vallen, wordt de bestaande bestemmingsregeling herzien. Daarmee vervallen de voor het plangebied geldende bestemmingsplannen. Het gaat om de volgende plannen:
Naam plan | Vervalt geheel of gedeeltelijk |
Bestemmingsplan Kom Schuddebeurs (vastgesteld op 5 november 1974 en goedgekeurd 7 april 1975) | Vervalt geheel |
Diverse wijzigingen van het bestemmingsplan Kom Schuddebeurs | Vervalen geheel |
Facetbestemmingsplan 'Archeologie' (vastgesteld 29 oktober 2009) | Vervalt gedeeltelijk |
Diverse wijzigingsplannen op perceelsniveau | Vervallen geheel |
In hoofdstuk 2, 3 en 4 worden achtereenvolgens het beleidskader, het planologisch kader en het milieu- en duurzaamheidskader beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de visie op het plangebied toegelicht. Daarna volgt hoofdstuk 6 met daarin de juridische aspecten en hoofdstuk 7 met een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid. De toelichting van dit bestemmingsplan wordt afgesloten met een hoofdstuk over de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
De gemeente Schouwen-Duiveland heeft te maken met geldende beleidskaders van diverse overheden. Deze kaders zijn van invloed op de inhoud van een bestemmingsplan. Het gemeentelijke ruimtelijke beleid, zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, dient zich te bewegen binnen de marges van deze beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de voor dit plan relevante beleidskaders en de wijze waarop deze in dit plan hun grondslag vinden, beschreven. Een uitgebreide beschrijving van geldende beleidskaders is opgenomen in bijlage 1 Beleidskader.
Er is geen specifiek Europees beleid met relevantie voor het plangebied.
Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende nationale beleidskaders, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (2012) , het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011) en de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) (2011) en de natuurwetgeving. De voornaamste relevante beleidsuitgangspunten richten zich op het verbeteren van milieukwaliteit en cultuurhistorische waarden. In onderhavig bestemmingsplan zijn deze beleidsuitgangspunten geborgd door conserverende bestemmingen. Ten aanzien van cultuurhistorie is bovendien uitgebreid onderzoek gedaan. Voor wat betreft Vogel- en Habitatrichtlijnen en de Flora- en Faunawet is door het conserverende karakter van het bestemmingsplan geen nader onderzoek noodzakelijk. Pas wanneer ontwikkelingen plaatsvinden moet worden vastgesteld in hoeverre het aannemelijk is dat bepaalde soorten in het te ontwikkelen gebied voorkomen en in hoeverre de beoogde ontwikkelingen een bedreiging vormen voor het voortbestaan van deze soorten.
Van de provinciale beleidsthema's zijn 'Landschap en Erfgoed' en 'Ecologische Hoofdstructuur' de belangrijkste die op het plangebied van toepassing zijn. De kaders voor deze onderwerpen zijn in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland vastgelegd.
De bepalingen ten aanzien van Landschap en Erfgoed zijn van toepassing op de gebieden zoals weergegeven in figuur 2. De bepalingen ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur zijn van toepassing op de gebieden zoals weergegeven in figuur 3.
Figuur 2: Uitsnede kaart 11 - Landschap en Erfgoed VRPZ2012
Figuur 3: uitsnede kaart 8 - Bestaande Natuur VRPZ2012
In dit bestemmingsplan zijn deze beleidsuitgangspunten geborgd door het opnemen van een cultuurhistorische analyse en visie en het beschermen van de cultuurhistorische waarde en de natuurwaarden in de toelichting, in de regels en op de verbeelding. Hierbij dient te worden opgemerkt dat op bovenstaande figuur 3 (bestaande natuur) een deel van de EHS ontbreekt. Ten oosten van de Kloosterweg is buitenplaats Rustenburg eveneens aangewezen als onderdeel van de EHS.
Daarnaast is het beleid ten aanzien van Nieuwe Economische Dragers (waarmee ruimte kan worden geboden aan kleinschalige activiteiten als nevenactiviteit of vervolgfunctie in bestaande bebouwing op (voormalige) agrarische bedrijven) zoals dat is opgenomen in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 toegepast op de agrarische bedrijven in het plangebied. Dit zelfde geldt voor het beleid ten aanzien van het behoud van cultuurhistorisch waardevolle agrarische bedrijfsgebouwen (rood voor rood).
De relevante regionale beleidskaders voor dit plangebied zijn beperkt. Langs de Schouwsedijk is de Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen (2011) van toepassing. Andere regionale beleidskaders zijn vooral van toepassing op nieuwe ontwikkelingen en voor een conserverend bestemmingsplan minder relevant. In paragraaf 4.8 Water wordt getoetst aan de Keur watersysteem.
Het bestemmingsplan sluit aan bij verschillende gemeentelijke beleidskaders. De ambities op het gebied van wonen, werken en verblijven zijn vastgesteld in de Strategische visie 'Tij van de Toekomst 2011-2040' (2011) . In onderhavig plan zijn de bestaande woonfuncties conserverend bestemd en zijn voor werk- en verblijfsfuncties mogelijkheden opgenomen die bijdragen aan het halen van de ambities uit de Strategische visie.
In onderhavig plan zijn diverse andere gemeentelijke beleidskaders doorvertaald. De meest relevante worden hieronder benoemd.
De Woonvisie 2013-2022 (2013) moet er voor zorgen dat tot 2022 de juiste keuzes gemaakt worden om in 2040 het strategische doel te hebben bereikt: 'We wonen prettig naar wens en behoefte'. In de Woonvisie is de ambitie gesteld om minimaal te kunnen voorzien in de opvang van de natuurlijke groei in de kernen. Verder wordt ruimte gegeven aan de woningbehoefte van permanente en tijdelijke vestigers, door aantrekkelijke woonmilieus in zowel de bestaande voorraad als ook in de nieuwbouw.
In het Milieubeleidsplan zijn de kaders vanuit de verschillende milieu-aspecten opgenomen. Het bestemmingsplan is in hoofdstuk 4 Milieu- en duurzaamheidskader op de relevante onderdelen getoetst aan het Milieubeleidsplan. Het plan past binnen de geldende uitgangspunten.
In het Landschappelijk Raamwerk (2007) is voor de polder Noordgouwe beschreven hoe met de vestiging van nieuwe landgoederen kan worden omgegaan. Dit vindt zijn weerslag in de cultuurhistorische visie.
In de Nota integraal Erfgoedbeleid Schouwen-Duiveland 2012-2018 (2012) zijn de ambities vanuit de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' doorvertaald. Schouwen-Duiveland is trots op haar rijke geschiedenis. Het gemeentelijk erfgoed is een fundament om op te bouwen. Om dit ook in het bestemmingsplan te verankeren is een uitgebreid cultuurhistorisch onderzoek gedaan, waarbij op basis van een inventarisatie en waardering een visie is opgesteld om de cultuurhistorische waarden te behouden, respecteren en verbeteren. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Cultuurhistorie Schuddebeurs
De uitgangspunten uit de Ontwikkelingsvisie horeca (2007) zijn doorvertaald in onderhavig bestemmingsplan. Dit vindt met name zijn weerslag in de bestemming Horeca en de mogelijkheden voor het aanbieden van Bed- and Breakfast in woningen.
Conform de Beleidsregels lokaal prostitutiebeleid (2010) wordt er binnen het plangebied geen ruimte geboden voor de bedrijfsmatige exploitatie van prostitutie.
De voorwaarden die voortvloeien uit het Beleidsplan Archeologie (2008) zijn doorvertaald in onderhavig bestemmingsplan. Op basis van het beleidsplan is een passend archeologisch beschermingsregime opgenomen voor de gronden in het plangebied.
Geconcludeerd kan worden dat het onderhavig plan aansluit bij het beleid zoals hierboven beschreven.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om de uitgangssituatie goed in beeld te brengen. Daarbij is aandacht nodig voor de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke opbouw en de functionele opbouw van het plangebied en zijn omgeving. In dit hoofdstuk wordt dit in beeld gebracht door een historische analyse, een ruimtelijke analyse en een functionele analyse.
Schuddebeurs ligt op een kreekrug van het voormalige water de Gouwe. Hierdoor bestaat de bodem uit kalkrijke zandgrond en ligt daarom ook hoger dan het omringende landschap.Deze omstandigheden bevorderen bomengroei en zo ontstaat er een klein bosgebied. Dit trekt in de 17e en 18e eeuw rijke bestuurders en handelaren uit Zierikzee aan, die een aangename omgeving zoeken om buitenhuizen te bouwen. Naast deze royale buitenplaatsen verrijzen er begin 20e eeuw ook veel kleinere villa's langs de doorgaande wegen.
Langs de later zo genoemde Kloosterweg wordt in 1434 het Kartuizer klooster Sion opgericht. Op oude kaarten wordt Schuddebeurs dan ook nog 'Syon' of 'Zion' genoemd. De monniken gebruiken het akkerland voor voedselproductie, het bos voor houtproductie. Spaanse troepen verwoesten het grootste deel van het klooster in 1575, het puin wordt vier jaar later verwerkt in de zeewering van Dreischor.
In de 17e eeuw krijgen de meer gefortuneerde families in Zierikzee behoefte aan tuinieren en natuurbeleving en zoeken zij in voorjaar en zomer verpozing op het platteland, waarbij zij voor hun verzorging en voedselvoorziening aangewezen zijn op een nabijgelegen boerderij (meestal hun pachtboer). Deze 'speelhuizen' moet men zich niet al te groot en luxueus voorstellen. Eerst in de 19e eeuw evolueren deze bescheiden optrekjes tot grotere behuizingen, zodat men daar 's zomers permanent kan verblijven.
Figuur 4: topografische kaart 1863
Door politieke en economische omstandigheden blijven lang niet alle buitenplaatsen bestaan. Sommige buitenplaatsen worden gesloopt en het materiaal hergebruikt in nieuwe gebouwen. Andere landgoederen worden omgevormd tot boerderij. Ook het oprichten van een blekerij (het wassen en bleken van stoffen in de zon), het planten van fruitbomen of landbouwgewassen was een mogelijkheid om de kosten te dekken van de dure buitenverblijven.
In het begin van de 20e eeuw ontstaat er een nieuwe bevolkingsgroep in de stedelijke samenleving. De gegoede burgerij verdient veel geld door handel in de haven van Zierikzee. Zij volgen de adellijke families naar Schuddebeurs en bouwen fraaie middenstandswoningen aan de doorgaande wegen. Zo ontstaan er linten van vrijstaande villa's, veelal in de destijds populaire chaletstijl. Schuddebeurs is niet als dorp gegroeid maar als cluster van buitenplaatsen, villa's en boerderijen in een bosrijke omgeving. Dit betekent ook dat Schuddebeurs voornamelijk bevolkt werd door welgestelde families en boeren. Afgezien van het personeel dat in dienst was bij deze inwoners was er dan ook geen sprake van een sociaal-economische onderklasse.
Eind 20e eeuw heeft een planmatige inbreiding plaatsgevonden in Schuddebeurs. Tussen de Donkereweg, Hanenweg en Kloosterweg is de ruim opgezette villawijk Buitenplaats Schuddebeurs ontwikkeld.
De archeologische rijkdom van een gebied is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van het landschap. Het aantreffen van archeologische resten is immers sterk afhankelijk van de mogelijkheden tot bewoning en gebruik van het landschap in het verleden. Op Schouwen-Duiveland is de invloed van de zee een zeer belangrijke factor. Het landschap heeft door de eeuwen heen een sterk dynamisch karakter gehad. Deze ontwikkelingsdynamiek heeft de mogelijkheden van gebruik sterk beïnvloed. Verder kunnen door het dynamische landschap tevens eventuele archeologische resten aan het oog zijn onttrokken door erosie of juist bedekking met sedimenten. Voorbeelden hiervan zijn weggespoelde nederzettingen die in de geul van de Oosterschelde zijn verdwenen of nederzettingen die overstoven zijn met duinzand.
Het is dan ook niet vreemd dat de hoogste archeologische waarden te vinden zijn op de plekken die als eerste bewoond werden. Een groot archeologisch monument ligt dan ook in het duingebied bij Haamstede, waar al vanaf het Neolithicum (4000 - 3100 v.C.) bewoning heeft plaatsgevonden. Ook op de voormalige eilanden Duiveland en Dreischor liggen diverse terreinen met hoge archeologische waarde.
In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.
In het plangebied komen de volgende gebiedstypen voor:
Deze zijn in dit bestemmingsplan conform de eisen en randvoorwaarden in het bovenstaande schema, planologisch beschermd in de vorm van een dubbelbestemming (Waarde - Archeologie -3 en Waarde - Archeologie - 7).
Figuur 5: fragment facetbestemmingsplan Archeologie
Vanwege de bijzonde cultuurhistorische waarden in Schuddebeurs is in 2012 door Stichting Dorp, Stad en Land een studie verricht , genaamd "Cultuurhistorie Schuddebeurs, inventarisatie, waardering en visie" (Bijlage 2). Uit de inventarisatie blijkt dat Schuddebeurs voor de hele gemeente Schouwen-Duiveland een waardevolle betekenis en identiteit als bijzondere dorpskern heeft, zowel cultuurhistorisch, ruimtelijk als landschappelijk.
De lange geschiedenis van Schuddebeurs is grotendeels nog afleesbaar: het stedenbouwkundige wegenpatroon uit de 17e eeuw (Donkereweg, Heesterlustweg, Kloosterweg en Hanenweg), de buitenplaatsen uit de 18e tot de eerste helft van de 20e eeuw, de woonbebouwing vanaf de 19e eeuw en nog beperkt resterende oude beplanting. Bovendien is het terrein van het voormalige 15e eeuwse kloostercomplex Sion van hoge archeologische waarde.
Landschappelijk ligt Schuddebeurs als een dichtbegroeide cultuurhistorische enclave in het open landschap van Schouwen-Duiveland. Het contrast tussen dicht en open geeft mede het bijzondere karakter aan het gebied. Groen overheerst en bebouwing vormt geen onderdeel van het silhouet – er ontstaat eerder nieuwsgierigheid dan een verwachting van een ‘dorp’ (met kerktoren enz.) wanneer Schuddebeurs van buitenaf benaderd wordt. De entrees van het gebied zijn echter niet als zodanig ontwikkeld.
In het gebied is geen sprake van hiërarchie of dominantie door positie, omvang, hoogte of vorm, zowel van de clusters als van de individuele elementen of objecten. De waarde van het gebied ligt in de samenhang tussen de redelijk zelfstandige elementen en objecten. Het visuele verband tussen de onderdelen komt met name tot stand door de verbindende werking van het historisch groen langs de wegen. Aan deze wegen liggen de meeste grotere objecten teruggetrokken op grote, parkachtige tuinen. Hier tussenin en aan de rand liggen stukken lintbebouwing met kleinere korrelgrootte. De cultuurhistorie in Schuddebeurs heeft een positieve uitstraling. Dat komt doordat het een levend gebied is zonder leegstand, de tuinen en objecten goed verzorgd zijn en openbare ruimte goed onderhouden is.
De bijzondere objecten in Schuddebeurs zijn vooral de landhuizen op de grotere buitenplaatsen waarom de kern bekend staat en welke veelal als Rijksmonument zijn aangemerkt. Deze gebouwen zijn bijna allemaal gelegen op zeer grote, parkachtige kavels. Het gaat hier om de buitenplaatsen Zorgvlied, Mon Plaisir en Bleykzicht (ook wel Buitenrust genoemd) aan de Donkereweg, Heesterlust aan de Heesterlustweg en Rustenburg aan de Kloosterweg. Het boerderijcomplex Weelzicht en de villa's Huize Maja en Weltevreden zijn eveneens zeer beeldbepalend. Er zijn in totaal 22 rijksmonumenten in Schuddebeurs die zijn aangewezen door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Deze panden, inclusief de bijgebouwen en tuinaanleg van 'Heesterlust' en 'Mon Plaisir', zijn beschermd via de Monumentenwet.
Naast bovengenoemde landhuizen komen er nog meer waardevolle en beeldbepalende panden voor in Schuddebeurs. Het betreft veel woningen uit begin 20e eeuw voor de gegoede en vermogende burgerij op Schouwen-Duiveland, waaronder enige middenstandswoningen. Aan de randen van Schuddebeurs komen tevens enkele boerderijcomplexen voor met karakteristiek agrarische bedrijfsbebouwing. Een overzicht van deze bebouwing is opgenomen als bijlage bij de regels: Bijlage 4 Overzicht waardevolle panden en objecten.
Figuur 6: Belangrijke cultuurhistorische karakteristieken (bron: 'Cultuurhistorie Schuddebeurs', Stichting Dorp, Stad & Land)
De bebouwing in Schuddebeurs bestaat uit een verzameling van riante buitenplaatsen en villa's in een bosrijke omgeving. Dit sterk van de omgeving afwijkende landschap is ontstaan op een ingedijkte zandplaat in de Gouwe. Hierop zijn vanaf de 17e eeuw buitenplaatsen aangelegd door rijke families uit Zierikzee.
Van deze buitenplaatsen zijn er momenteel nog vijf aanwezig. Deze variëren in grootte van 2 tot 13 hectare. Buitenplaatsen hebben van oudsher een lage bebouwingsdichtheid. Er is sprake van één landhuis, soms nog een kleinere bediendenwoning en bijgebouwen in de vorm van een koetshuis of schuur. De tuininrichting bestaat vaak uit een combinatie van siertuinen met gazons en waterpartijen en natuurtuinen met dichte bosaanpant en struweel. De landhuizen liggen vrijwel zonder uitzondering wat verder van de weg, maar wel op een zichtlocatie. De bijgebouwen zijn meestal geclusterd bij de siertuin. Op enkele buitenplaatsen is bovendien nog sprake van solitaire gebouwen in de natuurtuin, zoals een orangerie of theekoepel.
Figuur 7: Overzichtstekening buitenplaatsen
De bouw van deze buitenverblijven en de aanleg van de bijbehorende tuinen kostte veel geld. Aan het duchtig schudden met de beurs dankt Schuddebeurs dan ook zijn naam. De bebouwing staat in groot contrast met die van de overige kernen op Schouwen-Duiveland, omdat zij gericht is op een rustieke woonfunctie, en niet op de agrarische of stedelijke woon- of bedrijfsfunctie.
De historische kern van Schuddebeurs bestaat uit een kleine kern rondom de kruising van de Heesterlustweg, Zuiddijk en Sint Joostweg met de Donkereweg. Hier is een klein buurtschap ontstaan door de clustering van bebouwing. Verder lopen er twee bebouwingslinten, de Donkereweg en Kloosterweg, in noordoostelijke richting, waar het eenzijdige bebouwingslint langs de Hanenweg de overgang naar het poldergebied vormt. Ook ligt er nog enige bebouwing buiten het aaneengesloten bosareaal langs de Roterydijk. De villawijk Buitenplaats Schuddebeurs, die ligt ingeklemd tussen de Dondereweg, Hanenweg en Kloosterweg, behoort tot de planmatige uitbreidingen.
De overige bebouwing wordt gekenmerkt door overwegend vrijstaande panden op ruime kavels. Met name langs de Donkereweg en Kloosterweg worden deze kavels omgeven door dichte en hoge beplanting, waardoor het zicht op de verder naar achter gelegen panden wordt beperkt. De afwisseling in afstand tussen de panden onderling en ten opzichte van de weg is groot. De woningen zijn daarbij overwegend georiënteerd met de voorgevel parallel aan de weg. De verschillende woningen en villa's hebben een zeer grote diversiteit in verschijningsvorm. Ze bestaan uit één en twee bouwlagen met een kap(laag). Hierbij komen allerlei kapvormen voor, van een eenvoudig zadel- of schilddak tot allerlei combinaties van dakvormen. In enkele gevallen met veel verschillende aan en uitbouwen leidt dit tot een complex samengestelde dakvorm.
Schuddebeurs staat in sterk contrast met de omgeving. Het omliggende polderlandschap, vrijwel uitsluitend in gebruik als landbouwgrond, biedt met zijn strakke sloten en wegen een ruim en weids uitzicht. Het bosgebied van Schuddebeurs daarentegen wordt gekenmerkt door dichte opgaande begroeiing en besloten buitenplaatsen. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog worden de bossen gebruikt om hout te kappen. Bouwmaterialen en brandstoffen zijn rond die tijd erg schaars. Door de inundatie van 1944 komt veel beplanting onder het zoute water te staan en sterft daardoor af. Na de watersnoodramp van 1953 zijn de bossen weer opnieuw aangeplant. Alleen op de hoogste plekken op de kreekrug, waaronder landgoed Heesterlust, zijn nog enkele bomen te vinden die ouder zijn dan 60 jaar.
De Donkereweg loopt via een bochtig tracé door de kern van Schuddebeurs heen. De weg wordt gekenmerkt door dichte beplanting aan weerszijden. Relatief oude en hoge bomen zorgen voor een overhangend bladerdak. Samen met het kronkelige tracé dat de weg volgt, zorgt dit voor een besloten karakter. Er is geen sprake van lange zichtlijnen en er komt relatief weinig direct zonlicht binnen. Vermoedelijk is dat ook de reden van de naamgeving van deze bijzondere weg. De weg werd tijdens het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) dan ook als bijzonder gebied aangeduid.
Een belangrijke rol in de groene uitstraling van Schuddebeurs nemen de buitenplaatsen in. Veelal aangelegd rond de 17e en 18e eeuw waren de tuinen door de eeuwen heen aan verandering onderhevig. Sommige verdwenen door economische omstandigheden, de inrichting en tuinarchitectuur werd veranderd of de beplanting werd aangepast.
Toen Schouwen-Duiveland na de ramp werd herverkaveld heeft Staatsbosbeheer delen van particuliere buitenplaatsen in beheer genomen. Hiermee werden de bossen behouden en opnieuw ingeplant in plaats van als akkerbouwgebied in gebruik genomen te worden. Zo ook een deel van de buitenplaats van 'Mon Plaisir'. In overleg met de eigenaren is een deel van de buitenplaats opengesteld voor het publiek. Rondom het woonhuis is een privé tuin gehouden voor de privacy van de bewoners.
Achter 'Mon Plaisir' ligt het 'Bos van de Toekomst'. Tussen 2000 en 2004 konden mensen hier een gedenkboom planten ter nagedachtenis aan een persoon of moment. Inmiddels is het bos vol en wordt het als een regulier bos onderhouden door Staatsbosbeheer. Ook een deel van het bos bij boerderij Weelzicht is openbaar toegankelijk. Het bos is na de ramp weer opnieuw aangeplant door Staatsbosbeheer.
De laanbeplanting langs de Donkereweg, de Heesterlustweg en de Boslustlaan is zeer beeldbepalend en kenmerkend voor Schuddebeurs. Langs de Hanenweg, Zuiddijk en Sint Joostweg is op dit moment nog geen sprake van laanbeplanting, door het ontbreken van bomen aan één of beide zijden van de weg. In het Bomenbeleidsplan is aangegeven dat deze structuren kunnen worden versterkt door het aanbrengen van tweezijdige laanbeplanting.
De villawijk Buitenlust is dooraderd en omzoomd door een stevige groenstructuur van bomen en struiken. Op veel percelen is naast de grote villa met siertuin ook nog sprake van dichte houtopstanden. Het groen blijft hierdoor beeldbepalend. De groenstructuur is hier een krachtige drager van de woningbouw.
Figuur 8: Kaartfragment Bomenbeleidsplan Schuddebeurs
Ecologische hoofdstructuur
Een groot deel van Schuddebeurs valt binnen de begrenzing van de EHS. Er komen vijf verschillende natuurtypen voor, met ieder hun eigen wezenlijke kenmerken en waarden. Dit zijn 'Zoete plas', 'Kruiden- en faunarijk grasland', 'Haagbeuken- en essenbos', 'Vochtig bos met productie' en 'Park- en stinzenbos'. In figuur 9 is aangegeven welke beheerpakketten er voor de diverse delen van de EHS gelden. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de gebieden op de kaart van het type A02.01 Botanisch waardevol grasland buiten de begrenzing van het bestemmingsplan liggen. In het Natuurbeheerplan Zeeland is per beheertype beschreven wat de wezenlijke kenmerken en waarden zijn. In Bijlage 1, paragraaf 2.5 Natuurbeheerplan Zeeland zijn deze beschrijvingen opgenomen. In paragraaf 4.9 Flora en fauna van deze toelichting is de toetsing aan de regelgeving met betrekking tot de EHS beschreven.
Figuur 9: Overzicht beheertypen EHS (bron: http://zldags.zeeland.nl/geoweb/geowebinternet/web/Viewer.aspx?Site=NatuurEnLandschap#)
De kern Schuddebeurs wordt ontsloten door de Donkereweg, de Heesterlustweg en de Hanenweg. De Hanenweg en Heesterlustweg staan in verbinding met de Kloosterweg die met een boog om Schuddebeurs heen loopt en de verbinding vormt met Zierikzee en Noordgouwe. Ook de Donkereweg loopt door naar Noordgouwe. Vanaf de Donkereweg is er een aftakking naar de villawijk. De weg door de villawijk kent vervolgens aftakkingen naar diverse woonclusters.
In het plangebied komen geen planologisch relevante kabels en leidingen of overige infrastructuur voor.
De kern Schuddebeurs heeft primair een woonfunctie. Op enkele locaties zijn bedrijfsmatige functies gevestigd. Daarnaast beschikt Schuddebeurs over een horecagelegenheid. In de onderstaande figuur zijn de diverse functies weergegeven.
Wonen is de meest voorkomende functie in Schuddebeurs. Op vrijwel alle percelen wordt gewoond, ook als er andere functies bij aanwezig zijn. Op enkele grotere buitenplaatsen zijn meerdere woningen aanwezig, omdat daar van oudsher naast de hoofdwoning ook nog personeelswoningen aanwezig zijn.
Langs de Kloosterweg zijn drie grotere bedrijfspercelen gelegen, waar al dan niet geclusterd meer bedrijfsmatige functies voorkomen. Dit betreft onder andere een tuincentrum, een fietsenmaker, opslag, een thuiszorgkantoor, een installatiebedrijf en een tankstation. Daarnaast zijn er bij diverse woningen beroepen of bedrijven aan huis gevestigd.
Naast de eerder onder paragraaf 3.4.3 Werken genoemde voorzieningen, is er op de kruising van de Donkereweg en de Heesterlustweg een horecabedrijf gevestigd, Hostellerie Schuddebeurs.
Op de kruising van de Donkereweg met de Boslustlaan ligt een klein tenniscomplex van twee banen. Bovendien ligt er op buitenplaats Mon Plaisir een vijver die bij vorst dienst doet als ijsbaan.
Figuur 10: Functiekaart
In dit bestemmingsplan wordt slechts zeer beperkt voorzien in nieuwe ontwikkelingen. In de afgelopen jaren zijn er bij de gemeente verschillende verzoeken ingediend, waarop het college van burgemeester en wethouders een positieve grondhouding heeft aangenomen. Enkele van deze verzoeken zijn inmiddels via een zelfstandige planologische procedure gerealiseerd en als zodanig ook direct positief bestemd in het bestemmingsplan. Voor een klein aantal positief beoordeelde verzoeken is nog geen zelfstandige planologische procedure doorlopen. Voor deze verzoeken is bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan beoordeeld in hoeverre deze in het bestemmingsplan kunnen worden verwerkt. Hieronder is per verzoek beschreven op welke wijze dit in het bestemmingsplan is verwerkt. De motivaties (quickscan of ruimtelijke onderbouwing) die zijn opgesteld ten behoeve van deze ontwikkelingen zijn opgenomen in de bijlagen bij de toelichting.
Donkereweg 58a
De eigenaar van het perceel gelegen tussen Donkereweg 58 en 58a heeft verzocht de agrarische bestemming van het betreffende perceel te wijzigen, om daar een vrijstaande woning te kunnen realiseren. Burgemeester en wethouders vinden dit een passende ontwikkeling en hebben hier stedenbouwkundige randvoorwaarden voor vastgesteld (zie Bijlage 3 Quickscan Donkereweg tussen 58 en 58a). Het ontbreekt echter nog aan een ruimtelijke onderbouwing en de benodigde onderzoeken op gebied van milieu en natuur. Om deze reden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan, waarin de voorwaarden voor de realisatie van een woning zijn vastgelegd.
Hanenweg 9
Voor Hanenweg 9 was in het voorgaande bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische bestemming te kunnen wijzigen naar een woonbestemming met erf en tuin. Aan deze bevoegdheid wordt op het moment van ter inzage legging van dit ontwerpbestemmingsplan Schuddebeurs in een zelfstandige procedure toepassing gegeven. Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 11 november 2013 tot en met 23 december 2013 ter inzage gelegen. Vooruitlopend op de vaststelling en inwerkingtreding van dit wijzigingsplan, wordt de voorgenomen wijziging van de bestemming voor dit perceel ook al in het ontwerpbestemmingsplan Schuddebeurs opgenomen. Op deze wijze wordt een eenduidig signaal afgegeven naar de initiatiefnemer en omwonenden. Wij gaan er vanuit dat de besluitvorming over en inwerkingtreding van het wijzigingsplan ruimschoots voor de vaststelling van het bestemmingsplan Schuddebeurs plaatsvindt, zodat bij de vaststelling reeds sprake is van een onherroepelijk planologisch besluit dat zonder nadere motivatie in het bestemmingsplan verwerkt kan worden. Voor de motivatie van deze ontwikkeling wordt kortheidshalve verwezen naar het wijzigingsplan (zie gemeentelijke website).
Heesterlustweg 1
Een aspirant koper van het perceel Heesterlustweg 1 heeft een meervoudig verzoek ingediend om diverse wijzigingen in gebruik en bebouwing toe te staan, om zodoende de instandhouding van de monumentale agrarische bebouwing en de cultuurhistorisch waardevolle buitenplaats Weelzicht te kunnen garanderen.
Buitenplaats Weelzicht is een uniek cultuurhistorisch waardevol agrarisch ensemble, dat gedeeltelijk in particulier eigendom is en gedeeltelijk in eigendom bij Staatsbosbeheer. Er vinden slechts nog minimaal agrarische activiteiten plaats op het perceel. De oorspronkelijke agrarische gronden zijn reeds lange tijd geleden verkocht en de monumentale bebouwing is door de omvang en bouwwijze niet of nauwelijks meer bruikbaar voor agrarische activiteiten. Alleen de aardappelschuur wordt nog gebruikt voor agrarische doeleinden.
Burgemeester en wethouders hebben twee van de voorgestelde mogelijke ontwikkelingsrichtingen als passend en kansrijk beschreven (zie Bijlage 4 Quickscan Heesterlustweg 1). Dit betreft:
of
De eerste ontwikkelingsrichting kan in principe worden gerealiseerd door toepassing van het beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing, en dan met name dat deel van het beleid dat specifiek ziet op instandhouding van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Dit beleid heeft een directe vertaling gekregen in het bestemmingsplan, door toepassing van de bestemming Wonen met de functieaanduiding 'voormalig agrarisch bedrijf' en de daarbij behorende afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden.
De tweede ontwikkelingsrichting vraagt om specifiek maatwerk. Een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan is daarvoor ontoereikend. Hiervoor is dan ook geen regeling in het bestemmingsplan opgenomen. Een concreet verzoek om de buitenplaats in deze richting te ontwikkelen zal een zelfstandige planologische procedure moeten doorlopen.
Zuiddijk ongenummerd (tegenover Zuiddijk 18 en 20)
De eigenaar van het perceel is voornemens hier een vrijstaande woning te realiseren. Burgemeester en wethouders vinden dit een passende ontwikkeling en hebben hier stedenbouwkundige randvoorwaarden voor vastgesteld. Voor dit verzoek is reeds een ruimtelijke onderbouwing opgesteld en is door middel van onderzoek aangetoond dat er vanuit oogpunt van natuur en milieu geen belemmeringen zijn (zie Bijlage 5 Ruimtelijke onderbouwing Zuiddijk 20). De bouwtitel voor deze woning wordt derhalve direct in het bestemmingsplan opgenomen. Omdat er nog geen concreet bouwplan is dat kan worden getoetst in het kader van de Watertoets, is in de regels een bepaling opgenomen waarmee de realisatie van voldoende waterberging op het perceel wordt geborgd. Om te waarborgen dat deze ontwikkeling passend is en blijft in het cultuurhistorisch waardevolle landschapsbeeld, zoals dat onder andere is beschreven in het onderzoek Cultuurhistorie Schuddebeurs, is de reeds aanwezige waardevolle beplanting op de perceelsgrenzen voorzien van de bestemming Groen met aanduiding 'landschappelijk waardevol'. Op die wijze blijft het beeld vanaf de Kloosterweg intact.
Voor succesvol ruimtelijk beleid is het van belang dat vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar zijn afgestemd. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van stedelijk en landelijk gebied. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking, ook wel de duurzaamheidsladder als centraal ruimtelijk toetsinstrument opgenomen.
De duurzaamheidsladder gaat uit van drie stappen, met duidelijke voorwaarden om naar een volgende stap te gaan. Het geeft de voorkeur aan ontwikkelen naar regionale behoefte, in bestaand stedelijk gebied en op goed ontsloten locaties. Bij iedere nieuwe ontwikkeling moet worden onderbouwd hoe met die voorwaarden rekening is gehouden en waarom voor de ontwikkeling op de voorgestelde locatie is gekozen.
Donkereweg 58a | De wijzigingsbevoegdheid zal pas worden toegepast wanneer de woning ook daadwerkelijk gerealiseerd zal worden. De acute regionale behoefte zal ook op dat moment moeten worden aangetoond, alsmede het ontbreken van reële alternatieven in de omgeving. |
Heesterlustweg 1 | Het instanthouden van de monumentale bebouwing en de cultuurhistorisch waardevolle buitenplaats door het toestaan van nieuwe economische functies past uitstekend bij de uitgangspunten van duurzaam ruimtegebruik. Er is dan ook geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de beoogde ontwikkelingsrichtingen niet zouden kunnen voldoen aan de duurzaamheidsladder. |
Zuiddijk ongenummerd | Uit de gemeentelijke Woonvisie 2013-2022 (2013) blijkt dat er een kwantitatieve behoefte is naar 'Dorps wonen'. Verdeeld over de beschreven dorpskernen (Schuddebeurs wordt als zodanig gezien als onderdeel van Noordgouwe) is nog capaciteit voor circa 100 woningen, waarvan er 60 voor Bruinisse bestemd zijn en nog 40 verdeeld kunnen worden over de andere dorpen. De betreffende locatie ligt in een bestaand bebouwingslint, waar met oog op de zeer beperkte omvang van de ontwikkeling verder geen reële kansen zijn voor herstructurering of transformatie. De ontwikkeling voldoet aan de duurzaamheidsladder. |
Schuddebeurs heeft een voor Schouwen-Duiveland unieke ontstaansgeschiedenis, die op veel plekken nog duidelijke afleesbaar is. De bijzondere cultuurhistorische waarden dragen in belangrijke mate bij aan de identiteit van dit bijzondere woongebied. Dit uit zich in bijzondere structuurdragende laanstructuren, riante buitenplaatsen en de aanwezigheid van veel bebouwing van hoge cultuurhistorische waarde. De landschappelijke en stedenbouwkundige structuur dragen bovendien bij aan een hoge ecologische waarde van de buitenplaatsen.
In functionele zin is Schuddebeurs hoofdzakelijk een monofunctioneel woongebied, met aan de randen agrarische bedrijvigheid. Uitsluitend langs de Kloosterweg komen enkele bedrijfspercelen voor. Langs de Donkereweg liggen nog wat lokale voorzieningen. Voor de meeste voorzieningen is Schuddebeurs echter aangewezen op de omliggende kernen.
In dit hoofdstuk worden alle relevante milieuaspecten behandeld die van toepassing zijn op het plangebied. Hierbij is uitgegaan van alle activiteiten die in het plan worden toegestaan, zowel rechtstreeks als middels een wijzigingsbevoegdheid.
Bedrijvigheid
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
De VNG-handreiking bevat een lijst met bedrijven waaraan, afhankelijk van de mate waarin de in de lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), een categorie wordt toegekend. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden. Per bedrijfstype wordt zo een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en de gevel van een woning gelegen in een rustige woonwijk. Wanneer er geen sprake is van een rustige woonwijk, maar van een gemengd gebied, kan één afstandsstap worden teruggedaan. Een bedrijf dat 50 meter afstand tot een rustige woonwijk moet aanhouden, mag zich hierdoor op 30 meter van een gemengd gebied vestigen.
Onder een rustige woonwijk wordt verstaan een woongebied met weinig verkeer en praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra. Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Naast wonen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en bedrijvigheid. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct naast de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Voor dergelijke gebieden kunnen de richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Milieucategorie | Minimale richtafstand tot een rustige woonwijk | Minimale richtafstand tot gemengd gebied | |
1 | 10 m | Niet van toepassing | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m |
Milieucategorieën en richtafstanden (bron: Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009, VNG)
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief worden gezien. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
Agrarische bedrijvigheid
Het bestemmingsplangebied grenst aan het buitengebied. In verband met het provinciale milieubeleid moet als richtlijn rekening worden gehouden met een aangrenzende bufferzone van 100 meter. Binnen deze zone moet (nieuwvestiging van) agrarische bebouwing uitgesloten worden. Daarnaast voorziet het provinciale bufferbeleid nog in een tweede afstandsnorm. Tussen (glas)tuinbouw- en fruitteeltpercelen en woongebieden dient een afstand van 50 meter in acht te worden genomen.
Bedrijvigheid
In de volgende tabel is een overzicht opgenomen van de in het plangebied aanwezige milieuhinderlijke bedrijven. Nieuwvestiging van milieuhinderlijke bedrijven in de kern wordt niet voorgestaan.
Naam | Straat | Nr. | Milieucat. | SBI-omschrijving | |||
Mol Schuddebeurs | Kloosterweg | 11A | 3.1; 4.2 |
Benzineservisestations zonder LPG; Groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen tot vloeistof verdichte gassen |
|||
Installatiebedrijf Deurloo | Kloosterweg | 15 | 3.1 | Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m² | |||
Fixet Schuddebeurs | Kloosterweg | 44 | 2 | Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten | |||
Mol Agrocom Schuddebeurs | Kloosterweg | 44 | 2 | Groothandel in kunstmeststoffen en bestrijdingsmiddelen | |||
Rijwielhandel | Kloosterweg | 44 | 1 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | |||
LTC de Haene | Donkereweg | 3a | 3.1 | Tennisvelden | |||
Hostellerie Schuddebeurs | Donkereweg | 35 | 1 | Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra |
De woningen in het gehele plangebied worden gezien als liggend in het omgevingstype "rustige woonwijk" volgens de handreiking Bedrijven en milieuzonering. Uit toetsing aan de richtafstanden blijkt dat geen van de bedrijven aan de richtafstanden voldoet. Alle bedrijven worden dan ook met een nadere aanduiding op de kaart aangegeven. Hiermee blijven bestaande rechten gehandhaafd en wordt voorkomen dat andere soorten milieuhinderlijke bedrijven zich direct kunnen vestigen binnen de richtafstanden.
Nieuwvestiging van bedrijven kan alleen ter vervanging van de bestaande bedrijven, voor zover sprake is van bedrijvigheid die voorkomt in de bij de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten en dan alleen tot maximaal categorie 1.
Agrarische bedrijvigheid
In de volgende tabel is een overzicht opgenomen van de in het plangebied aanwezige agrarische bedrijven. Deze hebben de bestemming 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden - Landschappelijk' gekregen. De percelen gelegen in het aangrenzende bestemmingsplan Buitengebied hebben vrijwel zonder uitzondering ook de bestemming Argrarisch.
Naam | Straat | Nr. | Type bedrijf | |
J.A.D. Vermue | Donkereweg | 48 | Akkerbouw | |
Van Gastel | Donkereweg | 65-67 | Akkerbouw / glasteelt | |
J. Fierens | Hanenweg | 11 | Fokken en houden van schapen | |
Zandvliet | Kloosterweg | 57 | Akkerbouw | |
Van de Velde | Zuiddijk | 15 | Akkerbouw |
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwvlakken voor agrarische bedrijven opgenomen. Uitsluitend de bestaande bedrijven worden positief bestemd en voorzien van een bouwvlak. Het provinciale bufferzonebeleid is bovendien reeds toegepast in het bestemmingsplan voor het buitengebied van Schouwen-Duiveland, aangrenzend aan het plangebied, Waarmee gewaarborgd wordt dat er geen nieuwe agrarische bedrijven worden gevestigd binnen de 100 meter zone van woonpercelen in dit bestemmingsplan.
Nieuwvestiging van bedrijfsmatige activiteiten buiten de bestemming 'Bedrijf' is niet toegestaan. Alle bestaande bedrijfsmatige activiteiten zijn met een nadere aanduiding aangegeven. Nieuwvestiging op bestaande bedrijfslocaties mag alleen in categorie 1. Een goed woon- en leefklimaat is hiermee gewaarborgd.
Algemeen
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect stof niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.
Regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (hierna Wm), ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd (hierna Wlk). Het doel van de Wlk is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De in de Wlk vastgestelde normen voor luchtkwaliteit mogen niet overschreden of, in geval van een bestaande overschrijding, mag een eventuele toename niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteitsnormen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Niet in betekenende mate
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet In Betekenende Mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Een geplande ruimtelijke ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als:
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op die locatie de vestiging van een gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone.
Er worden middels onderhavig plan geen grootschalige nieuwbouwlocaties mogelijk gemaakt. Derhalve bestaat er geen noodzaak om luchtkwaliteitonderzoek uit te voeren omdat het bestemmingsplan onder de regeling NIBM valt.
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, waarvoor beperkingen gelden vanuit de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Algemeen
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken. Bij geur gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting (immissie) veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Geur heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.
In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geur niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.
Regelgeving bedrijven
In Nederland is er geen wetgeving voor geur van bedrijven.Voor een aantal bedrijven die onder een algemene maatregel vallen zoals het Activiteitenbesluit, zijn er verplichtingen ten aanzien van te treffen maatregelen. Voor omgevingsvergunningplichtige bedrijven geldt de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) als toetsingskader voor het beoordelen van eventuele geurhinder. Wel is in beleid vastgelegd wat een tegen geur te beschermen object is. Naast woningen kunnen dit ook andere locaties zijn waar mensen zich gedurende langere tijd bevinden en waar blootstelling aan geur tot hinder kan leiden, zoals ziekenhuizen, bejaarden- en verpleegtehuizen en recreatiegebieden. Hoewel in principe alle geurgevoelige objecten moeten worden beschermd tegen geuroverlast, kunnen wel verschillen in het niveau van bescherming worden gehanteerd. Voor een bedrijfswoning kan bijvoorbeeld een lager beschermingsniveau en dus een hogere geurbelasting gehanteerd worden dan voor aaneengesloten woonbebouwing.
Binnen het plangebied zijn geen milieuhinderlijke activiteiten aanwezig waarbij het aspect geur bepalend is voor de milieucategorie. Verder worden geen nieuwe bedrijfsmatige activiteiten toegestaan met uitzondering van de bestaande bedrijfslocaties. Hier zijn echter alleen activiteiten in de milieucategorie 1 toegstaan.
Het aspect geur is geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat.
Algemeen
Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van o.a. wegverkeerlawaai en industrielawaai door middel van zonering.
In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geluid niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in die gevallen niet nader te worden onderzocht.
Regelgeving
Industrielawaai
In de Wgh wordt verhoudingsgewijs maar een klein gedeelte van het industrielawaai gereguleerd, namelijk alleen voor bedrijven gelegen op een gezoneerd industrieterrein. De geluidsruimte is voor een deel van de bedrijven vastgelegd in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Een groot deel van de bedrijven valt onder een algemene maatregel van bestuur. Hierin zijn onder andere voor geluid voorschriften opgenomen. Deze voorschriften kunnen bepalend zijn voor de benodigde afstand tussen het bedrijf en gevoelige functies in de omgeving. Daarnaast moet bij de afweging in het kader van het bestemmingsplan ook rekening worden gehouden met geluidsemissies die niet geregeld zijn in het kader van de milieuwetgeving zoals laden en lossen, verkeersaantrekkende werking of menselijk stemgeluid.
Menselijk stemgeluid
Bestemmingen waarbij menselijk stemgeluid in de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening een rol kan spelen, zijn onder andere bedrijven (horeca), sportvelden of speelplaatsen/hangplekken. Getoetst moet worden of het stemgeluid niet leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat.
Wegverkeerslawaai
Ingevolge artikel 74 Wet geluid hinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximale snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het stedelijk gebied voor wegen met 1 of 2 rijstroken 200 meter en voor het buitenstedelijk gebied 250 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken. Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De grenswaarde ligt tussen de 53 dB en 68 dB, afhankelijk van de ligging en of het een nieuwe of bestaande situatie betreft.
Een geluidsbelasting hoger dan deze grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toepasbaar na een afwegingsproces in de vorm van een procedure hogere grenswaarde.
Binnen het plangebied zijn geen ontwikkelingen gepland die consequenties hebben vanuit de Wet geluidhinder. Hierdoor hoeft er geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Wanneer er ontwikkelingen worden beoogd binnen het plangebied dienen deze separaat te worden beschouwd.
In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt, waarvan de milieutechnische inpasbaarheid nog niet nader is onderzocht. In het algemeen kan worden geconcludeerd dat de Wet geluidhinder de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een feitelijk bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.
Op grond van de provinciale Beleidsvisie externe veiligheid van de Provincie Zeeland (mei 2005) is bij ruimtelijke plannen geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer:
Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b of c, vereist de provincie een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
Voor een aantal categorieën van risicovolle inrichtingen is een standaardbenadering voor het omgaan met risico's voorgeschreven in het Bevi. Deze benadering is uitgewerkt in een aantal veiligheidsafstanden die zijn opgenomen in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). De categorieën van inrichtingen waarop het Revi van toepassing is, betreffen onder meer lpg-tankstations en opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen die voldoen aan de PGS 15 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen). Propaantanks van meer dan 13 m³ vallen onder de werkingssfeer van het Bevi.
Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen gelden de normen voor het PR en de oriënterende waarde voor het GR zoals hiervoor aangegeven. Het belangrijkste beleidsdocument is daarbij de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NRVGS) uit 1996. De uitgangspunten van de NRVGS zullen op hoofdlijnen worden overgenomen in een tweetal Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Het gaat om het Besluit transportroutes externe veiligheid transportroutes (Btev) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
Daarnaast geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Basisnet
Op dit moment wordt het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen ontwikkeld. Voor de basisnetten Water, Weg en Spoor wordt beoogd een duurzaam evenwicht tussen ruimtelijke ontwikkelingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en veiligheid te creëren. Dit gebeurt door alle hoofdvaarwegen, rijkswegen en spoorwegen in te delen in categorieën. Deze categorieën verschillen in de mate waarin er beperkingen gelden voor vervoer en/of ruimtelijke ontwikkelingen. Beperkingen voor het vervoer worden vastgelegd in een gebruiksruimte, beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen in een veiligheidszone. Voor de modaliteiten water en weg zijn voorlopige indelingen gemaakt. Hier kunnen nog geen rechten aan ontleend worden.
Het streven is het basisnet voor de modaliteiten spoor, weg en water tegelijk vast te stellen. In december 2009 is, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Btev, een wijziging gepubliceerd van de CRVGS3. Deze wijziging houdt in dat ten aanzien van de risico's die samenhangen met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over het water reeds moet worden aangesloten bij de benadering van het Basisnet Weg respectievelijk het Basisnet Water.
Basisnet Weg
Het Basisnet Weg moet de bereikbaarheid van de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het aangrenzende buitenland garanderen voor wat betreft de gevaarlijke stoffen. Daarnaast moeten ruimtelijke ontwikkelingen langs het hoofdwegennet op verantwoorde wijze mogelijk blijven. Dit alles binnen de normen van externe veiligheid.
Het Basisnet Weg bestaat uit twee kaarten: een kaart met de veiligheidszones en een kaart met de plasbrandaandachtsgebieden (PAG) en een tabel. In de gemeente Schouwen-Duiveland gaat het om de N256, rijksweg N57 en de rijksweg N59. In de tabel is aangegeven hoe groot de zone voor elk wegvak is en met welke vervoergegevens de gemeente groepsrisicoberekeningen moet maken.
Basisnet Water
Het Basisnet Water moet de bereikbaarheid van de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het aangrenzende buitenland garanderen waarbij ook de ruimtelijke ontwikkeling langs het water op verantwoorde wijze mogelijk blijven.
In het Basisnet Water is gebruik gemaakt van CEMT-klassen die in Europa gelden. Opgenomen zijn de vaarwegen met CEMT-klasse 2 en hoger. Vaarwegen die zijn ingedeeld in een lagere CEMT-klasse, maken geen onderdeel uit van het Basisnet. Op die vaarwegen (en alle andere vaarwegen die niet tot het Basisnet behoren) vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen in bulk plaats. Af en toe vaart er een bunkerschip van maximaal 300 ton voor de bevoorrading van brandstofstations langs de vaarweg. Opname in het Basisnet van deze vaarwegen heeft geen effect op de veiligheid. Zij zijn daarom buiten beschouwing gelaten.
De opgenomen vaarwegen zijn in 3 typen routes verdeeld zijn:
Per route geeft het Basisnet Water een gebruiksruimte aan door langs alle vaarwegen een maximum ligging van deze PR10-6 contour vast te stellen. Voor groene vaarwegen geldt dat er geen PR10-6 contour is (ook niet op het water zelf) en naar verwachting zelfs bij voortgaande groei ook niet zal komen. Voor zwarte vaarwegen komt de PR10-6 contour maximaal tot de oeverlijn.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Op het transport van risicovolle stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het besluit werkt met een vaste norm voor het PR die in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Deze norm betreft de contour van het PR met kans 10-6. Binnen deze contour is de bouw van kwetsbare objecten geheel niet toegestaan. Daarnaast verplicht het Bevb tot het opnemen van een adequate bestemming van solitaire buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in het bestemmingsplan. In elk geval dient de belemmeringenstrook op de verbeelding te worden weergegeven. Binnen deze belemmeringenstrook mogen geen nieuwe bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken toestaan; met een afwijkingsbevoegdheid kan bouwen voor aanwezige positief bestemde functies worden toegestaan, mits het geen kwetsbare objecten betreft. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen deze strook, dient aan een vergunningenstelsel te worden gekoppeld. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) is een verdere technische uitwerking gemaakt van onderdelen van het Bevb. In het Revb is onder andere de rekenmethodiek voor het beoordelen van het PR en het GR voorgeschreven.
Het Bevb treedt gefaseerd in werking. Dat houdt in dat per 1 januari 2011 alleen het transport van aardgas en aardolieproducten binnen de werkingssfeer van het Bevb is gebracht. Op grond van artikel 12 van het Bevb dient het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding te worden verantwoord.
Tussen een bestaand gasontvangstation (GOS) en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden aan te houden veiligheidsafstanden volgens de Wet Milieubeheer. Afhankelijk van de inlaatdruk worden nadere eisen gesteld.
Opslag kunstmeststoffen en bestrijdingsmiddelen Kloosterweg 44 Schuddebeurs
Gezien de aard en omvang van deze opslaglocatie is dit geen risicovolle inrichting (Bevi-inrichting). Nader onderzoek kan hiervoor achterwege blijven.
LPG tankstation Kloosterweg 11a Schuddebeurs
Volgens de Risicokaart (Bron: risicokaart.nl, oktober 2013) bevindt zich binnen het plangebied Bestemmingsplan Schuddebeurs één Bevi-inrichting. Op het perceel Kloosterweg 11A bevindt zich een LPG-tankstation. Tevens is er opslag voor gasflessen aanwezig.
Op grond van artikel 4 van het Bevi zijn LPG-tankstations aangewezen als categoriale inrichting waarop het Bevi en het bijbehorende Revi van toepassing is.
Plaatsgebonden Risico (PR)
In geval van een categoriale inrichting hoeft voor het bepalen van de 10 -6 contour geen QRA te worden uitgevoerd, maar kan de vaste afstand worden aangehouden uit het Revi. Deze vaste afstanden zijn opgenomen in bijlage I van het Revi. Binnen de vaste afstand zijn geen kwetsbare danwel beperkt kwetsbare objecten aanwezig. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwvestiging van kwetsbare danwel beperkt kwetsbare objecten mogelijk. Er wordt voldaan aan de norm voor het PR.
Groepsrisico
Op grond van artikel 13 van het Bevi geldt in geval van ruimtelijke plannen een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. De hoogte van het groepsrisico (GR) moet inzichtelijk worden gemaakt en getoetst aan de oriënterende waarde. De hoogte van het GR kan in geval van een LPG-tankstation worden bepaald middel de LPG-tool.
Berekening groepsrisico en verantwoordingsplicht
Project: LPG tankstation Mol Schuddebeurs
(opgesteld door: Gemeente Schouwen-Duiveland, november 2013)
LPG tool
De LPG-tool is 15 november 2013 door de Gemeente Schouwen-Duiveland ingevuld (zie Bijlage 6 LPG-tool Tankstation Mol Schuddebeurs). Uit deze berekening blijkt dat het groepsrisico niet boven de oriënterende waarde uitkomt. Een eenvoudige verantwoording moet worden ingevuld.
Omgeving LPG tankstation
Het LPG-tankstation bevindt zich aan de Kloosterweg 11A Schuddebeurs. De omgeving van het LPG-tankstation kan worden beschreven als een gemengd gebied agrarisch en wonen. Aan de noord- en oostzijde bevindt zich open agrarisch gebied. Aan de westzijde bevindt zich de kom Schuddebeurs, waar burgerwoningen staan. Aan de zuidzijde ligt aangrenzend 1 burgerwoning, en is verderop 1 bedrijf gesitueerd.
Zelfredzaamheid
Gelet op het karakter van het gebied (wonen) kan ervan worden uitgegaan dat de meeste mensen in het gebied een goede gezondheid hebben en ook mobiel zijn. Dit betekent dat personen zich bij een eventuele dreigende situatie op eigen kracht goed in veiligheid kunnen brengen.
Het is belangrijk dat het gebied beschikt over goede gebiedsontsluitingen. Op deze manier kunnen aanwezige personen wegvluchten bij een calamiteit. Het LPG-tankstation ligt aan de Kloosterweg, dit is een doorgaande route. Deze weg vormt een rechtstreekse verbinding met Zierikzee, Noordgouwe en Zonnemaire. Er zijn dus voor bewoners directe vluchtroutes die zorgen dat men van het tankstation kan wegvluchten.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zoals hiervoor geconcludeerd beschikt het gebied over goede gebiedsontsluitingen. Dat betekent dat het gebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten. De brandweerpost in Zierikzee kan via een directe wegenstructuur het tankstation bereiken.
De tank ligt nabij de entree vanaf de openbare weg (Kloosterweg) waarbij rechtstreeks de tank te bereiken is. Dit komt de bestrijdbaarheid ten goede. Ook het plangebied van de inrichting is zodanig ingericht dat de bestrijdbaarheid bij een calamiteit dan voldoende is.
Conclusie
Uit de ingevulde LPG-tool blijkt dat het groepsrisico niet boven de oriënterende waarde uitkomt. De inrichting en omgeving van het tankstation, in combinatie met een goede zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid zorgen voor een verantwoorde situatie van het huidige LPG-tankstation.
Wegen
Zoals eerder vermeld zijn de rijkswegen N57, N59 en N256 aangewezen als transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze wegen liggen op een zodanig grote afstand dat de invloedsgebieden niet over het plangebied reiken.
Plaatsgebonden risico
Uit het Basisnet Weg en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRVGS) blijkt dat voor de voornoemde wegen geen sprake is van een plasbrandaandachtsgebied en evenmin van een veiligheidszone; er is geen maatgevende contour voor het PR (de contour met kans 10-6 ligt op de weg, niet erbuiten).
Groepsrisico
Ook blijkt uit het Basisnet Weg dat voor de betreffende wegvakken in de huidige situatie sprake is van een zeer laag GR (kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde). De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt langs genoemde wegen niet overschreden.
Water
Op de kaart behorende bij het Basisnet Water is het Zijpe aangeduid als binnenvaartroute met frequent vervoer van gevaarlijke stoffen (zwart). Voor zwarte vaarwegen komt de PR 10-6 -contour maximaal tot de oeverlijn. Er is daarom geen noodzaak op het land rekening te houden met veiligheidszones.
Buisleidingen
De meest nabij gelegen planologisch relevante aardgastransportleiding betreft een 8 inch leiding met een maximale werkdruk van 40 bar. Deze leiding komt vanuit de Grevelingen ten noordoosten van Zonnemaire het eiland op, en loopt langs de Dreischorsedijk naar een gasontvangstation tot ongeveer de kruising met de Stoofweg. De lengte van de leiding op het land bedraagt ongeveer 1,2 km.
De afstand van de leiding tot aan het plangebied bedraagt 3,5 km. Geconcludeerd wordt dat de leiding geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan. Ook de afstand van het gasontvangststation tot de ontwikkeling is zodanig groot dat hier geen belemmeringen uit voortvloeien.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Andersom zorgt de ontwikkeling niet voor een beperking van Bevi-inrichtingen, de buisleiding bij Zonnemaire of een verhoging van het groepsrisico op de rijkswegen N256, N57 en N59. Het plan is besproken met de Veiligheidsregio Zeeland en zij deelt deze conclusie.
Milieuhygiënische bodemkwaliteit
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.
Een belangrijk basis vormt de Wet bodembescherming (Wbb) en daarnaast zijn het Besluit bodemkwaliteit en de Waterwet van toepassing. Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsborging.
Aardkundige waarde
Ten aanzien van de aardkundige waarde richt het gemeentelijk beleid zich op het versterken van de plaatselijke landschapskwaliteiten. Dit kan door aardkundige patronen een zichtbare rol te laten spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doorsnijding en versnippering van het landschap moet zo veel mogelijk worden voorkomen.
Er is geen landelijke wetgeving met betrekking tot aardkundige waarden. In de provincie Zeeland en in de gemeente zijn de aardkundige waarden opgenomen in het omgevingsplan en bodembeleidsplan.
Warmte-koude opslag
De basis van warmte-koude opslag ligt in het seizoensmatig opslaan van warmte en koude in de bodem. Er zijn zowel open systemen als gesloten systemen. Warmte-koude opslag is een bewezen vorm van duurzame energie en wordt gestimuleerd in Zeeland.
Het aspect bodemenergie is geregeld in het Besluit bodemenergie (vanaf juli 2013). Het Besluit bodemenergie schrijft o.a. voor dat een nieuw systeem een bestaand systeem niet mag hinderen en dat de systemen door een erkend bedrijf moeten worden aangelegd. Bodemenergiesystemen mogen niet in grondwaterbeschermingsgebieden worden aangelegd.
Voor de gesloten systemen geldt een meldingsplicht (Activiteitenbesluit). Open systemen en grote gesloten systemen (>70kW) zijn vergunningsplichtig onder de Waterwet. De gemeente Schouwen-Duiveland beschikt over een kansenkaart bodemenergie.
Geothermie
Geothermie (aardwarmte) is een vorm voor duurzame energie door het rechtstreeks benutten van de warmte uit de aarde op kilomters diepte. Er liggen mogelijkheden deze techniek toe te passen in de ondergrond van Schouwen-Duiveland, dit vraagt wel een grote investeringen en kan alleen rendabel zijn bij een zeer grote vraag aan energie/warmte.
Voor het opsporen en winnen van aardwarmte zijn volgens de Mijnbouwwet vergunningen nodig van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Er gelden de voorwaarden dat winningspunten de invloedssfeer van de winning (de ruimteclaim) in de diepe ondergrond planologisch moet worden ingepast en vastgelegd.
Niet gesprongen explosieven
De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven kan een bedreiging in houden bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden..De gemeente beschikt over een inventarisatie van niet gesprongen explosieven op een signaleringskaart, opgesteld door historisch onderzoek, ooggetuigenverklaringen en eerdere vondsten. Wanneer er een gebied bestemd wordt in een aandachtsgebied zal een toetsing op mogelijke explosieven moeten worden uitgevoerd.
De gemeente is op basis van regelgeving verantwoordelijk voor het opsporen en ruimen van niet gesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Regels zijn opgenomen in o.a de Arbeidsomstandighedenwet en de Gemeentewet.
Trillingen
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het aspect trillingen een aandachtspunt in de afwegingen. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, waarin de zorg voor een goede ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. Dit is mogelijk met behulp van de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen".
Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximaal optredende trillingsniveau en het gemiddeld trillingsniveau,. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs ed.) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden voor maximaal optredende trillingsniveaus en gemiddelde trillingsniveaus.
In de beoordeling van trillingshinder moet in het algemeen onderscheid worden gemaakt naar bestaande, te wijzigen of gewijzigde en nieuwe situaties. Bij bestaande situaties moet het bestaande trillingsniveau worden geaccepteerd en kunnen de veroorzaker normaal gesproken geen (aanvullende) eisen worden opgelegd. Voor te wijzigen situatie is het uitgangspunt dat de gewijzigde situatie geen overschrijding van de grens- of streefwaarden mag opleveren. Indien er al sprake was van overschrijding geldt dat de situatie niet mag verslechteren. Ten slotte geldt voor nieuwe situaties dat de grens- of streefwaarden niet zouden mogen worden overschreden. In de laatste twee situaties zal het aanwezige trillingsniveau vooraf moeten worden vastgesteld.
Binnen het bestemmingsplangebied zijn in het verleden diverse milieuhygiënische bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit in het plangebied varieert per locatie. Wanneer ontwikkelingen zich voordoen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Daarnaast is bodemonderzoek vaak verplicht voor het afgeven van een omgevingsvergunning.
Binnen het bestemmingsplangebied is de ondergrond geschikt voor het toepassen van bodemenergie via een gesloten of open WKO-systeem.
Binnen het gebied kunnen conventionele explosieven voorkomen, afkomstig van bombardementen uitgevoerd op 5 januari 1945 op Zierikzee en Schuddebeurs. Bij grondroerende werkzaamheden zal afhankelijk van de locatie een onderzoek naar niet gesprongen exposieven nodig zijn.
Het bestemmingsplan betreft grotendeels een bestendigend bestemmingsplan. Bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied blijven gehandhaafd en worden overeenkomstig de huidige situatie geregeld in het bestemmingsplan. Er is geen sprake van nieuwe functiewijzigingen in het plangebied, waarvan de milieutechnische inpasbaarheid nog niet nader is aangetoond. Er bestaat daarmee momenteel geen noodzaak om op vervolgonderzoeken met betrekking tot bodem uit te voeren.
Algemeen
In ruimtelijke plannen moet voldoende aandacht besteed worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.
Regelgeving
In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro.
In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van het bestemmingsplan overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase.
Grondwateronttrekking
Zorgvuldig omgaan met grondwaterwinning beperkt het risico op verzilting van het vaak schaarse zoete grondwater. Door verzilting neemt het zoutgehalte van het (grond)water en de bodem toe. Verzilting kan tot schade leiden voor de landbouw, omdat het grondwater minder of ongeschikt wordt voor beregeningsdoeleinden. Winning van grondwater kan verlaging van de grondwaterstand en daarmee verdroging van gebieden tot gevolg hebben.
Om verdroging tegen te gaan zijn in kwetsbare gebieden, bijvoorbeeld (natte) natuurgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, alleen grondwaterwinningen op basis van een melding toegestaan als ze kortdurend zijn (maximaal 6 maanden) en een laag debiet hebben (maximaal 100 m3 per uur en maximaal 1.000 m3; per maand) hebben. Voor alle andere grondwateronttrekkingen is altijd een vergunning van het waterschap of de provincie vereist.
Het Waterschap Scheldestromen heeft op 15 juli 2013 een advies uitgebracht in het kader van het vooroverleg. Dit advies is opgenomen in bijlage . Naar aanleiding van dit advies is een dubbelbestemming opgenomen voor de beschermingszone A langs de Schouwsedijk en is in de NED-regeling opgenomen dat de waterbeheerder om advies gevraagd bij toepassing van de regeling.
Het wateradvies is overgenomen en verwerkt in het bestemmingsplan.
Algemeen
In deze paragraaf wordt het toetsingskader op het vlak van ecologie beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Regelgeving
Soortbescherming
Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke beschermde soorten die in het plangebied voorkomen. Bij ruimtelijke ingrepen dient in kaart te worden gebracht of de actuele beschermde natuurwaarden van de locatie worden bedreigd.
De bescherming van soorten is verankerd in de Flora- en faunawet, die op 1 april 2002 van kracht is geworden. In de Flora- en faunawet zijn verbodsbepalingen opgenomen die bijvoorbeeld het doden of verwonden van dieren en het aantasten van vaste rust- of verblijfplaatsen strafbaar stellen. Artikel 75 van de wet biedt echter de mogelijkheid om een ontheffing aan te vragen voor bepaalde activiteiten die leiden tot een overtreding van de verbodsbepalingen.
Op 23 februari 2005 is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) inzake artikel 75 van de Flora- en faunawet in werking getreden. In deze AMvB worden de onder de Flora- en faunawet beschermde soorten planten en dieren onderverdeeld in drie verschillende beschermingscategorieën :
De indeling van de beschermde soorten in verschillende beschermingscategorieën heeft met name invloed op het beschermingsregime dat ten aanzien van de betreffende soort geldt. Het is niet mogelijk om zonder onderzoek en zonder motivatie ruimtelijke nieuwe ontwikkelingen juridisch mogelijk te maken via het bestemmingsplan, waarbij sprake is van aantasting van belangrijke leefgebiedsfuncties. Voor soorten die beschermd zijn via de Habitatrichtlijn (deze soorten staan in bijlage IV van de Habitatrichtlijn) is het niet mogelijk om ontheffing te verlenen voor ruimtelijke ingrepen (recente jurisprudentie), tenzij tevens sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang.
Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998 en Ecologische Hoofdstructuur
Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke gebiedsbescherming in of nabij het plangebied. Bij ruimtelijke ingrepen dient in kaart te worden gebracht of er effecten zijn op beschermde gebieden.
De gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet en de regelgeving rondom de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet danwel de EHS de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn door het ministerie van EL&I de volgende gebieden aangewezen:
Per gebied worden in een aanwijzingsbesluit de instandhoudingdoelstelling voor bepaalde soorten of habitattypes bepaald. Hiertoe behoren in ieder geval de instandhouding van natuurlijke leefgebieden van beschermde vogelsoorten (Vogelrichtlijngebieden) en de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van kenmerkende soorten van deze habitattypen (Habitatrichtlijngebieden). De instandhoudingdoelstelling kan echter ook betrekking hebben op behoud, herstel en ontwikkeling van natuurschoon of natuurwetenschappelijke waarden.
Zonder vergunning en motivatie is het niet mogelijk nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken in het bestemmingsplan als sprake is van negatieve effecten op gebieden waar gebiedsbescherming via de Natuurbeschermingswet aan de orde is.
De EHS is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en ecologische verbindingszones waarbinnen de natuur in stand wordt gehouden. Het beleid is gericht op het beschermen en ontwikkelen van natuurwaarden. De gebieden behorend tot de EHS worden beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS is vastgelegd in de Nota Ruimte. Het beleid is vertaald in regelgeving in het Bro en per provincie uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening.
Het is zonder motivatie niet mogelijke nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de EHS mogelijk te maken in het bestemmingsplan als sprake is van significant negatieve effecten op de gebiedsafhankelijke kenmerken en waarden van de EHS. Deze kenmerken zijn beschreven in het Natuurbeheerplan Zeeland.
Stikstofdepositie
Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen heeft het ministerie van I&M samen met o.a. het ministerie van EL&I het PAS ontwikkeld. PAS staat voor Programmatische Aanpak Stikstof. In het PAS worden maatregelen opgenomen om de stikstofdepositie terug te brengen en hiermee de biodiversiteit in de Natura2000 gebieden te beschermen.
Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de achtergrondwaarde.
Schuddebeurs grenst niet aan een beschermd natuurgebied als bedoeld in de Natuurbeschermingswet. In het kader van voorliggend bestemmingsplan hoeft hier geen rekening mee te worden gehouden, aangezien geen sprake is van ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op deze gebieden.
De buitenplaatsen in Schuddebeurs zijn wel grotendeels onderdeel van de EHS. Hiervoor wordt de bestemming 'Natuur' of 'Natuur - Buitenplaats' opgenomen, waarin de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS worden beschermd. Nieuwe ontwikkelingen binnen de EHS worden niet toegestaan. Voor het wijzigen van de terreininrichting is een aanlegvergunningstelsel opgenomen.
Bestaande bebouwing mag conform de Verordening Ruimte Provincie Zeeland positief worden bestemd. Gebleken is dat in het geldende bestemmingsplan uit 1975 een regeling is opgenomen, waarmee alle bestaande bebouwing in de EHS-gebieden destijds is gelegaliseerd. Er is bij het opstellen van dat bestemmingsplan echter geen nulmeting gedaan. We weten dus niet exact welke bebouwing onder deze overgangsregeling valt.
Uit een vergelijking van de luchtfoto van 1971 (van 1975 en de eerste jaren daarna is geen luchtfoto beschikbaar) met de luchtfoto van 2013 blijkt echter dat er anno 2013 aanzienlijk meer bijgebouwen aanwezig zijn op de verschillende buitenplaatsen, dan er volgens de regels nog direct gebouwd mochten worden na 1975. Voor veel van de in de tussenliggende periode gerealiseerde bijgebouwen zijn in de loop der jaren zelfstandige planologische procedures gevolgd, echter zijn niet van alle bijgebouwen vergunningen teruggevonden in het archief.
In onderstaande tabel is per buitenplaats (gelegen in de EHS) inzichtelijk gemaakt welke oppervlakte bebouwing op het perceel zonder meer legaal is en welke oppervlakte bebouwing nog onbekend is.
Buitenplaats | EHS | Oppervlakte legaal | Oppervlakte onbekend | Beb.% totaal | Beb.% onbekend |
Zorgvlied; Donkereweg 78-80 |
Haagbeuken- en essenbos | 507 | 485 | 3,0% | 1,5% |
Mon Plaisir; Donkereweg 72 | Park- en stinzenbos | 436 | 50 | 0,8% | 0,08% |
Heesterlust; Heesterlustweg 4 | Park- en stinzenbos | 967 | 30 | 0,8% | 0,02% |
Rustenburg; Kloosterweg 23 | Kruiden- en faunarijk grasland; Haagbeuken- en essenbos |
305 | 0 | 0,6% |
In Bijlage 7 is dit ruimtelijk inzichtelijk gemaakt door een vergelijking tussen de luchtfoto's van 1971 en 2013. Hierbij is op de recente luchtfoto aangegeven van welke bebouwing geen bouwvergunningen in het gemeentelijke archief teruggevonden zijn. Aangezien op buitenplaats Rustenburg geen onbekende bebouwing is gevonden, is deze in de fotovergelijking buiten beschouwing gelaten. Het blijkt dat met name op buitenplaats Zorgvlied veel bebouwing is gerealiseerd, waarvoor geen vergunningen bekend zijn bij de gemeente. Toch is er ook hier nog sprake van een relatief laag bebouwingspercentage onbekende bebouwing op het perceel: 1,5% van de totale perceelsgrootte. De bebouwing is hier vrijwel allemaal geconcentreerd in een gedeelte van het perceel dat al decennia lang is ingericht als siertuin. Gezien het beheertype Haagbeuken- en essenbos wordt verondersteld dat de te beschermen ecologische waarden zich vooral bevinden in de ongecultiveerde bos- en grasrijke delen van het perceel. Deze bevinden zich buiten de siertuin. Op basis van de beperkte bebouwde oppervlakte ten opzichte van het totale perceel en de locatie waar de bebouwing is gerealiseerd, concluderen we dat het onwaarschijnlijk is dat er significante aantasting van de beschermde natuurwaarden heeft plaatsgevonden.
Voor de andere twee buitenplaatsen waar op basis van de luchtfoto onbekende bijgebouwen zijn geconstateerd geldt in grote lijnen hetzelfde. Deze bebouwing is dusdanig klein van aard dat het, gezien de afmetingen van de buitenplaatsen, onwaarschijnlijk is dat hierdoor een significante aantasting van de natuurwaarden heeft plaatsgevonden.
Omdat in geen van de gevallen sprake is van een onevenredig hoog totaal bebouwingspercentage, is na overleg met de Provincie Zeeland besloten om op basis van de actuele luchtfoto's alle bestaande bebouwing in de EHS positief te bestemmen door het opnemen van een bouwvlak dat strak om de bestaande bebouwing ligt. Ter bescherming van de natuurwaarden is het realiseren van nieuwe bebouwing buiten deze bouwvlakken niet toegestaan in dit bestemmingsplan. Voor de bebouwing waarvan geen bouwvergunningen bekend zijn in het gemeentelijke archief, kan middels terreininspectie worden beoordeeld of het aannemelijk is dat de bebouwing voor 1975 reeds aanwezig was. Wanneer aannemelijk is dat de bebouwing later gerealiseerd is, dient alsnog een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die kunnen leiden tot een toename van de stikstofemissie.
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, waarvoor beperkingen gelden vanuit de gebieds- en soortenbescherming. De wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS worden voldoende beschermd. Toename van stikstofemissie is niet aan de orde.
Algemeen
Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, (fiets)paden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, recreatieterreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, e.d.). Mogelijk negatieve effecten van lichthinder worden bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.
De gemeente heeft beleid voor licht en duisternis vastgesteld. Daarin staat vermeld dat we “onze” duisternis als oerkwaliteit beschouwen die behouden moet blijven. Daarvoor hanteren we een uitvoeringsprioriteit:
Behouden van de duisternis is het doel. Als iedereen bewust omgaat met verlichting dan kunnen we onze duisternis behouden. We beoordelen en minimaliseren waar mogelijk de verlichting bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Regelgeving
De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Voor vergunningplichtige bedrijven geldt in het algemeen dat zij niet mogen bestaan zonder omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (2.1 lid 1 onder e Wabo). Eventuele hinder door kunstverlichting van een bedrijf is dan geregeld via een omgevingsvergunning. In plaats van een omgevingsvergunning kan ook een Algemene Maatregel van Bestuur gelden voor een bedrijf (8.40 Wet milieubeheer). Dit houdt concreet in dat voor een aantal bedrijven van rechtswege het een en ander (onder andere lichthinder) geregeld is.
De verlichting van bedrijven moet aansluiten bij het doel ervan, en dat hangt weer af van de locale situatie: een open gebied brengt andere verlichtingsbehoeften met zich mee dan een bedrijf op een volgebouwd industrieterrein. Bij nieuwe situaties letten we op dat de verlichting niet onnodig fel mag zijn en goed gericht dient te zijn, zodat enkel het eigen terrein verlicht wordt. Om hierop toe te zien, vragen we bij nieuwe ontwikkelingen inzicht in de manier waarop verlicht gaat worden in een verlichtingsplan. Uit dat plan dient helder inzicht te ontstaan of er buitenverlichting geplaatst gaat worden, waar die geplaatst wordt, welke armaturen gebruikt worden, de hoogte van de armaturen en welk gedeelte hiermee verlicht wordt. Ook eventuele verlichte reclameobjecten dienen hierbij vermeld te worden. Maar ook bij verlichting van woningen of van landgoederen blijft het belangrijk om bewust te verlichten en alleen dan te verlichten als men het echt nodig vindt, en dan het liefst dynamisch en goed gericht.
Schouwen-Duiveland wil de duisternis zoveel mogelijk behouden. Daarom zal bij nieuwe ontwikkelingen inzicht geboden moeten worden op welke wijze het terrein verlicht gaat worden en of er niet onnodig licht uitgestraald wordt buiten het eigen terrein. Een dergelijk inzicht kan geboden worden met een verlichtingsplan waar deze aspecten in vermeld staan.
Algemeen
De bedoeling van de Mer regelgeving is om (in een aantal gelimiteerde gevallen) milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen van een groot aantal wetten, waaronder de Wro, te geven.
Regelgeving
De basis voor de regelgeving met betrekking tot de MER wordt gevormd door de Europese richtlijn voor milieueffectrapportage (85/337/EEG) en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (2001/42/EG). Beide richtlijnen zijn in de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 7) en het Besluit milieueffectrapportage in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.
De MER-regelgeving maakt onderscheid tussen plannen en besluiten en geeft hiervoor verschillende procedurele verplichtingen. Uitgangspunt van de MER-regelgeving is dat de procedure van het betreffende plan of besluit, waarbij het milieueffectrapport wordt opgesteld wordt gevolgd.
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid tussen:
Dit betekent dat het bevoegd gezag ook bij deze kleinere activiteiten (die niet aan de drempelwaarden voldoen), na moet gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Als uit de (vormvrije) m.e.r-beoordeling blijkt dat geen MER behoeft te worden opgesteld of uit de MER blijkt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen, kan het plan worden uitgevoerd.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt slechts heel beperkt ontwikkelingen mogelijk. De ontwikkelingen worden niet genoemd in bijlage I onderdeel C en/of D van het Besluit m.e.r.
Voor het plan hoeft geen (vormvrije) m.e.r- beoordeling te worden gedaan, dan wel een MER te worden opgesteld.
De beperkte aanwezigheid van bedrijven en voorzieningen in Schuddebeurs heeft tot gevolg dat er in het hele gebied een goed woon- en leefklimaat is. Door geen nieuwe bedrijvigheid toe te staan kan dit ook eenvoudig gewaarborgd worden. Er is weliswaar een BEVI-inrichting (LPG-tankstation) aanwezig in het gebied, maar de situering en beperkte doorvoer van LPG zijn zodanig dat ook hier sprake is van een verantwoorde siuatie.
Het plangebied grenst aan de Schouwsedijk. De beschermingszone langs deze waterkering is naar aanleiding van de watertoets opgenomen op de verbeelding. De hoge ecologische waarden in het plangebied worden beschermd door het opnemen van de bestemming Natuur. De ontwikkelingen waar het bestemmingsplan in voorziet zijn van dien aard, dat een m.e.r.-beoordeling achterwege kan blijven.
In dit hoofdstuk wordt de visie op het plangebied beschreven. In de eerdere hoofdstukken is uitgebreid stilgestaan bij het beleidskader, de ontstaansgeschiedenis, ruimtelijke en functionele karakteristieken en de kaders voor wat betreft milieu en duurzaamheid. Hier worden deze samengebracht in een allesomvattende visie op het plangebied voor de komende 10 jaar. Daarbij ligt de focus uiteraard op onderwerpen waar het bestemmingsplan een rol in kan spelen.
Vanwege de bijzonde cultuurhistorische waarden in Schuddebeurs is in 2012 door Stichting Dorp, Stad en Land een studie verricht , genaamd "Cultuurhistorie Schuddebeurs, inventarisatie, waardering en visie" (Bijlage 2). Hierin is op basis van een cultuurhistorische inventarisatie een visie gegeven op Schuddebeurs. Deze studie en de visie dienen enerzijds als afwegings- en toetsingskader voor toekomstige ontwikkelingen. Hiertoe zijn in de visie richtlijnen opgenomen. Anderzijds heeft de visie als onderlegger gediend voor het vastleggen van de cultuurhistorische waarden in dit bestemmingsplan.
De visie is een weergave van de mogelijkheden om de identiteit en betekenis van Schuddebeurs te behouden en verbeteren. Daarnaast is de visie gericht op het verbeteren van de herkenbaarheid die deze betekenis kan versterken. Dit betekent dat entrees, wegen en verkaveling een logisch gevolg moeten zijn volgend uit hun historische betekenis, maar passend in de huidige ruimtelijke structuur en samenhang. De visie geeft dus een doorkijk naar de toekomst, maar is geen (bouw-)plan.
Er is een drietal ambities geformuleerd:
Belangrijkste uitgangspunt is de erkenning van de cultuurhistorische betekenis die gevormd wordt door de aanwezigheid van historische structuren en (bouwkundige) elementen. Op basis van deze erkenning zijn enkele ambities aangegeven die als het ware prioriteit geven aan de belangrijkste ruimtelijke cultuurhistorische aspecten.
Samenhang door heldere structuur
Schuddebeurs is in ruimtelijk opzicht gefragmenteerd door de verschillende subgebieden die met name samenhangen door begroeiing en bomen langs wegen. Het is belangrijk om de ruimtelijke samenhang te behouden en waar mogelijk te verbeteren. Vooral eenheid en continuïteit van de belangrijkste structuren hebben daarbij een belangrijke rol. Ook de aanwezige flankerende groen voorzieningen langs routes en zichtassen ('verbindend groen') versterken de samenhang en dienen behouden te blijven.
Figuur 11: samenhang door heldere structuur (bron: 'Cultuurhistorie Schuddebeurs', Stichting Dorp, Stad & Land)
Beleving van cultuurhistorie
De cultuurhistorie is onlosmakelijk onderdeel van Schuddebeurs en dient gewaarborgd te blijven door verbetering in beleving en zichtbaarheid van de waardevolle objecten, structuren en clusters.
Figuur 12: Beleving van cultuurhistorie (bron: 'Cultuurhistorie Schuddebeurs', Stichting Dorp, Stad & Land)
Herkenbaarheid door eigenheid
De combinatie van het historische patroon, waardevolle objecten en besloten bosrijke omgeving geven Schuddebeurs een geheel eigen karakter ten opzichte van de omgeving. Dit maakt Schuddebeurs herkenbaar t.o.v. de omgeving. Afwisselende open- en beslotenheid zorgt voor een sterk contrast. Dit contrast wordt veroorzaakt door de 'gesloten' randen met verdichting door bebouwing en bebossing, maar ook door de aanwezige zichtlijnen op het open weidse landschap. Dit sterke contrast is vooral terug te zien langs de Kloosterweg, Hanenweg en Schouwsedijk en geeft Schuddebeurs een eigenheid die behouden moet blijven.
De randen, zoals de agrarische bebouwingslinten langs Hanenweg en Zuiddijk verdienen in dit kader extra aandacht. De bebouwing aan één zijde vormt een fraaie dorpsbegrenzing. De andere zijde dient bij voorkeur vrij van bebouwing te blijven waardoor het contrast tussen open en beslotenheid hier ook duidelijk herkenbaar blijft.
Figuur 13: herkenbaarheid door eigenheid (bron: 'Cultuurhistorie Schuddebeurs', Stichting Dorp, Stad & Land)
De cultuurhistorische waarden van de ruimtelijke structuur, het bebouwingspatroon en de monumentale architectuur behoeven een integrale bescherming. Om zorgvuldig met de verschillende karakteristieken van het gebied om te gaan en tegelijkertijd mogelijkheden te bieden voor vernieuwing is onderscheid gemaakt in de volgende gradaties: behouden, respecteren en verbeteren.
Behouden
Uitgangspunt is behouden van de historische stedenbouwkundige structuur, de architectonische kenmerken en het landschappelijk beeld. Bij incidentele verandering bij bebouwing dient gestreefd te worden naar een optimale vormgeving zoals vanuit cultuurhistorisch besef behoort. Aangewezen zijn alle beschermde monumenten en de historische hoofdstructuur inclusief de bomen langs de Donkereweg en de Heesterlustweg.
Daarnaast dienen de individualiteit en herkenbaarheid van de landgoederen onaangetast te blijven, met de opmerking dat toegankelijkheid waar mogelijk geoptimaliseerd kan worden. Het besloten karakter en het aanwezige contrast tussen openheid en beslotenheid aan de randen dienen behouden te blijven.
Respecteren
Het betreft hier de bebouwing en de openbare ruimte die in meer of mindere mate een samenhangend en/of beeldbepalende functie hebben in het gebied. Uitgangspunt is dat stedenbouwkundige en/of architectonische karakteristieken gerespecteerd dienen te worden. Niet kopiëren, maar afstemmen is hier het uitgangspunt. Met betrekking tot de bebouwing zijn er bebouwingslinten, waar bij wijziging of vervanging met respect dient te worden omgegaan met de aanwezige of oorspronkelijke stedenbouwkundige kenmerken, zoals rooilijnen, bouwmassa e.d.. Voor de openbare ruimte vormen de Hanenweg en de Zuiddijk de belangrijkste te respecteren structuren met eenzijdige bebouwing en een wat meer agrarische uitstraling.
Ook de villawijk aan de Boslustlaan en omgeving verdient zorg. Belangrijk hier is de verkaveling en inrichting van het gebied. Uitgangspunt is dat er sprake is van een bosrijke omgeving met 'wooneilandjes' waarop ruime villabebouwing centraal op de kavel gepositioneerd zijn.
Verbeteren
Het gaat hier om elementen binnen het gebied die nu of in de toekomst voor verbetering vatbaar zijn. Er worden nog geen termijnen aangegeven wanneer eventuele verbetering plaats moet vinden. Het is daarom meer een constatering waaraan nog prioriteiten gekoppeld kunnen worden. Overigens betekent 'verbeteren' niet dat hiermee gelijk bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar meer aandachtspunten die bij eventuele (bouw)plannen richtinggevend kunnen zijn.
Vanwege positionering en architectuur is de bebouwing in de vorm van de woningen aan de Donkereweg en de moderne bungalows aan de Heesterlustweg, afwijkend ten opzichte van omliggende bebouwing. Zeker bij verdichting langs de belangrijkste structuurdragers zijn massa, vorm, positionering en uitstraling belangrijke afwegingskaders. Uitgangspunt is afstemming op aanwezige bebouwing in de directe omgeving, waarbij eigentijdse bouwstijlen langs de Donkereweg goed denkbaar zijn om de aanwezige diversiteit te versterken. Belangrijk is dat de bestaande bebouwingsritmiek wordt versterkt/blijft behouden door nieuwbouw binnen de bestaande volumes en voorgevellijnen van de hoofdbebouwing op de belendende percelen te houden.
Ten aanzien van vernieuwing verdient het knooppunt waar de Donkerweg en de Heesterlustweg elkaar ontmoeten enige aandacht. Deze plek kan het hart vormen van Schuddebeurs op voorwaarde dat de herkenbaarheid en uitstraling verbeterd worden. Inrichting van openbare ruimte kan door middel van detaillering anders vormgegeven worden zodat het meer een eigen verblijfskarakter krijgt.
De noord-oosthoek van Schuddebeurs heeft nu nog een agrarische functie en wordt omsloten door villabebouwing en de agrarische lintbebouwing aan de Hanenweg en de Kloosterweg. Met de ambitie van beslotenheid en sterke dorpsranden zouden deze gronden geschikt zijn voor uitbreiding van de villawijk aan de Boslustlaan. Een en ander met behoud en zorgvuldige inpassing van de boerderij en restant tredmolen aan de Hanenweg 9.
In functioneel opzicht is Schuddebeurs met name een heel bijzonder woongebied. Bedrijvigheid komt slechts beperkt voor. Het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle grote buitenplaatsen, boerderijcomplexen en andere objecten is kostbaar. Het toestaan van andere functies dan de woonfunctie of de agrarische functie, kan bijdragen aan het behoud van deze bijzondere plekken en objecten. Het is daarbij uiteraard van belang om zorgvuldig te kiezen voor passende functies, die respectvol omgaan met de bijzondere waardes van de plek. Dergelijke functies moeten uiteraard ook passen binnen de woonomgeving. Een standaard pallet van passende functies is er niet, dat zou onvoldoende recht doen aan de unieke eigen waardes van de verschillende locaties. Wanneer er behoefte is aan een functiewijziging, met als doel het behoud van de cultuurhistorische waarden van het object of de plek, is het zaak om een afweging op maat te maken. Standaardregels hiervoor worden dan ook niet opgenomen in dit bestemmingsplan.
In een bestemmingsplan kunnen enkel de zogenaamde ruimtelijk relevante aspecten worden geregeld en vastgelegd. Te denken valt aan maatvoeringen van gebouwen, het vastleggen van rooilijnen of het behoud van waardevolle elementen en structuren. Kleur- en materiaalgebruik zijn niet als ruimtelijk relevant aan te merken en kunnen dus niet in een bestemmingsplan worden vastgelegd. Dit is aan de Welstand- en monumentencommissie.
In de keuze welke elementen uit de visie te vertalen in het bestemmingsplan is de afweging gemaakt tussen de bestaande rechten (op basis van het geldende bestemmingsplan), de ruimtelijke relevantie en het behoud van de (cultuurhistorische) waarden die Schuddebeurs tot een karakteristiek en aangenaam woon- en verblijfsgebied maken.
Daarnaast is dit bestemmingsplan een actualisatie van de bestaande plannen. Het is er niet primair op gericht om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Dit wil niet zeggen dat er geen ontwikkelingen mogelijk zijn, maar hiervoor zal, zeker als het grotere ontwikkelingen betreft, een aparte procedure gevolgd moeten worden. Ten aanzien van de mogelijkheden en wenselijkheden zal het afwegingskader zoals opgenomen in de cultuurhistoriche studie in Bijlage 2 Cultuurhistorie Schuddebeurs als een van de afwegings- en toetsingskaders gelden.
Op basis van het bovenstaande zijn de volgende doelstellingen geformuleerd, die een plek krijgen in de regeling van dit bestemmingsplan.
Te behouden / respecteren | Betrekking op bestemming | Wat geregeld | Hoe geregeld | |
Behoud van karakteristieke panden | Wonen; Natuur - Buitenplaats | Sloopverbod voor karakteristieke panden | In dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 1 (sloopverbod) |
|
Behoud van waardevolle agrarische bedrijfsgebouwen | Agrarisch; Agrarisch met waarden; Wonen | Behoud door hergebruik van cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsgebouwen | In enkelbestemmingen (wiijzigingsbevoegdheid voor omzetten van cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsgebouwen naar wonen) | |
Respecteren stedenbouwkundige en/of architectonische karakteristiek | Agrarisch; Agrarisch met waarden; Bedrijf; Horeca; Natuur - Buitenplaats; Wonen | Hoofdgebouwen binnen bouwvlak; Onderlinge afstand tussen gebouwen; Behoud hoogte- maatvoeringen van gebouwen |
In enkelbestemmingen en op de verbeelding (bouwregels in combinatie met beperkte bouwvlakken, nadere eisen bij de bouwregels en afwegingskader afwijkingsbevoegdheid) |
|
Behoud en bescherming van structuurdragers Donkereweg en Heesterlustweg | Verkeer; Wonen; Groen; Natuur; Natuur - Buitenplaats; Agrarisch met waarden - Landschappelijk | Behoud en herstel van klinkerbestrating en laanbeplanting | In dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 (aanlegvergunningstelsel) |
|
Behoud van contrast tussen openheid en beslotenheid aan de randen van de kern | Agrarisch met waarden - Landschappelijk | Voorkomen van te veel opgaande beplanting | In enkelbestemming Agrarisch met waarden - Landschappelijk (aanlegvergunningstelsel) |
|
Niet aantasten van individualieit en herkenbaarheid van de buitenplaatsen | Natuur - Buitenplaats | Behoud van cultuurhistorische, landschappelijke en karakteristieke waarden | In enkelbestemming Natuur - Buitenplaats (aanlegvergunningstelsel) |
|
Respecteren natuurwaarden | Natuur Natuur - Buitenplaats |
Behoud van bos en natuurgebied | In enkelbestemmingen (beperkte bouwmogelijkheden en aanlegvergunningstelsel) |
|
Behoud van archeologische waarden | Waarde - Archeologie - 3 en - 7) |
Voorkomen van verstoring door grondwerkzaamheden | In dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 en - 7 (beperking bouwregels en aanlegvergunningstelsel) |
|
Respecteren groene inkapseling villawijk | Groen | Behoud van landschapswaarde | In enkelbestemming Groen met aanduiding 'landschapswaarde' (aanlegvergunningstelsel) |
Dit bestemmingsplan kan grotendeels worden gekarakteriseerd als een zogenaamd beheersplan. In een dergelijke bestemmingsregeling ligt het accent vooral op het bieden van rechtsbescherming ten aanzien van het bestaand gebruik van gronden en opstallen. Dit heeft geresulteerd in een planopzet met een beperkt aantal bestemmingen, een verbeelding en een uniforme opzet van de bouwbepalingen. Alle bestaande functies worden gerespecteerd, ingrijpende functieveranderingen zijn niet voorzien.
Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Hierna volgt een toelichting op de afzonderlijke onderdelen. De verbeelding is een kaart van het plangebied waarop onder andere te zien is waar, welke bestemming geldt en waar bouwvlakken liggen waarbinnen gebouwen opgericht dienen te worden. Op de verbeelding zijn de volgende hoofdgroepen opgenomen:
Uit de bestemmingsregels blijkt hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan altijd uit de volgende vier hoofdstukken:
De opzet van de verbeelding en regels sluit aan op de wettelijk vastgelegde Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Verder zijn de bestemmingen zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gronden.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridische plangedeelte, dient het wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels.
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Agrarisch (artikel 3)
De agrarische gronden ter plaatse van de bedrijven aan de Donkereweg 65-67 en de Hanenweg 11 zijn bestemd tot Agrarisch. In de regels zijn afwijkingsregels opgenomen met betrekking tot het oprichten van (vervangende) nieuwbouw van NED's. De afwijking voor NED's is gekoppeld aan de wijzigingsbevoegdheid voor het vestigen van een NED. Ook zijn er afwijkingsbevoegdheden opgenomen voor mantelzorgwoningen en gastenverblijven. Tevens zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het wijzigen van de bestemming na bedrijfsbeëindiging en het wijzigen van de bestemming ter behoud van cultuurhistorisch waardevolle agrarische bedrijfsbebouwing. Hieraan zijn diverse randvoorwaarden verbonden.
Agrarisch met Waarden - Landschappelijk (artikel 4)
De agrarische gronden die aan de randen van het plangebied zijn gelegen, en die vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang zijn in het kader van doorzichten en openheid, zijn bestemd tot Agrarisch met Waarden - Landschappelijk. Voor deze gronden is een aanlegvergunningenstelsel (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) opgenomen om de openheid van deze gebieden te waarborgen.Voor het overige zijn de mogelijkheden voor de agrarische bedrijven gelijk aan de bestemming "Agrarisch".
Bedrijf (artikel 5)
De in het plangebied gelegen bedrijven zijn positief bestemd. Nieuwe bedrijven mogen ten hoogste in categorie 1 van de staat van bedrijfsactiviteiten vallen. Bestaande bedrijven die niet als categorie 1 bedrijven aan te merken zijn, zijn voorzien van een specifieke functieaanduiding, waarmee deze positief bestemd zijn. De bedrijfswoningen zijn eveneens voorzien van een functieaanduiding, nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. Ten aanzien van de gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn regels opgenomen over de situering en de maatvoering. Daarnaast is de onoverdekte zwembadregeling bij bedrijfswoningen opgenomen. Ten aanzien van de situering van de gebouwen en verschillende maatvoeringen zijn afwijkingsregels opgenomen. Tevens is een afwijkingsregel opgenomen ten aanzien van de toegelaten aard van bedrijfsactiviteiten. De mogelijkheid wordt geboden om bedrijfsactiviteiten toe te staan die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten voorkomen. Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om de categorie-indeling van de Staat van bedrijfsactiviteiten te wijzigen.
Groen (artikel 6)
Binnen de bestemming 'Groen' mogen gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht. De bouwregels zijn met name gericht op de maximaal toegestane hoogtematen. De oppervlakte van gebouwen mag maximaal 15 m2 bedragen. Hierdoor wordt het mogelijk om bijvoorbeeld een gebouw van maximaal 15 m2 toe te staan ten behoeve van speelvoorzieningen. De groene buffers die het villawijkje inkapselen hebben de aanduiding 'landschapswaarden' gekregen teneinde de aanwezige landschapswaarde te behouden en versterken. Hiertoe is een aanlegvergunningenstelsel (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) opgenomen.
Horeca (artikel 7)
Het binnen het plangebied gelegen hotel/restaurant met bijbehorende terrassen zijn bestemd voor Horeca. De bijbehorende bedrijfswoning is eveneens positief bestemd. Voor de gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn met betrekking tot situering, de totale bebouwde oppervlakte, de goothoogte van aan- en uitbouwen en dakhelling de maatvoering bepaald. Voor de bouwwerken, geen gebouwen zijnde is de bouwhoogte bepaald, waarbij ook specifieke regels zijn opgenomen voor horecaterrasoverkappingen. Voor bovenstaande maatvoeringen is een afwijkingsregel opgenomen. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om het op de verbeelding aangegeven bouwaanduidingsvlak te vergroten met maximaal 20%.
Natuur (artikel 8)
De bestaande natuur- en bosgebieden, zoals opgenomen in de EHS, zijn bestemd als Natuur. De bestemming is primair gericht op het behoud, herstel en/of versterking van de aanwezige natuurwaarden. Daarnaast is de bestemming gericht op het behoud, herstel en/of versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en karakteristieke waarden. Aan water binnen de bestemming Natuur is een functieaanduiding "water" toegekend. Aan de natuurijsbaan is een specifieke aanduiding "ijsbaan" toegekend. Op de betreffende gronden mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen worden opgericht. Om de natuurwaarden te behouden is een aanlegvergunningenstelsel (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) opgenomen.
Natuur-Buitenplaats (artikel 9)
De bestaande natuur- en bosgebieden, zoals opgenomen in de EHS, welke tevens in gebruik zijn als buitenplaats, zijn voorzien van de bestemming Natuur-Buitenplaats. Ook de overige woningen die binnen de begrenzing van de EHS liggen, maar geen buitenplaats zijn, hebben deze bestemming gekregen. De bestemming is primair gericht op het behoud, herstel en/of versterking van de aanwezige natuurwaarden. Daarnaast is de bestemming gericht op het behoud, herstel en/of versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en karakteristieke waarden, alsmede voor bos-, sier- en en landschapstuinen, woningen en bijgebouwen behorende bij buitenplaatsen. Voor het aanwezige water(partijen) is eveneens een aanduiding opgenomen. Dit geldt ook voor de recreatiewoning op buitenplaats Mon Plaisir die de aanduiding "recreatiewoning" heeft gekregen. Om te voorkomen dat dit medegebruik de aanwezige natuurwaarden te veel aantast, is gekozen voor een systematiek waarbij de bestaande bebouwing en bouwmogelijkheden strak zijn omkaderd. Daar waar nu reeds bebouwing aanwezig is, mag deze blijven bestaan of binnen de bouwregels worden vervangen. Nieuwe bebouwing op andere plekken is niet toegestaan. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn bouwregels opgenomen betreffende de onoverdekte zwembadregeling en de toegestane bouwhoogte, waarbij een specifieke regel is opgenomen voor overkappingen en tuin- of erfafscheidingen. Uit oogpunt van flexibiliteit zijn enkele afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Afwijkingsregels zijn opgenomen voor een kortere afstand tot zijdelingse bouwperceelgrenzen en voor een grotere bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Daarnaast zijn specifieke gebruiksregels opgenomen voor beroeps- of bedrijfsmatig gebruik van de woning en bed & breakfast. Afwijking kan worden verleend van het gebruik ten behoeve van het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf of ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg. Hierbij dient te worden voldaan aan een aantal voorwaarden. Teneinde de aanwezige natuurwaarden te beschermen is een aanlegvergunningenstelsel (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) opgenomen.
Sport (artikel 10)
De tennisbaan met bijbehorend clubgebouw is bestemd als Sport. Er is een bouwregeling opgenomen ten behoeve van het clubgebouw. Tevens zijn er bouwregels voor de hoogte van vlaggen- en lichtmasten en ballenvangers.
Verkeer (artikel 11)
De straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen en andere voorzieningen ten behoeve van het openbare nut zijn, voor zover niet bestemd als 'Groen' bestemd als 'Verkeer'. De oppervlakte van gebouwen mag maximaal 15 m2 bedragen en de bouwhoogte 3,5 meter. De overige bouwregels zijn met name gericht op de maximaal toegestane hoogtematen.
Water (artikel 12)
Het meeste oppervlaktewater in het plangebied is vanwege de ligging in de EHS opgenomen binnen de bestemming 'Natuur'. De overige oppervlaktewateren vallen binnen de bestemming 'Water'. Deze zijn bestemd voor waterpartijen en (primaire) waterlopen, zoals sloten, watergangen, singels, taluds, bermstroken, oevers, bruggen, steigers, ondergeschikte groenvoorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen. Er mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. De bouw en afwijkingsregels betreffen enkel de hoogtemaat.
Wonen (artikel 13)
De aanwezige woningen/woonpercelen (niet zijnde buitenplaatsen) zijn bestemd tot 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen (woningen), aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Er wordt door middel van aanduidingen onderscheid gemaakt in verschillende bebouwingstypen: aaneengebouwd, twee-aan-een, vrijstaand, landhuis en specifieke bouwaanduiding - 1. De laatste is opgenomen ten behoeve van een nog te realiseren woning aan de Zuiddijk, waarvan nog niet exact bekend is hoe deze op het perceel gesitueerd zal worden. Voor alle bebouwingstypen zijn specifieke bouwregels opgenomen. Ten aanzien van de hoofdgebouwen zijn onder meer regels opgenomen betreffende de situering, de minimale breedte, de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens, de goot- en de totale bouwhoogte, de dakhelling en de diepte van de woning. De hoofdgebouwen dienen binnen het betreffende aanduidingsvlak te worden opgericht. De aan- en uitbouwen en de bijgebouwen dienen te worden opgericht binnen het bouwvlak. Hiervoor zijn onder meer bepalingen opgenomen betreffende de toegestane oppervlakte, de goot- en de totale bouwhoogte, de dakhelling en de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn bouwregels opgenomen betreffende de onoverdekte zwembadregeling en de toegestane bouwhoogte, waarbij een specifieke regel is opgenomen voor overkappingen en tuin- of erfafscheidingen. Uit oogpunt van flexibiliteit zijn enkele afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Afwijkingsregels zijn opgenomen voor een kortere afstand tot zijdelingse bouwperceelgrenzen, voor een grotere bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde alsmede het vergroten van bijgebouwen tot 100m². Daarnaast zijn specifieke gebruiksregels opgenomen voor beroeps- of bedrijfsmatig gebruik van de woning en bed & breakfast. Afwijking kan worden verleend van het gebruik ten behoeve van het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf of ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg. Hierbij dient te worden voldaan aan een aantal voorwaarden.
Waarde - Archeologie - 3 (artikel 14)
Naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) zijn de gronden primair bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Er gelden specifieke regels voor het bouwen en er is een aanlegvergunningsstelsel (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) opgenomen voor bebouwing met een grotere oppervlakte dan 30 m² en een diepte van meer dan 0,50 meter. Ook is er een vergunningsstelsel voor het slopen opgenomen. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de mogelijkheid te creëren om een archeologische waarde, na onderzoek, geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.
Waarde - Archeologie - 7 (artikel 15)
Voor de gronden met deze bestemming gelden dezelfde regels als voor de bestemming 'Waarde-Archeologie 7' met dien verstande dat het hierbij gaat om andere maatvoeringen met betrekking tot het omgevingsvergunningenstelsel (5000 m²).
Waarde - Cultuurhistorie - 1 (artikel 16)
Naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) zijn de gronden bestemd voor het behoud en de bescherming van het cultuurhistorisch en ruimtelijk karakter van het plangebied. Teneinde de waarden te beschermen is een aanlegvergunningenstelsel (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) opgenomen alsmede een sloopvergunningenstelsel voor de panden die in Bijlage 4 Overzicht waardevolle panden en objecten van de regels de waardering hoog of zeer hoog hebben.
Waarde - Cultuurhistorie - 2 (artikel 17)
Deze dubbelbestemming is gericht op het behoud van de karakteristieke klinkerbestrating van de Donkereweg en Heesterlustweg en de aan deze wegen gelegen laanbeplanting, welke kan worden aangemerkt als belangrijke cultuurhistorische drager. Dit betreft een strook waarbinnen de weg en de laanbeplanting aanwezig zijn. Hiertoe is een aanlegvergunningenstelsel (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) opgenomen.
Waterstaat - Waterkering (artikel 18)
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de waterstaatkundige functie van de Schouwsedijk. Conform de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen 2011 is de beschermingszone A van deze dijk voorzien van een bouwbeperking. Voordat een vergunning kan worden verleend voor het vernieuwen of veranderen van een bouwwerk in deze zone, moet eerst advies ingewonnen worden bij het Waterschap.
Anti-dubbeltelregel (artikel 19)
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene gebruiksregels (artikel 20)
Hierin zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het strijdig gebruik.
Algemene afwijkingsregels (artikel 21)
Hierin is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen, het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.
Algemene wijzigingsregels (artikel 22)
Hierin zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte mogelijk te maken.
Overgangsrecht (artikel 23)
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig afwijking worden verleend tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Slotregel (artikel 24)
De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan Schuddebeurs.
Bijlage 1 Positieve lijst NED's
De Positieve lijst NED's bij dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de lijsten zoals we die ook in andere recente bestemmingsplannen hanteren. Deze sluit aan bij het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van het buitengebied.
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten
De Staat van bedrijfsactiviteiten bij dit bestemmingsplan is samengesteld uit de volledige richtafstandenlijst zoals opgenomen in bijlage 1 van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. De lijst is opgebouwd op basis van de volgende criteria:
Bijlage 3 Staat van horeca-activiteiten
De Staat van Horeca-activiteiten bij dit bestemmingsplan is ontleend aan de gemeentelijke Ontwikkelingsvisie horeca (2007).
Bijlage 4 Overzicht waardevolle panden en objecten
Het Overzicht waardevolle panden en objecten is ontleend aan het rapport Cultuurhistorie Schuddebeurs. Deze lijst is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen, zoals de Rijksmonumentenlijst, de MIP lijst (Monumenteninventarisatieproject) en de lijst van historische boerderijen (CHS Zeeland).
Handhaving van regelgeving vraagt om geactualiseerde regels. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden de bestaande ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn.
De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met dikwijls een daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.
De term handhaving wordt vaak eng uitgelegd als uitsluitend het toepassen handhavingsinstrumenten, zoals de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom. Deze vorm van handhaving is overwegend repressief van aard. Handhaving bestaat echter ook uit het geven van voorlichting en het houden van toezicht op een goede uitvoering. Dit is de preventieve invalshoek. In de meest optimale situatie zou sanctionering niet nodig moeten zijn.
Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is steeds meer in de belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving van wet- en regelgeving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels.
Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt daartoe in beginsel een plicht tot handhaving aan. Daarnaast krijgt de rechtszekerheid van bestemmingsplannen bij de rechterlijke toetsing een steeds belangrijkere rol.
Binnen de gemeente Schouwen-Duiveland wordt er zo veel mogelijk planmatig gehandhaafd. Hiertoe wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Daarnaast is er ook de nodige ruimte om te kunnen handhaven op incidenten en klachten.
In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. De zogenaamde beginselplicht tot handhaving. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen genoemd worden: het tegengaan van het bouwen zonder vergunning en het optreden daar waar sprake is van afwijking van reeds verleende vergunningen. Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel.
De uitvoering van het handhavingsbeleid is vastgelegd in de hiertoe relevante handhavingprotocollen, het handhavingsplan en het daaruit voortvloeiende jaarprogramma. Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechterlijke handhaving. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving is vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen. Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. De uitvoering en voortgang van de handhaving wordt jaarlijks vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk wordt vastgesteld. Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan zijn er geen lopende handhavingszaken.
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie, de koppeling met het exploitatieplan en eventuele inschatting tegemoetkoming in planschade.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Tevens is wettelijk geregeld dat voor onbenutte bouwruimte die al opgenomen was in een bestemmingsplan dat nog op basis van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening was opgesteld en vastgesteld en bij de herziening van dat bestemmingsplan na 1 juli 2008 geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.
Door als gemeente alle gronden en opstallen in eigendom te hebben, zelf de grondexploitatie te voeren en de bouwgrond uiteindelijk bouwrijp tegen een marktconforme prijs te leveren wordt ook voldaan aan de eis van verplichte kostenverhaal. De kosten van grondexploitatie worden in dat geval verhaald via de gronduitgifteprijs.
Onderhavig bestemmingsplan betreft hoofdzakelijk een beheersplan waarin de bestaande situatie is vastgelegd. Slechts enkele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vinden plaats, het kostenverhaal hiervoor is anterieur verzekerd. Een exploitatieplan is dan ook niet benodigd, waardoor de economische uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.
Gedurende de voorbereiding van bestemmingsplannen wordt het plan één of meerdere keren ter inzage gelegd. Tijdens een periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft niet openbaar ter inzage gelegen. Wel is het wettelijk verplichte vooroverleg gevoerd met de andere overheden. Er zijn drie vooroverlegreacties ingediend, op basis waarvan het plan is aangepast. Ook zijn er enkele ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. Een volledig overzicht van deze reacties en de bijbehorende beantwoording door het college vindt u in Bijlage 8 Antwoordnotitie vooroverleg.
Het college heeft als gevolg daarvan bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan de volgende wijzigingen doorgevoerd:
Het ontwerpbestemmingsplan Schuddebeurs heeft van 13 januari tot en met 24 februari 2014 ter inzage gelegen. Tijdens de ter inzage legging zijn 15 zienswijzen ingediend. Tevens heeft de Veiligheidsregio Zeeland een brief gezonden naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn er ambtelijke opmerkingen op het plan gemaakt. Een volledig overzicht van deze reacties en de bijbehorende beantwoording door de gemeenteraad vindt u in Bijlage 9 Notitie beantwoording zienswijzen.
De gemeenteraad heeft als gevolg daarvan bij de vaststelling van het bestemmingsplan de volgende wijzigingen doorgevoerd:
Het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad is opgenomen in Bijlage 10 Vaststellingsbesluit.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals: de Nota Ruimte, Nota Mobiliteit, agenda Landschap, agenda Vitaal, Platteland en Pieken in de Delta. Met de Structuurvisie zet het Rijk het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Deze belangen zijn:
Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Natuurbeschermingswet, Deltawet en de (toekomstige) Omgevingswet.
Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
De Nota Belvedere geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan. Daarnaast geeft het aan welke maatregelen getroffen moeten worden en geeft het een aanvulling op het bestaande sectorale beleid. Cultuurhistorie wordt daarbij beschouwd als van vitale betekenis voor de samenleving en de individuele burger. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de culturele dimensie van de ruimtelijke inrichting. Een ontwikkelingsgerichte benadering staat daarbij centraal. Die invalshoek dient in het ruimtelijk beleid te worden bevorderd.
Deze nota vormde een belangrijke bouwsteen voor de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening en andere relevante rijksnota's. Daarnaast heeft het beleid uit de Nota Belvedere zijn vertaling gekregen in het beleid van de andere bestuursniveaus.
De centrale doelstelling van het beleid luidt:
De cultuurhistorische identiteit wordt sterker richtinggevend voor de inrichting van de ruimte, en het rijksbeleid zal daarvoor goede voorwaarden scheppen.
Deze hoofddoelstelling is vertaald in de volgende doelen:
In bestemmingsplannen dienen de fysieke dragers (cultuurhistorische kernkwaliteiten) als ruimtelijk toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen te worden vastgelegd en kan indien nodig tevens een beleidsmatige opgave gericht op het herstel van de cultuurhistorische kwaliteit en samenhang worden opgenomen. De uitvoeringsstrategie kan van gebied tot gebied verschillen, van meeliften met bestaande initiatieven tot het initiëren van specifieke projecten.
Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1. lid 2). Wat voor archeologie geldt, gaat voor al het cultureel erfgoed gelden. De volgende regel is van kracht:
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Dit betekent dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het betrekken van cultuurhistorische waarden bij het opstellen van bestemmingsplannen en hierover verantwoording af te leggen in het bestemmingsplan. Dat kan op verschillende manieren en kan van het wettelijk verplichte minimum tot en met uitgebreide eigen beleid.
Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, zijn in dit Bestuursakkoord Water maatregelen overeengekomen voor doelmatig waterbeheer. Het doel is de kwaliteit van het beheer van het watersysteem en de waterketen vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij de expertise en deskundigheid met elkaar wordt gedeeld. Algemeen uitgangspunt is dat de overheden zich beperken tot hun kerntaken: taken worden op een niveau zo dicht mogelijk bij de burger gelegd; per terrein zijn ten hoogste twee bestuurslagen betrokken bij hetzelfde onderwerp.
In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk een nationaal waterplan opstelt. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen aan voor een optimaal waterbeheer. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisie.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is ontstaan uit het samenvoegen van acht oude waterwetten. De Waterwet kent één watervergunning, voor onder andere het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater of het bouwen van een steiger. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. In de Keur heeft het waterschap regels opgenomen gericht op het veilig stellen van de water aan- en afvoer en de bescherming tegen wateroverlast.
In het Omgevingsplan wordt een nieuwe taakverdeling geïntroduceerd tussen Rijk, provincie, waterschap en gemeenten. In de nieuwe verdeling, gebaseerd op de beginselen van de Wet ruimtelijke ordening en het meest recente Rijksbeleid, beperkt de Provincie zich tot de kerntaken. De Provincie schept de kaders, gemeenten maken met elkaar afspraken over hoe deze kaders regionaal kunnen worden ingevuld.
In het Omgevingsplan komt naar voren dat Zeeland als 'Land in Zee' een onderscheidende karakteristiek heeft binnen Nederland. Zeeland is door de schaal, lage bevolkingsdichtheid en (eilanden)structuur in geografisch en bestuurlijk opzicht anders dan andere gebieden. De bijzondere positie en potentie van Zeeland, kenmerken en onderscheidende landelijke karakteristiek, geven een sterk concurrerend en aantrekkelijk vestigingsklimaat op het gebied van wonen, bedrijvigheid en recreatie. Voor een blijvend krachtig Zeeland zijn in de toekomst economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. Dit is uitgewerkt in drie hoofddoelstellingen van beleid:
Het bevorderen van een gezonde regionale economie
De Provincie is samen met de gemeente verantwoordelijk voor het realiseren van Europese en nationale milieudoelstelling. Daarbij wordt toegezien op grote en risicovolle bedrijvigheid waarbij gemeenten op lichtere milieucategorieën. In het landelijk gebied en langs de hoofdwegen zorgt de Provincie voor het tegengaan van milieuhinder en veiligheidsregio's. Daarbij hebben de volgende zaken prioriteit:
Voor het bestemmingsplan Schuddebeurs is met name het beleid ten aanzien van Nieuwe Economische Dragers in het landelijk gebied (NED) relevant. De komende generatie zal naar schatting ongeveer 40% van de agrarische ondernemers zijn agrarische activiteiten beëindigen. Herbestemming of sanering van de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen is noodzakelijk om verpaupering te voorkomen. Nieuwe economische dragers leveren een bijdrage aan behoud van de vitaliteit van het landelijk gebied. Het gaat per definitie om kleinschalige activiteiten die qua aard, schaal en omvang passen in het landelijk gebied. Van gemeenten wordt verwacht dat zij in hun bestemmingsplannen buitengebied een lijst opnemen met toegestane activiteiten. Een nieuwe economische drager kan alleen worden gerealiseerd bij bebouwing op bestaande bouwvlakken en bij bestaande woonfuncties in het landelijk gebied. Verder is het volume van de bestaande bebouwing maatgevend voor de maximale omvang van de activiteit. Nieuw gebruik van onbebouwde gronden is daarbij niet wenselijk (géén buitenopslag, stalling etc.). De capaciteit van het bestaande wegennet is bovendien bepalend om een verkeersaantrekkende werking tegen te gaan. De gemeente beoordeelt of initiatieven aan deze voorwaarden voldoen.
Een goede woon- en werkomgeving
Voor een gezonde regionale economische ontwikkeling is een goede woon- en werkomgeving noodzakelijk. Een goed functionerende woningmarkt met voldoende aanbod aan toekomstbestendige woningen is daarvoor een eerste voorwaarde. Dit is van direct belang voor de bouw-, detailhandels- en financiële sector, maar ook voor goede huisvesting van alle werknemers in andere sectoren. Vanwege de grote economische belangen investeert de Provincie mee in de toekomstbestendige huisvesting en bewaakt de omvang en kwaliteit van regionale woningbouw en herstructurering. Ruimtelijk staan bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik voorop. Daarbij hebben de volgende zaken prioriteit:
In het kader van een toekomstbestendige woningmarkt, bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik worden er regionale woningmarktafspraken gemaakt. Daarmee wordt onder andere geborgd dat er niet meer woningen worden gerealiseerd dan er vanuit de kwantitatieve behoefte op langere termijn noodzakelijk zijn. Ter bevordering van zorgvuldig ruimtegebruik wordt bij alle woningbouwprojecten toepassing gegeven aan de duurzamheidsladder.
Specifiek voor het landelijk gebied kent het Omgevingsplan een aantal regelingen waarmee woningbouw kan worden gebruikt als kostendrager bij het oplossen van problemen en/of het stimuleren van gewenste ontwikkelingen in het landelijk gebied. Op deze manier kan een ruimtelijke kwaliteitsverbetering bereikt worden en landschappelijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven of worden versterkt. Woningbouw in het landelijk gebied mag echter geen doel op zich worden. Hierbij
worden drie principes onderscheiden:
Water en landelijk gebied met kwaliteit
De Provincie bewaakt de kwaliteit van natuur en ontwikkelt natuurgebieden. Beheer van de natuurgebieden wordt door de Provincie gefinancierd en uitbesteed aan terreinbeheerders. Een goede kwaliteit en kwantiteit van oppervlaktewater en grondwater is voor alle inwoners en toeristen, en daarnaast ook voor de landbouw en de natuur van groot belang. Schoon water ontstaat niet vanzelf. De Provincie heeft de taak om dit te bewaken en toe te zien op correcte uitvoering van het waterbeheer door het waterschap. Daarbij hebben de volgende zaken prioriteit:
Bescherming, beheer en ontwikkeling van typisch Zeeuwse natuurwaarden is een belangrijke doelstelling, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het behoud van de (inter)nationale biodiversiteit en de omgevingskwaliteit. Voor het bestemmingsplan Schuddebeurs is met name de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang, aangezien grote delen van het plangebied tot de EHS behoren.
De Provincie beoogt bovendien de identiteit, diversiteit en belevingswaarde van het Zeeuwse landschap en de aanwezige cultuurhistorische waarden te behouden en te versterken. Herkenbaarheid, identiteit en regionale diversiteit zijn daarbij belangrijke uitgangspunten. Van gemeenten wordt verwacht dat zij het behoud en de bescherming van de kwaliteit van landschap en erfgoed opnemen in hun structuurvisies en bestemmingsplannen.
Van de provinciale beleidsthema's zijn 'Landschap en Erfgoed' en 'Ecologische Hoofdstructuur' de belangrijkste die op het plangebied van toepassing zijn. De kaders voor deze onderwerpen zijn in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VRPZ2012) vastgelegd.
Ten aanzien van Landschap en Erfgoed is het volgende gesteld in verordening:
Ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur is voor bestaande natuur het volgende gesteld in de verordening:
De nationale planstructuur voor verkeer en vervoer is vastgelegd in het Nationale Verkeers- en Vervoersplan (NVVP). Op grond van de Planwet dient de Provincie te voldoen aan haar planverplichting een Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) op te stellen. Het PVVP gaat in op de essentiële onderdelen uit het NVVP en besteedt aandacht aan de afstemming met andere beleidsterreinen als ruimtelijke ordening, economie en milieu. De provincie is verplicht de meest belanghebbende bestuursorganen bij de planvoorbereiding te betrekken. Het PVVP zet in op een optimaal verkeers- en vervoerssysteem, waarvan de kwaliteit voor de individuele gebruiker in goede verhouding staat tot de kwaliteit van de samenleving als geheel, en dat recht doet aan de verschillende functies in de gebieden. Het basisbeleid, de elementen die voor heel Zeeland gelden, is gerelateerd aan de verschillende beleidssectoren en vertaald in verkeerskundige termen. Deze elementen zijn:
Gezien de gebiedsspecifieke situaties is er aanleiding geweest om in het PVVP lokaal of in een bepaald gebied accenten aan te brengen in het basisbeleid.
Met de Zeeuwse Nota Waterkeringen 2010 stelt het Zeeuws Overlegorgaan Waterkeringen (ZOW) een gezamenlijk beleidskader en een gezamenlijke ambitie voor de waterkeringzorg vast. Het ZOW speelt hiermee in op nieuwe ontwikkelingen, regelgeving en beleid en neemt een standpunt in over de Zeeuwse uitwerking van het advies van de Deltacommissie en het Nationaal Waterplan. De nota geeft bovendien een eerste aanzet voor de gebiedsvisie voor de Zeeuwse kust, die is aangekondigd in het Nationaal Waterplan. Meer in detail heeft de Zeeuwse Nota Waterkeringen de volgende doelen:
Het Natuurbeheerplan Zeeland is het provinciale beleidskader voor verwerving, functieverandering, inrichting en beheer van de natuurgebieden en agrarische beheergebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Zeeland. De Ecologische Hoofdstructuur is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en ecologische verbindingszones waarbinnen de natuur in stand wordt gehouden. Dit Natuurbeheerplan bevat gedetailleerde kaarten van de EHS waaruit blijkt waar de natuur- en beheergebieden liggen, wat de natuurbeleidsdoelen voor deze gebieden zijn en wat de subsidiemogelijkheden zijn voor verwerving, functieverandering, inrichting en beheer.
Het Natuurbeheerplan laat zien waar de natuurwaarden gelegen zijn (begrenzing) en beschrijft de wezenlijke kenmerken van de Zeeuwse natuur. De wettelijke bescherming van natuur wordt geregeld via afzonderlijke instrumenten, zoals de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Wet ruimtelijke ordening.
In Schuddebeurs komen vijf beheertypen voor. Hieronder is voor deze beheertypen beschreven wat de wezenlijke kenmerken en waarden hiervan zijn. Op het portaal natuur en landschap is hier meer informatie over te vinden.
N04.02 Zoete Plas
Zoete plassen komen vooral voor in het lage deel van Nederland. Het gaat om grote en kleine wateren met voedselrijk, vrij helder, (vrijwel) stilstaand water, waarin waterplanten groeien en verlanding vanaf de oever plaatsvindt. Het kan gaan om meren, plassen, wielen, kolken en dobben, maar ook om relatief smalle, trek- of petgaten, vaarten, kanalen en afgekoppelde rivierarmen. (zoals Kromme Rijn, Hollandse IJssel en Amstel) . Sommige meren, zoals de Leijen, Zuidlaardermeer en Naardermeer, hebben (gedeeltelijk) een natuurlijke oorsprong. De meeste laagveenplassen zijn ontstaan door vergraving, vervening of erosie. Bij grote plassen in het laagveengebied heeft de wind veel grip op het water waardoor hoge golven ontstaan en de kans op erosie toeneemt.
De zeer grote meren in het Delta- en IJsselmeergebied zijn ontstaan na afsluiting van de zee. Het Markermeer en de meeste randmeren (zie afbakening) zijn door compartimentering zodanig veranderd dat ze nu het beste opgevat kunnen worden als zoete plas. Ook de gegraven wateren van de zandgronden, kunnen gerekend worden tot zoete plas. De meeste van deze plassen hebben echter zulke steile oevers en zijn zo diep dat ze nauwelijks van ecologische betekenis zijn.
N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland
Kruiden- en faunarijk grasland omvat graslanden die kruidenrijk zijn, maar niet tot de schraallanden, vochtig hooiland, zilt grasland en overstromingsgrasland of glanshaverhooiland behoren. De vegetatie kan behoren tot allerlei verbonden van graslandvegetaties; ondermeer kamgrasvegetaties of de meer algemene witbolgraslanden. Diverse soorten ruigte en struweel kunnen in dit grasland voorkomen. Het grasland wordt meestal extensief beweid of gehooid en niet of slechts licht bemest.
Het beheertype Kruiden- en faunarijk grasland kan voorkomen op diverse bodems van vochtig tot droog en heeft doorgaans een (matig) voedselrijk karakter. Kruiden- en faunarijk grasland komt in vrijwel alle landschapstypen voor. Toch is het areaal de laatste veertig jaar enorm afgenomen door de gangbare landbouwpraktijk: sterke bemesting gecombineerd met periodiek doodspuiten van de grasmat en opnieuw inzaaien met hoog productieve grasvariëteiten. De meeste overgebleven kruidenrijke graslanden liggen in overhoekjes van het agrarische gebied of komen voor in natuurgebieden. Daar kan kruidenrijk grasland een tijdelijk fase zijn als de benodigde abiotische omstandigheden voor schraallanden niet of nog niet gerealiseerd kunnen worden.
N14.03 Haagbeuken- en essenbos
Haagbeuken- en essenbos wordt gedomineerd door diverse boomsoorten zoals haagbeuk, gewone es, esdoorn en gladde iep. Het betreft rijke bossen op klei- of leemgrond en/of op bodems waar aanrijking plaatsvindt met basen door periodiek hoge grondwaterstanden buiten de invloed van beek of rivier. Vegetatiekundig behoren de bossen tot het Haagbeukenverbond, Iepenrijke Eiken-Essenverbond en Verbond van Els en Es. De bijbehorende struwelen maken ook onderdeel uit van dit type. Het bostype is vaak rijk in structuur en kent een opvallende voorjaarsflora. Haagbeuken- en essenbos komt op verschillende bodemtypen voor met een basisch en vochtig tot vrij nat karakter.
Het meeste bos wat tot het beheertype behoort is aangeplant. Ook aangeplante wilgen- en populierenbossen in polders behoren hiertoe. De cultuurlijke oorsprong verraadt zich bijvoorbeeld door sporen van voormalig hakhoutbeheer of aanplant in rijen. Haagbeuken- en essenbos omvat bijvoorbeeld de aangeplante bossen op kleibodems zoals in Flevoland, eiken-haagbeukenbossen op lemige zandgrond in (voornamelijk) het oosten van Nederland en de hellingbossen op lemige/kleiige kalkhellingen in Zuid-Limburg.
Een rijke voorjaarsflora is kenmerkend in de eiken-haagbeukenbossen en hellingbossen met soorten als daslook, speenkruid en grote muur. Open plekken worden vaak gedomineerd door ruigtekruiden. In struwelen zijn vlier en doornstruiken aanwezig, bij begrazing ontwikkelen zich ook grazige vegetaties.
Het beheertype is bij veel variatie in structuur rijk aan fauna en flora. De bossen in het Heuvellandschap zijn o.a. van belang voor specifieke amfibieën en orchideeën. De jonge polderbossen kennen vaak al wel een hoge rijkdom aan makkelijk koloniserende sporenplanten en vogels, maar zijn relatief arm aan vaatplanten en fauna die karakteristiek zijn voor oudere bosgroeiplaatsen en wel in de Beekdalen en het Heuvellandschap voorkomen.
N16.02 Vochtig bos met productie
Vochtig bos met productie bestaat uit loofbossen die gedomineerd worden door diverse boomsoorten zoals populier, es, esdoorn, beuk, haagbeuk, eik, iep en els. Het is een grotendeels gesloten bos met een weelderige ondergroei. Dit bostype is de productievariant van delen van het haagbeuken- en essenbos en beek- en rivierbegeleidend bos.
Het komt voor op matig nat tot matig droge, vrij voedselrijke kleiige tot zandige bodems, waaronder overstromingsdelen van beken. Het bostype kan gevonden worden in het rivierengebied op oeverwallen en hoge uiterwaarden, lokaal op lemige zandgronden in het oosten, op kleibodems zoals in de Flevopolders maar ook in de kustgebieden, en lemige/kleiige kalkhellingen in Zuid-Limburg.
N17.03 Park- en stinzenbos
Parkbossen zijn alle vormen van bos die vallen binnen een historisch park- of tuinaanleg. Stinzenbossen bestaan veelal uit oude bossen bij landgoederen met een karakteristieke stinzenflora, vaak bolgewassen en kruidachtige overblijvende gewassen, in de ondergroei. Sinds het ontstaan van landhuizen en landgoederen in Nederland vanaf de late middeleeuwen is er ook aandacht voor de omgeving van het huis. In de zeventiende en achttiende eeuw ontwikkelen zich tuinstijlen, maar worden ook de omliggende bossen meegenomen in de aanleg. In de landschappelijke parkstijl hebben parkbossen een nadrukkelijke rol. Sommige van deze parkbossen krijgen een rijke struiklaag en veel kruiden, die vooral in het voorjaar bloeien. Deze planten zijn oorspronkelijk aangeplant, maar inmiddels verwilderd en inheems geworden. Ook zijn in dit bostype veel uitheemse bomen te vinden, door landgoedeigenaren aangeplant ter verfraaiing van het bos. De naam van dit type, Stinzenbos, komt van het woord stins, de Friese benaming voor kasteel/landhuis.
Het toetskader bluswatervoorziening en bereikbaarheid is een samenvoeging van de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, lokale inzichten en andere beleidsstukken uit het land. Het toetskader is bedoeld als toelichting op artikel 10 van de Regeling bluswatervoorziening en hulpverlening gemeente Schouwen-Duiveland (2010). In dit artikel is vastgelegd dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor of toezien op de realisering van zodanige bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid daarvan, dat de brandbestrijding te allen tijde zoveel mogelijk gewaarborgd is.
In het waterbeheerplan staat het beleid van het waterschap voor oppervlaktewater en waterkeringen. Het waterbeheerplan bevat de ambities en uitvoeringsprojecten voor een planperiode. Het waterbeheerplan wordt vergeleken met een structuurvisie van de gemeente.
In de Keur heeft het waterschap regels opgenomen gericht op het veilig stellen van de water aan- en afvoer en de bescherming tegen wateroverlast. In de watertoets zoals opgenomen in paragraaf 4.8 Water van de toelichting op het bestemmingsplan is de Watertoets opgenomen.
De gemeenteraad heeft op 3 oktober 2011 de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' vastgesteld. In de visie is opgenomen hoe de gemeente Schouwen-Duiveland er in 2040 uit zou moeten zien.
In de strategische visie staat de volgende ambitie centraal: 'In 2040 kent vakantie-eiland Schouwen-Duiveland een toonaangevende watereconomie die de duurzame verbinding vormt tussen wonen, werken, zorgen en genieten'.
In de visie zijn de drie strategische doelen 'werken', 'wonen' en 'verblijven' uitgewerkt. Hierna zijn de strategische doelen met bijbehorende ambities voor 2040 beschreven.
Strategische doelen: werken
Strategische doelen: wonen
Strategische doelen: verblijven
Doelstelling beleid
De Structuurvisie Buitengebied is het gemeentelijk beleidskader voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied. Het doel van het gemeentelijk beleid voor het buitengebied is in de visie als volgt omschreven: "Wij willen de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van ons buitengebied duurzaam versterken (ruimtelijke kwaliteit) èn passende economische ontwikkelingen stimuleren (economische vitaliteit): ontwikkelen met kwaliteit".
Een andere aanpak
De ambitie van ontwikkelen met kwaliteit vraagt om een andere benadering dan tot nog toe gebruikelijk. Een benadering waarin het accent meer ligt op ruimtelijke ontwikkeling dan op ruimtelijke ordening: ontwikkelingsplanologie in plaats van toelatingsplanologie. Om de ruimtelijke kwaliteit en de economische vitaliteit van het buitengebied te kunnen vergroten, schieten de traditionele beleids- en toetsingskaders te kort. Een strikt toelatingsbeleid (nee, tenzij; denken vanuit bedreigingen) biedt te weinig perspectief op het realiseren van ontwikkelingen. Daarom is nadrukkelijk gekozen voor een meer ontwikkelingsgerichte benadering, waarbij nieuwe ontwikkelingen positief tegemoet worden getreden (ja, mits), met als doel daarmee kansen te benutten voor het vergroten van de economische vitaliteit èn de ruimtelijke kwaliteit. Deze aanpak vraagt om creativiteit, samenwerking en vertrouwen. Daarbij is gekozen voor twee sporen:
Inhoud visie
Gelet op de doelstellingen van het ontwikkelen met kwaliteit en de beoogde ruimtelijke en economische meerwaarde biedt de Structuurvisie relatief ruime ontwikkelingsmogelijkheden, met als onlosmakelijke randvoorwaarde dat de ontwikkeling een toename van de ruimtelijke kwaliteit tot gevolg moet hebben. Deze ontwikkelingsmogelijkheden worden in de Structuurvisie op hoofdlijnen afgebakend. De beoogde ruimtelijke meerwaarde wordt inhoudelijk geborgd via ruimtelijke voorwaarden en criteria en door middel van de stappen in het toetsingsproces ook procesmatig geborgd.
Inhoudelijke borging
Met betrekking tot de inhoudelijke borging worden de volgende aspecten onderscheiden:
Het Landschappelijk Raamwerk (2007) is het belangrijkste toetsingskader wat betreft de invloed op het landschap en de omgeving.
De gemeente heeft de ambitie om minimaal te kunnen voorzien in de opvang van de natuurlijke groei in de kernen. Verder wordt ruimte gegeven aan de woningbehoefte van permanente en tijdelijke vestigers, door aantrekkelijke woonmilieus in zowel de bestaande voorraad als ook in de nieuwbouw.
Ambities
Deze Woonvisie moet er voor zorgen dat tot 2022 de juiste keuzes te maken om in 2040 het strategische doel te hebben bereikt: 'We wonen prettig naar wens en behoefte'. Deze doelstelling tot 2022 is uitgesplitst in de volgende ambities/beleidsaccenten:
Kwantitatieve ambities voor eigen behoefte tot 2022
Kwalitatieve ambities voor eigen behoefte tot 2022
Pakken van woonkansen voor vestigers tot 2022
Ruimte geven aan de woningbehoefte van tijdelijke en permanente vestigers. Wonen op Schouwen-Duiveland spreekt veel mensen aan: de rust, ruimte en veiligheid. Bouwen voor vestigers wordt gezien als een kans. Kwantitatief wordt er een limiet gesteld van maximaal 200 nieuwbouwwoningen voor vestigers. Voor deze extra ambitie worden wel eisen gesteld dat het moet gaan om niches in de woningmarkt: creatieve nieuwbouwconcepten die aantrekkelijk zijn voor vestigers op de juiste locatie. Hierbij leggen we de focus op het woonmilieu 'Wonen aan de kust' en in mindere mate aan 'Zierikzee' en 'Dorpswonen'.
Onderscheid naar woonmilieu
In de woonvisie is een onderscheid gemaakt in woonmilieus vanwege de diversiteit. Waar nodig wordt bij de diverse beleidsonderdelen onderscheid gemaakt naar de verschillende woonmilieus.
Wonen aan de kust (Burgh-Haamstede, Ellemeet, Noordwelle, Renesse en Scharendijke). De focus ligt hier (steeds meer) op herstructurering en transformatie van de bestaande voorraad. Vanwege vergrijzing en krimp in deze dorpen is in beginsel beperkt ruimte nodig voor uitbreiding van de woningvoorraad. Door de aantrekkelijkheid van dit woonmilieu, ook voor de lokale behoefte, is er nog ruimte om 30 woningen toe te voegen. In deze kernen is het bouwen op maat, waarbij het accent ligt op de doelgroep ouderen en levensloopgeschikt bouwen.
Dorps wonen (Bruinisse, Brouwershaven, Nieuwerkerk, Oosterland, Dreischor, Kerkwerve, Noordgouwe, Ouwerkerk, Serooskerke, Sirjansland, Zonnemaire). Er is ruimte in dit woonmilieu om ca. 100 woningen toe te voegen. De kernen in dit woonmilieu zijn relatief jong in leeftijdsopbouw en kennen nog enige groei de komende jaren. Het is belangrijk om in deze lokale behoefte te voorzien. Kansen om vestigers aan te trekken zijn in dit woonmilieu beperkter. Voor Bruinisse, als centrumkern binnen dit woonmilieu, zijn 60 woningen gepland en wordt een richting gegeven aan de verhouding voor huur-koop en eensgezinsappartementen. Voor de overige kernen is het bouwen op maat / rekening houden met de huidige grootte (aantal huishoudens) en te verwachten ontwikkeling daarin. In totaliteit komt het aantal per saldo toe te voegen woningen in deze kernen tezamen niet boven de 40 uit. Ook binnen dit woonmilieu geldt dat het vizier zich langzaam gaat richten op herstructurering en transformatie van de bestaande woningvoorraad.
Zierikzee De focus ligt voor Zierikzee op gedifferentieerd bouwen. Zierikzee neemt als centrumstad het leeuwendeel van de gemeentelijke woningbehoefte voor zijn rekening: voor de komende 10 jaar wordt uitgegaan van een toevoeging van ongeveer 320 woningen aan de woningvoorraad. In de kwalitatieve toedeling wordt rekening gehouden met de trends en opgaven in de woonbehoefte.
Strategie
Het strategisch uitgangspunt is gericht op kwaliteit!: de juiste woningen realiseren op de juiste plaats en veel aandacht hebben voor de fysieke omgevingskwaliteiten. Het gaat om minder en kwalitatief betere nieuwbouw en om veel aandacht voor de vitaliteit van de bestaande voorraad. De woonkwaliteit wordt integraal benaderd; de kwaliteit van de woning en de woonomgeving zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en staan centraal! Het gaat om lange termijn kwaliteit en niet om de kwaliteit die vandaag verkoopt in de nieuwbouw. Dus: kiezen tussen plannen en alleen de beste mogen door.
Deze strategie is uitgewerkt aan de hand van de volgende speerpunten:
De strategie is uitgewerkt in een actieprogramma om het de uitvoering van het beleid te waarborgen. Daarnaast leidt de visie tot het herprogrammeren van de plancapaciteit.
Herprogrammeren plancapaciteit
In totaliteit is de plancapaciteit momenteel bijna 3x zo groot als de totale gemeentelijke behoefte. Dit brengt risico's met zich mee, zoals exploitatietekorten, schaderisico's, stedenbouwkundig onafgemaakte plannen, zeer langdurige bouwlocaties, verkoop- en verhuurbaarheid van delen van de bestaande voorraad komt onder druk te staan. Er moet een nieuw evenwicht komen tussen de omvang van de plancapaciteit, de eigen woningbehoefte, de kansen op instroom van elders en de mate waarin woningen worden onttrokken uit de bestaande woningvoorraad.
Voor de (her)programmering van de nieuwbouw zijn de volgende acties aangegeven.
Om de kernen leefbaar te houden heeft de gemeente Schouwen-Duiveland een Gebruiksverordening tweede woningen. Deze verordening geldt voor elke kern afzonderlijk. Per kern is een kaartje beschikbaar waarop het gebied is aangegeven waarbinnen de verordening van toepassing is. In sommige dorpen is de leefbaarheid in het geding doordat woningen slechts een relatief klein deel van het jaar bewoond worden, met name alleen in de vakanties en/of de zomer. Dat gaat ten koste van het voorzieningenniveau en het leefklimaat.
Samengevat verbiedt de verordening een tot permanente bewoning bestemd gebouw voor recreatieve doeleinden te gebruiken. In bijzondere gevallen kan het college van burgemeester en wethouders een afwijking verlenen van de verordening.
De Ontwikkelingsvisie horeca is een uitwerking van het actieprogramma 'Schouwen-Duiveland kiest voor toerisme' uit 2004. Het doel van de ontwikkelingsvisie horeca is om kaders aan te geven waarbinnen horecaontwikkelingen mogelijk zijn op Schouwen-Duiveland. Deze kaders dienen als richtlijn bij het maken van ruimtelijke afwegingen, onder meer bij de actualisering van bestemmingsplannen. Daarnaast heeft het tot doel het signaleren van trends waarop de Gemeente Schouwen-Duiveland haar beleidskeuzes kan baseren. De Ontwikkelingsvisie horeca stelt ruimte voor ontwikkeling centraal en wil daarbij kaders geven waarbinnen ondernemers ruimte krijgen om te ondernemen. De ondernemer heeft daarbij de verantwoordelijkheid om de behoefte van de markt te bepalen. Deze kaders zijn richtinggevend bij de actualisatie van bestemmingsplannen. De gemeente wil daarmee een bijdrage leveren aan de diversiteit en kwaliteit van de horeca en duidelijkheid bieden voor ondernemers.
In de visie wordt onderscheid gemaakt in enerzijds verblijfsrecreatieve horeca (zoals hotel, pension en Bed & Breakfast) en anderzijds consumptieve horeca (zoals café, discotheek, restaurant). Bij deze tweedeling is gekeken naar het oorspronkelijke doel van de horecagelegenheid: het aanbieden van overnachtingen of het aanbieden van consumerende goederen.
Ontwikkelingsvisie buitengebied
Door middel van de Nieuwe Economische Dragers (provincie Zeeland) is het mogelijk om andere dan agrarische activiteiten mogelijk te maken in bestaande bebouwing in het landelijk gebied. Diverse bedrijfsmatige activiteiten kunnen hierbij mogelijk worden gemaakt, waaronder recreatieve functies (mits kleinschalig van opzet). Voorbeelden zijn een kampeerboerderij, appartementen, restaurant, theeschenkerij en een paardenpension. De mogelijkheden zijn aan diverse voorwaarden gebonden, waaronder milieuaspecten, provinciale criteria en verkeersaantrekkende werking. Ook dient de ondernemer te investeren in ruimtelijke kwaliteit (bijvoorbeeld door landschaps- en natuurontwikkeling). Ingediende plannen worden niet getoetst door een Toetsingscommissie Nieuwe Economische Dragers van de provincie Zeeland. Van de Nieuwe Economische Dragers wordt echter wel verwacht dat zij een aanvulling bieden op andere Nieuwe Economische Dragers, het landschappelijke en agrarische karakter gehandhaafd blijft en de streekgebonden kenmerken van Schouwen-Duiveland of Zeeland versterkt worden. De locatie voor de Nieuwe Economische Drager wordt tevens getoetst aan de Structuurvisie Buitengebied in Beweging.
De gemeente ondersteunt deze ontwikkeling, omdat op deze wijze door agrariërs een passende en bruikbare nevenactiviteit kan worden ontwikkeld. Ook kan de betaalbaarheid en het behoud van agrarische gebouwen hiermee worden vergroot. Tot slot draagt het ook bij aan de versterking van de karakteristieke kenmerken van Schouwen-Duiveland.
De gemeente wil graag medewerking verlenen aan horecaontwikkeling in het buitengebied indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Afwijking van bovenstaande is uitsluitend mogelijk indien de nieuwe economische activiteit een duidelijke meerwaarde biedt voor de lokale economie (bijvoorbeeld het toeristisch-recreatief product) in de gemeente Schouwen-Duiveland. Het aantal Nieuwe Economische Dragers wordt niet gemaximeerd, mede vanwege het beperkte aantal gerealiseerde eenheden.
Horeca op recreatieterreinen
Horeca op recreatieterreinen vormt veelal een aanvulling op het voorzieningenniveau op een recreatieterrein (zoals een bungalowpark of camping). Nieuwvestiging van horeca op een recreatieterrein dient per individuele aanvraag beoordeeld te worden op onder andere de mate van overlast, planologische inpassing en uitstralingseffecten. Uitgangspunt hierbij is dat horeca op recreatieterreinen primair bedoeld is voor de eigen gasten. Reclame-uitingen buiten het recreatieterrein zijn dan ook niet toegestaan. Het college kan afwijkend besluiten, bijvoorbeeld indien de horecagelegenheid een belangrijke sociale functie vervult voor de omgeving.
Eetkramen
Op Schouwen-Duiveland zijn diverse standplaatsen aanwezig waar snackwagens op basis van een standplaatsvergunning eet- en drinkwaren verkopen. Dergelijke snackwagens, die slechts tijdelijk (één of enkele dagen per week) op de weg zijn geplaatst, vallen onder het gemeentelijke Vent- en standplaatsenbeleid. Dergelijke snackwagens vallen niet onder het begrip 'horecabedrijf' in de zin van de APV en zijn over het algemeen tijdelijk op de weg aanwezig. Er zijn echter ook vormen te onderscheiden die tussen een tijdelijke standplaats en een reguliere (permanente) horecagelegenheid in zitten. Een voorbeeld is een permanente kiosk of andersoortig bouwwerk, dat als besloten ruimte kan worden aangemerkt, maar niet voor publiek toegankelijk is. Nieuwvestiging of, indien van toepassing, uitbreiding van dergelijke consumptieve gelegenheden worden niet wenselijk geacht. Het college kan echter afwijkend besluiten indien sprake is van een unieke, kwalitatieve aanvulling op het bestaande aanbod en indien een dergelijke kiosk past binnen een omgevingsplan of herinrichtingsplan zoals de Structuurvisie.
Terrasoverkappingen
De gemeente wil inspelen op de trend in de consumptieve horeca tot het overkappen van terrassen. De laatste jaren komen er steeds meer verzoeken voor het geheel of gedeeltelijk overkappen van terrassen, over het algemeen in de vorm van aan weerszijden van een stalen frame uitschuifbare zonneschermen. De gemeente wil hieraan, waar mogelijk, medewerking verlenen ter bevordering van jaarrondexploitatie van terrassen en daarmee seizoensverlenging.
Omdat terrasoverkappingen omgevingsvergunningplichtige bouwwerken zijn, heeft de gemeente hiervoor welstandscriteria geformuleerd in de 'Beleidsregels terrassen Schouwen-Duiveland'.
Deze actualisatie legt de verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland voor de komende jaren in hoofdlijnen vast. Ook voor het regionaal beleid wordt met het gewenst fysiek netwerk en de opdeling van de gemeente in gebiedsprofielen een duidelijke visie gegeven wat betreft de infrastructuur. In deze actualisatie wordt uitgegaan van een andere benadering van het mobiliteitsvraagstuk. In plaats dat alleen van de gedachte wordt uitgegaan dat mobiliteit een voorwaarde is voor economisch functioneren en deelnemen aan maatschappelijke processen, wordt de aandacht voor een groot deel gericht op het faciliteren. Met andere woorden: De bestaande verkeersstructuur en gebiedsprofielen moeten voor een belangrijk deel richting gevend zijn voor verdere ontwikkelingen en economische ontwikkelingen om geen nodeloze extra mobiliteit te genereren. Hierbij spelen de Ruimtelijke/strategische Visie Schouwen-Duiveland en bestemmingsplannen een belangrijke rol.
Op basis van het gewenst fysiek netwerk willen wij in samenhang met de andere wegbeheerders knelpunten aanpakken om daarmee de veiligheid en bereikbaarheid te verbeteren. Via gebiedsgerichte aanpak zal de afstemming plaatsvinden van de netwerken van de verschillende wegbeheerders. Daarbij zal differentiatie in bereikbaarheid plaatsvinden al naar gelang de functie en betekenis van het gebied.
Nieuwe uitbreidingsplannen en inbreidingen worden ingericht conform de uitgangspunten van "Duurzaam Veilig" en aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom van het CROW. Dit betekent dat voor uitbreidingsplannen een 30km-regime geldt en de gebieden als zodanig worden ingericht.
Op het gebied van verkeersveiligheid willen wij ons voor de korte termijn richten op een sobere en kosteneffectieve aanpak van verkeersonveilige situaties. Wij stellen voor om ten behoeve van het oplossen van knelpunten structureel jaarlijks een bedrag op de begroting te plaatsen. Voor 2008 is een bedrag van € 100.000,- opgenomen.
De financiële mogelijkheden om onze doelstellingen en ambities te realiseren zijn beperkt. De visie en het beleid zoals in dit rapport omschreven worden in een overzicht met beleidsopgaven en een projectenoverzicht zoveel als mogelijk geconcretiseerd.
De gemeentelijke overheid heeft de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde omgeving in het algemeen en de visuele- of beeldkwaliteit in het bijzonder. In de Woningwet (vanaf 1 januari 2003) wordt de gemeenteraad verplicht:
Dergelijke criteria dienen te worden opgenomen in een gemeentelijke welstandsnota. Voordat het gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld wordt, is het echter van belang te beschikken over een beleidskader inzake de ruimtelijk-visuele kwaliteit van het gehele gemeentelijk grondgebied.
Middels een uitgebreide inventarisatie en analyse van zowel de bestaande beleidsstukken als van de ruimtelijke structuur van het gemeentelijke grondgebied, is gebleken dat Schouwen-Duiveland onder te verdelen is in een aantal gebieden en/of clusters van gebieden met gelijke kenmerken en eigenschappen op stedenbouwkundige, architectonische, functionele en/of thematische gronden.
Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Schouwen-Duiveland. Het gaat met name om criteria ter beoordeling van regulier bouwvergunningplichtige (volgens Wabo: omgevingsvergunningplichtige) bouwwerken. Daarnaast omvatten de gebiedsuitwerkingen (eventueel ??) ook criteria voor de veel voorkomende kleine bouwplannen, aanvullend op de sneltoetscriteria. Gebaseerd op de ruimtelijke opbouw is onderscheid gemaakt naar een vijftal verschillende gebiedscategorieën (thema's) onderverdeeld in 19 deelgebieden met overeenkomstige kenmerken en eigenschappen.
De volgende gebiedscategorieën zijn aangegeven:
Binnen het selectieve gebiedsgerichte welstandsbeleid is het van belang om vast te stellen in welke gebieden meer regulering gewenst is en in welke gebieden minder. Dit is inzichtelijk gemaakt door het vastleggen van zogenaamde welstandsniveaus. In Schouwen-Duiveland wordt gebruik gemaakt van een viertal welstandsniveaus:
Het bestaande landschap is een belangrijk vertrekpunt bij het bepalen van de ontwikkelruimte voor het buitengebied. Om optimaal recht te doen aan dit uitgangspunt is het Landschappelijk Raamwerk als zelfstandig toetsingskader opgesteld. Daarbij is uitsluitend gekeken naar de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het landschap ("met oogkleppen op"), zonder daarbij te letten op de aard van mogelijke ontwikkelingen (zoals de uitbreiding van een agrarisch bedrijf of vestiging van een nieuw landgoed).
In het Landschappelijk Raamwerk wordt geconcludeerd dat het landschap van Schouwen-Duiveland karakteristiek is en in het algemeen hoog wordt gewaardeerd. Daarnaast wordt geconcludeerd dat het landschap een "robuust" karakter heeft. Daarmee wordt bedoeld dat het de nodige ruimtelijke ontwikkelingen kan opvangen, zonder dat de algemene kenmerken van het gebied (de omgevingskwaliteiten) daardoor onevenredig worden aangetast. Met behoud van het karakter op hoofdlijnen biedt het landschap de nodige ontwikkelruimte voor de gebruiksfuncties van het buitengebied. In het Landschappelijk Raamwerk worden de Schouwen-Duivelandse omgevingskwaliteiten op gemeentelijk niveau benoemd. Op basis van deze omgevingskwaliteiten wordt voorts de landschappelijke ontwikkelruimte bepaald.
In de Nota integraal erfgoedbeleid 2012-2018 'De Schatkamer van Schouwen-Duiveland Behouden..Beleven, Benutten' zijn de ambities vanuit de strategische visie "Tij van de Toekomst" doorvertaald. Centraal uitgangspunt van de nota is dat Schouwen-Duiveland trots is op haar rijke geschiedenis. De geschiedenis en het grote aantal monumenten maken Schouwen-Duiveland aantrekkelijk als woon-, werk- en vakantie-eiland. Gesteld wordt dat het gemeentelijk erfgoed een fundament is om op te bouwen.
Overigens gaat het erfgoedbeleid verder dan monumenten, het beleid gaat over de geschiedenis, cultuur, tradities en gebruiken, de monumentale panden, groene monumenten, cultuurhistorische structuren etc. Bovendien zorgt de integraliteit van de nota voor verbinding tussen de verschillende beleidsterreinen en versterking van de economie, het toerisme, onderwijs en welzijn.
De beleidsambities Behouden..Beleven, Benutten zijn doorvertaald in een erfgoed 10 punten plan.
In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Dit archeologiebeleid is voorzien van een gedetailleerde beleidskaart, die een overzicht geeft van gekende en te onderzoeken waarden. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. De beleidskaart is gedetailleerder dan de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW).Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.
Het milieubeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland is vastgelegd in het milieubeleidsplan. Het beleid wordt besproken en vastgelegd in een aantal modules die elke een apart milieuthema behandelen. Hierna worden de belangrijkste aandachtspunten uit de diverse modules genoemd.
Module Geluid en Stilte (2008)
Schouwen-Duiveland is niet of nauwelijks bekend met het fenomeen geluidhinder. Toch zijn er gebieden op het eiland waar het nodige geluid wordt geproduceerd, zoals recreatiegebieden en langs hoofdwegen. De gemeente wil voorkomen dat de geluidsruimte die er is, gestaag dichtslibt. Het doel is om ook voor de toekomst een veilig, ruim en rustig werk- en leefklimaat te behouden, en waar nodig te versterken. Daarbij moet tevens ruimte zijn voor economische ontwikkeling. Met het geluidbeleid richt de gemeente zich onder andere op de onderwerpen: rust en stilte, ecologische situatie, evenementen en verkeer. Zo komen er geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen op geluidsbelastende locaties.
Module Licht en Duisternis (2009)
Op Schouwen-Duiveland is nog echte duisternis te ervaren. Mensen, dieren en planten varen wel bij een goede balans tussen licht en donker. Deze kwaliteit dient te worden gewaarborgd, want hij staat onder druk. Duisternis is te behouden door een viertal instrumenten toe te passen; preventie (niet verlichten), duurzaam verlichten (milieubewuster), gericht verlichten en bewust verlichten. Het duisternisbeleid richt zich op openbare verlichting, verlichting bij bedrijven, terreinverlichting, monumentenverlichting en bewustwording bij de burger. Voor het bestemmingsplan betekent dit dat bij ontwikkelingen om een lichtplan wordt gevraagd.
Module Energie en Klimaat (2009)
De uitstoot van fossiele brandstoffen versterkt het natuurlijke broeikaseffect, waardoor het op aarde steeds warmer wordt en het klimaat verandert. De gemeente Schouwen-Duiveland streeft naar een ruimtelijke inrichting waarmee het eiland klimaatbestendig en energieneutraal wordt. Dat kan op twee manieren:
Bij de aanpak staan verduurzaming en energiezuinigheid voorop. De gemeente richt zich op onder andere de volgende sectoren:
Module Luchtkwaliteit (2008)
De luchtkwaliteit op Schouwen-Duiveland is, zeker vergeleken met andere gebieden in Nederland, goed. Die bijzondere positie moet behouden blijven. Waar mogelijk moet er naar gestreefd worden om de luchtkwaliteit zelfs nog te verbeteren. Het verminderen van autoverkeer kan daarbij helpen. Autoverkeer is een belangrijke vervuilingsbron. De volgende instrumenten worden hiertoe gehanteerd: stimuleren van andere en schonere vervoerswijzen, een betere doorstroming van het verkeer en stimuleren van duurzame energie. In het uitvoeringsprogramma wordt met name genoemd dat het fietsverkeer gestimuleerd kan worden door de realisatie van extra fietspaden en goede fietsenstallingen.
Module Bodem (2010)
Iedere bodem heeft zijn kwaliteiten. Hier liggen kansen en knelpunten. Door in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen deze kwaliteiten in beeld te brengen, zijn knelpunten vroegtijdig in beeld en kunnen kansen optimaal benut worden, waardoor er optimaal recht wordt gedaan aan de aanwezige bodemkwaliteiten. Hierdoor worden ook toekomstige beheerskosten beter in beeld gebracht en kunnen ze deel uitmaken van de afwegingen die leiden tot het definitieve plan.
Module Externe Veiligheid (2010)
Externe veiligheid betreft de maatregelen die moeten voorkomen dat er buiten de poort van een bedrijf/inrichting slachtoffers vallen, als er door het betreffende bedrijf wordt gewerkt met of opslag plaatsvindt van gevaarlijke stoffen. Daarbij wordt gedoeld op omwonenden maar ook op recreanten op kampeerterreinen of in jachthavens. Schouwen-Duiveland moet een plek zijn waar het veilig werken, wonen, winkelen en recreëren is. Toch blijft de gemeente ruimte bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven/inrichtingen die veiligheidsrisico's met zich meebrengen. Deze risico's dienen echter wel aanvaardbaar te zijn, en minimaal te voldoen aan de landelijke voorschriften. Het bestemmingsplan moet ervoor zorgen dat er geen ongewenste ontwikkelingen op het gebied van externe veiligheid kunnen voordoen. Dat gebeurt door:
Concreet wordt het volgende nagestreefd:
De activiteiten die in het kader van bovengenoemde milieumodules moeten worden opgestart en uitgevoerd, staan beschreven in een uitvoeringsprogramma. In dit programma, dat is onderverdeeld in thema's, is aandacht voor het doel van de activiteiten, de rol van de gemeente, de externe partijen waarmee de gemeente de activiteit wil uitvoeren, het betreffende gebied en een tijdsplanning.
De gemeente Schouwen-Duiveland heeft samen met het toenmalige Waterschap Zeeuwse Eilanden en de provincie Zeeland een waterplan opgesteld voor het binnendijkse gebied van de gemeente. Dit waterplan geeft de kaders aan hoe de komende jaren tot 2015 omgegaan zal worden met water. Het beleid is gericht op een grotere belevingswaarde van water, een betere waterkwaliteit, geen overlast van water en meer rekening houden bij ontwikkelingen met water.
De gemeente Schouwen-Duiveland wil enerzijds de kwaliteit van de woonomgeving verbeteren en anderzijds de (economische) vitaliteit versterken. Omdat bij veel activiteiten gevaarlijke stoffen worden gebruikt, is de combinatie van wonen en werken alleen mogelijk als we een bepaald risiconiveau accepteren. Welk risiconiveau aanvaardbaar is verschilt per situatie en vraagt om een zorgvuldige afweging. Het doel van het externe veiligheidsbeleid is het beperken van de risico's waaraan burgers worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum. Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit drie sporen:
Uitgangspunt voor het externe veiligheidsbeleid is dat altijd eerst brongerichte maatregelen worden onderzocht en daarna pas maatregelen in het kader van omgevingsgericht beleid en rampenbestrijding, voor zover nodig. Ook als de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden vraagt de gemeente aandacht voor bronmaatregelen. Hierbij wordt gestreefd naar het beste resultaat binnen wettelijke, technische en financiële mogelijkheden. Zo blijft het indirect ruimtebeslag zo klein mogelijk.
De gemeente beschikt over een brandbeveiligingsverordening, waarin aspecten zijn vastgelegd in het kader van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt. Zo worden in de Verordening onder andere brandveiligheidsvoorschriften beschreven voor kampeerterreinen en evenementen. Daarbij gaat het onder andere om de bereikbaarheid voor de brandweer. Momenteel wordt gewerkt aan een landelijke regeling. Bij de inwerkingtreding van deze landelijke regeling zal de brandbeveiligingsverordening komen te vervallen.
In dit brandweerbeleidsplan wordt inzicht gegeven in de noodzaak, de planning en de financiële gevolgen van een verantwoord integraal gemeentelijk brandweerbeleid. Binnen dit plan worden de taken en de organisatie van de brandweer verantwoord en de noodzaak tot borging van de brandweer binnen de gemeente aangegeven.
Onderliggers van dit brandweerbeleidsplan zijn:
Belangrijke beleidsontwikkelingen en aandachtspunten in de planperiode zijn:
Integraal veiligheidsbeleid
Planontwikkeling
Gemeentebeheer
Er wordt momenteel een regionaal beleidsplan opgesteld die per 1 januari 2013 in werking gaat treden.
De methode 'Beheersbaarheid van brand 2007' (kortweg Methode BvB) verschaft inzicht in de wijze waarop voor grote brandcompartimenten - groter dan 1000 m2 - gelijkwaardige veiligheid kan worden gewaarborgd, als het gaat om het aspect: beperken van uitbreiding van brand. De methode reikt een praktische werkwijze aan met voorwaarden waaronder een groot brandcompartiment kan worden gerealiseerd. Onmisbare kennis voor zowel architecten, ontwikkelaars en adviseurs die betrokken zijn bij het ontwikkelen van plannen buiten de reguliere bandbreedte van het Bouwbesluit 2003 maar ook voor brandweer en gemeenten bij het beoordelen van bouwplannen aan de bouwregelgeving. Omdat het binnen de bouwpraktijk een breed gedragen filosofie is, verschaft de methode BvB een uitstekend referentiekader voor ontwikkelaars enerzijds en toetsers anderzijds om over het noodzakelijke veiligheidsniveau te communiceren.
In oktober 2000 is het algemeen bordeelverbod komen te vervallen. Deze wetswijziging heeft tot gevolg gehad dat (exploitatie van) prostitutie wordt gelegaliseerd. Aan het Wetboek van Strafrecht kunnen geen argumenten worden ontleend om prostitutie en de exploitatie van seksbedrijven te verbieden. Een algeheel bordeelverbod van gemeentewege, op basis van de algemene regelgevende bevoegdheid (ex artikel 149 en 151a Gemeentewet) is in strijd met artikel 19 van de Grondwet. Het primaat voor de regulering van de exploitatie van seksbedrijven ligt bij de gemeente en is opgenomen in hoofdstuk 3 van de algemene plaatselijke verordening (Apv).
Ter bescherming van het woon- en leefklimaat, de volksgezondheid, de positie van prostituees en het voorkomen van strafbare feiten is het wenselijk lokaal prostitutiebeleid vast te stellen. Samen met de APV schetsen deze beleidsregels het kader voor het lokaal prostitutiebeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland. Bovendien bevat dit document een aantal beleidsregels voor de vergunningverlening door het bevoegd bestuursorgaan, in de meeste gevallen de burgemeester.