direct naar inhoud van Regels
Plan: Schuddebeurs
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00100BpAwk-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Schuddebeurs met identificatienummer NL.IMRO.1676.00100BpAwk-va01 van de gemeente Schouwen-Duiveland;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 de verbeelding:

de geometrische planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO.1676.00100BpAwk-va01;

1.4 aan- of uitbouw:

een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een woning dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van de woning;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;

1.8 aaneengebouwd:

blokken van meer dan twee aaneengebouwde woningen;

1.9 achtergevel van een hoofdgebouw:

gedeelte van het erf tussen de achtergevellijn en de aan de achterzijde van het hoofdgebouw gelegen erfgrens.

1.10 achtergevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een hoofdgebouw tot aan de bouwperceels-grenzen;

1.11 afgewerkt bouwterrein:

de gemiddelde hoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringende grond: bij hellende terreinen: het hoogste punt van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringende grond;

1.12 afhaalrestaurant:

een horecabedrijf dat zich richt op het verstrekken van maaltijden voor directe consumptie ter plaatse met al dan niet het daarnaast afzonderlijk verstrekken van dranken of kleine etenswaren voor directe consumptie ter plaatse. Tevens bestaat hierbij de mogelijkheid dat consumpties ter plaatse afgehaald worden en niet ter plaatse geconsumeerd worden;

1.13 archeologische deskundige:

de provinciaal archeoloog van Zeeland, de Rijksarcheoloog van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed of een ander deskundig archeologisch adviesbureau;

1.14 archeologische waarde:

de in het kader van dit plan aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak;

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.16 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.17 bed & breakfast:

een nevenactiviteit in een bestaande woning waar logies wordt verstrekt en waar eventueel afzonderlijke maaltijden worden verstrekt aan gasten;

1.18 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten;

1.19 bedrijfsmatig gebruik van een woning:

het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aanbouw of bijgebouw voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijk bedrijvigheid in tegenstelling tot een aan-huis-gebonden-beroep gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen meldings- of vergunningsplicht op grond van het Inrichtingen- en of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt;

1.20 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon,

  • wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, of
  • waarvan het hoofdinkomen afkomstig is van een bedrijf waarvan de bedrijfsactiviteiten ter plaatse structureel worden uitgeoefend.
1.21 beroepsmatig gebruik van de woning:

het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aanbouw of bijgebouw voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende aan- of bijgebouw met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.22 bestaand:

ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.25 bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.26 boerderij- en streekproducten

al dan niet bewerkte agrarische producten, afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf of van andere agrarische bedrijven uit de streek (Schouwen-Duiveland).

1.27 bouwaanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het bebouwen van deze gronden;

1.28 Bouwbesluit:

het Bouwbesluit, zoals dat luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.29 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.30 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.31 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.32 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.34 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.35 cafetaria/snackbar:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische dranken voor consumptie elders dan ter plaatse en niet-alcoholische dranken voor directe consumptie en consumptie elders dan ter plaatse;

1.36 café:

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleinere etenswaren;

1.37 dagrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten;

1.38 deskundige cultuurhistorie:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake aanwezige cultuurhistorie.

1.39 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan die genen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.40 erf:

al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat, blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het bouwperceel waarop dat gebouw is geplaatst;

1.41 erfgrens:

de grens van het erf;

1.42 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersonen die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;

1.43 gastenverblijf:

een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw welke ten dienste staat van een woning en welke uitsluitend gebruikt wordt om logies te bieden aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben;

1.44 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.45 gevellijn:

denkbeeldige lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelgrenzen, dan wel de aangeduide lijn;

1.46 grondgebonden agrarisch bedrijf:
  • a. akkerbouw, fruitteelt-, en overig tuinbouwbedrijf waaronder bloem- en boomkwekerij: een bedrijf dat zich toelegt op het telen of veredelen van gewassen in of op de open grond (de teelt onder afdekmateriaal en in tijdelijke kweektunnels daarbij begrepen);
  • b. veeteeltbedrijf: een bedrijf dat zich toelegt op het houden van melkvee en/of overig vee waarvoor in de bedrijfsvoering weidegang essentieel is;
1.47 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.48 horecabedrijf:

een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereidde en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties;

1.49 horecaterrasoverkapping:

een terrasoverkapping bestaande uit een frame met twee of meer staanders en een ligger waaraan aan weerszijden een zogenaamd uitval- of knikarmscherm is bevestigd;

1.50 hotel/motel:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als mogelijke nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en de verhuur van zaalaccommodatie;

1.51 Inrichtingen- en vergunningenbesluit van de Wet milieubeheer:

het Inrichtingen- en vergunningenbesluit van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.52 kantoor(ruimte):

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig/bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee naar aard gelijk te stellen gebied;

1.53 karakteristieke waarde gebouwen:

onder karakteristieke waarden voor gebouwen wordt verstaan het uitwendig karakter van een gebouw;

  • a. bouwmassa, naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen;
  • b. dakvorm, nokrichting en dakhelling;
  • c. gevelindeling door ramen, deuropeningen en erkers;
  • d. dakoverstekken, goot- en daklijsten;
  • e. stoepen, plinten, pilasters en gevellijsten.
1.54 Landschappelijk Raamwerk

het Landschappelijk Raamwerk zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 27 september 2007 inhoudende de analyse, waardering en beschrijving van de ontwikkelingsruimte van het landschap van Schouwen-Duiveland.

1.55 mantelzorg:

alle vormen van langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voorvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Bij de mogelijk hiervoor benodigde extra woonruimte dient er sprake te zijn van bewoning door één huishouden;

1.56 NED:

nieuwe economische drager: een niet agrarische nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, of een vervolgfunctie bij een voormalig agrarisch bedrijf;

1.57 nevenactiviteit:

niet-agrarische activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een (voormalig) agrarisch bouwvlak;

1.58 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;

1.59 onoverdekt zwembad:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat dient als zwemvoorziening voor de bewoner van de woning op het betreffende perceel en zijn gasten;

1.60 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.61 passend in straat- en bebouwingsbeeld:
  • a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
  • c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
  • d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving;
1.62 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afwerkte bouwterrein;
1.63 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.64 plattelandswinkel

detailhandel in levensmiddelen als ondergeschikte nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf.

1.65 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.66 raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.67 restaurant:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

1.68 seksautomatenhal:

een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of live-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;

1.69 seksbioscoop/-theater:

een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;

1.70 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.71 straatprostitutie:

het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.72 twee-aaneen:

blok van twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen die door middel van één gemeenschappelijke wand met elkaar zijn verbonden;

1.73 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.74 voorgevel van een hoofdgebouw:

het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;

1.75 vrijstaand:

een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw;

1.76 webwinkel

detailhandelsbedrijf zonder showroom en zonder afhaalmogelijkheden ter plaatse dat zich uitsluitend toelegt op verkoop via internet;

1.77 weg:

voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad inclusief de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten;

1.78 weidegang:

het bieden van gelegenheid voor dieren om buiten te lopen, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte voor de dieren buiten wordt verzameld en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid;

1.79 woning:

een hoofdgebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.80 woonwagenstandplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.81 Wro:

de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.82 zijerf:

gedeelte van het erf tussen een zijgevellijn en de aan die zijde van het gebouw gelegen erfgrens;

1.83 zijgevel:

een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of achtergevel is;

1.84 zijgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de breedte en diepte van een bouwwerk:

wordt gemeten tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

2.5 de brutovloeroppervlakte:

de brutovloeroppervlakte volgens NEN 5077;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

gemeten in de verticale projectie op het bouwterrein van de grootste buitenwerkse maten van de (denkbeeldige) gevels, exclusief overstekken tot 40 centimeter, boven het afgewerkte maaiveld en eventueel tot het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur;

2.9 de vloeroppervlakte:

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Bestemming

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. bufferzone ten opzichte van het aangrenzende woongebied;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning;
  • d. erftoegangswegen, paden, parkeervoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
3.1.2 Bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van mestbassins), welke ter plaatse noodzakelijk zijn uit een oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dan wel uit een oogpunt van beheer en onderhoud overeenkomstig de bestemmingsomschrijving.
3.2 Bouwregels

Met betrekking tot het bouwen gelden de aanduidingen en de volgende regels:

3.2.1 Hoofdgebouwen

De hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen zal minimaal 10,00 meter bedragen;
  • c. de afstand tussen twee vrijstaande gebouwen zal minimaal 3,00 meter bedragen;
  • d. de goothoogte mag maximaal 6,00 meter bedragen, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid;
  • e. de bouwhoogte mag maximaal 10,00 meter bedragen tenzij op de verbeelding anders is aangeduid;
  • f. bedrijfswoningen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden opgericht;
  • g. het vloeroppervlak van een bedrijfswoning mag maximaal 250 m² bedragen, de inhoud van een bedrijfswoning, met inbegrip van de inhoud van aangebouwde bijgebouwen mag maximaal 750 m³ bedragen en de goot- respectievelijk bouwhoogte mag maximaal 6,00 meter respectievelijk maximaal 10,00 meter bedragen, tenzij anders is aangeduid.
3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van het bebouwingspercentage daar waar een dergelijk percentage is aangeduid;
  • b. bij een bedrijfswoning mogen maximaal twee aan- en bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 60 m², een maximale goothoogte van 3,30 meter en een maximale bouwhoogte van 6,00 meter.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van het bebouwingspercentage daar waar een dergelijk percentage is aangeduid;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:
    Bouwwerk   Bouwhoogte  
    tuin- en erfafscheiding voor de voorgevellijn   1,00 meter  
    vlaggenmast   10,00 meter  
    overkapping   3,00 meter  
    overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   2,00 meter  
  • c. bij bedrijfswoningen mogen onoverdekte zwembaden worden gebouwd, mits:
    • 1. het zwembad minimaal 3,00 meter achter (het verlengde van) de gevellijn van de woning is gelegen;
    • 2. de oppervlakte van het zwembad maximaal 15% van het zij- en achtererf bedraagt met een maximum van 100m²;
    • 3. de afstand tot de perceelsgrenzen minimaal 1,00 meter bedraagt;
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Eisen

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • d. het behoud van de karakteristieke waarden van de in Bijlage 4 Overzicht waardevolle panden en objecten opgenomen panden met de waardering 'zeer hoog' en 'hoog'.
3.3.2 Voorwaarden

Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.3 sub b tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter, met uitzondering van overkappingen en van erfafscheidingen voor de voorgellijn.
3.4.2 Afwegingskader

Een in lid 3.4.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld én;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
3.4.3 Afwijking (vervangende) nieuwbouw NED

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het nieuw bouwen of vervangend nieuw bouwen van een gebouw ten behoeve van een NED ter plaatse van een bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. afwijking wordt verleend voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van een NED, waarbij de oppervlakte van het gebouw ten hoogste de in Bijlage 1 Positieve lijst NED's genoemde omvang bedraagt;
  • b. afwijking wordt slechts verleend indien ook toepassing is of wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid in lid 3.7.1;
  • c. afwijking voor nieuwbouw wordt slechts verleend indien:
    • 1. sprake is van een kwalitatieve verbetering van de inrichting van het erf;
    • 2. het oppervlak van de bestaande bebouwing met ten hoogste 20% wordt vergroot, waarbij de uitbreiding ten opzichte van de bestaande oppervlakte ten hoogte 250 m2 bedraagt;
  • d. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • e. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt gerekend:

  • a. het aanleggen van een mestbassin (mestzak of foliebassin) of een waterbassin;
  • b. fruitteelt ter plaatse van gronden die zijn gelegen binnen 50 meter van percelen bestemd voor 'Wonen', 'Natuur' en/of 'Natuur - Buitenplaats' ;
  • c. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en specie, behoudens het deponeren van baggerspecie in het kader van normaal onderhoud van waterlopen;
  • d. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als uitstallings-, opslag-, stand-, of ligplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als winterstalling voor kampeermiddelen;
  • f. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte;
  • g. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf;
  • h. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of een vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg.
3.5.2 Niet strijdig gebruik
  • a. detailhandel, met dien verstande dat:
    • 1. detailhandel uitsluitend is toegestaan in de vorm van een plattelandswinkel als bedoeld in lid 1.64 of voor de verkoop van boerderij- of streekproducten als bedoeld in lid 1.26;
    • 2. de verkoopvloeroppevlakte van de detailhandel per bouwvlak ten hoogste 150 m2 mag bedragen.
  • b. het beroepsmatig of bedrijfsmatig gebruik van een woning en/of bij deze woning behorende bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
    • 2. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
    • 3. ten hoogste 25 m² van de woning en/of de bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
    • 4. het gebruik geen horeca mag betreffen;
    • 5. geen afbreuk gedaan wordt aan het woonkarakter van de omgeving;
    • 6. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende is aangetoond dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;
    • 7. geen detailhandel, anders dan bedoeld in lid 3.5.2 lid 1, is toegestaan tenzij het een webwinkel betreft;
    • 8. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
    • 9. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.
  • c. het aanbieden van bed & breakfast in een woning, met dien verstande dat:
    • 1. bed & breakfast mag uit maximaal vijf slaapplaatsen bestaan;
    • 2. de woning bewoond dient te worden door de hoofdbewoner(s);
    • 3. het gebouw geschikt moet zijn voor permanente bewoning;
    • 4. het gebouw het hoofdgebouw van het bouwperceel moet zijn;
    • 5. er geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast mag ontstaan voor de omgeving;
    • 6. er slechts terughoudende reclame-uitingen geplaatst mogen worden, neonreclame is niet toegestaan;
    • 7. de woning voldoet aan het bouwbesluit;
  • d. alsmede:
    • 1. vormen van gebruik als bedoeld in lid 3.5.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
    • 2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2, sub b voor de uitoefening van beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen met een oppervlakte van maximaal 50 m², met dien verstande dat:

  • a. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
  • b. ten hoogste 50 m2 van de woning en/of de bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
  • c. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
  • d. het gebruik geen horeca mag betreffen;
  • e. geen afbreuk gedaan wordt aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;
  • g. de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;
  • h. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;
  • i. geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige c.q. beroepsmatige activiteit;
  • j. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
  • k. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.
3.6.2 Gastenverblijf

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1, sub f voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf, met dien verstande dat:

  • a. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een (bedrijfs)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • b. de aanvrager eigenaar en/of bewoner is van het bouwperceel;
  • c. het hoofdgebouw op het bouwperceel permanent wordt bewoond;
  • d. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf is toegestaan;
  • e. het gastenverblijf uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;
  • f. het gastenverblijf uitsluitend niet-commercieel wordt gebruikt;
  • g. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelgrenzen 1,00 meter moet bedragen;
  • h. de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
  • i. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder);
  • j. op eigen terrein voorzien wordt in parkeerruimte voor minimaal één auto.
3.6.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1, sub g voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • a. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een (bedrijfs)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • b. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of bijgebouw als mantelzorgwoning is toegestaan;
  • c. er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;
  • d. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelgrenzen 1,00 meter moet bedragen;
  • e. de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
  • f. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijziging Nieuwe Economische Dragers (NED's)

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen ten behoeve van het vestigen van een NED, met in achtneming van het volgende:

  • a. wijziging kan worden toegepast voor:
  • b. de oppervlakte van een NED bedraagt ten hoogste de in Bijlage 1 Positieve lijst NED's genoemde omvang;
  • c. tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in lid 3.4.3 vindt de NED plaats in bestaande gebouwen in een bouwvlak;
  • d. de NED, of alle NED's tezamen, behorende bij een agrarisch bedrijf, wordt of worden uitgeoefend in een kleinschalige omvang, hetgeen blijkt uit:
    • 1. de arbeidsbehoefte;
    • 2. de ruimtelijke uitstraling;
    • 3. de verkeersaantrekkende werking, waarbij de afwijking niet tot een onevenredige toename leidt van de automobiliteit;
    • 4. de categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten waartoe de activiteit behoort, waarbij geldt dat de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals weergegeven in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, behoort;
  • e. de wegcapaciteit, wegconstructie en verkeersveiligheid worden niet negatief beïnvloed, alvorens wijziging toe te passen winnen burgemeester en wethouders hieromtrent schriftelijk advies in bij de wegbeheerder;
  • f. het watersysteem wordt niet negatief beïnvloed, alvorens de wijziging toe te passen winnen burgemeester en wethouders hieromtrent schriftelijk advies in bij de waterbeheerder;
  • g. opslag van goederen ten behoeve van de NED buiten gebouwen is niet toegestaan;
  • h. nieuwe bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten en lichtbakken voor reclamedoeleinden daaronder begrepen zijn niet toegestaan;
  • i. de lichtuitstraling naar de omgeving dient te worden beperkt zoveel als technisch mogelijk, hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goedgekeurd lichtplan overlegd;
  • j. wijziging wordt slechts toegepast als voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • k. er dient zorggedragen te worden voor ruimtelijke kwaliteitswinst of er dient sprake te zijn van ruimtelijke kwaliteitwinst;
  • l. wijziging vindt slechts plaats als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd.
3.7.2 Wijziging na bedrijfsbeëindiging

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, de bestemming van het bouwvlak wijzigen in de bestemming 'Wonen' met functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf', met in achtneming van het volgende:

  • a. het agrarisch bedrijf is beëindigd;
  • b. het gebruik van een bestaande NED mag worden voortgezet;
  • c. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • d. alvorens de wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige.
3.7.3 Wijziging ter plaatse van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3,6 Wro, de bestemming wijzigen ten behoeve van de bouw van woningen in bestaande gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - cultuurhistorische bebouwing', met in achtneming van het volgende:

  • a. alle niet-cultuurhistorisch waardevolle gebouwen worden gesloopt, met uitzondering van het bestaande woonhuis;
  • b. per aanduidingsvlak wordt de bouw van maximaal 10 nieuwe woningen toegestaan:
    • 1. indien en voor zover dit noodzakelijk is voor het behoud van het genoemde karakter; en
    • 2. er middels actueel woningmarktonderzoek is aangetoond dat er voldoende behoefte is aan deze woningen;
  • c. op het terrein wordt in de eigen parkeerbehoefte voorzien;
  • d. de inrichting van het erf past na wijziging binnen het Landschappelijk Raamwerk en sluit goed aan op de ruimtelijke structuur van de omgeving;
  • e. de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • f. de wijziging wordt slechts toegepast als zorg wordt gedragen voor ruimtelijke kwaliteitswinst;
  • g. de wijziging vindt pas plaats nadat een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de ruimtelijke kwaliteitswinst;
  • h. alvorens deze wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies aan de gemeentelijke monumentencommissie omtrent de criteria in lid 3.7.3 sub a en lid 3.7.3 sub b;
  • i. alvorens deze wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies aan het Kwaliteitsteam Buitengebied omtrent het criterium in lid 3.7.3 sub d;
  • j. alvorens deze wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies aan de milieudeskundige omtrent het criterium in lid 3.7.3 sub e.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Bestemming

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en/of versterking van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  • b. de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • c. bufferzone ten opzichte van het aangrenzende woongebied;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning;
  • e. erftoegangswegen, paden, parkeervoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
4.1.2 Bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van mestbassins), welke ter plaatse noodzakelijk zijn uit een oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dan wel uit een oogpunt van beheer en onderhoud overeenkomstig de bestemmingsomschrijving.
4.2 Bouwregels

Met betrekking tot het bouwen gelden de aanduidingen en de volgende regels:

4.2.1 Hoofdgebouwen

De hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van het bebouwingspercentage daar waar een dergelijk percentage is aangeduid;
  • b. de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen zal minimaal 10,00 meter bedragen;
  • c. de afstand tussen twee vrijstaande gebouwen zal minimaal 3,00 meter bedragen;
  • d. de goothoogte mag maximaal 6,00 meter bedragen, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid;
  • e. de bouwhoogte mag maximaal 10,00 meter bedragen tenzij op de verbeelding anders is aangeduid;
  • f. bedrijfswoningen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden opgericht;
  • g. het vloeroppervlak van een bedrijfswoning mag maximaal 250 m² bedragen, de inhoud van een bedrijfswoning, met inbegrip van de inhoud van aangebouwde bijgebouwen mag maximaal 750 m³ bedragen en de goot- respectievelijk bouwhoogte mag maximaal 6,00 meter respectievelijk maximaal 10,00 meter bedragen, tenzij anders is aangeduid.

4.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van het bebouwingspercentage daar waar een dergelijk percentage is aangeduid;
  • b. bij een bedrijfswoning mogen maximaal twee aan- en bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 60 m², een maximale goothoogte van 3,30 meter en een maximale bouwhoogte van 6,00 meter.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van het bebouwingspercentage daar waar een dergelijk percentage is aangeduid;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:
    Bouwwerk   Bouwhoogte  
    tuin- en erfafscheiding voor de voorgevellijn   1,00 meter  
    vlaggenmast   10,00 meter  
    overkapping   3,00 meter  
    overig bouwwerk, geen gebouw zijnde   2,00 meter  
  • c. bij bedrijfswoningen mogen onoverdekte zwembaden worden gebouwd, mits:
    • 1. het zwembad minimaal 3,00 meter achter (het verlengde van) de gevellijn van de woning is gelegen;
    • 2. de oppervlakte van het zwembad maximaal 15% van het zij- en achtererf bedraagt met een maximum van 100m²;
    • 3. de afstand tot de perceelsgrenzen minimaal 1,00 meter bedraagt;
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Eisen

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. het behoud van de karakteristieke waarden van de in Bijlage 4 Overzicht waardevolle panden en objecten opgenomen panden met de waardering 'zeer hoog' en 'hoog'.
4.3.2 Voorwaarden

Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

lid 4.2.3, sub b tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter, met uitzondering van overkappingen en erfafscheidingen voor de voorgevellijn en mits de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

4.4.2 Afwegingskader

Een in lid 4.4.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld én;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
4.4.3 Afwijking (vervangende) nieuwbouw NED

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het nieuw bouwen of vervangend nieuw bouwen van een gebouw ten behoeve van een NED ter plaatse van een bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. afwijking wordt verleend voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van een NED, waarbij de oppervlakte van het gebouw ten hoogste de in Bijlage 1 Positieve lijst NED's genoemde omvang bedraagt;
  • b. afwijking wordt slechts verleend indien ook toepassing is of wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid in lid 4.8.1;
  • c. afwijking voor nieuwbouw wordt slechts verleend indien:
    • 1. sprake is van een kwalitatieve verbetering van de inrichting van het erf;
    • 2. het oppervlak van de bestaande bebouwing met ten hoogste 20% wordt vergroot, waarbij de uitbreiding ten opzichte van de bestaande oppervlakte ten hoogte 250 m2 bedraagt;
  • d. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • e. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt gerekend:

  • a. het aanleggen van een mestbassin (mestzak of foliebassin) of een waterbassin;
  • b. fruitteelt ter plaatse van gronden die zijn gelegen binnen 50 meter van percelen bestemd voor 'Wonen', 'Natuur' en/of 'Natuur - Buitenplaats';
  • c. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en specie, behoudens het deponeren van baggerspecie in het kader van normaal onderhoud van waterlopen;
  • d. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als uitstallings-, opslag-, stand-, of ligplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als winterstalling voor kampeermiddelen;
  • f. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte;
  • g. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf;
  • h. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of een vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg.
4.5.2 Niet strijdig gebruik
  • a. detailhandel, met dien verstande dat:
    • 1. detailhandel uitsluitend is toegestaan in de vorm van een plattelandswinkel als bedoeld in lid 1.64 of voor de verkoop van boerderij- of streekproducten als bedoeld in lid 1.26;
    • 2. de verkoopvloeroppevlakte van de detailhandel per bouwvlak ten hoogste 150 m2 mag bedragen.
  • b. het beroepsmatig of bedrijfsmatig gebruik van een woning en/of bij deze woning behorende bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
    • 2. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
    • 3. ten hoogste 25 m² van de woning en/of de bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
    • 4. het gebruik geen horeca mag betreffen;
    • 5. geen afbreuk gedaan wordt aan het woonkarakter van de omgeving;
    • 6. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende is aangetoond dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;
    • 7. geen detailhandel, anders dan bedoeld in lid 3.5.2 lid 1, is toegestaan tenzij het een webwinkel betreft;
    • 8. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
    • 9. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.
  • c. het aanbieden van bed & breakfast in een woning, met dien verstande dat:
    • 1. er aan maximaal vijf personen tegelijkertijd logies mag worden aangeboden;
    • 2. de woning bewoond dient te worden door de hoofdbewoner(s);
    • 3. het gebouw geschikt moet zijn voor permanente bewoning;
    • 4. het gebouw het hoofdgebouw van het bouwperceel moet zijn;
    • 5. er geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast mag ontstaan voor de omgeving;
    • 6. er slechts terughoudende reclame-uitingen geplaatst mogen worden, neonreclame is niet toegestaan;
    • 7. de woning voldoet aan het bouwbesluit;
  • d. alsmede:
    • 1. vormen van gebruik als bedoeld in lid 4.5.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
    • 2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.2, sub b voor de uitoefening van beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen met een oppervlakte van maximaal 50 m², met dien verstande dat:
    • 1. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
    • 2. ten hoogste 50 m2 van de woning en/of de bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
    • 3. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
    • 4. het gebruik geen horeca mag betreffen;
    • 5. geen afbreuk gedaan wordt aan het woonkarakter van de omgeving;
    • 6. geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;
    • 7. de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;
    • 8. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;
    • 9. geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige c.q. beroepsmatige activiteit;
    • 10. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
    • 11. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.
4.6.2 Gastenverblijf

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.1, sub f voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf, met dien verstande dat:

  • a. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een (bedrijfs)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • b. de aanvrager eigenaar en/of bewoner is van het bouwperceel;
  • c. het hoofdgebouw op het bouwperceel permanent wordt bewoond;
  • d. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf is toegestaan;
  • e. het gastenverblijf uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;
  • f. het gastenverblijf uitsluitend niet-commercieel wordt gebruikt;
  • g. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelgrenzen 1,00 meter moet bedragen;
  • h. de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
  • i. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder);
  • j. op eigen terrein voorzien wordt in parkeerruimte voor minimaal één auto.
4.6.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.1, sub g voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • a. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een (bedrijfs)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • b. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of bijgebouw als mantelzorgwoning is toegestaan;
  • c. er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;
  • d. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelgrenzen 1,00 meter moet bedragen;
  • e. de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
  • f. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Verbod

Het is verboden op de tot 'Agrarisch met waarden - Landschappelijk' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het beplanten van gronden met houtgewassen die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan niet reeds met houtgewassen waren beplant.
4.7.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het inwerking treden van dit plan;
4.7.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien is gebleken dat de in lid 4.7.1 genoemde werken of werkzaamheden direct, hetzij indirect geen aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische waarden alsmede de landschappelijke inpassing tot gevolg hebben, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 Wijziging Nieuwe Economische Dragers (NED's)

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen ten behoeve van het vestigen van een NED, met in achtneming van het volgende:

  • a. wijziging kan worden toegepast voor:
  • b. de oppervlakte van een NED bedraagt ten hoogste de in Bijlage 1 Positieve lijst NED's genoemde omvang;
  • c. tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in lid 4.4.3 vindt de NED plaats in bestaande gebouwen in een bouwvlak;
  • d. de NED, of alle NED's tezamen, behorende bij een agrarisch bedrijf, wordt of worden uitgeoefend in een kleinschalige omvang, hetgeen blijkt uit:
    • 1. de arbeidsbehoefte;
    • 2. de ruimtelijke uitstraling;
    • 3. de verkeersaantrekkende werking, waarbij de afwijking niet tot een onevenredige toename leidt van de automobiliteit;
    • 4. de categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten waartoe de activiteit behoort, waarbij geldt dat de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals weergegeven in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, behoort;
  • e. de wegcapaciteit, wegconstructie en verkeersveiligheid worden niet negatief beïnvloed, alvorens wijziging toe te passen winnen burgemeester en wethouders hieromtrent schriftelijk advies in bij de wegbeheerder;
  • f. het watersysteem wordt niet negatief beïnvloed, alvorens de wijziging toe te passen winnen burgemeester en wethouders hieromtrent schriftelijk advies in bij de waterbeheerder;
  • g. opslag van goederen ten behoeve van de NED buiten gebouwen is niet toegestaan;
  • h. nieuwe bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten en lichtbakken voor reclamedoeleinden daaronder begrepen zijn niet toegestaan;
  • i. de lichtuitstraling naar de omgeving dient te worden beperkt zoveel als technisch mogelijk, hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goedgekeurd lichtplan overlegd;
  • j. wijziging wordt slechts toegepast als voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • k. er dient zorggedragen te worden voor ruimtelijke kwaliteitswinst of er dient sprake te zijn van ruimtelijke kwaliteitwinst;
  • l. wijziging vindt slechts plaats als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd.
4.8.2 Wijziging na bedrijfsbeëindiging

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, de bestemming van het bouwvlak wijzigen in de bestemming 'Wonen' met functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf', met in achtneming van het volgende:

  • a. het agrarisch bedrijf is beëindigd;
  • b. het gebruik van een bestaande NED mag worden voortgezet;
  • c. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • d. alvorens de wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige.
4.8.3 Wijziging ter plaatse van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3,6 Wro, de bestemming wijzigen ten behoeve van de bouw van woningen in bestaande gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - cultuurhistorische bebouwing', met in achtneming van het volgende:

  • a. alle niet-cultuurhistorisch waardevolle gebouwen worden gesloopt, met uitzondering van het bestaande woonhuis;
  • b. per aanduidingsvlak wordt de bouw van maximaal 10 nieuwe woningen toegestaan:
    • 1. indien en voor zover dit noodzakelijk is voor het behoud van het genoemde karakter; en
    • 2. er middels actueel woningmarktonderzoek is aangetoond dat er voldoende behoefte is aan deze woningen;
  • c. op het terrein wordt in de eigen parkeerbehoefte voorzien;
  • d. de inrichting van het erf past na wijziging binnen het Landschappelijk Raamwerk en sluit goed aan op de ruimtelijke structuur van de omgeving;
  • e. de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • f. de wijziging wordt slechts toegepast als zorg wordt gedragen voor ruimtelijke kwaliteitswinst;
  • g. de wijziging vindt pas plaats nadat een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de ruimtelijke kwaliteitswinst;
  • h. alvorens deze wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies aan de gemeentelijke monumentencommissie omtrent de criteria in lid 4.8.3 sub a en lid 4.8.3 sub b;
  • i. alvorens deze wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies aan het Kwaliteitsteam Buitengebied omtrent het criterium in lid 4.8.3 sub d;
  • j. alvorens deze wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies aan de milieudeskundige omtrent het criterium in lid 4.8.3 sub e.
4.8.4 Wetgevingzone - wijzigingsgebied - 1

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3,6 Wro, de bestemming van de gronden met de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied - 1' wijzigen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Natuur', ten behoeve van de bouw van één woning, met in achtneming van het volgende:

  • a. na wijziging mag de totale oppervlakte van het perceel met de bestemming 'Wonen' niet meer bedragen dan 6000 m2, waarbij de bestemming 'Wonen' gelegen dient te zijn op het aan de Donkereweg grenzende deel van het perceel en de bestemming 'Natuur' gelegen dient te zijn op het meest van de weg gelegen deel van het perceel;
  • b. de voorgevel van de woning wordt minimaal 40 en maximaal 50 meter uit de as van de weg gebouwd;
  • c. het bouwvlak wordt overeenkomstig de bouwvlakken van de naastgelegen woonbestemmingen aan de Donkereweg bepaald: een aanduidingsvlak voor een vrijstaande woning met, gerekend vanaf drie meter achter de voorgevellijn, een bouwvlak met een diepte van maximaal 30 meter en een minimale afstand van drie meter tot de perceelsgrenzen;
  • d. de inhoud van de woning bedraagt minimaal 500 m3;
  • e. de breedte van de woning bedraagt minimaal 6,00 meter en maximaal 50% van de breedte van het bouwperceel, gemeten in de voorgevellijn;
  • f. de diepte van de woning bedraagt maximaal 12,00 meter;
  • g. de goothoogte van de woning bedraagt maximaal 6,00 meter;
  • h. de bouwhoogte van de woning bedraagt maximaal 11,00 meter;
  • i. bestaande opgaande groenstructuren langs de perceelsgrenzen worden behouden;
  • j. aangetoond wordt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening, waarbij uit een ruimtelijke onderbouwing blijkt dat:
    • 1. uit milieuoogpunt geen bezwaren bestaan voor realisering van de functiewijziging en de daarbij behorende gebouwen en bijbehorende inrichting van het terrein;
    • 2. uit een actuele natuurtoets blijkt welke te beschermen natuurwaarden op het perceel en in het aangrenzende natuurgebied (EHS) aanwezig zijn, en hoe schade aan deze waarden als gevolg van functiewijziging en bijbehorende activiteiten wordt voorkomen dan wel gecompenseerd;
    • 3. de te realiseren woning een in de omgeving passende hoogwaardige architectonische uitstraling heeft;
    • 4. zorgvuldig met beheer en onderhoud van het groen op het perceel en de omliggende groenstructuur wordt omgegaan (groenplan);
    • 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
    • 6. het plan aantoobaar financiëel haalbaar is en dat dit is verzekerd;
    • 7. aangetoond wordt dat er voldoende behoefte is aan de te realiseren woning.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Bestemming

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen op de bij deze regels behorende Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. en tevens voor:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': een nutsvoorziening;'
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf': een installatiebedrijf;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - olie- en gashandel' : een olie- en gashandel;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - fietsenhandel': de verkoop- en reparatie van fietsen;
    • 6. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum': een tuincentrum;
    • 7. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': een tankstation met verkoop van lpg;
    • 8. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': bedrijfsmatige opslag van goederen;
  • c. hierbij horende ondergeschikte voorzieningen zoals verhardingen, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming, waaronder begrepen energievoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.1.2 Bebouwing

Op deze gronden mogen, met in achtneming van de aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels

Met betrekking tot het bouwen gelden de aanduidingen en de volgende regels:

5.2.1 Hoofdgebouwen

De hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van het bebouwingspercentage daar waar een dergelijk percentage is aangeduid;
  • b. de afstand tussen vrijstaande gebouwen zal minimaal 3,00 meter bedragen;
  • c. de goothoogte mag maximaal 6 meter bedragen, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid;
  • d. de bouwhoogte mag maximaal 10 meter bedrgen, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid;
  • e. bij toepassing van hellende dakvlakken mag de dakhelling maximaal 55° bedragen;
  • f. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding: 'specifieke bouwaanduiding - bedrijfswoning';
  • g. het vloeroppervlak van een bedrijfswoning mag maximaal 250 m2 bedragen, de inhoud van een bedrijfswoning, met inbegrip van de inhoud van aangebouwde bijgebouwen, maximaal 750 m3 en de goot- respectievelijk bouwhoogte mag maximaal 6,00 meter respectievelijk maximaal 10,00 meter bedragen;
5.2.2 Aan- uitbouwen en bijgebouwen

Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van het bebouwingspercentage daar waar een dergelijk percentage is aangeduid;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten dienste van bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding: 'bedrijfswoning';
  • c. bij een bedrijfswoning mogen maximaal twee aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 40m2, een goothoogte van 3,30 meter en een bouwhoogte van 6,00 meter.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van het bebouwingspercentage daar waar een dergelijk percentage is aangeduid;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:
    Bouwwerk   Bouwhoogte  
    vlaggenmast   10,00 meter  
    overkapping   3,00 meter  
    overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   2,00 meter  
  • c. bij bedrijfswoningen mogen onoverdekte zwembaden worden gebouwd, mits:
    • 1. het zwembad minimaal 3,00 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn van de woning is gelegen;
    • 2. de oppervlakte van het zwembad maximaal 15% van het zij- en achtererf bedraagt met een maximum van 100m²;
    • 3. de afstand tot de perceelsgrenzen minimaal 1,00 meter bedraagt;
    • 4. de betreffende grond op basis van het bestemmingsplan ten dienste staat van de woning;
  • d. anders dan het bepaalde onder lid 5.2.3, sub b mag de bouwhoogte van een overkapping ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' maximaal 5,00 meter bedragen;
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Eisen

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. het behoud van de karakteristieke waarden van de in Bijlage 4 Overzicht waardevolle panden en objecten opgenomen panden met de waardering 'zeer hoog' en 'hoog'.
5.3.2 Voorwaarden

Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.1 sub c en d tot een overschrijding met maximaal 1,00 meter;
  • b. lid 5.2.1 sub e tot een steilere dakhelling;
  • c. lid 5.2.3 sub b tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter, met uitzondering van overkappingen;
5.4.2 Afwegingskader

Een in lid 5.4.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aantast;
  • c. de karakteristieke waarden van de in Bijlage 4 Overzicht waardevolle panden en objecten opgenomen panden met de waardering 'zeer hoog' en 'hoog' gehandhaafd blijven.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt gerekend:

  • a. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van detailhandel zoals bedoeld in lid 5.1.1 sub b en het uitoefenen van ondergeschikte detailhandel bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;
  • b. zelfstandige kantoren, met uitzondering van het uitoefenen van kantoren ten dienste van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;
  • c. opslag van goederen op gronden gelegen tussen bedrijfsgebouwen en de meest nabij gelegen bestemming 'Verkeer';
  • d. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden;
  • e. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte;
  • f. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf;
  • g. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of een vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1.1 voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is genoemd, mits deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een krachtens lid 5.1.1 ter plaatse toegelaten categorie bedrijfsactiviteiten;

5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Wijziging Staat van bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, de van deze regels deel uitmakende Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten te wijzigen in die zin, dat bedrijfsactiviteiten kunnen worden toegevoegd dan wel worden verwijderd indien en voor zover een wijziging van de belasting van de desbetreffende typen van bedrijven op het milieu als gevolg van technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geeft.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Bestemming

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoenen, bermstroken, bermsloten, waterpartijen, taluds, oevers, bruggen, paden, verhardingen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, geluidwerende voorzieningen en andere tot de bestemming behorende groenvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden': tevens voor het behoud, herstel en/of versterken van de aanwezige en potentiële landschapswaarde;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': tevens voor een parkeerterrein.
6.1.2 Bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels

De gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m2;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:
Bouwwerk   Bouwheroogte  
Antenne   5,00 meter  
Speeltoestel   4,00 meter  
Openbare nutsvoorziening   3,50 meter  
Lichtmast of overige mast   8,00 meter  
Overig bouwwerk, geen gebouw zijnde   2,00 meter  
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2, sub c tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter, met uitzondering van overkappingen.

6.3.2 Afwegingskader

De in lid 6.3.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod

Het is op de gronden met de aanduiding 'landschapswaarden' verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
  • b. het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen zoals een grondwal;
  • c. het aanbrengen van verharde wegen en/of paden en andere oppervlakteverhardingen.
6.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het inwerking treden van dit plan;
6.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien is gebleken dat de in lid 6.4.1 genoemde werken of werkzaamheden direct, hetzij indirect geen aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 7 Horeca

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Bestemming

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horecabedrijven voor zover die voorkomen in categorie 1 van de bij deze regels behorende Bijlage 3 Staat van Horeca-activiteiten;
  • b. één bedrijfswoning;
  • c. c. hierbij horende ondergeschikte voorzieningen zoals wegen, parkeervoorzieningen, terrassen, waterlopen, tuinen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
7.1.2 Bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 7.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels

Met betrekking tot het bouwen gelden de aanduidingen en de volgende regels:

7.2.1 Hoofdgebouwen

De hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden opgericht, met in achtneming van het bebouwingspercentage daar waar een dergelijk percentage is aangeduid;
  • b. de goothoogte mag maximaal 6 meter bedragen, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid;
  • c. de bouwhoogte mag maximaal 10 meter bedrgen, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid;
  • d. bij toepassing van hellende dakvlakken mag de dakhelling maximaal 55° bedragen;
  • e. het vloeroppervlak van een bedrijfswoning mag maximaal 250 m2 bedragen, de inhoud van een bedrijfswoning, met inbegrip van de inhoud van aangebouwde bijgebouwen, maximaal 750 m3 en de goot- respectievelijk bouwhoogte mag maximaal 6,00 meter respectievelijk maximaal 10,00 meter bedragen.
7.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij ieder hoofdgebouw mogen binnen het bouwvlak aan-, uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de totale bebouwde oppervlakte van het zij- en achtererf, overkappingen en onoverdekte zwembaden meegerekend, mag maximaal 50% bedragen;
  • b. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3,30 meter en de bouwhoogte maximaal 6,00 meter bedragen;
  • c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten minimaal 3,00 meter achter (het verlengde van) de gevellijn worden gebouwd.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat het bouwen van een overkapping niet tot gevolg mag hebben dat het zij- of achtererf voor meer dan 50% wordt bebouwd;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:
    Bouwwerk   Bouwhoogte  
    tuin- en erfafscheiding voor de voorgevellijn   1,00 meter  
    vlaggenmast   10,00 meter  
    parasol   5,00 meter  
    horecaterras-overkapping   4,00 meter  
    overige overkapping   3,00 meter  
    overig bouwwerk, geen gebouw zijnde   2,00 meter  
  • d. onoverdekte zwembaden mogen ten dienste van een bedrijfswoning worden gebouwd, mits:
    • 1. het zwembad minimaal 3,00 meter achter (het verlengde van) de gevellijn van de woning is gelegen;
    • 2. de oppervlakte van het zwembad maximaal 15% van het zij- en achtererf bedraagt met een maximum van 100 m²;
    • 3. het bouwen van een zwembad niet tot gevolg heeft dat het zij- of achtererf voor meer dan 50% wordt bebouwd;
    • 4. de afstand tot de perceelsgrenzen minimaal 1,00 meter bedraagt;
    • 5. de betreffende grond op basis van het bestemmingsplan ten dienste staat van de bedrijfswoning.
7.3 Nadere eisen
7.3.1 Eisen

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. het behoud van de karakteristieke waarden van de in Bijlage 4 Overzicht waardevolle panden en objecten opgenomen panden met de waardering 'zeer hoog' en 'hoog'.
7.3.2 Voorwaarden

Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 7.2.1, sub b en c tot een overschrijding met maximaal 1,00 meter;
  • b. lid 7.2.1, sub d tot een steilere dakhelling;
  • c. lid 7.2.3, sub c tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter, met uitzondering van parasols en overkappingen en erfafscheidingen voor voorgevellijn.
7.4.2 Afwegingskader

De in lid 7.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de karakteristieke waarden van de in Bijlage 4 Overzicht waardevolle panden en objecten opgenomen panden met de waardering 'zeer hoog' en 'hoog' gehandhaafd blijven.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt gerekend:

  • a. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte;
  • b. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf;
  • c. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of een vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg.
7.5.2 Niet strijdig gebruik
  • a. het beroepsmatig of bedrijfsmatig gebruik van een woning en/of bij deze woning behorende bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
    • 2. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
    • 3. ten hoogste 25 m² van de woning en/of bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
    • 4. het gebruik geen horeca mag betreffen;
    • 5. geen afbreuk gedaan wordt aan het woonkarakter van de omgeving;
    • 6. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende is aangetoond dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;
    • 7. geen detailhandel is toegestaan tenzij het een webwinkel betreft;
    • 8. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
    • 9. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.
  • b. het aanbieden van bed & breakfast in een bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    • 1. de bed & breakfast mag uit maximaal vijf slaapplaatsen bestaan;
    • 2. de woning bewoond dient te worden door de hoofdbewoner(s);
    • 3. het gebouw geschikt moet zijn voor permanente bewoning;
    • 4. er geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast mag ontstaan voor de omgeving;
    • 5. er slechts terughoudende reclame-uitingen geplaatst mogen worden, neonreclame is niet toegestaan;
    • 6. de woning voldoet aan het bouwbesluit;
  • c. alsmede:
    • 1. vormen van gebruik als bedoeld in lid 7.5.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
    • 2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.6.1 Beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten

Het bevoegd gezaq kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.5.2, sub a voor de uitoefening van beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen met een oppervlakte van maximaal 50 m², met dien verstande dat:

  • a. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
  • b. ten hoogste 50 m2 van de woning en/of de bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
  • c. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
  • d. het gebruik geen horeca mag betreffen;
  • e. geen afbreuk gedaan wordt aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;
  • g. de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;
  • h. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;
  • i. geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige c.q. beroepsmatige activiteit;
  • j. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
  • k. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.
7.7 Wijzigingsbevoegdheid
7.7.1 Staat van Horeca-activiteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de categorie-indeling van de bij dit artikel behorende Bijlage 3 Staat van Horeca-activiteiten te wijzigen, indien en voor zover wijziging van de belasting van de daarin opgenomen typen van bedrijven op het milieu daartoe aanleiding geeft dan wel het Inrichtingen- en vergunningenbesluit van de Wet milieubeheer met betrekking tot geluidsproducerende inrichtingen wordt gewijzigd.

Artikel 8 Natuur

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Bestemming

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor behoud, herstel en/of versterking van de aanwezige natuurwaarden;

alsmede voor:

  • a. behoud, herstel en/of versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en karakteristieke waarden;
  • b. extensieve dagrecreatie;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'water': waterlopen en waterpartijen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan': een natuurijsbaan;
  • e. hierbij horende ondergeschikte voorzieningen zoals groenvoorzieningen, plantsoenen, bermstroken, bermsloten, waterpartijen, taluds, oevers, bruggen, paden, verhardingen, speelvoorzieningen, ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.1.2 Bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 8.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijn gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2,00 meter bedragen;
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in lid 8.2 tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter, mits de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van paden, wegen en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties en apparatuur;
  • c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • d. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
8.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte natuurbeheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het inwerking treden van dit plan;
8.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 8.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de aanwezige natuurwaarden en indien mitigerende en zo nodig compenserende maatregelen worden getroffen. Hiertoe dient vooraf een inrichtingsplan te worden opgesteld, dat door bevoegd gezag wordt betrokken bij haar besluit;
  • b. alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan de natuur- en landschapsdeskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 8.4.3 onder a.

Artikel 9 Natuur - Buitenplaats

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Bestemming

De voor 'Natuur - Buitenplaats' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor behoud, herstel en/of versterking van de aanwezige natuurwaarden;

alsmede voor:

  • a. behoud, herstel en/of versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en karakteristieke waarden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': de huisvesting van personen in een woning behorende tot een buitenplaats;
  • c. bos- , sier- en landschapstuinen behorende tot een buitenplaats;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw': bijgebouwen behorende tot een buitenplaats;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'water': waterpartijen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning': een woning ten behoeve van een recreatief nachtverblijf;
  • g. hierbij horende ondergeschikte voorzieningen zoals groenvoorzieningen, plantsoenen, bermstroken, bermsloten, waterpartijen, taluds, oevers, bruggen, paden, verhardingen, speelvoorzieningen, ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.1.2 Bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 9.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

9.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. woningen mogen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mag maximaal één vrijstaande woning worden gebouwd;
  • d. de goot- en bouwhoogte mag maximaal de op de verbeelding aangeduidie maat bedragen;
  • e. bij toepassing van hellende dakvlakken mag de dakhelling maximaal 55° bedragen.
9.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij ieder hoofdgebouw mogen aan-, uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' mag de totale bebouwde oppervlakte 100% bedragen;
  • c. de bebouwde oppervlakte (overkappingen en onoverdekte zwembaden meegerekend) van het gedeelte van het bouwvlak dat is gelegen buiten een aanduidingsvlak 'vrijstaand' of 'bijgebouw', mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 100 m²;
  • d. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen moeten minimaal 3,00 meter achter (het verlengde van) de gevellijn worden gebouwd;
  • e. vrijstaande bijgebouwen, voor zover gelegen buiten een aanduidingsvlak 'bijgebouw' worden achter (het verlengde van) de achtergevellijn gebouwd;
  • f. de goothoogte mag maximaal 3,30 meter bedragen;
  • g. de bouwhoogte mag maximaal 6,00 meter bedragen.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. overkappingen en onoverdekte zwembaden mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat het bouwen van een overkapping niet tot gevolg mag hebben dat het gedeelte van het bouwvlak dat is gelegen buiten een aanduidingsvlak 'vrijstaand' of 'bijgebouw' voor meer dan 50% wordt bebouwd;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen ook buiten een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3,00 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2,00 meter bedragen;
  • e. onoverdekte zwembaden mogen worden gebouwd, mits:
    • 1. het zwembad minimaal 3,00 meter achter (het verlengde van) de gevellijn van de woning is gelegen;
    • 2. de oppervlakte van het zwembad maximaal 15% van het zij- en achtererf bedraagt met een maximum van 100 m²;
    • 3. de afstand tot de perceelsgrenzen minimaal 1,00 meter bedraagt.
9.3 Nadere eisen
9.3.1 Eisen

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. het behoud van de karakteristieke waarden van de in Bijlage 4 Overzicht waardevolle panden en objecten opgenomen panden met de waardering 'zeer hoog' en 'hoog'.
9.3.2 Voorwaarden

Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

9.4 Afwijken van de bouwregels
9.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 9.2.1, sub e tot een steilere dakhelling;
  • b. lid 9.2.2, sub d voor een kortere afstand tot minimaal 1,00 meter achter de gevellijn;
  • c. lid 9.2.3, sub d tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter, met uitzondering van overkappingen.
9.4.2 Afwegingskader

De in lid 9.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de karakteristieke waarden van de in Bijlage 4 Overzicht waardevolle panden en objecten opgenomen panden met de waardering 'zeer hoog' en 'hoog' gehandhaafd blijven.
9.5 Specifieke gebruiksregels
9.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt gerekend:

  • a. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte;
  • b. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf;
  • c. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of een vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg.
9.5.2 Niet strijdig gebruik
  • a. het beroepsmatig of bedrijfsmatig gebruik van een woning en/of bij deze woning behorende bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
    • 2. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
    • 3. ten hoogste 25 m² van de woning en/of bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
    • 4. het gebruik geen horeca mag betreffen;
    • 5. geen afbreuk gedaan wordt aan het woonkarakter van de omgeving;
    • 6. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende is aangetoond dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;
    • 7. geen detailhandel is toegestaan tenzij het een webwinkel betreft;
    • 8. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
    • 9. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.
  • b. het aanbieden van bed & breakfast in een woning, met dien verstande dat:
    • 1. bed & breakfast mag uit maximaal vijf slaapplaatsen bestaan;
    • 2. de woning bewoond dient te worden door de hoofdbewoner(s);
    • 3. het gebouw geschikt moet zijn voor permanente bewoning;
    • 4. het gebouw het hoofdgebouw van het bouwperceel moet zijn;
    • 5. er geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast mag ontstaan voor de omgeving;
    • 6. er slechts terughoudende reclame-uitingen geplaatst mogen worden, neonreclame is niet toegestaan;
    • 7. de woning voldoet aan het bouwbesluit;
  • c. alsmede:
    • 1. vormen van gebruik als bedoeld in lid 9.5.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
    • 2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
9.6.1 Beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.5.2, sub a voor de uitoefening van beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen met een oppervlakte van maximaal 50 m², met dien verstande dat:

  • a. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
  • b. ten hoogste 50 m² van de woning en/of de bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
  • c. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
  • d. het gebruik geen horeca mag betreffen;
  • e. geen afbreuk gedaan wordt aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;
  • g. de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;
  • h. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;
  • i. geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige c.q. beroepsmatige activiteit;
  • j. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
  • k. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.
9.6.2 Gastenverblijf

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.5.1, sub b voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf, met dien verstande dat:

  • a. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een (bedrijfs)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • b. de aanvrager eigenaar en/of bewoner is van het bouwperceel;
  • c. het hoofdgebouw op het bouwperceel permanent wordt bewoond;
  • d. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf is toegestaan;
  • e. het gastenverblijf uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;
  • f. het gastenverblijf uitsluitend niet-commercieel wordt gebruikt;
  • g. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelgrenzen 1,00 meter moet bedragen;
  • h. de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
  • i. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder);
  • j. op eigen terrein voorzien wordt in parkeerruimte voor minimaal één auto.
9.6.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.5.1, sub c voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • a. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een (bedrijfs)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • b. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of bijgebouw als mantelzorgwoning is toegestaan;
  • c. er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;
  • d. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelgrenzen 1,00 meter moet bedragen;
  • e. de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
  • f. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).
9.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.7.1 Verbod

het is verboden op de tot 'Natuur - Buitenplaats' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van paden, wegen en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties en apparatuur;
  • c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • d. het vellen of rooien van opgaand hout.
9.7.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte natuurbeheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het inwerking treden van dit plan;
  • d. reeds mogen worden uitgevoerd in het kader van de Natuurbeschermingswet;
9.7.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 9.7.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de aanwezige natuurwaarden en indien mitigerende en zo nodig compenserende maatregelen worden getroffen. Hiertoe dient vooraf een inrichtingsplan te worden opgesteld, dat door bevoegd gezag wordt betrokken bij haar besluit.;
  • b. alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan de natuur- en landschapsdeskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 9.7.3 onder a.

Artikel 10 Sport

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Bestemming

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een tennisvereniging;
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. hierbij horende ondergeschikte voorzieningen zoals wegen, parkeervoorzieningen, waterlopen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
10.1.2 Bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 10.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels

Met betrekking tot het bouwen gelden de aanduidingen en de volgende regels:

10.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van het bebouwingspercentage daar waar een dergelijk percentage is aangeduid;
  • b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag maximaal de aangegeven maat bedragen ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)';
  • c. bij toepassing van hellende dakvlakken mag de dakhelling maximaal 55° bedragen.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

bouwwerk   maximale bouwhoogte  
Overkappingen   3,00 meter  
Ballenvangers   6,00 meter  
Vlaggen- en lichtmasten   10,00 meter  
Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   4,00 meter  
10.3 Nadere eisen
10.3.1 Eisen

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.3.2 Voorwaarden

Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 10.2.1, sub c tot een steilere dakhelling.
  • b. lid 10.2.2 tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter;
10.4.2 Afwegingskader

De in lid 10.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 11 Verkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Bestemming

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met ten hoogste twee rijstroken en voet- en fietspadenstraten;
  • b. hierbij horende ondergeschikte voorzieningen zoals parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, taluds, oevers, bruggen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, alsmede voor:
11.1.2 Bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 11.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:
bouwwerk   maximale bouwhoogte  
Antenne   5,00 meter  
Speeltoestel   4,00 meter  
Openbare nutsvoorziening   3,50 meter  
Lichtmast of overige mast   8,00 meter  
Overig bouwwerk, geen gebouw zijnde   2,00 meter  
11.3 Nadere eisen
11.3.1 Eisen

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.3.2 Voorwaarden

Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

11.4 Afwijken van de bouwregels
11.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1 sub c tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter, met uitzondering van overkappingen;

11.4.2 Afwegingskader

De in lid 11.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Bestemming

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. hierbij horende ondergeschikte voorzieningen zoals taluds, bermstroken, oevers, bruggen, steigers, ondergeschikte groenvoorzieningen.
12.1.2 Bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 12.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd: bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2 Bouwregels

De bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 meter.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in lid 12.2 sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter, mits de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Bestemming

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de huisvesting van personen in woningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarische bedrijf': een voormalig agrarische bedrijf;
  • c. hierbij horende ondergeschikte voorzieningen zoals wegen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
13.1.2 Bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 13.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels

Met betrekking tot het bouwen gelden de aanduidingen en de volgende regels:

13.2.1 Hoofdgebouwen

De hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'landhuis', 'vrijstaand', twee-aaneen', 'aaneengebouwd' of 'specifieke bouwaanduiding - 1';
  • b. het aantal woningen bedraagt maximaal het middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal; indien geen aantal is aangegeven middels een aanduiding bedraagt het aantal woningen per aanduidingsvlak maximaal 1;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'landhuis', 'vrijstaand' of 'specifieke bouwaanduiding - 1' mag uitsluitend een vrijstaande woning worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend twee aaneen gebouwde woningen worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen, minimaal twee aaneen, worden gebouwd;
  • f. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven;
  • g. de totale bebouwde oppervlakte van het bouwvlak (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen meegerekend) mag ter plaatse van de aanduiding 'landhuis' of 'specifieke bouwaanduiding - 1' maximaal 50% bedragen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' mag alleen een hoofdgebouw worden gebouwd indien op het perceel wordt voorzien in voldoende waterbergingscapaciteit ter compensatie van de toename van de afvoer van afstromend regenwater als gevolg van het bouwen;
  • i. de goothoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 6,00 meter bedragen, tenzij anders op de verbeelding is aangeduid;
  • j. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 10,00 meter bedragen, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid;
  • k. de breedte van een hoofdgebouw – een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw als genoemd in lid 13.1.2, sub b niet meegerekend – bedraagt ter plaatse van de aanduiding:
    aanduiding   minimale breedte   maximale breedte  
    landhuis   6,50 meter   50% van de breedte van het bouwperceel  
    vrijstaand   6,00 meter   niet nader bepaald  
    twee-aaneen   5,00 meter   niet nader bepaald  
    aaneengebouwd   5,00 meter   niet nader bepaald  
    specifieke bouwaanduiding - 1   6,00 meter   12,00 meter indien parallel aan de weg gebouwd,
    22,00 meter indien haaks op de weg gebouwd  
  • l. de afstand tussen het hoofdgebouw – een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw niet meegerekend – en de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt ter plaatse van de aanduiding:
    aanduiding   minimale afstand  
    landhuis   3,00 meter  
    vrijstaand   3,00 meter  
    twee-aaneen   3,00 meter aan één zijde  
    aaneengebouwd   niet nader bepaald  
    specifieke bouwaanduiding - 1   3,00 meter  
  • m. bij toepassing van hellende dakvlakken mag de dakhelling maximaal 55° bedragen;
13.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen moeten minimaal 3,00 meter achter (het verlengde van) de gevellijn worden gebouwd;
  • c. anders dan het bepaalde in lid b, mogen ter plaatse van de aanduiding 'landhuis' aan- en uitbouwen en bijgebouwen ook elders binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • d. het bouwvlak mag, rekening houdend met het bepaalde in lid 13.2.1 onder g, ter plaatse van het aanduidingsvlak 'landhuis' of 'specifieke bouwaanduiding - 1' voor maximaal 50% bebouwd worden met aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met een maximum van 40 m²;
  • e. de totale bebouwde oppervlakte van het zij- en achtererf gelegen buiten het aanduidingsvlak 'vrijstaand', 'twee-aaneen' of 'aaneengebouwd' (overkappingen meegerekend), mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²;
  • f. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 3,30 meter bedragen;
  • g. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 6,00 meter bedragen;
  • h. de afstand tussen aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen die aan de zijgevel of achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen ter plaatse van de aanduiding:
    aanduiding   minimale afstand  
    landhuis   3,00 meter  
    vrijstaand   3,00 meter  
    twee-aaneen   3,00 meter aan één zijde  
    aaneengebouwd   niet nader bepaald  
    specifieke bouwaanduiding - 1   3,00 meter  
  • i. vrijstaande bijgebouwen moeten achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, waarbij de afstand van de gebouwen op het bouwperceel tot de zijdelingse bouwperceelsgrens minimaal zal bedragen ter plaatse van de aanduiding:
aanduiding   minimale afstand  
landhuis   3,00 meter aan één zijde  
vrijstaand   3,00 meter aan één zijde  
twee-aaneen   niet nader bepaald  
aaneengebouwd   niet nader bepaald  
specifieke bouwaanduiding - 1   3,00 meter aan één zijde  
13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. overkappingen en onoverdekte zwembaden mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. overkappingen en onoverdekte zwembaden moeten minimaal 3,00 meter achter (het verlengde van) de gevellijn worden gebouwd;
  • c. anders dan het bepaalde in lid b, mogen ter plaatse van de aanduiding 'landhuis' overkappingen ook elders binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • d. het bouwvlak mag, rekening houdend met het bepaalde in lid 13.2.1 onder g, ter plaatse van het aanduidingsvlak 'landhuis' of 'specifieke bouwaanduiding-1' voor maximaal 50% bebouwd worden met aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met een maximum van 40 m²;
  • e. de totale bebouwde oppervlakte van het zij- en achtererf gelegen buiten het aanduidingsvlak 'vrijstaand', 'twee-aaneen' of 'aaneengebouwd' (overkappingen meegerekend), mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²;
  • f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2,00 meter bedragen;
  • g. anders dan het onder lid 13.2.3, sub f bepaalde mag de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3,00 meter bedragen;
  • h. anders dan het onder lid 13.2.3, sub f bepaalde mag de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de gevellijn maximaal 1,00 meter bedragen;
  • i. onoverdekte zwembaden mogen worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte van het zwembad maximaal 15% van het zij- en achtererf bedraagt met een maximum van 100 m²;
    • 2. het bouwen van een zwembad niet tot gevolg heeft dat het zij- of achtererf voor meer dan 50% wordt bebouwd;
    • 3. de afstand tot de perceelsgrenzen minimaal 1,00 meter bedraagt.
13.3 Nadere eisen
13.3.1 Eisen

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.3.2 Voorwaarden

Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

13.4 Afwijken van de bouwregels
13.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.2.1 sub i en j tot een overschrijding met maximaal 1,00 meter;
  • b. lid 13.2.1, sub l voor een kortere afstand tot minimaal 1,00 meter van de zijdelingse bouwperceelsgrens;
  • c. lid 13.2.1, sub m voor een steilere dakhelling;
  • d. lid 13.2.2, sub b voor een kortere afstand tot minimaal 1,00 meter achter de gevellijn;
  • e. lid 13.2.2, sub d: indien het nog onbebouwde deel van het bouwvlak gelijk aan of groter is dan 240 m², mag hiervan in totaal maximaal 1/6 met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd tot een maximale oppervlakte van 100 m²;
  • f. lid 13.2.2, sub e: indien het achtererf gelegen buiten het aanduidingsvlak gelijk aan of groter is dan 240 m², mag aan bijbehorende bouwwerken in totaal maximaal 1/6 van het achtererf buiten het bebouwingsvlak dan wel aanduidingsvlak worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 100 m²;
  • g. lid 13.2.2, sub h voor een kortere afstand tot minimaal 1,00 meter van de zijdelingse bouwperceelsgrens;
  • h. lid 13.2.3, sub f tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter, met uitzondering van overkappingen en van erfafscheidingen voor de voorgevellijn.
13.4.2 Afwegingskader

De in lid 13.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de karakteristieke waarden van de in Bijlage 4 Overzicht waardevolle panden en objecten opgenomen panden met de waardering 'zeer hoog' en 'hoog' gehandhaafd blijven.
13.4.3 Afwijking (vervangende) nieuwbouw NED

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 voor het nieuw bouwen of vervangend nieuw bouwen van een gebouw ten behoeve van een NED ter plaatse van een bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. afwijking wordt verleend voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van een NED, waarbij de oppervlakte van het gebouw ten hoogste de in Bijlage 1 Positieve lijst NED's genoemde omvang bedraagt;
  • b. afwijking wordt slechts verleend indien ook toepassing is of wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid in lid 13.7.1 Wijziging Nieuwe Economische Dragers (NED's);
  • c. afwijking voor nieuwbouw wordt slechts verleend indien:
    • 1. sprake is van een kwalitatieve verbetering van de inrichting van het erf;
    • 2. het oppervlak van de bestaande bebouwing met ten hoogste 20% wordt vergroot, waarbij de uitbreiding ten opzichte van de bestaande oppervlakte ten hoogte 250 m2 bedraagt;
  • d. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • e. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
13.5 Specifieke gebruiksregels
13.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt gerekend:

  • a. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte;
  • b. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf;
  • c. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of een vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg.
13.5.2 Niet strijdig gebruik
  • a. het beroepsmatig of bedrijfsmatig gebruik van een woning en/of bij deze woning behorende bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
    • 2. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
    • 3. ten hoogste 25 m² van de woning en/of de bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
    • 4. het gebruik geen horeca mag betreffen;
    • 5. geen afbreuk gedaan wordt aan het woonkarakter van de omgeving;
    • 6. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende is aangetoond dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;
    • 7. geen detailhandel is toegestaan tenzij het een webwinkel betreft;
    • 8. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
    • 9. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.
  • b. het aanbieden van bed & breakfast in een woning, met dien verstande dat:
    • 1. de bed & breakfast mag uit maximaal vijf slaapplaatsen bestaan;
    • 2. de woning bewoond dient te worden door de hoofdbewoner(s);
    • 3. het gebouw geschikt moet zijn voor permanente bewoning;
    • 4. het gebouw het hoofdgebouw van het bouwperceel moet zijn;
    • 5. er geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast mag ontstaan voor de omgeving;
    • 6. er slechts terughoudende reclame-uitingen geplaatst mogen worden, neonreclame is niet toegestaan;
    • 7. de woning voldoet aan het bouwbesluit;
  • c. alsmede:
    • 1. vormen van gebruik als bedoeld in lid 13.5.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
    • 2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.
13.6 Afwijken van de gebruiksregels
13.6.1 Beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.5.2, sub a voor de uitoefening van beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen met een oppervlakte van maximaal 50 m², met dien verstande dat:

  • a. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
  • b. ten hoogste 50 m2 van de woning en/of de bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
  • c. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
  • d. het gebruik geen horeca mag betreffen;
  • e. geen afbreuk gedaan wordt aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;
  • g. de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;
  • h. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;
  • i. geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige c.q. beroepsmatige activiteit;
  • j. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
  • k. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.
13.6.2 Gastenverblijf

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.5.1, sub b voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf, met dien verstande dat:

  • a. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • b. de aanvrager eigenaar en/of bewoner is van het bouwperceel;
  • c. het hoofdgebouw op het bouwperceel permanent wordt bewoond;
  • d. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf is toegestaan;
  • e. het gastenverblijf uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;
  • f. het gastenverblijf uitsluitend niet-commercieel wordt gebruikt;
  • g. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelgrenzen 1,00 meter moet bedragen;
  • h. de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
  • i. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder);
  • j. op eigen terrein voorzien wordt in parkeerruimte voor minimaal één auto.
13.6.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.5.1, sub c voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • a. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • b. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of bijgebouw als mantelzorgwoning is toegestaan;
  • c. er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;
  • d. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelgrenzen 1,00 meter moet bedragen;
  • e. de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
  • f. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).
13.7 Wijzigingsbevoegdheid
13.7.1 Wijziging Nieuwe Economische Dragers (NED's)

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen ten behoeve van het vestigen van een NED op de gronden aangeduid als 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarische bedrijf', met in achtneming van het volgende:

  • a. wijziging kan worden toegepast voor:
  • b. de oppervlakte van een NED bedraagt ten hoogste de in Bijlage 1 Positieve lijst NED's genoemde omvang;
  • c. tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in lid 13.4.3 vindt de NED plaats in bestaande gebouwen in een bouwvlak;
  • d. de NED, of alle NED's tezamen, behorende bij een agrarisch bedrijf, wordt of worden uitgeoefend in een kleinschalige omvang, hetgeen blijkt uit:
    • 1. de arbeidsbehoefte;
    • 2. de ruimtelijke uitstraling;
    • 3. de verkeersaantrekkende werking, waarbij de afwijking niet tot een onevenredige toename leidt van de automobiliteit;
    • 4. de categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten waartoe de activiteit behoort, waarbij geldt dat de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals weergegeven in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten, behoort;
  • e. de wegcapaciteit, wegconstructie en verkeersveiligheid worden niet negatief beïnvloed, alvorens wijziging toe te passen winnen burgemeester en wethouders hieromtrent schriftelijk advies in bij de wegbeheerder;
  • f. het watersysteem wordt niet negatief beïnvloed, alvorens de wijziging toe te passen winnen burgemeester en wethouders hieromtrent schriftelijk advies in bij de waterbeheerder;
  • g. opslag van goederen ten behoeve van de NED buiten gebouwen is niet toegestaan;
  • h. nieuwe bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten en lichtbakken voor reclamedoeleinden daaronder begrepen zijn niet toegestaan;
  • i. de lichtuitstraling naar de omgeving dient te worden beperkt zoveel als technisch mogelijk, hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goedgekeurd lichtplan overlegd;
  • j. wijziging wordt slechts toegepast als voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • k. er dient zorggedragen te worden voor ruimtelijke kwaliteitswinst of er dient sprake te zijn van ruimtelijke kwaliteitwinst;
  • l. wijziging vindt slechts plaats als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd.
13.7.2 Wijziging ter plaatse van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3,6 Wro, de bestemming wijzigen ten behoeve van de bouw van woningen in bestaande gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - cultuurhistorische bebouwing', met in achtneming van het volgende:

  • a. alle niet-cultuurhistorisch waardevolle gebouwen worden gesloopt, met uitzondering van het bestaande woonhuis;
  • b. per aanduidingsvlak wordt de bouw van maximaal 10 nieuwe woningen toegestaan:
    • 1. indien en voor zover dit noodzakelijk is voor het behoud van het genoemde karakter; en
    • 2. er middels actueel woningmarktonderzoek is aangetoond dat er voldoende behoefte is aan deze woningen;
  • c. op het terrein wordt in de eigen parkeerbehoefte voorzien;
  • d. de inrichting van het erf past na wijziging binnen het Landschappelijk Raamwerk en sluit goed aan op de ruimtelijke structuur van de omgeving;
  • e. de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • f. de wijziging wordt slechts toegepast als zorg wordt gedragen voor ruimtelijke kwaliteitswinst;
  • g. de wijziging vindt pas plaats nadat een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de ruimtelijke kwaliteitswinst;
  • h. alvorens deze wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies aan de gemeentelijke monumentencommissie omtrent de criteria in lid 13.7.2 sub a en lid 13.7.2 sub b;
  • i. alvorens deze wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies aan het Kwaliteitsteam Buitengebied omtrent het criterium in lid 13.7.2 sub d;
  • j. alvorens deze wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies aan de milieudeskundige omtrent het criterium in lid 13.7.2 sub e.

Artikel 14 Waarde - Archeologie - 3

14.1 Bestemmingsomschrijving
14.1.1 Bestemming

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

14.1.2 Bebouwing

Op of in deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 14.1.1 genoemde bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel: de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2,00 meter bedragen.

14.2.2 Andere bestemmingen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 30 m² en waarbij bovendien grond- of graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter beneden het maaiveld plaatsvinden;
  • b. het bepaalde onder lid 14.2.2, sub a is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.2, sub a ten behoeve van het bouwen groter dan 30 m² en dieper dan 0,50 meter, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate worden veiliggesteld.

14.3.2 Voorwaarden

Indien uit het onder lid 14.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,50 meter, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 0,50 meter;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 0,50 meter;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 0,50 meter bedraagt;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 0,50 meter;
  • f. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 0,50 meter;
  • h. het omzetten van grasland in bouwland;
  • i. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 0,50 meter.
14.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 14.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 30 m²;
  • b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
14.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 14.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  • b. voor zover de in lid 14.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. de vergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te verlenen, vragen burgemeester en wethouders aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 14.4.3, sub a, sub b en sub c. Bij een negatief advies verzoeken burgemeester en wethouders de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.
14.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
14.5.1 Verbod

Het is verboden bouwwerken die zich op gronden met deze dubbelbestemming bevinden zonder, of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) te slopen.

14.5.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 14.5.1 is niet van toepassing indien de sloopwerkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 14.2.2, sub b in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte hebben van minder dan 30 m² en/of de grondlagen dieper dan 0,50 meter beneden het maaiveld niet verstoren;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in wen van dit plan.
14.5.3 Regels

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen burgemeester en wethouders regels verbinden aan een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk op of in gronden ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3'.

14.5.4 Voorschrift

Aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden, als bedoeld in lid 3.3.2 Natuur, groen, water en ecologie14.5.1, kunnen burgemeester en wethouders het voorschrift verbinden dat de sloopwerken vanaf 0,30 meter boven het maaiveld en dieper worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige, indien de latere verstoringsoppervlakte groter is dan 30 m² en de verstoringsdiepte meer is dan 0,50 meter.

14.5.5 Melding

Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen.

14.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3', als bedoeld in lid 14.1.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 15 Waarde - Archeologie - 7

15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1 Bestemming

De voor 'Waarde - Archeologie - 7' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

15.1.2 Bebouwing

Op of in deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 15.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel: de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2,00 meter bedragen.

15.2.2 Andere bestemmingen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 5000 m² en waarbij bovendien grond- of graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter beneden het maaiveld plaatsvinden;
  • b. het bepaalde onder lid 15.2.2, sub a is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.2, sub a ten behoeve van het bouwen groter dan 5000 m² en dieper dan 0,50 meter, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate worden veiliggesteld.

15.3.2 Voorwaarden

Indien uit het onder lid 15.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,50 meter, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 0,50 meter;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 0,50 meter;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 0,50 meter bedraagt;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 0,50 meter;
  • f. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 0,50 meter;
  • h. het omzetten van grasland in bouwland;
  • i. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 0,50 meter.
15.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 15.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 5000 m²;
  • b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
15.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 15.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  • b. voor zover de in lid 15.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. de vergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te verlenen, vragen burgemeester en wethouders aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 15.4.3, sub a, sub b en sub c. Bij een negatief advies verzoeken burgemeester en wethouders de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.
15.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
15.5.1 Verbod

Het is verboden bouwwerken die zich op gronden met deze dubbelbestemming bevinden zonder, of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) te slopen.

15.5.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 15.5.1 is niet van toepassing indien de sloopwerkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 15.2.2, sub b in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte hebben van minder dan 5000 m² en/of de grondlagen dieper dan 0,50 meter beneden het maaiveld niet verstoren;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
15.5.3 Regels

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen burgemeester en wethouders regels verbinden aan een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk op of in gronden ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie - 7'.

15.5.4 Voorschrift

Aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden, als bedoeld in lid 15.5.1, kunnen burgemeester en wethouders het voorschrift verbinden dat de sloopwerken vanaf 0,30 meter boven het maaiveld en dieper worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige, indien de latere verstoringsoppervlakte groter is dan 5000 m² en de verstoringsdiepte meer is dan 0,50 meter.

15.5.5 Melding

Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen.

15.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie - 7', als bedoeld in lid 15.1.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 16 Waarde - Cultuurhistorie - 1

16.1 Bestemmingsomschrijving
16.1.1 Bestemming

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 1' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het historische en ruimtelijke landschappelijke en stedenbouwkundige karakter en het behoud, herstel en/of versterking van de bouwkundige karakteristieke panden, met de waardering 'zeer hoog' en 'hoog' zoals genomen in Bijlage 4 Overzicht waardevolle panden en objecten van deze regels.

16.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.2.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, het wegnemen of veranderen van stoepen, alsmede het wijzigen van de wegindeling;
  • b. het afgraven of ophogen van de bodem of het dempen van sloten;
  • c. het vellen, rooien of aanbrengen van houtopstanden;
  • d. het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere opgaande beplanting.
16.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 16.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
16.2.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 16.2.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot de verbetering of het herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarden en niet zullen leiden tot een verstoring van de aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • b. alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan de natuur- en landschapsdeskundige of cultuurhistorie deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 16.2.3 onder a.
16.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Voor het slopen van bouwwerken gelegen binnen de in lid 16.1 bedoelde bestemming is een omgevingsvergunning vereist. Alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de Welstands- en Monumentencommissie. Voor panden met de waardering 'zeer hoog' zoals opgenomen in Bijlage 4 Overzicht waardevolle panden en objecten van deze regels (rijksmonumenten) is bovendien een vergunning op grond van de Monumentenwet benodigd.

Artikel 17 Waarde - Cultuurhistorie - 2

17.1 Bestemmingsomschrijving
17.1.1 Bestemming

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud, verbetering en/of herstel van de aldaar aanwezige cultuurhistorische waarden, bestaande uit oppervlakteverharding door middel van klinkerbestrating alsmede begeleidende (laan)beplanting bestaande uit bomen en struiken.

17.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.2.1 Verbod

Het is verboden op de met 'cultuurhistorische waarden' aangeduide gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van de aanwezige oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen van parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het vellen of rooien van struiken of bomen.
17.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 17.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  • c. die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  • d. waarvoor krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 een vergunning is vereist.
17.2.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 17.2.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot de verbetering of het herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarden en niet zullen leiden tot een verstoring van de aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • b. alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan de natuur- en landschapsdeskundige of cultuurhistorie deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 17.2.3 onder a.

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de waterkering.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Toelaatbare bebouwing bestemming 'Waterstaat - Waterkering'

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 18.1 genoemde bestemming worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter.

18.2.2 Toelaatbare bebouwing andere bestemmingen

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met in achtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien de omgevingsvergunning betrekking heeft op vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2.2 met inachtneming van het volgende:

  • a. vergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken andere bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de waterkering door bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.

Als een gebruik in strijd met het bestemmingsplan, geldt in ieder geval het gebruik van gronden en bouwwerken:

  • a. ten behoeve van een seksinrichting of straatprostitutie;
  • b. voor de opslag van aan hun gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, werktuigen of machines of onderdelen daarvan, verpakkingsmaterialen, schroot- en afbraak- en bouwmaterialen, bagger en grondspecie, afval, puin, grind of brandstoffen, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • c. voor de opslag en het be- en verwerken van explosieve stoffen;
  • d. als woonwagenstandplaats.

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

21.1 veiligheidszone - lpg

Ter plaatse van de aanduiding veiligheidszone - lpg is geen nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing ten behoeve van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen toegestaan, tenzij sprake is van vervangende nieuwbouw waarbij:

  • a. de vloeroppervlakte niet wordt vergroot, en
  • b. de afstand tot het vulpunt lpg niet verminderd wordt.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

22.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor:

  • a. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand door:
    • 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1,00 meter;
    • 2. ingangspartijen tot maximaal 2,00 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6,00 m² en de bouwhoogte maximaal 3,00 meter zal bedragen.

Deze regel is van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze niet leiden tot wijziging van bestemmingen;

  • b. het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van 15 meter.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels

23.1 Wijzigingen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artkel 3.6 Wro, het plan wijzigen ten behoeve van:

  • a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,50 meter;
  • b. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand door:
    • 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1,00 meter;
    • 2. ingangspartijen tot maximaal 2,00 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6,00 m² en de bouwhoogte maximaal 3,00 meter zal bedragen.

Deze regel is van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze niet leiden tot wijziging van bestemmingen;

  • c. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5,00 meter toelaatbaar.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het lid 24.1, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 24.1, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Lid 24.1, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
24.2 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 24.2 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 24.2 sub a met maximaal 10%;
  • c. Lid 24.2, sub a is niet van toepassing op bouwwerken de weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
24.3 Afwijking

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik, lid 24.1 en lid 24.2, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

24.4 Ten aanzien van bestaande afstanden en andere maten
  • a. Indien afstanden ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer of minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden;
  • c. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid 24.4 onder a en lid 24.4 onder b uitsluitend van toepassing indien het geschied op dezelfde plaats.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Schuddebeurs.