direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch met waarden
Plan: Kop van Schouwen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00040BpAbg-va03

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en herstel van de aan de gronden eigen natuur- en landschapswaarden en/of cultuurhistorische waarden;
  • b. de bedrijfsvoering van aan grondgebonden agrarische bedrijven;
  • c. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets-, wandel- en ruiterpaden en voorzieningen;

tevens voor:

  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone': een randzone;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuur': een schuur;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping': een minicamping met ten hoogste het aantal standplaatsen, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal permanente standplaatsen' dan wel 'maximum totaal aantal standplaatsen';
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein': evenementen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud van cultuurhistorische waarde;
  • i. het hobbymatig houden van dieren ten dienste van de naastgelegen bestemming Wonen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'houtwal': het behoud, de bescherming en het herstel van een houtwal of houtsingel;
  • k. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, natuurvriendelijke oevers, water, laad- en losvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.2.1 Algemeen
  • a. op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1 genoemde bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, alsmede gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuur' dan wel 'specifieke vorm van recreatie - minicamping';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone' zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' is een sanitairgebouw, ten behoeve van centrale sanitair, toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3,50 meter en een maximaal oppervlak van 55 m2;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuur' mag de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 6 meter bedragen;
  • c. bij toepassing van hellende dakvlakken mag de dakhelling maximaal 55° bedragen.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt 1 meter, met uitzondering van:

  • a. vlaggenmasten die ten hoogste 8 meter mogen bedragen;
  • b. een wateropslagruimte die ten hoogste 6 meter mag bedragen;
  • c. overkappingen die ten hoogste 6 meter mogen bedragen.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Eisen

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.3.2 Voorwaarden

Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gronden in verband met calamiteiten.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hoger dan 1 meter, met in achtneming van het volgende:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. de omgevingsvergunning is noodzakelijk in verband met de aard en omvang van de agrarische bedrijfsvoering, alvorens omgevingsvergunning te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige.
4.4.2 Wateropslagruimten

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder a, voor het bouwen van een wateropslagruimte als zelfstandig bouwwerk met in achtneming van het volgende:

  • a. wateropslagruimten worden aansluitend aan een bouwvlak van de aangrenzende bestemming 'Agrarisch' gerealiseerd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • c. een omgevingsvergunning wordt niet verleend:
    • 1. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Natuur;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone';
  • d. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • e. een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien op het bij het agrarisch bedrijf behorende bouwvlak voldoende ruimte aanwezig is om de wateropslagruimte te realiseren;
  • f. een omgevingsvergunning wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf en voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • g. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • h. afwijking leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer;
  • i. indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m² of meer, vraagt bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de ontheffing te verlenen;
  • j. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
4.4.3 Sanitair- en/of recreatieruimte

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 en 4.2.2, voor het bouwen van sanitaire voorzieningen en/of een recreatieruimte ten behoeve van een minicamping, op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' met in achtneming van het volgende:

  • a. de bouwhoogte van het gebouw ten behoeve van centrale sanitair- en/of recreatieruimte bedraagt ten hoogste 3,50 meter;
  • b. het oppervlak van het gebouw ten behoeve van centrale sanitair- en/of recreatieruimte bedraagt ten hoogste 100 m²;
  • c. voor privé-sanitair geldt:
    • 1. op elk niet-permanente standplaats één sanitairgebouw mag worden geplaatst met een oppervlakte van maximaal 6 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,50 meter;
    • 2. meerdere gebouwen mogen worden geclusterd op het snijpunt van meerdere niet-permanente standplaatsen;
    • 3. een sanitairgebouw landschappelijk op een adequate wijze ingepast dient te worden;
  • d. een omgevingsvergunning wordt niet verleend:
    • 1. binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van de meest nabij gelegen woning van derden;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone';
    • 3. binnen een afstand van 100 meter van de gronden met bestemming Natuur;
  • e. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • f. indien op de minicamping privé-sanitair wordt gerealiseerd geldt een breedte van ten minste 10 meter;
  • g. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
4.4.4 Afwegingskader

De omgevingsvergunning als bedoeld in 4.4.1, 4.4.2 en 4.4.3 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. dit niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de opslag van goederen anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf, buiten het bouwvlak;
  • b. het huisvesten van seizoensarbeiders, anders dan in een kampeermiddel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping';
  • c. het gebruik van paardenbakken;
  • a. het aanleggen van een mestbassin (mestzak of foliebassin) of een waterbassin;
  • b. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en specie, behoudens het deponeren van baggerspecie in het kader van normaal onderhoud van waterlopen;
  • c. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als uitstallings-, opslag-, stand-, of ligplaats voor kampeermiddelen behoudens de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping';
  • d. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als winterstalling voor kampeermiddelen;
  • e. het permanent bewonen of laten bewonen van kampeermiddelen;
  • f. het uitoefenen van verblijfsrecreatie zonder het hebben van een centrale bedrijfsmatige exploitatie;
  • g. het uitponden van standplaatsen aan derden;
  • h. het buiten het zomerseizoen gebruik maken van standplaatsen;
  • i. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte;
  • j. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf;
  • k. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of een vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg;
  • l. fruitteelt ter plaatse van gronden die gelegen zijn binnen 50 meter van de woningen van derden of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (waaronder minicampings).
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Paardenbak

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 en 4.5.1 ten behoeve van een paardenbak, met in achtneming van het volgende:

  • a. het oppervlak van de paardenbak bedraagt ten hoogste 1.200 m²;
  • b. een omgevingsvergunning wordt niet verleend:
    • 1. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Natuur, of gronden met de bestemming Water;
    • 2. binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van de meest nabij gelegen woning van derden;
  • c. de paardenbak wordt gerealiseerd in een bouwvlak, danwel grenst direct aan een bouwvlak of een bestemmingsvlak waarbinnen een woning is toegestaan;
  • d. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • e. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
4.6.2 Afwegingskader

De omgevingsvergunning als bedoeld in 4.6.1 slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. dit niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Verbod

Het is verboden op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond;
  • c. het aanleggen van bos, boomgaard en bomenrij;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen;
  • g. het scheuren van grasland, behoudens het scheuren van grasland tot een oppervlakte van maximaal 30% van de gronden behorende tot het agrarisch bedrijf ten behoeve van de teelt van maïs en snijbiet;
  • h. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas;
  • i. het veroorzaken van ontploffingen in de grond;
  • j. het verrichten van onderzoeks- of exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;
  • k. boomgaarden voor fruitteelt aan te planten ter plaatse van gronden die gelegen zijn binnen 50 meter van de woningen van derden of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (waaronder minicampings).
4.7.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. bedoeld zijn in lid 4.7.1 maar de in lid 4.1 omschreven waarden van deze gronden niet aantasten.
4.7.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien is gebleken dat de in lid 4.7.1 genoemde werken of werkzaamheden direct, hetzij indirect geen aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygienische waarden tot gevolg hebben, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 Vergroten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen en het aangrenzende bouwvlak met de bestemming 'Agrarisch' vergroten, door de bestemmingsgrens te verleggen en de aanduiding 'bouwvlak' te vergroten, met inachtneming van het volgende:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak bedraagt ten hoogste 2 ha;
  • b. wijziging wordt slechts toegepast voor een volwaardig agrarisch bedrijf en voor een doelmatige bedrijfsvoering; alvorens wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • c. wijziging wordt slechts toegepast als voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • d. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer;
  • e. indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m² of meer, vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen;
  • f. wijziging vindt slechts plaats als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
4.8.2 Vergroten minicamping

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' het aantal niet-permanente standplaatsen verhogen met in achtneming van het volgende:

  • a. het aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 25, met dien verstande dat ten hoogste 5 standplaatsen daarvan permanent mogen zijn;
  • b. de uitbreiding is aansluitend op de bestaande gesitueerd;
  • c. buiten het bestemmingsvlak is een terrein van tenminste 1 ha in eigendom of pacht;
  • d. de wijzing wordt slechts toegepast als een (dienst)woning op het bouwvlak aanwezig is en deze woning permanent wordt bewoond door de aanvrager en exploitant van de minicamping;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de minicamping op eigen terrein, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen ten minste 110 % van het aantal standplaatsen bedraagt;
  • f. de afstand tussen de minicamping en de meest nabij gelegen woning van derden bedraagt ten minste 50 meter; indien de afstand reeds minder bedraagt, mag deze afstand door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet verkleinen;
  • g. de afstand tussen de minicamping en de nabij gelegen gronden met de bestemming Natuur bedraagt ten minste 100 meter; indien de afstand reeds minder bedraagt, mag deze afstand door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet verkleinen;
  • h. wijziging wordt slechts toegepast als voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • i. de lichtuittstraling naar de omgeving dient te worden beperkt zoveel als technisch mogelijk, hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goedgekeurd lichtplan overlegd;
  • j. bij het vergroten van het aantal standplaatsen tot meer dan 15 standplaatsen dient zorggedragen te worden voor ruimtelijke kwaliteitswinst of er dient sprake te zijn van ruimtelijke kwaliteitwinst;
  • k. wijziging vindt slechts plaats als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd;
  • l. alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige en wegbeheerder.
4.8.3 Beëindigen minicamping

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen en de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' verwijderen, met in achtneming van het volgende:

  • a. de betreffende minicamping is beëindigd;
  • b. gelijktijdig met de wijziging wordt de beheersplan betreffende het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst ten behoeve van de minicamping ontbonden.
4.8.4 Natuur

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen en de gronden te wijzigen in de bestemming Natuur, zonder bouwvlak, met dien verstande dat de wijziging slechts wordt toegepast als de gronden gebruiksvrij zijn verworven door de natuurbeheerder.

4.8.5 Afwegingskader

De wijziging als bedoeld in 4.8.1, 4.8.2 en 4.8.3 kan slechts worden toegepast, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. dit niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • c. met een onderzoek is aangetoond dat de aanwezige ecologische en natuurwaarden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
  • e. de gronden niet zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone' dan wel niet zijn gelegen binnen een afstand van 100 m van de gronden met de bestemming Natuur;
  • f. voorafgaand aan de ontwikkeling in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gevoerd met het waterschap.