direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Kop van Schouwen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00040BpAbg-va03

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bedrijfsvoering van aan grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets-, wandel- en ruiterpaden en voorzieningen;

tevens voor:

  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone': een randzone;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' een minicamping met ten hoogste het aantal standplaatsen, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal permanente standplaatsen' dan wel 'maximum totaal aantal standplaatsen';
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning': een recreatiewoning;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud van cultuurhistorische waarde;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, natuurvriendelijke oevers, water, laad- en losvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemeen
  • a. op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
    • 1. bedrijfsgebouwen;
    • 2. bedrijfswoningen, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
    • 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. gebouwen, overkappingen en opslagruimten ten behoeve van een bedrijf mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • c. indien gebouwen en overkappingen niet aaneen worden gebouwd, bedraagt de onderlinge afstand ten minste 3 meter;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone' zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, mits voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk;
  • b. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 6 meter en de bouwhoogte 12 meter, met dien verstande dat de goothoogte van bedrijfswoningen 6 meter bedraagt en de bouwhoogte van bedrijfswoningen 10 meter;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 750 m3;
  • d. per bedrijf is een mestopslagruimte toegestaan mits:
    • 1. de goothoogte ten hoogste 5 meter bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 7 meter bedraagt;
    • 3. de inhoud ten hoogste 2.500 m3 bedraagt;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' is een sanitairgebouw, ten behoeve van centrale sanitair, toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3,50 meter en een maximaal oppervlak van 55 m2;
  • f. bij toepassing van hellende dakvlakken mag de dakhelling maximaal 55° bedragen.
3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij een bedrijfswoning mogen binnen het bouwvlak aan- uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3,30 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter bedragen;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • c. de totale bebouwde oppervlakte van het zij- en achtererf, overkappingen meegerekend, mag maximaal 50% bedragen, met een maximum van 60 m2.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat overkappingen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt 1 meter, met uitzondering van:
    • 1. vlaggenmasten die ten hoogste 8 meter mogen bedragen;
    • 2. een wateropslagruimte die ten hoogste 6 meter mag bedragen;
    • 3. overkappingen bij een woning die ten hoogste 3,30 meter mogen bedragen;
    • 4. overkappingen bij een bedrijfsgebouw die ten hoogste 6 meter mogen bedragen;
  • c. overkappingen bij een recreatiewoning mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat het bouwen van een overkapping niet tot gevolg mag hebben dat het zij- of achtererf voor meer dan 50% wordt bebouwd.
3.2.5 Zwembaden

bij bedrijfswoningen mogen, binnen het bouwvlak onoverdekte zwembaden worden gebouwd, mits:

  • a. het zwembad minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de gevellijn van de woning is gelegen;
  • b. de oppervlakte van het zwembad maximaal 15% van het zij- en achtererf bedraagt met een maximum van 100 m²;
  • c. het bouwen van een zwembad niet tot gevolg heeft dat het zij- of achtererf voor meer dan 50% wordt bebouwd;
  • d. de afstand tot de perceelsgrenzen minimaal 1 meter bedraagt;
  • e. de betreffende grond op basis van het bestemmingsplan ten dienste staat van de woning.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Eisen

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3.2 Voorwaarden

Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gronden in verband met calamiteiten.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Overkappingen voor teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder b, voor het bouwen van overkappingen als teeltondersteunende voorziening, buiten een bouwvlak, met in achtneming van het volgende:

  • a. per agrarisch bedrijf mogen teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd tot een oppervlakte van ten hoogste 1 hectare;
  • b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 4 meter;
  • c. een omgevingsvergunning wordt niet verleend:
    • 1. binnen een afstand van 50 meter van gronden met de bestemming Natuur;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone';
  • d. voorzien wordt in afschermende landschappelijke inpassing van de voorzieningen die bestaat uit een beplantingsstrook met afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • e. de teeltondersteunende voorziening staat ten dienste aan het grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • f. een omgevingsvergunning wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf en voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • g. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • h. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
3.4.2 Mestopslagruimten buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder b, voor het bouwen van een mestopslagruimte als zelfstandig bouwwerk, op gronden zonder de aanduiding 'bouwvlak', met in achtneming van het volgende:

  • a. de mestopslagruimten wordt aansluitend aan het bouwvlak gerealiseerd;
  • b. de totale inhoud van mestopslagruimten en mestbassins behorende tot het betreffende agrarische bedrijf bedraagt ten hoogste 5.000 m³;
  • c. een omgevingsvergunning wordt niet verleend:
    • 1. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Natuur;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone' ;
  • d. het gebruik van de mestopslagruimten ten behoeve van handelsdoeleinden is niet toegestaan;
  • e. een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien op de bij het agrarisch bedrijf behorende bouwvlak voldoende ruimte aanwezig is om de mestopslagruimte te realiseren;
  • f. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • g. een omgevingsvergunning wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf en voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • h. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • i. afwijking leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer;
  • j. indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m² of meer, vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de ontheffing te verlenen;
  • k. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
3.4.3 Wateropslagruimten buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder b, voor het bouwen van een wateropslagruimte als zelfstandig bouwwerk, buiten een bouwvlak, met in achtneming van het volgende:

  • a. wateropslagruimten worden aansluitend aan een bouwvlak gerealiseerd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • c. een omgevingsvergunning wordt niet verleend:
    • 1. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Natuur;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone';
  • d. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • e. een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien op het bij het agrarisch bedrijf behorende bouwvlak voldoende ruimte aanwezig is om de wateropslagruimte te realiseren;
  • f. een omgevingsvergunning wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf en voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • g. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • h. afwijking leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer;
  • i. indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m² of meer, vraagt bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de ontheffing te verlenen;
  • j. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
3.4.4 Grotere mestopslagruimte

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder d, voor het bouwen van een mestopslagruimte als zelfstandig bouwwerk, ter plaatse van een bouwvlak, met in achtneming van het volgende:

  • a. de totale inhoud van mestopslagruimten en mestbassins op het betreffende erf bedraagt ten hoogste 5.000 m³;
  • b. het gebruik van de mestopslagruimten ten behoeve van handelsdoeleinden is niet toegestaan;
  • c. een omgevingsvergunning wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf en voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • d. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • e. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • f. afwijking leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer;
  • g. indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m² of meer, vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de omgevingsvergunning te verlenen;
  • h. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
3.4.5 Sanitair- en/of recreatieruimte

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 en 3.2.2, voor het bouwen van sanitaire voorzieningen en/of een recreatieruimte ten behoeve van een minicamping buiten een bouwvlak, op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' met in achtneming van het volgende:

  • a. de bouwhoogte van het gebouw ten behoeve van centrale sanitair- en/of recreatieruimte bedraagt ten hoogste 3,50 meter;
  • b. het oppervlak van het gebouw ten behoeve van centrale sanitair- en/of recreatieruimte bedraagt ten hoogste 100 m²;
  • c. voor privé-sanitair geldt:
    • 1. op elk niet-permanente standplaats één sanitairgebouw mag worden geplaatst met een oppervlakte van maximaal 6 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,50 meter;
    • 2. meerdere gebouwen mogen worden geclusterd op het snijpunt van meerdere niet-permanente standplaatsen;
    • 3. een sanitairgebouw landschappelijk op een adequate wijze ingepast dient te worden;
  • d. een omgevingsvergunning wordt niet verleend:
    • 1. binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van de meest nabij gelegen woning van derden;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone';
    • 3. binnen een afstand van 100 meter van de gronden met bestemming Natuur;
  • e. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • f. indien op de minicamping privé-sanitair wordt gerealiseerd geldt een breedte van ten minste 10 meter;
  • g. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
3.4.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hoger dan 1 meter, met in achtneming van het volgende:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. de omgevingsvergunning is noodzakelijk in verband met de aard en omvang van de agrarische bedrijfsvoering, alvorens omgevingsvergunning te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige.
3.4.7 (Vervangende) nieuwbouw NED

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het nieuw bouwen of vervangend nieuw bouwen van een gebouw ten behoeve van een NED ter plaatse van een bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. afwijking wordt verleend voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van een NED, waarbij de oppervlakte van het gebouw ten hoogste de in Bijlage 2 Positieve lijst NED's genoemde omvang bedraagt;
  • b. afwijking wordt slechts verleend indien ook toepassing is of wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid in lid 3.8.4;
  • c. afwijking voor nieuwbouw wordt slechts verleend indien:
    • 1. sprake is van een kwalitatieve verbetering van de inrichting van het erf;
    • 2. het oppervlak van de bestaande bebouwing met ten hoogste 20% wordt vergroot, waarbij de uitbreiding ten opzichte van de bestaande oppervlakte ten hoogte 250 m2 bedraagt;
  • d. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • e. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
3.4.8 Afwegingskader

De omgevingsvergunning als bedoeld in 3.4.1, 3.4.2, 3.4.3, 3.4.4, 3.4.6, 3.4.5 en 3.4.7 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. dit niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de opslag van goederen anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf, buiten het bouwvlak;
  • b. het huisvesten van seizoensarbeiders, anders dan in een kampeermiddel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' dan wel als NED;
  • c. het gebruik van paardenbakken;
  • a. het aanleggen van een mestbassin (mestzak of foliebassin) of een waterbassin;
  • b. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en specie, behoudens het deponeren van baggerspecie in het kader van normaal onderhoud van waterlopen;
  • c. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als uitstallings-, opslag-, stand-, of ligplaats voor kampeermiddelen behoudens de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping';
  • d. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als winterstalling voor kampeermiddelen;
  • e. het permanent bewonen of laten bewonen van kampeermiddelen;
  • f. het uitoefenen van verblijfsrecreatie zonder het hebben van een centrale bedrijfsmatige exploitatie;
  • g. het uitponden van standplaatsen aan derden;
  • h. het buiten het zomerseizoen gebruik maken van standplaatsen;
  • i. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte;
  • j. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf;
  • k. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of een vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg;
  • l. fruitteelt ter plaatse van gronden die gelegen zijn binnen 50 meter van de woningen van derden of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (waaronder minicampings);
  • m. de netto standplaatsgrootte voor een permanente standplaats bedraagt tenminste 150 m2.
3.5.2 Niet strijdig gebruik

Het beroepsmatig of bedrijfsmatig gebruik van een woning en/of bij deze woning behorende bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
  • b. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
  • c. ten hoogste 25 m² van de woning en/of de bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
  • d. het gebruik geen horeca mag betreffen;
  • e. geen afbreuk gedaan wordt aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende is aangetoond dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;
  • g. geen detailhandel is toegestaan tenzij het een webwinkel betreft;
  • h. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
  • i. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Paardenbak

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 en 3.5.1 ten behoeve van een paardenbak, met in achtneming van het volgende:

  • a. het oppervlak van de paardenbak bedraagt ten hoogste 1.200 m²;
  • b. een omgevingsvergunning wordt niet verleend:
    • 1. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Natuur, of gronden met de bestemming Water;
    • 2. binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van de meest nabij gelegen woning van derden;
  • c. de paardenbak wordt gerealiseerd in een bouwvlak, danwel grenst direct aan een bouwvlak of een bestemmingsvlak waarbinnen een woning is toegestaan;
  • d. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • e. afwijken is slechts toelaatbaar als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
3.6.2 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.1 voor het tijdelijk huisvesten van seizoensarbeiders, met in achtneming van het volgende:

  • a. de huisvesting vindt plaats op een bouwvlak;
  • b. een omgevingsvergunning wordt slechts verleend voor de plaatsing van verplaatsbare wooneenheden ten behoeve van de huisvesting van aan het betreffende agrarisch bedrijf verbonden seizoensarbeiders, met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 220 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3,50 meter voor een aaneengesloten periode van ten hoogste 15 weken per kalenderjaar.
3.6.3 Gastenverblijf

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1, sub j, voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf, met dien verstande dat:

  • a. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een (bedrijfs)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • b. de aanvrager eigenaar en/of bewoner is van het bouwperceel;
  • c. het hoofdgebouw op het bouwperceel permanent wordt bewoond;
  • d. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf is toegestaan;
  • e. het gastenverblijf uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;
  • f. het gastenverblijf uitsluitend niet-commercieel wordt gebruikt;
  • g. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelsgrenzen 1 meter moet bedragen;
  • h. de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
  • i. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende gebouw (veiligheid, milieuhinder);
  • j. op eigen terrein voorzien wordt in parkeerruimte voor minimaal één auto.
3.6.4 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1, sub k, voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • a. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een (bedrijfs)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • b. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of bijgebouw als mantelzorgwoning is toegestaan;
  • c. er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;
  • d. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelsgrenzen 1 meter moet bedragen;
  • e. de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
  • f. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende gebouw (veiligheid, milieuhinder).
3.6.5 Beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2 voor de uitoefening van beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen met een oppervlakte van maximaal 50 m², met dien verstande dat:

  • a. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
  • b. ten hoogste 50 m2 van de woning en/of de bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
  • c. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
  • d. het gebruik geen horeca mag betreffen;
  • e. geen afbreuk gedaan wordt aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;
  • g. de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;
  • h. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;
  • i. geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige c.q. beroepsmatige activiteit;
  • j. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
  • k. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.
3.6.6 Afwegingskader

De omgevingsvergunning als bedoeld in 3.6.1, 3.6.2, 3.6.3, 3.6.4 en 3.6.5 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. dit niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod

Het is verboden op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) boomgaarden voor fruitteelt aan te planten ter plaatse van gronden die gelegen zijn binnen 50 meter van de woningen van derden of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (waaronder minicampings).

3.7.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer;
  • c. reeds in uitvoering dan wel vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.7.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien is gebleken dat de in lid 3.7.1 genoemde werken of werkzaamheden direct, hetzij indirect geen aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige milieuhygienische waarden tot gevolg hebben, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Vergroten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen en het bouwvlak vergroten, door de aanduiding 'bouwvlak' te vergroten, met inachtneming van het volgende:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak bedraagt ten hoogste 2 ha;
  • b. wijziging wordt slechts toegepast voor een volwaardig agrarisch bedrijf en voor een doelmatige bedrijfsvoering; alvorens wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • c. wijziging wordt slechts toegepast als voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • d. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer;
  • e. indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m² of meer, vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen;
  • f. wijziging vindt slechts plaats als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
3.8.2 Boog- en gaaskassen

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen door het toekennen van bouwvlakken ten behoeve van de bouw van boog- en gaaskassen als permanente teeltondersteunende voorziening, met inachtneming van het volgende:

  • a. de teeltondersteunende voorziening grenst aan een bouwvlak;
  • b. het oppervlak van de boog- en gaaskassen bedraagt ten hoogste 1 ha;
  • c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,50 meter;
  • d. wijziging wordt niet toegepast:
    • 1. binnen een afstand van 50 meter van gronden met de bestemming Natuur;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone';
  • e. boog- en gaaskassen staan ten dienste van en zijn bedrijfseconomisch ondergeschikt aan het grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • f. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in boog- en gaaskassen is niet toegestaan;
  • g. wijziging wordt slechts toegepast als voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • h. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer;
  • i. indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m² of meer, vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen;
  • j. wijziging wordt slechts verleend ten behoeve van volwaardig agrarisch bedrijf en voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • k. alvorens de wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • l. wijziging vindt slechts plaats als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
3.8.3 Bedrijfsbeëindiging

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen en de bestemming ter plaatse van het bouwvlak wijzigen in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf', met in achtneming van het volgende:

  • a. het agrarisch bedrijf is beëindigd;
  • b. het gebruik van een bestaande NED mag worden voortgezet;
  • c. alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige.
3.8.4 Nieuwe Economische Dragers (NED's)

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen ten behoeve van het vestigen van een NED, met in achtneming van het volgende:

  • a. wijziging kan worden toegepast voor:
  • b. de oppervlakte van een NED bedraagt ten hoogste de in Bijlage 2 Positieve lijst NED's genoemde omvang;
  • c. tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in lid 3.4.7 vindt de NED plaats in bestaande gebouwen in een bouwvlak;
  • d. de NED, of alle NED's tezamen, behorende bij een agrarisch bedrijf, wordt of worden uitgeoefend in een kleinschalige omvang, hetgeen blijkt uit:
    • 1. de arbeidsbehoefte;
    • 2. de ruimtelijke uitstraling;
    • 3. de verkeersaantrekkende werking, waarbij de afwijking niet tot een onevenredige toename leidt van de automobiliteit;
    • 4. de categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten waartoe de activiteit behoort, waarbij geldt dat de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals weergegeven in Bijlage 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten - B, behoort;
  • e. de wegcapaciteit, wegconstructie en verkeersveiligheid worden niet negatief beïnvloed, alvorens wijziging toe te passen winnen burgemeester en wethouders hieromtrent schriftelijk advies in bij de wegbeheerder;
  • f. opslag van goederen ten behoeve van de NED buiten gebouwen is niet toegestaan;
  • g. nieuwe bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten en lichtbakken voor reclamedoeleinden daaronder begrepen, zijn niet toegestaan;
  • h. de lichtuittstraling naar de omgeving dient te worden beperkt zoveel als technisch mogelijk, hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goedgekeurd lichtplan overlegd;
  • i. wijziging wordt slechts toegepast als voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • j. er dient zorggedragen te worden voor ruimtelijke kwaliteitswinst of er dient sprake te zijn van ruimtelijke kwaliteitwinst;
  • k. wijziging vindt slechts plaats als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd.
3.8.5 Vergroten minicamping

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' het aantal niet-permanente standplaatsen verhogen met in achtneming van het volgende:

  • a. het aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 25;
  • b. de uitbreiding is aansluitend op de bestaande minicamping gesitueerd;
  • c. buiten het bestemmingsvlak is een terrein van tenminste 1 ha in eigendom of pacht;
  • d. de wijzing wordt slechts toegepast als een (dienst)woning op het bouwvlak aanwezig is en deze woning permanent wordt bewoond door de aanvrager en exploitant van de minicamping;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de minicamping op eigen terrein, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen ten minste 110 % van het aantal standplaatsen bedraagt;
  • f. de afstand tussen de minicamping en de meest nabij gelegen woning van derden bedraagt ten minste 50 meter; indien de afstand reeds minder bedraagt, mag deze afstand door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet verkleinen;
  • g. de afstand tussen de minicamping en de nabij gelegen gronden met de bestemming Natuur bedraagt ten minste 100 meter; indien de afstand reeds minder bedraagt, mag deze afstand door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet verkleinen;
  • h. wijziging wordt slechts toegepast als voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter of van ten minste 5 meter plus een met streekeigen beplanting beplante aarden wal van ten minste 2 meter hoog, gemeten vanaf het maaiveld;
  • i. de lichtuittstraling naar de omgeving dient te worden beperkt zoveel als technisch mogelijk, hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goedgekeurd lichtplan overlegd;
  • j. bij het vergroten van het aantal standplaatsen tot meer dan 15 standplaatsen dient zorggedragen te worden voor ruimtelijke kwaliteitswinst of er dient sprake te zijn van ruimtelijke kwaliteitwinst;
  • k. wijziging vindt slechts plaats als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd;
  • l. alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige en wegbeheerder.
3.8.6 Permanente standplaatsen minicamping

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' de niet-permanente standplaatsen wijzigen in permanente standplaatsen, met in achtneming van het volgende:

  • a. maximaal 20% van de niet-permanente standplaatsen, met een maximum van 5 mogen omgezet worden in een permanente standplaats;
  • b. het maximum aantal standplaatsen, althans een afgeleide daarvan, bedraagt gemiddeld 33 per hectare;
  • c. op de permanente standplaatsen mogen slechts stacaravans worden geplaatst en geen kampeerhuisjes;
  • d. het aantal parkeerplaatsen bedraagt tenminste 120% van het aantal standplaatsen;
  • e. bij een verzoek om uitbreiding van een minicamping als bedoeld in artikel 3.8.5 geldt dat deze uitbreiding feitelijk uitgevoerd moet zijn voordat de niet-permanente standplaatsen kunnen worden omgezet;
  • f. wijziging wordt slechts toegepast als voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten met een breedte van gemiddeld 10 meter of met een breedte van 5 meter met een aarden wal van 2 meter hoog;
  • g. wijziging vindt slechts plaats als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
3.8.7 Beëindigen minicamping

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen en de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' verwijderen, met in achtneming van het volgende:

  • a. de betreffende minicamping is beëindigd;
  • b. gelijktijdig met de wijziging wordt het beheersplan betreffende het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst ten behoeve van de minicamping ontbonden.
3.8.8 Compensatielocatie

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen en op de gronden met de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' de bestemming Recreatie - Kampeerterrein opnemen ten behoeve van de kwaliteitsverbetering van de bestaande recreatiebedrijven voorzover gelegen in dit plan, met in achtneming van het volgende:

  • a. artikel 15 is van overeenkomstige toepassing;
  • b. er is maximaal 1 bedrijfswoning per recreatiebedrijf toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van het dienstverlening, beheer en onderhoud mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • d. de afstand tussen standplaatsen en/of dienstgebouwen tot de woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter;
  • e. de afstand van parkeerterreinen tot de woning van derden bedraagt ten minste 30 meter;
  • f. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer;
  • g. indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m² of meer, vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen;
  • h. het aantal standplaatsen bedraagt niet meer dan 33 per hectare;
  • i. rondom wordt voorzien in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter of van ten minste 5 meter plus een met streekeigen beplanting beplante aarden wal van ten minste 2 meter hoog, gemeten vanaf het maaiveld;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder i is geen beplanting voorgeschreven tussen twee kampeerterreinen;
  • k. de lichtuittstraling naar de omgeving dient te worden beperkt zoveel als technisch mogelijk, hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goedgekeurd lichtplan overlegd;
  • l. er wordt voorzien in de aanleg van een calamiteitenontsluiting;
  • m. het aantal parkeerplaatsen bedraagt tenminste 120% van het totaal aantal standplaatsen (permanent en niet-permanent), met dien verstande dat tenminste 20% daarvan zal worden gesitueerd op een centrale parkeerplaats nabij de ingang van het kampeerterrein;
  • n. wijziging vindt slechts plaats als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en zijn verzekerd;
  • o. alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige en wegbeheerder.
3.8.9 Natuur

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen en de gronden te wijzigen in de bestemming Natuur, zonder bouwvlak, met dien verstande dat de wijziging slechts wordt toegepast als de gronden gebruiksvrij zijn verworven door de natuurbeheerder.

3.8.10 Afwegingskader

De wijziging als bedoeld in 3.8.1, 3.8.2, 3.8.3, 3.8.4, 3.8.5, 3.8.6, 3.8.7 en 3.8.8 kan slechts worden toegepast, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. dit niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • c. met een onderzoek is aangetoond dat de aanwezige ecologische en natuurwaarden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
  • e. de gronden niet zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone' dan wel niet zijn gelegen binnen een afstand van 100 m van de gronden met de bestemming Natuur, met dien verstande dat dit niet geldt voor de bepalingen in 3.8.8;
  • f. voorafgaand aan de ontwikkeling in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gevoerd met het waterschap.