22.3 Nadere eisen
22.3.1 Eisen
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van:
-
a. de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
-
b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
-
c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
22.3.2 Voorwaarden
Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
22.4 Afwijken van de bouwregels
22.4.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
a. lid 22.2.1, onder b tot een maximum van 60 m² indien de totale oppervlakte van het zij- en achtererf ter plaatse minimaal 360 m² bedraagt;
-
b. lid 22.2.2, onder e tot een steilere dakhelling;
-
c. lid 22.2.2 onder c tot een overschrijding met maximaal 1 meter;
-
d. lid 22.2.2, onder f voor een kortere afstand tot minimaal 1 meter van de zijdelingse perceelsgrens;
-
e. lid 22.2.3, onder a.4 dan wel a.5 voor een kortere afstand tot minimaal 1 meter;
-
f. lid 22.2.4, onder b tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van overkappingen.
22.4.2 (Vervangende) nieuwbouw NED
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2 voor het nieuw bouwen of vervangend nieuw bouwen van een gebouw ten behoeve van een NED ter plaatse van een bouwvlak, met inachtneming van het volgende:
-
a. afwijking wordt verleend voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van een NED, waarbij de oppervlakte van het gebouw ten hoogste de in Bijlage 2 Positieve lijst NED's genoemde omvang bedraagt;
-
b. afwijking wordt slechts verleend indien ook toepassing is of wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid in lid 22.7.1;
-
c. afwijking voor nieuwbouw wordt slechts verleend indien:
-
1. sprake is van een kwalitatieve verbetering van de inrichting van het erf;
-
2. het oppervlak van de bestaande bebouwing met ten hoogste 20% wordt vergroot, waarbij de uitbreiding ten opzichte van de bestaande oppervlakte ten hoogte 250 m2 bedraagt;
-
d. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
-
e. afwijken is slechts toelaatbaar als:
-
1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
-
2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
22.4.3 Bouwen buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2.3 voor het bouwen van een gebouw buiten het bouwvlak, dan wel alsmede op de gronden met de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden', met dien verstande dat:
-
a. het totale bebouwingsoppervlak maximaal 40 m2 per perceel mag bedragen ongeacht het bepaalde in 22.2.1 onder b, tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in 22.4.1 onder a;
-
b. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,30 meter en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 meter;
-
c. de afstand van het gebouw tot de zijdelinge perceelsgrens ten minste 3 meter bedraagt;
-
d. wordt aangetoond dat de natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
22.4.4 Verruimen aanduidingsvlak
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2.2 voor het uitbreiden van het aanduidingsvlak 'vrijstaand', 'twee-aaneen' dan wel 'aaneengebouwd' en daarmee de mogelijkheid voor het uitbreiden van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
-
a. uitbreiding binnen het bouwvlak dient plaats te vinden;
-
b. de goothoogte niet meer bedraagt dan de bestaande goothoogte van het hoofdgebouw;
-
c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de bestaande bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
d. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter bedraagt.
22.4.5 Sanitair- en/of recreatieruimte
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2.1 en 22.2.2, voor het bouwen van sanitaire voorzieningen en/of een recreatieruimte ten behoeve van een minicamping, op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' met in achtneming van het volgende:
-
a. de bouwhoogte van het gebouw ten behoeve van centrale sanitair- en/of recreatieruimte bedraagt ten hoogste 3,50 meter;
-
b. het oppervlak van het gebouw ten behoeve van centrale sanitair- en/of recreatieruimte bedraagt ten hoogste 100 m²;
-
c. voor privé-sanitair geldt:
-
1. op elk niet-permanente standplaats één sanitairgebouw mag worden geplaatst met een oppervlakte van maximaal 6 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,50 meter;
-
2. meerdere gebouwen mogen worden geclusterd op het snijpunt van meerdere niet-permanente standplaatsen;
-
3. een sanitairgebouw landschappelijk op een adequate wijze ingepast dient te worden;
-
d. een omgevingsvergunning wordt niet verleend:
-
1. binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van de meest nabij gelegen woning van derden;
-
2. binnen een afstand van 100 meter van de gronden met bestemming Natuur;
-
e. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
-
f. indien op de minicamping privé-sanitair wordt gerealiseerd geldt een breedte van ten minste 10 meter;
-
g. afwijken is slechts toelaatbaar als:
-
1. voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
-
2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd.
22.4.6 Afwegingskader
De omgevingsvergunning als bedoeld in 22.4.1, 22.4.2, 22.4.3 en 22.4.5 kan slechts worden verleend, mits:
-
a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
b. dit niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
22.6 Afwijken van de gebruiksregels
22.6.1 Gastenverblijf
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.5.1, onder d voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf, met dien verstande dat:
-
a. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een (bedrijfs)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
-
b. de aanvrager eigenaar en/of bewoner is van het bouwperceel;
-
c. het hoofdgebouw op het bouwperceel permanent wordt bewoond;
-
d. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf is toegestaan;
-
e. het gastenverblijf uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;
-
f. het gastenverblijf uitsluitend niet-commercieel wordt gebruikt;
-
g. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelsgrenzen 1 meter moet bedragen;
-
h. de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
-
i. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder);
-
j. op eigen terrein voorzien wordt in parkeerruimte voor minimaal één auto.
22.6.2 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.5.1, onder e voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:
-
a. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een (bedrijfs)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
-
b. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of bijgebouw als mantelzorgwoning is toegestaan;
-
c. er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;
-
d. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelsgrenzen 1 meter moet bedragen;
-
e. de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
-
f. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).
22.6.3 Beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.5.2 voor de uitoefening van beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen met een oppervlakte van maximaal 50 m², met dien verstande dat:
-
a. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
-
b. ten hoogste 50 m2 van de woning en/of de bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
-
c. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
-
d. het gebruik geen horeca mag betreffen;
-
e. geen afbreuk gedaan wordt aan het woonkarakter van de omgeving;
-
f. geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;
-
g. de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;
-
h. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;
-
i. geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige c.q. beroepsmatige activiteit;
-
j. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
-
k. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.
22.6.4 Afwegingskader
De omgevingsvergunning als bedoeld in 22.6.1, 22.6.2 en 22.6.3 kan slechts worden verleend, mits:
-
a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
b. dit niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
22.7 Wijzigingsbevoegdheid
22.7.1 Nieuwe Economische Dragers (NED's)
Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen ten behoeve van het vestigen van een NED op de gronden aangeduid als 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarische bedrijf', met in achtneming van het volgende:
-
a. wijziging kan worden toegepast voor:
-
b. de oppervlakte van een NED bedraagt ten hoogste de in Bijlage 2 Positieve lijst NED's genoemde omvang;
-
c. tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in lid 22.4.2 vindt de NED plaats in bestaande gebouwen in een bouwvlak;
-
d. de NED, of alle NED's tezamen, behorende bij een agrarisch bedrijf, wordt of worden uitgeoefend in een kleinschalige omvang, hetgeen blijkt uit:
-
1. de arbeidsbehoefte;
-
2. de ruimtelijke uitstraling;
-
3. de verkeersaantrekkende werking, waarbij de afwijking niet tot een onevenredige toename leidt van de automobiliteit;
-
4. de categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten waartoe de activiteit behoort, waarbij geldt dat de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals weergegeven in Bijlage 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten -
B, behoort;
-
e. de wegcapaciteit, wegconstructie en verkeersveiligheid worden niet negatief beïnvloed, alvorens wijziging toe te passen winnen burgemeester en wethouders hieromtrent schriftelijk advies in bij de wegbeheerder;
-
f. opslag van goederen ten behoeve van de NED buiten gebouwen is niet toegestaan;
-
g. nieuwe bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten en lichtbakken voor reclamedoeleinden daaronder begrepen zijn niet toegestaan;
-
h. de lichtuittstraling naar de omgeving dient te worden beperkt zoveel als technisch mogelijk, hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goedgekeurd lichtplan overlegd;
-
i. wijziging wordt slechts toegepast als voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
-
j. er dient zorggedragen te worden voor ruimtelijke kwaliteitswinst of er dient sprake te zijn van ruimtelijke kwaliteitwinst;
-
k. wijziging vindt slechts plaats als:
-
1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
-
2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd.
22.7.2 Verplaatsen/hersitueren bouwvlak
Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen door het verplaatsen dan wel hersitueren van het aanduidingsvlak met de woningtypologie 'vrijstaand' dan wel 'twee-aan-een' alsmede het bijbehorende bouwvlak, met in achtneming van het volgende:
-
a. het aanduidingsvlak en het bouwvlak niet komen te liggen op gronden aangewezen als 'natuur- en landschapswaarden', tenzij met onderzoek is aangetoond dat de aanwezige waarden niet of niet onevenredig worden aangetast;
-
b. de milieuplanologische en stedenbouwkundige aanvaardbaarheid is aangetoond;
-
c. bij verplaatsing van het aanduidingsvlak dient de bestaande bebouwing buiten de nieuwe aanduidingsvlak te worden gesloopt.
22.7.3 Verplaatsen bijgebouw
Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen door het verplaatsen van het aanduidingsvlak van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' alsmede het bijbehorende bouwvlak, met in achtneming van het volgende:
-
a. het aanduidingsvlak en het bouwvlak komen op de bestaande locatie te vervallen;
-
b. het oppervlakte mag niet worden vergroot;
-
c. de afstand tot de perceelsgrens dient ten minste 5 meter te bedragen.
22.7.4 Vergroten minicamping
Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' het aantal niet-permanente standplaatsen verhogen met in achtneming van het volgende:
-
a. het aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 25, met dien verstande dat ten hoogste 5 standplaatsen daarvan permanent mogen zijn;
-
b. de uitbreiding is aansluitend op de bestaande minicamping gesitueerd;
-
c. buiten het bestemmingsvlak is een terrein van tenminste 1 ha in eigendom of pacht;
-
d. de wijzing wordt slechts toegepast als een (dienst)woning op het bouwvlak aanwezig is en deze woning permanent wordt bewoond door de aanvrager en exploitant van de minicamping;
-
e. voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de minicamping op eigen terrein, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen ten minste 110 % van het aantal standplaatsen bedraagt;
-
f. de afstand tussen de minicamping en de meest nabij gelegen woning van derden bedraagt ten minste 50 meter; indien de afstand reeds minder bedraagt, mag deze afstand door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet verkleinen;
-
g. de afstand tussen de minicamping en de nabij gelegen gronden met de bestemming Natuur bedraagt ten minste 100 meter; indien de afstand reeds minder bedraagt, mag deze afstand door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet verkleinen;
-
h. wijziging wordt slechts toegepast als voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
-
i. de lichtuittstraling naar de omgeving dient te worden beperkt zoveel als technisch mogelijk, hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goedgekeurd lichtplan overlegd;
-
j. bij het vergroten van het aantal standplaatsen tot meer dan 15 standplaatsen dient zorggedragen te worden voor ruimtelijke kwaliteitswinst of er dient sprake te zijn van ruimtelijke kwaliteitwinst;
-
k. wijziging vindt slechts plaats als:
-
1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
-
2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd;
-
l. alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige en wegbeheerder.
22.7.5 Beëindigen minicamping
Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan te wijzigen en de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' te verwijderen met in achtneming van het volgende:
-
a. de betreffende minicamping is beëindigd;
-
b. gelijktijdig met de wijziging wordt de beheersplan betreffende het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst ten behoeve van de minicamping ontbonden.
22.7.6 Afwegingskader
De wijziging als bedoeld in 22.7.1, 22.7.2, 22.7.3, 22.7.4 en 22.7.5 kan slechts worden toegepast, mits:
-
a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
b. dit niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
-
c. met akoestisch onderzoek is aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
-
d. voorafgaand aan de ontwikkeling in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gevoerd met het waterschap.