direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Reuzelaar, Hoeven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1655.BP2012-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeenteraad van Halderberge heeft op 11 oktober 2012 besloten dat in de kern Hoeven een brede school gerealiseerd zal worden achter sporthal de Parrestee. Dit betekent dat de locatie van basisschool de Reuzelaar aan de Bovendonksestraat 24 leeg zal komen te staan. Om leegstand en verloedering tegen te gaan is door de gemeenteraad ook besloten om deze locatie te ontwikkelen met woningbouw. Om op de locatie van basisschool de Reuzelaar woningbouw te kunnen ontwikkelen, dient de maatschappelijke bestemming omgezet te worden naar een woonfunctie. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van woningbouw op het Reuzelaarterrein mogelijk.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied waarop de ontwikkeling betrekking heeft, is gelegen aan de westelijke zijde van de kern Hoeven en wordt begrensd door de volgende straten: President Hopstakenlaan in het noorden, Bovendonksestraat in het oosten, Achter 't Hof in het zuiden en de tuinen van de woningen aan de Merckensblok in het westen. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 14.773 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige en de beoogde situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het planvoornemen getoetst aan het beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 heeft betrekking op de planologisch relevante (milieu)onderzoeken. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische vormgeving van het plan toegelicht. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich aan de Bovendonksestraat en President Hopstakenlaan in Hoeven. Op het plangebied bevinden zich diverse gebouwen van basisschool de Reuzelaar. Het buitenterrein bestaat uit schoolpleinen, bestrating, elementverharding en diverse groenstroken. De begrenzing aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door woningen en groenstroken en aan de noord- en oostzijde door respectievelijk de President Hopstakenlaan en de Bovendonksestraat. De directe omgeving van het plangebied betreft grotendeels woonwijken. De begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 2.1. In figuur 2.2 zijn enkele impressies weergegeven van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0002.png"

Figuur 2.1 Begrenzing van plangebied Reuzelaar te Hoeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0006.png"

Figuur 2.2 Impressie plangebied

2.2 Beoogde situatie

Het planvoornemen en uitgangspunt is om in het plangebied de bouw van 29 woningen mogelijk te maken. Het project komt tot stand volgens het CPO concept (Collectief Particulier Opdrachtgeverschap). Een groep particulieren is gezamenlijk opdrachtgever voor haar eigen nieuwbouwproject. Het gehele proces wordt uitgevoerd door de groep toekomstige bewoners: van het ontwerp van de woningen tot de keuze voor de architect en de aannemer.

De initiatiefgroep denkt daarbij aan meerdere doelgroepen, zoals senioren die een levensloopbestendige woning willen met tuin of patio, starters die graag in Hoeven willen blijven of juist terug willen naar Hoeven en anderen met specifieke woonwensen, die tot nu toe geen passende en betaalbare woning in Hoeven kunnen vinden.

Het stedenbouwkundig ontwerp (zie figuur 2.3) vindt aansluiting bij de omliggende woonwijk. In het plangebied zijn enkel grondgebonden (geen gestapelde) woningen mogelijk. Er wordt door verbinding met de President Hopstakenlaan en Bovendonksestraat aangesloten op de bestaande infrastructuur. De aanwezige groenstructuur komt zoveel mogelijk terug in het nieuwe ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0007.png"

Figuur 2.3 Stedenbouwkundig plan (indicatief)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De voorgenomen ontwikkeling dient getoetst te worden aan het nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan dit beleid. Het ruimtelijk beleid van de drie voorgenoemde overheden is per overheidslaag neergelegd in één of meerdere structuurvisies. Voor de realisatie van het beleid zetten de verschillende overheden een mix van instrumenten in; één van die instrumenten betreft het vertalen van het beleid uit de structuurvisies naar een juridisch bindende verordening. Hieronder zijn de voor dit bestemmingsplan relevante structuurvisies en verordeningen per overheidslaag weergegeven en wordt getoetst of onderhavige ontwikkeling passend is binnen het beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de structuurvisie schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen.

Beoordeling

De onderhavige ontwikkeling betreft de ontwikkeling van 29 woningen in de kern Hoeven, gemeente Halderberge. De ontwikkeling is als kleinschalig aan te merken; het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema's of bepalingen uit het Barro. Voor het plan zijn ten aanzien van dit beleidsonderdeel dus geen knelpunten te verwachten.

Conclusie

Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. De Ladder stelt voorwaarden aan de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.

Met ingang van 1 juli 2014 is een nieuw vierde lid opgenomen om duidelijk te maken dat een onderzoek naar de actuele regionale behoefte slechts tot doel mag hebben om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Met ingang van 1 juli 2017 is de gewijzigde Ladder in werking getreden.

De belangrijkste wijzigingen zijn een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke “treden” en het vervangen van het begrip “actuele regionale behoefte” door: behoefte. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een nieuw derde lid, om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

Beoordeling

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 29 woningen en is daarmee aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De nieuwbouwopgave voor Halderberge is vastgelegd in het gemeentelijk woningbouwprogramma, het huidige woningbouwprogramma 2015-2025 is gericht op de ambitie om ruim 700 woningen te realiseren. In het Woningbouwprogramma zijn er 25 woningen voor de Reuzelaarlocatie opgenomen. Momenteel wordt gewerkt aan herijking van dit woningbouwprogramma waarbij ook rekening gehouden gaat worden met de extra ruimte die is ontstaan als gevolg van nieuwe provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognoses. Hierbij zal het nieuwe aantal woningen voor de locatie Reuzelaar in meegenomen worden. Daarnaast blijkt uit de lokale woningbehoeftepeiling die in het voorjaar 2017 is uitgevoerd, dat er in Hoeven een grotere behoefte is aan woningen dan opgenomen in het woningbouwprogramma.

Het project wordt volledig middels Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) gerealiseerd. Zo ook het programma.

Conclusie

Het project Reuzelaar is opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma en levert hiermee een bijdrage om te voorzien in de woningbehoefte. Het plan is in lijn met de ladder voor duurzame verstedelijking en voorziet in de behoefte voor de kern Hoeven.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening - partiële herziening 2014

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ontwikkeling 2010 (SVRO) vastgesteld. Sinds de vaststelling van de SVRO in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn nu vertaald in de 'Structuurvisie RO 2010 – partiële herziening 2014'. Er is bewust niet gekozen om een geheel nieuwe visie op te stellen. Dit omdat de bestaande structuurvisie recentelijk is vastgesteld en de visie en sturingsfilosofie voor het overgrote deel nog actueel zijn.

De kwaliteiten binnen de provincie Noord-Brabant zijn sturend bij de te maken ruimtelijke keuzes. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen, met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen is het uitgangspunt. Er wordt een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw) nagestreefd. Dit met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).

De structuurvisie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. Deze provinciale verordening kent een rechtstreekse doorwerking in ruimtelijke plannen en is derhalve relevanter voor deze toelichting. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan. Ook is in die paragraaf aangegeven hoe het provinciaal beleid is vertaald in dit bestemmingsplan.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening ruimte Noord-Brabant opgesteld (geconsolideerde versie 15-07-2017).

In de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn regels opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat die door iedere gemeente worden toegepast bij ruimtelijke besluiten. Hierbij is geprobeerd om (verdere) vereenvoudigingen door te voeren. Daarnaast zijn er ook inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. Een belangrijk onderdeel van de Verordening ruimte is de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. In samenhang hiermee bevat de Verordening Ruimte regels voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Beoordeling

Op de kaarten behorende bij de Verordening ruimte is het plangebied aangeduid als ‘bestaand stedelijk gebied - kern in landelijk gebied’ (zie figuur 3.1). In de overige artikelen zijn geen relevante regels opgenomen met betrekking tot de voorgestane ontwikkeling van het plangebied. Hierna wordt nader ingegaan op de, voor het planvoornemen, relevante aspecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0008.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart Verordening ruimte

Het beleid van de provincie is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Alleen als daarvoor geen mogelijkheden bestaan, kan een stedelijke ontwikkeling buiten het bestaande stedelijke gebied plaatsvinden binnen daarvoor in de verordening aangeduide zoekgebieden.

Bij de begrenzing van de concentratiegebieden is aangesloten op bestaande, veelal historisch gegroeide, grote stedelijke concentraties. Ook hebben natuur- en landschapswaarden een rol gespeeld. De ligging aan belangrijke wegen, spoorwegen en vaarwater is eveneens van belang, omdat de stedelijke concentraties ook in de toekomst goed bereikbaar moeten zijn. De gebieden zijn dusdanig ruim dat ze de komende 20 à 25 jaar voorzien in de ruimtebehoefte.

Het bundelingsbeleid heeft directe gevolgen voor de groeimogelijkheden in de kernen in het landelijke gebied. In en rondom deze kernen staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Voor deze kernen geldt in het algemeen dat er nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als dat nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. Dat wil zeggen dat nieuwkomers in de kernen en vertrekkende huidige inwoners niet meetellen (migratiesaldo-nul). Ook kunnen kernen plaats bieden aan kleinschalige en middelgrote bedrijvigheid. Bedrijven die doorgroeien tot een groot bedrijf behoren thuis in een stedelijk concentratiegebied.

Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling (uiteraard binnen de grenzen van wetgeving). Wel is in artikel 3.1 een aantal bepalingen opgenomen over zorgvuldig ruimtegebruik en de verantwoording die de provincie daarover vraagt aan gemeenten. Deze verantwoording is opgenomen onder het kopje ‘ladder duurzame verstedelijking’

De provincie verwacht van gemeenten dat zij bij de ontwikkeling van woningbouwlocaties en het opstellen van gemeentelijke ruimtelijke plannen daarvoor rekening houden met de afspraken in het regionaal ruimtelijk overleg. Dit artikel bevat regels over de verantwoording bij bestemmingsplannen en andere planologische besluiten.

Hierbij is het nodig ook een relatie te leggen naar de bestaande harde plancapaciteit. Tevens moet uitdrukkelijk een relatie gelegd worden met regionale afspraken over de nieuwbouw van woningen. Deze afspraken worden jaarlijks gemaakt en zo nodig herzien. Zij worden gebaseerd op de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, zoals bepaald in artikel 39.6 van de Verordening ruimte.

De regels in de verordening bepalen voor nieuwbouw van woningen in bestaande stedelijk gebied het volgende:

Nieuwbouw van woningen

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
    • a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 39.4, onder b, worden nagekomen;
    • b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
  • 2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:
    • a. wordt uitgedrukt in aantallen woningen;
    • b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Conclusie

De voorgestane ontwikkeling van het plangebied past binnen het provinciale beleid, zoals dat geformuleerd is in de Verordening Ruimte Noord-Brabant. Wel moet in de toelichting bij het bestemmingsplan worden aangetoond dat de woningbouw aansluit bij het regionaal woningbouwprogramma. Deze onderbouwing is opgenomen onder 3.2.2 ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ van deze toelichting.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Halderberge 2025

In de structuurvisie Halderberge, vastgesteld juni 2013, wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente Halderberge op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied naar toe gaat in 2025. De structuurvisie is het resultaat van een weging van verwachte ontwikkelingen en ambities van de gemeente, waarbij de ambities bescheiden zijn weggezet met het oog op de beperkte (financiële) middelen in de komende jaren. De structuurvisie biedt een kader met voldoende ruimte om nadere afwegingen te maken in de periode tot 2025.

In de periode 2003-2008 maakte Halderberge deel uit van de pilot “Bouwen binnen strakke contouren”. Op grond daarvan zijn binnen de contouren van de kernen voor een groot aantal locaties plannen ontwikkeld voor de bouw van woningen in diverse marktsegmenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0009.png"

Figuur 3.2 Analysekaart Hoeven

De fysieke grenzen van de bebouwing zijn bereikt. Binnen de grenzen van de kernen (zie bovenstaande analyse kaart) ligt de nadruk op:

  • hergebruik en/of herontwikkeling van technisch en/of economisch verouderd vastgoed (woningvoorraad, bedrijfsruimte);
  • een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, zowel in beleving als in functionaliteit;
  • een goede verkeersafwikkeling en voldoende parkeergelegenheid nabij de centra;

Bij locatieontwikkelingen wordt sterker dan voorheen gebruik gemaakt van bestaand vastgoed. Als het vastgoed technisch en economisch verouderd is herontwikkeling aan de orde. Eventuele cultuurhistorische waarden dienen bij de herontwikkeling zoveel mogelijk ingepast worden, met het oog op versterking van de identiteit van de kernen. In het gebruik is echter veel flexibiliteit geboden; binnen de wettelijke normen van geluid, lucht en externe veiligheid wordt een sterkere menging van functies voorgestaan, vooral langs de historische bebouwingsstructuur in de kernen en de lintbebouwing buiten de kernen.

Het plangebied is niet specifiek aangeduid als ontwikkelingsslocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0010.png"

Figuur 3.3 Strategiekaart

Beoordeling

Op de strategiekaart is het plangebied aangegeven als 'transformeren'. Binnen de gemeente is een aantal gebieden waar in de komende jaren een transformatie te verwachten valt. De precieze functionele invulling en de planning van deze transformatie in de tijd is nog niet bekend, maar gezien het functioneren van de gebieden staat de wenselijkheid van transformatie niet ter discussie. De transformatie van de gebieden is mogelijk ook afhankelijk van ontwikkelingen elders binnen de gemeente, waardoor nu nog niet precies het eindbeeld kan worden geschetst. De transformatieopgaven zijn zeer divers. Ook gebieden, waar tot voor kort nog sprake was van ontwikkeling tot woningbouw, maar die nu als gevolg van de herbezinning door het gemeentebestuur niet direct worden uitgevoerd, worden onder de strategie transformeren geschaard. Daarmee blijft ontwikkeling tot woningbouw mogelijk, maar de invulling met een wat ander programma is zeker denkbaar.

Binnen de te transformeren gebieden zijn ook de schoollocaties in de kernen opgenomen. De huisvesting van een aantal scholen is verouderd. Voor enkele basisscholen bestaat de mogelijkheid om te verplaatsen naar een kindcluster/brede school elders in de kern. De achtergebleven locatie kan dan getransformeerd worden naar woningbouw en/of andere functies. De locatie Reuzelaar in Hoeven is één van deze locaties.

Conclusie

Het transformeren van de schoollocatie de Reuzelaar naar woningbouw is passend binnen de structuurvisie van de gemeente Halderberge. Er wordt een passende invulling gezocht voor een verouderde schoollocatie.

3.4.2 Woonvisie 2016-2020: Halderberge, hét groene hart van de regio West-Brabant

De woonvisie omvat het woonbeleid van de gemeente Halderberge. Halderberge is een woongemeenten met ene unieke diversiteit aan kernen, bijzonder cultuurhistorisch erfgoed en een recreatieve en toeristische trekpleister. Op het gebied van wonen zijn er vier Halderbergse woonwaarden die als een rode draad door de woonvisie lopen:

  • 1. Goed wonen voor iedereen in een groen, veelzijdig en landelijk woonmilieu
  • 2. De vijf dorpen met unieke kernkwaliteiten
  • 3. Duurzame ontwikkeling in bouwen en wonen
  • 4. Ruimte voor initiatief en samenwerking

In de woonvisie worden doelen en ambities voor de komende 5 jaar geschetst. Deze zijn gekoppeld aan de woonagenda voor 4 thema's, te weten; goed wonen voor iedereen, toekomstbestendig wonen, sociaal wonen en wonen en zorg.

Halderberge is het "groene hart" van West-Brabant. Gezamenlijk met partners op het gebied van wonen realiseert de gemeente de doelen en ambities van de woonvisie. De ambitie is om de bevolkingsprognose waarin een afname van het aantal inwoners verwacht wordt te gaan beïnvloeden. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan een evenwichtige bevolkingsopbouw en een vitale en draagkrachtige samenleving door het bieden van gevarieerde woonmilieus en brede keuzemogelijkheden aan woningzoekenden en aan de verschillende doelgroepen in deze woonvisie.

Het handhaven en versterken van de bestaande woonkwaliteit en identiteit van de 5 kernen staat voorop. Daarnaast ligt de focus voor een toekomstbestendige woningvoorraad op de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en de mogelijkheden binnen het bestaand vastgoed. Om te kunnen voldoen aan de woningbehoefte is het de ambitie om het woningbouwprogramma uit te voeren waarbij wordt ingezet op het bouwen voor de actuele woningbehoeften zowel kwantitatief waarbij de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose de richtlijn voor het woningbouwprogramma is als in kwalitatieve aspecten.

De nieuwbouwwoningen en locaties die nog toegevoegd worden aan het woningbouwprogramma moeten een aantoonbare meerwaarde leveren, woningbouwontwikkelingen moeten ladderproof zijn in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2.2), uitgangspunt bij nieuwbouwontwikkelingen is dat deze voldoen aan Politiekeurmerk Veilig Wonen (wonen en woonomgeving) en wordt ernaar gestreefd om vooruitlopend energieneutraal te zijn vooruitlopend op het bouwbesluit 2020.

Hoeven is een kleinschalig en landelijk gelegen dorp. Hoeven is gelegen aan de N640 tussen Oudenbosch en Etten-Leur. De woonwijken van Hoeven zijn ruim opgezet, waardoor Hoeven een groen karakter heeft en een prettig woonklimaat kent. Vanwege de ligging nabij een bosgebied is Hoeven in trek bij toeristen. De kern heeft wat betreft dagelijkse voorzieningen veel te bieden. Er is de afgelopen jaren veel zelfbouw gerealiseerd in Hoeven wat heeft geleid tot gevarieerde bebouwing. Veel mensen van buiten de gemeente vinden Hoeven aantrekkelijk vanwege het dorpse karakter en de nabijheid van Etten-Leur en Breda. Daarnaast heeft Hoeven een hoge kerngebondenheid en is Hoeven aantrekkelijk voor inwoners die terugkeren naar Halderberge.

Kansen voor Hoeven:

  • Op nieuw te ontwikkelen locaties worden groene en ruime woonbuurten gerealiseerd waar dit past bij het woningtype.
  • Er is vraag naar betaalbare koopwoningen.
  • In Hoeven wordt door de gemeente ingezet op het behoud en het versterken van het groene en dorpse woonmilieu.
  • Diversiteit in het woningaanbod.
  • De vrijkomende schoollocaties zijn geschikt voor levensloopbestendige woningen.

Beoordeling

De nieuwbouwopgave voor Halderberge is vastgelegd in het gemeentelijk woningbouwprogramma, het huidige woningbouwprogramma 2015-2025 is gericht op de ambitie om ruim 700 woningen te realiseren. Het project Reuzelaar is reeds opgenomen in het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is dynamisch en flexibel van opzet en is daarom niet integraal opgenomen in de woonvisie. De gemeenteraad heeft het college flexibiliteit gegeven in fasering, aantal en locaties binnen het totale woningbouwprogramma. In paragraaf 3.2.2 wordt het plan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat momenteel wordt gewerkt aan herijking van het woningbouwprogramma, waarbij ook rekening gehouden gaat worden met de extra ruimte die is ontstaan als gevolg van nieuwe provinciale prognosecijfers. Hierbij zal het nieuwe aantal woningen voor de locatie Reuzelaar in meegenomen worden.

Conclusie 

Het planvoornemen is passend binnen de uitgangspunten uit het woonbeleid van de gemeente Halderberge.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.

Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.

Achtereenvolgens worden behandeld:

  • bodem;
  • waterhuishouding;
  • cultuurhistorie;
  • archeologie;
  • natuur;
  • verkeer en parkeren;
  • wegverkeerslawaai;
  • spoorweglawaai;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • externe veiligheid;
  • luchtkwaliteit;
  • milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.2 Bodem

4.2.1 Toetingskader

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.

4.2.2 Beoordeling

Door Antea Group is in februari en maart 2013 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het doel van het verkennend bodemonderzoek was de bodemkwaliteit vast te leggen om in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de gebruiksmogelijkheden van het terrein te bepalen. Het complete onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies van het onderzoek weergegeven.

Grond

De bovengrond bevat maximaal licht verhoogde gehalten aan lood, kwik en PAK. De gehalten van de onderzochte parameters in de ondergrond zijn lager dan de desbetreffende achtergrondwaarden en/of rapportagegrenzen.

Grondwater

In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan koper en nikkel gemeten. De gehalten van de overige onderzochte parameters zijn lager dan de desbetreffende streefwaarden en/of rapportagegrenzen.

Toetsing hypothese

De vooraf opgestelde hypothese 'onverdachte locatie' wordt formeel gezien verworpen, vanwege de licht verhoogde gehalten in grond en de licht verhoogde concentraties in het grondwater.

De onderzoeksresultaten geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende tussen- en interventiewaarde. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling op de locatie.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem is geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.3 Water

4.3.1 Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta

Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciaal beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.

Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het in oktober 2015 vastgestelde waterbeheerplan 2016-2021 'Grenzeloos verbindend', wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid.

Uniformering Keuren

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord- Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.

In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
  • b. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 is, of;
  • c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een sedum dak.
  • d. de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel: Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x Gevoeligheidsfactor x 0,06.
4.3.2 Beoordeling

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld. Daartoe is voor de bestemmingsplanwijziging voor plangebied 'De Reuzelaar' het proces van de watertoets doorlopen. Hierbij zijn waterschap Brabantse Delta en gemeente Halderberge betrokken geweest en is de watertoets opgesteld door Antea Group. Hieronder zijn samenvattend de bevindingen uit de watertoets beschreven per onderwerp. De complete watertoets is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Veiligheid (waterkeringen)

Binnen het plangebied liggen geen waterkeringen.

Oppervlakte water

In het plangebied en de nabijheid hiervan bevinden zich geen significante waterlichamen waar rekening mee dient worden gehouden.

Beschermde gebieden

Het plangebied is niet gelegen in een keurbeschermingsgebied, regionaal waterbergingsgebied of reserveringsgebied waterberging.

Riolering

In de huidige situatie staat er een basisschool met toebehoren in het plangebied. Er bevindt zich zodoende al een rioleringsstelsel in het plangebied. Het bestaand stelsel betreft een gemengd rioleringsstelsel met 3 aansluitingspunten. Recentelijk is in de aansluitende Bovendonksestraat een voorziening opgeleverd waar de afvoer van hemelwater en vuilwater op kan worden aangesloten. Het betreft een voorziening waarin het vuilwater en hemelwater gescheiden wordt aangesloten. Met de capaciteit van de voorziening is rekening gehouden met de voorgenomen ontwikkeling. Gezien dit geen betrekking heeft op de Keur van het waterschap hoeft hiervoor geen watervergunning aangevraagd te worden.

Waterhuishouding 

De waterhuishouding rondom het plangebied ondervindt verandering door de voorgenomen ontwikkeling. In de huidige situatie wordt het hemelwater via een gemengd stelsel afgevoerd. In de toekomstige situatie zal dit geschieden via een gescheiden stelsel. Binnen het plangebied is het uitgangspunt dat herinrichting hydrologisch neutraal gebeurt en er zo min mogelijk gebruik wordt gemaakt van ontwateringsmiddelen.

Waterkwaliteit 

Het hemelwater dat terechtkomt op de nieuwe dakverharding, terreinverharding en de openbare verharding wordt beschouwd als schoon omdat geen uitlogende bouwmaterialen (uitlogende bouwmaterialen zijn o.a. zinken dakgoten en standpijpen, loden dakslabben, betongranulaat als wegfundering etc.) gebruikt worden. Dit schone hemelwater wordt gescheiden van het vuilwater opgevangen en geborgen binnen het plangebied waarna het vervolgens vertraagd kan worden afgevoerd.

Waterberging 

De compensatieplicht bedraagt 600 m3 per hectare bij een verhard oppervlak van meer dan 2000 m2. Omdat de gemeente heeft aangegeven dat het plangebied moet worden beschouwd als nieuw verhard oppervlak bedraagt de toename van verhard oppervlak meer dan 2.000 m2. Met een totaal verhard oppervlak van 0,85 hectare is er een compensatieplicht van 510 m3 waterberging, tenzij uit waterhuishoudkundig onderzoek blijkt dat minder compensatie nodig is.

De benodigde capaciteit ligt tussen de kruinhoogte van de noodoverloopconstructie en de bodem van de aan te leggen voorziening. Indien de bodem van de voorziening lager ligt dan de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), dan geldt de GHG als ondergrens.

Toekomstig watersysteem

Bij alle nieuwbouw bouwplannen dient zoveel mogelijk gestreefd te worden naar een scheiding van vuilwater en (schoon) hemelwater.

Hemelwater 

Hemelwater van de bebouwing, terreinverhardingen en openbare verharding wordt gescheiden van het vuilwater verwerkt. Aan de enkele maanden geleden opgeleverde Bovendonksestraat zit een voorziening voor de afvoer van hemelwater waarop aangesloten kan worden. Met de capaciteit van deze voorziening is rekening gehouden met de voorgenomen ontwikkeling voor het plangebied. Het openbaar groen wordt lager aangelegd dan de verharding zodat een deel van het hemelwater hiernaar toe kan afstromen en hier kan infiltreren.

Verder is er een bergingsopgave in het gebied. Invulling van de benodigde berging zal in verdere uitwerking van het plan moeten worden uitgewerkt. Voor de kwantiteit van hemelwater is de volgende trits van toepassing: vasthouden – bergen – afvoeren. Voor het toekomstig ontwerp houdt dit in dat het water eerst geborgen wordt en vervolgens vertraagd wordt afgevoerd middels een knijpvoorziening van maximaal 2 liter per seconde per hectare naar de bovenstaand genoemde voorziening in de Bovendonksestraat. Aan de hand van het geohydrologisch onderzoek wordt op basis van de aanwezigheid van de klei en leemlagen geconcludeerd dat de mogelijkheden van infiltratie afhankelijk van de aanwezigheid van de storende lagen beperkt is. Om de doorlatendheid met zekerheid te bepalen is nader infiltratieonderzoek nodig mits gewenst.

Vuilwater 

Vuilwater wordt gescheiden van het hemelwater verwerkt. Het vuilwater kan evenals het hemelwater worden aangesloten op de recentelijk opgeleverde voorziening aan de Bovendonksestraat. Met de capaciteit van deze voorziening is rekening gehouden met de voorgenomen ontwikkeling voor het plangebied. Bij nadere uitwerking van het plan moet het vuilwaterriool worden uitgewerkt.

Ontwatering 

De huidige maaiveldhoogte in het plangebied bedraagt ca. NAP +4,0 m. Uit de peilbuismetingen is gebleken dat de hoogste gemeten grondwaterstand sinds 2012 NAP +2,82 m bedraagt. De hoogst gemeten waterstand bedraagt dus 1,18 m minus maaiveld. Met een vereiste ontwateringsdiepte van 0,7m bij woningen met kruipruimtes en 1,0m bij primaire wegen is de verwachting dat de ontwateringsdiepte voldoende is in het plangebied en er geen aanvullende maatregelen nodig zijn.

4.3.3 Conclusie

Met het doorlopen van de watertoets is het aspect water voldoende onderzocht.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Toetsingskader

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is artikel 3.1.6, lid 5 Bro gewijzigd. Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beleid provincie Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) 2010, herziening 2016. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0011.png"

Figuur 4.1 Uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Bij de rode ster is voorliggend plangebied gesitueerd. Bron: brabant.nl, 2017.

Gemeentelijke beleidsnota Halderberge 'Inspirerend verleden'

De gemeente heeft op 22 september 2011 een beleid vastgesteld waarin is vastgelegd dat zorgvuldig omgegaan wordt met de aanwezige cultuurhistorische waarden binnen de gemeente Halderberge. De beleidsnota beschrijft dat cultuurhistorie een belangrijke drager is van de identiteit van Halderberge. De nota maakt integraal onderdeel uit van de ruimtelijke ontwikkeling van Halderberge. Ontmoetingen van heden en verleden gelden als uitdaging en inspiratiebron voor de toekomst. Bij het ontwikkelen van nieuwe ruimtelijke plannen moet cultuurhistorie dan ook een volwaardige plaats én inbreng krijgen. Aanvullend is op dit beleid per 6 februari 2014 een gemeentelijke Cultuurhistoriekaart beschikbaar, die vergelijkbaar is met de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart. Op de gemeentelijke Cultuurhistoriekaart is te zien dat de straat waaraan de Reuzelaar is gelegen, is aangemerkt als historische weg. Het plangebied zelf is vrij van enige cultuurhistorische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0012.png"

Figuur 4.2 Uitsnede van de Cultuurhistoriekaart Halderberge.

4.4.2 Beoordeling

De provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart en de gemeentelijke Cultuurhistoriekaart tonen geen cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied. Wel is het plangebied gelegen binnen diverse archeologische aanduidingen. Hieraan zal nader worden getoetst in navolgende paragraaf.

4.4.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie is geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.5 Archeologie

4.5.1 Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Op basis van deze wet zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren. Daarbij hoort ook dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt moeten worden. Verder stelt de Wamz 2007 dat gemeenten archeologieparagrafen moeten opnemen in bestemmingsplannen. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.

Beleid provincie Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) 2010, herziening 2016. Hierop staan de bepalende archeologische elementen aangegeven.

Beleidsnota archeologie gemeente Halderberge 'Ons ongeschreven verleden'

Het archeologiebeleid van de gemeente Halderberge heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Bij alle ruimtelijke plannen en ruimtelijke ontwikkelingen, op structuur-, bestemmings- en vergunningsniveau, dienen de archeologische waarden volwaardig te worden meegewogen.

4.5.2 Beoordeling

Op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart en op de gemeentelijke Cultuurhistoriekaart is het plangebied niet gesitueerd in een archeologisch landschap. Daarnaast is het plangebied op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Halderberge gelegen in de zone met een lage archeologische verwachting. In zones met een lage archeologische verwachting (grijs gebied) wordt de kans op het voorkomen van archeologische vindplaatsen (historische bebouwing) klein geacht. Onderzoek is hier niet benodigd.

Het is daarnaast aannemelijk dat de ondergrond op de locatie dermate is verstoord dat het niet aannemelijk is dat hier archeologische waarden aantroffen zullen worden. Er hoeft dus geen archeologisch onderzoek verricht te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0013.png"

Figuur 4.2 Uitsnede archeologische advieskaart gemeente Halderberge met binnen de rode contour voorliggend plangebied.

4.5.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.6 Natuur

4.6.1 Toetsingskader

Algemeen

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.

Soortbescherming

In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
  • 3. 'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').

De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. Tijdens een bijeenkomst van het Netwerk Groene Bureau d.d. 16 december 2016 is aangegeven dat drie provincies (Utrecht, Overijssel en Gelderland) de geldende “Aangepaste lijst met jaarrond beschermde nesten” (LNV, 2009) aanhouden en blijven hanteren in de Wet natuurbescherming. De verwachting is dat ook overige provincies deze beschermingsstatus aanhouden. De lijst wordt begin 2017 door de provincies geëvalueerd en waar nodig aangepast. Bij voorliggende toetsing is uitgegaan dat de lijst gehanteerd blijft en dat de nesten een jaarrond beschermde status houden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1t/m4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).

Soorten van de Vogelrichtlijn

Voor Vogelrichtlijnsoorten is het verboden om in het wild levende vogels te doden of te vangen, opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen, te beschadigen, te rapen of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen. Dit laatste verbod geldt niet voor een aantal vogelsoorten, indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding en het nest zelf zijn functionaliteit behoudt.

Soorten van de Habitatrichtlijn

Voor soorten van artikel 3.5 (Habitatrichtlijn, Bern en Bonn) is het eveneens verboden om in het wild levende dieren en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk eieren van dieren te vernielen of te rapen. Voortplantings- of rustplaatsen mogen niet beschadigd of vernield worden. Daarnaast geldt er een verbod op het plukken, verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen van planten behorend bij artikel 3.5. In tegenstelling tot de Vogelrichtlijnsoorten in artikel 3.1, mogen dieren behorend bij artikel 3.5 niet opzettelijk verstoord worden, ook niet als er geen wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding. Daarbij dient opgemerkt te worden dat een aantal vogelsoorten ook vallen onder artikel 3.5 en daarom niet verstoord mogen worden.

Andere soorten

Naast de Europees aangewezen beschermde flora en fauna, is er in Nederland ook een Nationale soortenlijst gemaakt die niet gedekt wordt door de Vogel- en Habitatrichtlijn, Verdrag van Bern of Verdrag van Bonn. Deze soorten zijn opgenomen in bijlage A en B van de Wnb, zie ook Bijlage tabel C en D van voorliggende rapportage. Voor soorten in bijlage A geldt een verbod op opzettelijk doden of vangen van dieren, opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantings- of rustplaatsen van dieren. Voor soorten in bijlage B geldt een verbod op opzettelijk plukken, verzamen, afsnijden, vernielen en ontwortelen van planten. In tegenstelling tot artikel 3.1 en 3.5, is verstoring van deze soorten toegestaan.

Met betrekking tot de 'andere soorten' zijn per provincie beleidsregels opgesteld waarin voor een deel van deze soorten vrijstelling is verleend. De grond waarop deze vrijstelling geldt verschilt per provincie en hoeft dus niet in alle situaties van toepassing te zijn. Vrijstelling op basis van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling is een geldige reden in alle provincies.

Indien bij het voornemen gestelde verboden in artikel 3.1, 3,5 of 3.10 worden overtreden, dient gewerkt te worden conform een gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het mogelijk om een ontheffing aan te vragen bij de provincie waarin het voornemen plaats vindt. De grond waarop een ontheffing mogelijk is, verschilt per categorie.

Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

4.6.2 Beoordeling

Door Antea Group is in maart 2013 een natuurtoets uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het complete onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. Onderstaande zijn de conclusies van het onderzoek opgenomen.

Conclusies soortenbescherming

In het plangebied zijn meerdere gebouwen aanwezig die in potentie geschikte rust- en verblijfplaatsen bieden voor beschermde soorten. De aanwezigheid van rust- en/of verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (gewone- en ruige dwergvleermuis en laatvlieger) in deze gebouwen zijn niet uit te sluiten.

Voor de voorgenomen werkzaamheden dient verder rekening gehouden te worden dat er tijdens het broedseizoen (globaal half maart tot half augustus) broedvogels aanwezig kunnen zijn in het plangebied. Daarom wordt geadviseerd om buiten het broedseizoen de bomen en het struikgewas te rooien en de vegetatie ter plaatse kort te maaien. Op deze manier wordt voorkomen dat vogels tot broeden komen in het gebied waar gewerkt wordt.

Vervolgstappen

Het is noodzakelijk om nader onderzoek uit te voeren naar het voorkomen van vleermuizen om het effect van aantasting of verstoring te kunnen inschatten. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden. De resultaten zijn verwerkt in deze paragraaf.

Conclusies gebiedsbescherming

Voor wat betreft de NNB (voorheen EHS) is er alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen in de vorm van compensatie. Er bevindt zich geen NNB binnen het plangebied. Wel komt NNB voor in de omgeving van het plangebied, echter buiten de invloedsfeer van de nieuwbouw. Er is van aantasting van de NNB dan ook geen sprake.

Uit de bureaustudie blijkt dat er binnen drie kilometer van het plangebied geen Natura 2000-gebieden aanwezig zijn. Vanwege de grote afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling zijn effecten op Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan of een voortoets in het kader van de Wet natuurbescherming (voorheen Natuurbeschermingswet 1998).

Conclusies vleermuizenonderzoek

Ter plaatse van het plangebied is in de periode juli tot en met september 2016 volgens de geldende protocollen onderzoek gedaan naar het voorkomen en het gebruik van het plangebied door vleermuizen. Het complete onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.

Tijdens dit onderzoek zijn twee vleermuissoorten waargenomen (gewone dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis), maar er zijn geen zwaar beschermde verblijfplaatsen of essentiële foerageergebieden of vliegroutes aangetroffen.

Op basis van het uitgevoerde vleermuisonderzoek kan in alle redelijkheid worden gesteld dat door het project dat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt geen verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming zullen worden overtreden.

Actualisatie Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet heeft de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 (en Boswet) vervangen.

De Wet brengt enkele wijzigingen met zich mee wat betreft natuurbescherming. In de nieuwe Wet natuurbescherming treedt de provincie op als bevoegd gezag (met uitzondering van landelijke projecten). Inhoudelijk zijn als gevolg van de wetswijziging voornamelijk (maar niet uitsluitend) veranderingen opgetreden in de soortenbescherming (voorheen geborgd door de Flora- en faunawet). Zo zijn na de inwerkingtreding veel zeevissen, zoetwatervissen, dagvlinders en plantensoorten niet meer beschermd. Echter hebben een aantal vlinder-, libel- en plantensoorten bij de inwerkingtreding van de Wnb een beschermde status gekregen. Daarnaast geldt in bepaalde provincies voor een aantal tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet geen vrijstelling meer. In de Provincie Noord-Brabant, waar de planlocatie gelegen is, hebben de kleine marterachtige een beschermde status gekregen.

De nieuw beschermde vlinder- en libelsoorten komen allen voor in unieke natuurlijke biotopen zoals bijvoorbeeld heide en vennen. Het voorkomen van deze soorten kan worden uitgesloten. Daarnaast ontbreken binnen het plangebied geschikte verblijfplaatsen voor kleine marterachtigen. De stedelijke omgeving leidt tot een te hoge mate van verstoring (van mens, verkeer maar ook huisdieren) om geschikte verblijfplaatsen te bieden aan de soorten. Echter aangezien het plangebied wordt gevormd door bebouwing, verharding en enkele goed onderhouden groenstructuren kan worden uitgesloten dat effecten optreden op 'nieuw' beschermde soorten. De inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 leidt niet tot verandering van de conclusies gesteld in de Natuurtoets.

4.6.3 Conclusie

Op basis van de natuurtoets en het nader vleermuizenonderzoek wordt geconcludeerd dat er voor het aspect natuur geen belemmeringen optreden voor onderhavige ontwikkeling.

4.7 Verkeer en parkeren

4.7.1 Toetsingskader

De gemeente Halderberge heeft op 9 februari 2017 de 'Kadernota Parkeren 2017-2021' vastgesteld. Deze hernieuwde nota volgt de 'Kadernota Parkeren 2012-2016' op. Deze is in 2011 opgesteld aan de hand van de toen meest recente parkeernormen van het CROW (CROW is het kenniscentrum verkeer en vervoer). Op dit moment zijn er geen actuelere parkeerkencijfers beschikbaar. De parkeernormen van het CROW kennen een bandbreedte van een minimale en maximale parkeernorm. De Kadernota Parkeren is opgesteld op basis van een gemiddelde parkeernorm, de landelijke normen bieden nog een mogelijkheid om de nota te actualiseren. Het autobezit laat, na een korte periode waarin het autobezit in Nederland niet noemenswaardig steeg, weer een lichte stijging zien. De parkeernormen in deze nota zijn daar waar mogelijk wat opgehoogd om de stijging van het autobezit op te kunnen blijven vangen.

4.7.2 Beoordeling

Verkeer

In de huidige situatie is er één aansluiting van de basisschool op de Bovendonksestraat. In de toekomstige situatie zullen er niet meer aansluitingen op de Bovendonksestraat worden gerealiseerd. De huidige ontsluiting wordt naar het zuiden verplaatst, zodat deze aansluit op de kruising Bovendonksestraat-Rentmeesterstraat. Zo ontstaat er uniformiteit, één kruising, en worden verkeersonveilige situaties voorkomen.

Parkeren

Allereerst dient bepaald te worden in welk gebied de ontwikkeling is gelegen. Op basis van de parkeernormering ligt het plangebied in 'Overig gemeente Halderberge (gebied C: Bosschenhoofd, Hoeven, Oud Gastel en Stampersgat, industriegebied Borchwerf)'. Op basis van de gebiedsindeling gelden voor de functie wonen de volgende parkeernormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0014.png"

Op basis van de parkeernormering geldt voor onderhavig plan een parkeerbehoefte van 67 parkeerplaatsen (29 woningen x 2,3 parkeerplaatsen). In het plangebied zijn 74 parkeerplaatsen voorzien. In onderstaande tabel is de totstandkoming van die parkeerplaatsen nader toegelicht:

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0015.png"

4.7.3 Conclusie

Er wordt met onderhavige planontwikkeling ruimschoots voldaan aan de gemeentelijke parkeernormering. Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.8 Wegverkeerslawaai

4.8.1 Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. De volgende tabel geeft hier een overzicht van:

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0016.png"


Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

4.8.2 Beoordeling

Door Antea Group is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het complete onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand is de conclusie en het advies uit het rapport weergegeven.

Conclusie en advies

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat op het plangebied de geluidbelastingen vanwege het verkeer op de Bovendonksestraat ten hoogste 65 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt. De geluidbelastingen vanwege het verkeer op Achter ’t Hof bedraagt ten hoogste 62 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Aangezien deze wegen niet zone-plichtig zijn, is een toets aan de voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde niet aan de orde. In het kader van ‘goede ruimtelijke ordening’ kan worden vastgesteld dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor beide wegen wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden4.

De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer bedraagt ten hoogste 65 dB (exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) op het plangebied. De gemeente Halderberge beoordeelt uiteindelijk of de gecumuleerde geluidbelasting aanvaardbaar is. Een wettelijke toets aan een grenswaarde is niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0017.png"

Figuur 4.3 Gecumuleerde geluidscontouren op een hoogte van 7,5 meter.

Een mogelijkheid om de geluidbelastingen vanwege het verkeer op de Bovendonksestraat te verlagen is de elementenverhardingen vervangen door DAB. Dit geeft een reductie van 2 á 3 dB. Verder wordt het binnenmilieu beschermd door de eisen opgelegd vanuit het Bouwbesluit 2012.

Aangezien de wegen niet zone-plichtig zijn, is een toets niet aan de orde. Het verdient echter de voorkeur om ter voldoening aan de voorwaarde van een "goede ruimtelijke ordening' de bouwbesluit 2012 eisen wel van toepassing te verklaren en dit in (de toelichting van) het Bestemmingsplan te regelen/borgen. De uiteindelijk aan de woningen te treffen geluidwerende gevelvoorzieningen kunnen echter eerst worden gedimensioneerd op basis van de in het definitieve stedenbouwkundige plan ter plaatse van de woningen optredende geluidbelasting die door nader onderzoek dient te worden vastgesteld.

De geluidwering van de gevel dient zodanig te zijn dat het resulterende geluidniveau in de woning niet meer bedraagt dan 33 dB. Bij deze berekening wordt de cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer gebruikt. Standaard wordt in het bouwbesluit uitgegaan van een gevelwering van 20 dB. Dit zal echter in deze situatie niet voldoende zijn om tot een binnenniveau van 33 dB te komen. Bij het ontwerp moet rekening worden gehouden dat met de samenstelling van de uitwendige scheidingsconstructie van de nieuw te realiseren bebouwing kan worden voldaan aan het ten hoogst toelaatbare binnenniveau voor de woningen.

4.8.3 Conclusie

Het aspect akoestiek wegverkeerslawaai is in het kader van het bestemmingsplan voldoende onderzocht. Bij de omgevingsvergunning zullen, op basis van een definitief stedenbouwkundig plan, de woningen worden getoetst aan het Bouwbesluit 2012. Hierbij dient het geluidniveau in de woningen max. 33 dB te zijn.

4.9 Spoorweglawaai

4.9.1 Toetsingskader

Via Hoofdstuk VII Zones langs spoorwergen biedt de Wet geluidhinder (vooral) in het ruimtelijk spoor (Wro, Wabo) bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen tegen spoorweglawaai. Daarbij gaat het om nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs spoorwegen en om bestaande geluidsgevoelige bestemmingen bij de aanleg/wijziging van spoorwegen (die zijn aangegeven op de zonekaart).

4.9.2 Beoordeling

Het planvoornemen betreft het ontwikkelen van woningen die in het kader van de Wet geluidhinder geluidsgevoelig zijn. Ten noordwesten van het plangebied is de bestaande spoorlijn Roosendaal – Zevenbergen gelegen. De geluidproductieplafonds op de betreffende referentiepunten zijn ca. 67 dB. De geluidzone van dit traject bedraagt daarom 600 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van meer dan 600 meter vanaf de spoorweg. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Ten zuiden op een afstand van ca. 2 km van het plangebied ligt spoorweg Roosendaal-Breda. Ook deze afstand is dermate groot dat spoorweglawaai geen invloed heeft op het plangebied.

4.9.3 Conclusie

Het aspect spoorweglawaai vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.10 Bedrijven en milieuzonering

4.10.1 Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

4.10.2 Beoordeling

Voor onderhavige locatie is enerzijds geïnventariseerd welke bedrijven of inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied voor overlast kunnen zorgen op het planvoornemen en anderzijds of onderhavige ontwikkeling kan leiden tot het beperken van deze bedrijven of inrichtingen in hun bedrijfsvoering. De VNG-handreiking omschrijft twee omgevingstypen; het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied én het omgevingstype gemengd gebied. Voorliggend plangebied en de directe omgeving kunnen worden getypeerd als een rustige woonwijk, aangezien in de omgeving de woonfunctie overheerst.

Omgeving

Beschouwd is welke milieuhinderlijke activiteiten, zoals genoemd in de VNG-handreiking, in de omgeving van het plangebied zijn gelegen. Navolgende tabel geeft deze milieuhinderlijke activiteiten weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0018.png"


Betreffende de genoemde bedrijven ligt het plangebied op een zodanige afstand dat de bedrijven niet van invloed zijn op het planvoornemen.

Als gevolg van de nabijheid van vliegveld Seppe gelden hoogtebeperkingen ter plaatse van het plangebied. Deze hoogtebeperkingen zijn opgenomen in de vorm van driedimensionale vlakken die gerelateerd zijn aan de start- en landingsbaan met als doel om het luchtruim op en rond de luchthaven vrij te houden. De hoogtebeperkingen zijn door middel van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone' in het bestemmingsplan opgenomen, waarbij elke gebiedsaanduiding is gekoppeld aan een maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken ter plaatse. Voor het plangebied is luchtvaartverkeerzone 8, zoals opgenomen in de regels, van toepassing. Het initiatief voorziet niet in een bouwhoogte die hoger is dan de maximaal toegestane bouwhoogte voortkomend uit de gebiedsaanduidingen.

Plangebied

Binnen het plangebied blijft een gedeelte de bestemming 'Maatschappelijk' behouden. Hier is een kinderdagverblijf/peuteropvang gevestigd. Op basis van de VNG-brochure geldt voor deze functie een richtafstand van 30 meter voor geluid. De bepaling van de richtafstand is personenverkeer het belangrijkste item en dat verkeer wordt aan de voorzijde van de kinderopvang - en dus niet ter hoogte van de ontwikkeling - afgewikkeld. Daarnaast ligt in de huidige situatie op zeer korte afstand van de maatschappelijke functie al een woning. De afstand vanaf het bestemmingsvlak Maatschappelijk tot aan de gevel van de woning bedraagt circa 2,5 meter. Tot slot zal de maatschappelijke bestemming op den duur verdwijnen en plaats maken voor de overige woningen dien in het plan zijn opgenomen. Er is dan ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de maatschappelijke bestemming om te zetten naar een woonbestemming. Een bestemmingsplan kent een houdbaarheid van 10 jaar en dus mag aangenomen worden dat binnen deze termijn van de wijzigingsbevoegdheid gebruik gemaakt wordt.

4.10.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering is geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.11 Externe veiligheid

4.11.1 Toetsingskader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rondom externe veiligheid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (transport van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (over wegen, spoorwegen en vaarwegen) en buisleidingen (bijvoorbeeld leidingen voor aardgas of vloeibare brandstof).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor buisleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van externe veiligheidsrisico's staan, zowel in het Bevi, het Bevt als het Bevb, twee begrippen centraal:

  • Het plaatsgebonden risico (PR): het risico op een plaats, uitgedrukt in een waarde voor de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij één of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Het plaatsgebonden risico kan op kaart worden weergegeven in de vorm van risicocontouren. Bij de beoordeling wordt getoetst of het plaatsgebonden risico niet hoger is dan eens per 1 miljoen jaar (10-6 per jaar);
  • Het groepsrisico (GR): de kans dat bij een ongeval buiten de locatie waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Het groepsrisico is een maat voor de verwachte omvang van een ramp. Bij de beoordeling van het groepsrisico wordt de hoogte van het groepsrisico vergeleken met de zogeheten oriëntatiewaarde. Een wijziging van het groepsrisico dient in bepaalde gevallen te worden verantwoord door het bevoegd gezag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0019.png"

Figuur 4.4 Uitsnede van de risicokaart met aanduiding plangebied (rode ster). Bron: risicokaart.nl, 2017.

4.11.2 Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Binnen een straal van 1000 m rondom het plangebied zijn geen risicobronnen (inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen) aanwezig die van invloed zijn op het GR of PR binnen het plangebied. Een beoordeling en eventuele verantwoording is in dit kader niet nodig.

Het plangebied is echter wel gelegen binnen de invloedsgebieden van beide binnen de gemeente gelegen spoorlijnen en van een snelweg. Omdat sprake is van transport van diverse gevaarlijke stoffen is sprake van een aanzienlijk groot invloedsgebied. Om deze reden dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van het bestemmingsplan rekening te houden met mogelijk effecten als gevolg van een giftig scenario in het geval van een calamiteit. Voor dergelijke situaties heeft de gemeente Halderberge een standaard verantwoording groepsrisico opgesteld.

In bijlage 6 zijn enkele kaarten/figuren opgenomen van de Veiligheidsregio:

  • Opkomsttijden Basisbrandweereenheid
  • Aanwezigheid WAS installatie
  • Blusmatrix Brabant
  • Risicokaart.
4.11.3 Conclusie

Vanwege het aspect externe veiligheid zijn geen belemmeringen aan de orde.

4.12 Luchtkwaliteit

4.12.1 Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg.

4.12.2 Beoordeling

Het uitgangspunt voor onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van 29 woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM 2,5 wordt eveneens niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0021.png"

Figuur 4.5 NSL-monitoring nabij plangebied

4.12.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.13 Milieueffectrapportage

4.13.1 Uitleg werking Besluit m.e.r.

Bij veel projecten is het verplicht om aandacht te besteden aan m.e.r. Dit kan variëren van kleine projecten (enkele woningen) tot de grootste projecten (een nieuwe snelweg). Het meest bekend is de m.e.r.-procedure met een Milieueffectrapport (MER). Hierin worden alternatieven met elkaar vergeleken. Voor 'kleinere' projecten is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. Dit is een notitie waarin gekeken moet worden of een project leidt tot mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen.

Tussen een MER en een vormvrije m.e.r.-beoordeling in zit een m.e.r.-beoordeling. Ook hier moet de vraag: 'zijn er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen?' beantwoord worden. Indien er belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu zijn, dan kan er alsnog aanleiding zijn om een m.e.r. op te stellen. Deze afweging is aan het bevoegd gezag.

In het Besluit m.e.r. staan alle projecten waarbij aandacht voor m.e.r. moet zijn. Het Besluit m.e.r. bestaat twee onderdelen: bijlage C en bijlage D. In het Besluit m.e.r. zijn deze onderdelen C en D onderverdeeld in vier elementen:

  • Activiteiten (beschrijving van de activiteit);
  • Gevallen (drempelwaarden, bijvoorbeeld vierkante meters, aantal woningen, etc.);
  • Plannen (de plannen die van toepassing zijn);
  • Besluiten (de besluiten die van toepassing zijn).

In bijlage C van het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten opgenomen waarbij de verplichting geldt om een milieueffectrapport op te stellen (m.e.r.-plicht). Bijlage D bevat de activiteiten en gevallen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Wanneer het gaat om een besluit moet het bevoegd gezag beoordelen of de betreffende activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Wanneer het gaat om een 'plan' als bedoeld in kolom 3 'plannen' geldt een directe verplichting tot het opstellen van een planMER.

Wanneer activiteiten onder de (indicatieve) drempelwaarde van onderdeel D liggen, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Deze werking van het Besluit m.e.r. is vereenvoudigd weergegeven in figuur 5.12.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BP2012-C001_0022.png"

Figuur 4.6 Schematische weergave werking Besluit m.e.r.

4.13.2 Beoordeling

In het plangebied worden 29 woningen mogelijk gemaakt. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, onder categorie D 11.2, namelijk de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-procedure noodzakelijk als het plan een kader biedt voor een activiteit met een oppervlakte van 100 hectare of meer, de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of een bedrijfsvloeroppervlakte heeft van 200.000 m2 of meer. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER.

Middels de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden en de Beschermde Natuurmonumenten.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure.

4.13.3 Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. en de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling, die neerkomt op hetgeen getoetst is in deze toelichting, volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

Vanuit een recente wetswijziging omtrent m.e.r. is het verplicht dat door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie wordt opgesteld. Derhalve is de vormvrije m.e.r.-beoordeling dusdanig opgesteld dat deze als aanmeldingsnotitie kan worden gebruikt (zie bijlage 7). Ook dient rekening te worden gehouden dat het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit neemt dat vervolgens voorafgaand aan de procedure van het ontwerpbesluit van het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de ontwikkeling is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium ten aanzien van de toelaatbaarheid van het gebruik en van bebouwing. De verbeelding staat gelijk aan de regels en heeft een ondersteunende rol voor de visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opbouw van de regels

De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken op basis van de vereisten uit de SVBP2012.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien vanmaten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.

In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld. Dit zijn de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels.

In hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.

5.3 Regels

Onderstaand is een korte toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In het artikel 'wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, paden, speelvoorzieningen met bijbehorende verhardingen, beeldende kunstwerken, water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, evenementen en parkeervoorzieningen. Deze functies zijn binnen de gemeente standaard toegestaan binnen de bestemming 'Groen'.

Artikel 4 Maatschappelijk

Een gedeelte van het plangebied behoudt vooralsnog zijn maatschappelijke bestemming. Hierbij is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze bestemming op den duur om te zetten naar een woonbestemming.

Artikel 5 Verkeer

De wegen en parkeerplaatsen hebben in onderhavig plan de bestemming 'Verkeer' gekregen. Daarnaast zijn onder andere ook groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk binnen deze bestemming.

Artikel 6 Woongebied

Omdat in het kader van het CPO nog niet duidelijk is wat de uiteindelijke stedenbouwkundige invulling wordt van het plangebied is gekozen voor de bestemming 'Woongebied'. Hierin zijn de bouwvlakken en bouwpercelen niet vastgelegd. Een aantal zaken is wel juridisch ingekaderd, onder andere:

  • maximaal 29 woningen
  • maximum goothoogte 7 meter en maximum bouwhoogte 11 meter
  • diepte hoofdgebouwen maximaal 15 meter
  • maximaal 65% van het bouwperceel mag worden bebouwd

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Dit hoofdstuk bevat daarom een korte financiële toelichting gegeven en een overzicht van de doorlopen procedures.

6.1 Financieel

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 onder f. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Daarnaast hoeft op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro bij de vaststelling van een bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plangebied begrepen gronden anderszins is verzekerd, namelijk via gronduitgifte door de gemeente.

Op basis van het stedenbouwkundig kader is voor het gehele gebied binnen dit bestemmingsplan een (gemeentelijke) grondexploitatie opgesteld. De ruimtelijke uitgangspunten passen binnen deze grondexploitatie en alle te maken kosten zijn hierin opgenomen.

De grondexploitatie sluit met een positief resultaat door de geplande grondverkopen. Het bestemmingsplan is daarmee financieel haalbaar.

6.2 Maatschappelijk

Participatie

Inwoners hebben het initiatief genomen voor een Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) voor de ontwikkeling van het plangebied. Hiertoe heeft de gemeente een intentieovereenkomst met de CPO-groep gesloten. In deze overeenkomst zijn de onderlinge verhoudingen en afspraken schriftelijk vastgelegd op basis waarvan de gemeente dit initiatief wil faciliteren.

Bijzonder hierbij is het moment waarop de CPO-groep is ingestapt, namelijk aan het begin van het ontwikkelingstraject. Zo is de CPO-groep, naast andere belanghebbenden, direct betrokken bij de op te stellen plannen, waaronder het stedenbouwkundige plan, het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan.

Door nauw overleg met deze groep en omwonenden ontstaat er een breed gedragen plan, dat de kwaliteit van de kern Hoeven alleen maar ten goede komt.

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening jo artikel 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht is overleg voorgeschreven met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ook de CPO-groep zal in het vooroverleg betrokken worden.

Het waterschap heeft in het kader van het vooroverleg een positief wateradvies gegeven. De provincie ziet geen aanleiding tot het maken van opmerkingen en de opmerkingen van de omgevingsdienst (OMWB) zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 22 februari 2018 gedurende zes weken (tot en met woensdag 4 april 2018) ter inzage gelegen. Dit is bekendgemaakt in de Halderbergse Bode en de Staatscourant van 21 februari 2018. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen.

Er zijn zes zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen welke zijn ingediend tegen het bestemmingsplan zijn beantwoord in de 'Nota van zienswijzen'. De zienswijzen zijn allen binnen de termijn ingediend en daarmee ontvankelijk.

Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen zijn de volgende aanpassingen/wijzigingen in het bestemmingsplan doorgevoerd:

  • Aanpassing van artikel 6.2.2 lid i, onder 3
  • Toevoegen van 5e bij artikel 6.2.2 lid i
  • Wijziging van artikel 6.2.4 onder b, van 5 naar 7 meter

Daarnaast is er nog een ambtshalve aanpassing doorgevoerd. Er is ambtelijk geconstateerd dat de beoogde retentiekelder niet past in de regels en beschreven is in de toelichting. Derhalve is artikel 8.3.1 dusdanig gewijzigd dat deze regeling niet van toepassing is voor de bestemming "Groen".

Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.