Plan: | Omgevingsvergunning functieverandering Huttendijk 4 Vragender |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.PBBUI2004-VG01 |
Omgevingsvergunning functieverandering Huttendijk 4 Vragender |
Inlichtingen: |
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer |
de heer N. Rondeel |
Telefoonnummer 0544-393482 |
Op 22 november 2017 is bij de gemeente Oost Gelre een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor verbouw van de bestaande boerderij als woonhuis op het perceel Huttendijk 4 te Vragender. Het agrarisch bedrijf aan de Huttendijk 4 te Vragender wordt beëindigd en de aanwezige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Naast de al aanwezige bedrijfswoning blijft een werktuigenberging behouden welke dienst gaat doen als bijbehorend bouwwerk bij de aanwezige woning.
De ontwikkeling van een nieuwe woning past niet binnen het bestemmingsplan; middels een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan (projectafwijking Wabo) wordt dit mogelijk gemaakt. Om te bezien of de gewenste ontwikkeling mogelijk is, zal het verzoek getoetst worden aan het (inter-)nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid en relevante milieuaspecten. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt hier nader op ingegaan.
Het plangebied ligt ten noordoosten van de kern Vragender. Het perceel Huttendijk 4 is gelegen in het agrarisch gebied waarbij de omgeving is te omschrijven als 'gemengd'. Agrarische bedrijven worden afgewisseld door een enkele burgerwoning met een woonbestemming. Het plangebied wordt ontsloten via de Huttendijk en de toegangsweg naar het naastgelegen agrarisch bedrijf Huttendijk 2. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Omgeving plangebied
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.
De bedrijfsactiviteiten op het agrarisch perceel Huttendijk 4 te Vragender zijn gestaakt. De aanwezige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt met uitzondering van de aanwezige bedrijfswoning, de voormalige boerderij die weer in ere wordt hersteld en een werktuigenberging die als bijbehorend bouwwerk (bijgebouw) bij de woning gaat dienen.
Plangebied met in geel de te slopen bedrijfsgebouwen. Groene cirkel geeft de bestaande bedrijfswoning, de werktuigenberging en de voormalige boerderij (paarse vlak) weer die behouden blijven.
Het perceel Huttendijk 4 te Vragender ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorende 'Reparatieplan Buitengebied Ooste Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', voorzien van een 'bouwvlak' met nadere functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Plankaart uit vigerend bestemmingsplan
Het agrarisch bedrijf aan de Huttendijk 4 te Vragender wordt beëindigd en de aanwezige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Naast de al aanwezige bedrijfswoning blijft een werktuigenberging behouden welke dienst gaat doen als bijbehorend bouwwerk bij de 'nieuwe' woning. Daarnaast wordt er nog een bijbehorend bouwwerk gerealiseerd voor de bestaande woning. De agrarische activiteiten zijn beëindigd. Wel zijn er nog landbouwwerktuigen aanwezig die gebruikt worden voor bewerking van de aanwezige landbouwgronden. Om deze landbouwwerktuigen te kunnen stallen is extra bebouwing noodzakelijk. Er wordt dan ook gebruik gemaakt van agrarisch medegebruik waardoor er voor 1 woning 250 m2 aan bijbehorende bouwwerken op het perceel aanwezig mag zijn. Voor de andere woning blijft dan 150 m2 over. In totaal mag er dus 400 m2 aan bijbehorende bouwwerken op het perceel aanwezig zijn. Het perceel wordt hierbij landschappelijk ingepast.
De functiewijziging van agrarisch naar wonen, waarbij een nieuwe wooneenheid in de voormalige boerderij wordt gerealiseerd, past niet in de regels van het geldende bestemmingsplan met bijbehorende Reparatieplannen. Via een procedure om omgevingsvergunning (projectafwijking Wabo) of een wijziging van het bestemmingsplan kan een extra wooneenheid op het perceel worden toegestaan. Middels het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzoeker aangegeven een procedure om projectafwijking Wabo conform artikel 2.12. lid 1 onder a sub 3 van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) te willen volgen, zodat medewerking kan worden verleend aan de functiewijziging.
Initiatiefnemers hebben aanzichten van de gewenste woning in de voormalige boerderij bijgevoegd.
Aanzicht te verbouwen voormalige boerderij
Ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling dient er landschappelijke inpassing plaats te vinden. Verzoeker heeft een inpassingsplan ingediend waarbij het perceel landschappelijk wordt ingepast. Dit landschapsplan is door de gemeente goedgekeurd en als bijlage bijgevoegd.
De positie van de woning met bijbehorend bouwwerk is stedenbouwkundig akkoord bevonden. De commissie welstand heeft de schetsbouwplannen beoordeeld en akkoord bevonden.
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische- en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat die relevant zijn voor het plangebied.
Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regeling van de Europese Unie is de Europese natuurbeschermingsregelgeving rond Natura 2000-gebieden. Deze regels zijn verder uitgewerkt in de Natuurbeschermingswet en de aanwijzing van zogenaamde Natura 2000-gebieden. Het plangebied Huttendijk 4 te Vragender is gelegen op ongeveer 1.400 m van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied het Korenburgerveen. In onderhavig geval is sprake van een agrarisch bedrijf die stopt met haar activiteiten. Hierdoor zal er geen ammoniakemissie meer op dit perceel plaatsvinden en stopt de ammoniakdepositie van dit bedrijf op het Natura 2000-gebied. De uitstoot van fijnstof zal ook afnemen. Hierdoor kan worden gesteld dat de gevraagde functieverandering op het perceel van agrarisch naar wonen een positieve inbreng zal hebben op het Natura 2000-gebied. Daarmee past het plan binnen Europese wetgeving.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economisch functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.
Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.
De provincies en gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijk gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijk gebied.
In de Structuurvisie is een aantal nationale belangen benoemd. Voor een planologische procedure is het belang 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van toepassing. Deze omgevingsvergunning doorloopt in afwijking van het bestemmingsplan de gebruikelijke procedure in de gemeente. Daarbij wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op een omgevingsvergunning in te dienen.
De overige nationale belangen zijn voor dit plan niet van toepassing omdat het om belangen op een hoger schaalniveau dan het lokale schaalniveau gaat.
Op 9 juli 2014 heeft Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De meest recente geconsolideerde versie is van 28 juni 2017.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mét oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Concreet betekent dit dat bestaande en nieuwe bedrijven kansen moeten krijgen;
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.
Dit houdt onder meer in: ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek. Daarnaast moet de kwaliteit van het landschap behouden en versterkt worden. In Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten wordt hier nader op ingegaan.
Provinciale Staten hebben 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsverordening staan de regels die horen bij de Omgevingsvisie. De regels uit de Omgevingsverordening stellen de provinciale belangen veilig omdat bestemmingsplannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hieraan moeten voldoen. De meest recente versie van de omgevingsverordening is een geconsolideerde versie van 10 juli 2017.
In artikel 2.2.1.1. van de verordening is het volgende gesteld over nieuwe woningen:
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Het voorliggende plan voldoet aan de Omgevingsverordening. De gemeente Oost Gelre heeft op basis van de afspraken met de provincie en de regio een planningslijst voor woningbouwprojecten vastgesteld. In deze lijst zijn voor 2017 en vooralsnog voor 2018 woningen in het kader van het VAB-beleid gereserveerd (functieverandering van Agrarisch naar Wonen). De woning die met deze omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt past binnen deze reservering.
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011'. Dit plan is voor een deel herzien in het 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' . Deze laatste herziening heeft in dit geval betrekking op de planregels. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden', is voorzien van een 'bouwvlak' met nadere functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Op het perceel mag 1 bedrijfswoning aanwezig zijn.
Op het perceel ligt de dubbelbestemming "Waarde - archeologische verwachtingswaarde - 2". Dit houdt in dat het gebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft. Bij bodemingrepen die dieper gaan dan 30 centimeter én een oppervlakte beslaan van meer dan 2.500 m2 is het verplicht een archeologisch onderzoek uit te voeren.
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'
Het plangebied ligt in het landschapsensemble 'De marke Vragender'. Vragender heeft als kern een sterke eigen identiteit en gemeenschap. Dit verdient een krans. Pak hierbij de historische karakteristiek van 'esdorp in het veld en aan het veen' op en koppel deze aan het eigentijdse gemengd bedrijf van verbrede landbouw en buitenlui op het platteland. Werk aan een groenblauwe dooradering van het cultuurlandschap voor recreanten, maar zeker ook voor ommetjes voor mensen uit het dorp. Geef de es een krans met oude en nieuwe kranspaden. Van daaruit kunnen paden en wandelstroken voor mens, plant en dier door het veld en de beekdalen gaan.
Hierbij wordt beoogd de ondergenoemde parels te beschermen en op te poetsen en aanwezige landschapselementen te stimuleren:
Op te poetsen parels:
Te behouden en stimuleren landschapselementen:
Deze uitgangspunten zijn de basis geweest voor het opgestelde landschappelijk inpassingplan voor het plangebied. De geschiedenis van het landschap heeft hierbij als basis gediend voor de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Het erf wordt op een dusdanig manier ingepast rekening houdend met de karakteristieke lijnen en steilranden.
Het landschappelijk inpassingsplan wordt hierna nog verder omschreven en is als bijlage bijgevoegd.
Bij een bestemmingsplanprocedure moet worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling in de weg staat. Aan de hand van de beschikbare bodeminformatie moet onderbouwd worden wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik.
Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op een zogenaamde verblijfsruimte moet op grond van de Bouwverordening/Woningwet een bodemonderzoek worden verricht om uit te sluiten dat sprake is van enig risico voor de gebruikers van het bouwwerk.
Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op bedrijfsmatige activiteiten die mogelijk de bodem kunnen verontreinigen, zal een nulsituatie-bodemonderzoek noodzakelijk zijn in het kader van de vergunningverlening voor de omgevingsvergunning.
Door Rouwmaat is een verkennend bodemonderzoek op het perceel uitgevoerd. Het daarbij behorende onderzoeksrapport is ter beoordeling voorgelegd aan de Omgevingsdienst Achterhoek. Zij geven aan dat het uitgevoerde bodemonderzoek actueel en de rapportage volledig is. Het onderzoek en de rapportage voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Geconcludeerd wordt dat de bodemkwaliteit op de onderzochte locatie geschikt is voor het beoogde gebruik.
Wel wordt geadviseerd om voorwaarden te verbinden ten aanzien van een 'nieuw' geval waarop het zorgplicht artikel 13 van de Wet bodembescherming van toepassing is. Dit nieuwe geval is de bodemverontreiniging bij de bovengrondse tank. De te verbinden voorwaarde moet aangeven dat de bodem wordt gesaneerd zodat de bodemkwaliteit wordt hersteld en geschikt gemaakt voor het woongebruik. Deze voorwaarde zal in het besluit worden opgenomen.
Overige aanbevelingen
In algemene zin worden de volgende aanbevelingen gedaan:
Het uitgevoerde bodemonderzoek met nummer MT-17418 van 26 september 2017 is als bijlage bijgevoegd. Ook het beoordelingsrapport van de Omgevingsdienst Achterhoek is als bijlage bijgevoegd.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? |
Nee Nee Nee |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Inrichting en beheer |
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Ja Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Uit bovengenoemde watertoetstabel blijkt dat er een relevante thema is die nader dient te worden bekeken.
Inrichting en beheer
In de nabijheid van het plangebied is een watergang in eigendom van het Waterschap Rijn en IJssel aanwezig. Het beheer en onderhoud van dit watersysteem zal door de planvorming geen belemmering opleveren voor het reguliere beheer en onderhoud van dit watersysteem. Tussen deze watergang en het plangebied is een openbare weg (Huttendijk) in eigendom van de gemeente Oost Gelre aanwezig. In de directe nabijheid van deze watergang vinden geen wijzigingen plaats die betrekking hebben op het plangebied en de gewenste functieverandering.
Vanaf 1 januari 2017 bestaat de Nederlandse natuurwetgeving uit de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De bevoegdheid is geheel bij de betreffende provincie, waarin de activiteit zich plaatsvindt, komen te liggen.
De Wet natuurbescherming bestaat uit 3 onderdelen: de bescherming van Natura 2000-gebieden, de bescherming van soorten en de bescherming van bosopstanden. Naast de natuurwetgeving bestaat het natuurbeleid, waarbij de kern wordt gevormd door het Natuur Netwerk Nederland, afgekort de NNN.
Door Natuurbank Overijssel is een quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport met nummer 1227, versie 1.1 is als bijlage bijgevoegd. De quickscan heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens de Wet Natuurbescherming zijn beschermd, of deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.
In de quickscan wordt het volgende geconcludeerd:
'Mits bezette vogelnesten beschermd worden, dan leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op beschermde natuurgebieden en leiden daarom niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Door uitvoering van de quickscan natuurwaardenonderzoek, heeft initiatiefnemer voldaan aan de onderzoeksplicht, zoals verwoord in art. 1.11 van de Wnb'.
Uit de quickscan Natuurwaardenonderzoek is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk is.
Algemeen geldende voorwaarde
Ten aanzien van de ingrepen is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Wet natuurbescherming van toepassing: Op basis van de zorgplicht volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.
In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.
Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.
Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.
Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie.
Volgens de Archeologische beleidskaart voor de gemeente Oost Gelre (RAAP-rapport 1757) en ingevolge het geldende bestemmingsplan is het perceel gelegen op gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde. Bij planvorming of voorafgaand aan vergunningverlening dient bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 2.500 m2 vroegtijdig een inventariserend archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Op het perceel gaat sloop plaatsgevinden maar worden geen nieuwe bouwwerken op het perceel opgericht. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de ondergrond is geroerd bij de te slopen bouwwerken. Nu verder geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden en er geen verdere bodemingrepen plaatsvinden, zal een inventariserend archeologisch onderzoek in deze niet noodzakelijk zijn.
Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij een afwijkingsbesluit in het kader van de Wro. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten.
Zorgplicht:
Wel dient bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 5.10 Erfgoedwet) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het dient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre hiervan direct in kennis te stellen.
Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.
Onderhavig plan betreft het in gebruik nemen van een geluidsgevoelige bestemming (woningen). In de omgeving van het plangebied is een openbare weg aanwezig, de Huttendijk, die geluid (wegverkeerlawaai) veroorzaakt. Op een afstand van 750 m is de spoorlijn Winterswijk - Zutphen gelegen. Deze spoorlijn, waarbij overdag vier treinen passeren en 's avonds vier treinen afbouwend naar twee treinen per uur passeren, heeft gezien de afstand en de intensiteit geen nadelig invloed op het woon- en leefklimaat op onderhavig perceel.
Huttendijk
De Huttendijk is een doorgaande weg die veelal door het bestemmingsverkeer wordt gebruikt voor de aan deze weg liggende woningen en agrarische bedrijven. De verkeersintensiteit op deze weg is dan ook gering. Om te bepalen of de nieuwe woning kan voldoen aan de geluidsniveaus afkomstig van het wegverkeer op de Huttendijk, is een indicatieve berekening gemaakt op de gevel van de nieuwe woning.
Uit de indicatieve berekeningen is op te maken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Deze berekeningen als bijlage zijn bijgevoegd.
Het wegverkeerslawaai zal dan ook geen belemmeringen opleveren voor de geplande planontwikkeling.
Andersom belemmert de realisatie van een woonfunctie geen andere bestemmingen in de omgeving. Met betrekking tot het aspect geluid is het plan dan ook uitvoerbaar.
Bekeken is of de gewenste ontwikkeling past in haar omgeving ten opzichte van aanwezige bedrijven en omgekeerd of er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning.
De nieuwe woning mag geen beperkende factor zijn voor toekomstige ontwikkelingen van omliggende (agrarische)bedrijven. Daarnaast is bekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning(en).
De beoordeling is uitgevoerd op de onderwerpen 'bedrijven en milieuzonering' en 'geur veehouderij'.
Bedrijven en milieuzonering
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
In de directe omgeving van het perceel zijn enkele melkrundveehouderijen gelegen. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf is gelegen aan de zuidwest zijde van het plangebied Huttendijk 4 te Vragender. Dit agrarisch bedrijf is gevestigd aan de Huttendijk 2 te Vragender en is aan te merken als een extensieve veehouderijbedrijf. Ingevolge de Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' dient er een minimale afstand van 50 m te worden aangehouden, gemeten vanaf het agrarisch bouwvlak van het agrarisch bedrijf tot aan een gevoelig object zoals een woning, om geen overlast van dit bedrijf te ondervinden. Daarnaast is deze afstand nodig om toekomstige ontwikkelingen van dit bedrijf niet te belemmeren. De bestaande woning op het perceel Huttendijk 4 is gelegen op 71 m van het agrarisch bouwvlak. De voormalige boerderij, welke weer als woning in gebruik wordt genomen, ligt op 75 m. Hiermee wordt voldaan aan de minimale afstandseis van 50 m waardoor de toekomstige ontwikkelingen van het bedrijf hiermee niet in het gedrang komen. Omgekeerd kan worden gesteld dat, door deze afstanden, een goed woon- en leefklimaat in de genoemde woningen kan worden gegarandeerd.
Geur veehouderijen
In de directe omgeving is ook een intensieve veehouderijbedrijf gelegen, Meddoseweg 5 te Vragender. Dit intensieve veehouderijbedrijf heeft geurcontouren waarbij omliggende woningen een beperkende factor kunnen zijn voor de toekomstige ontwikkelingen van een dergelijk bedrijf. Omgekeerd geldt weer dat er sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat in de omliggende woningen. Uit berekeningen van de geurbelasting vanuit het agrarisch bedrijf Meddoseweg 5 te Vragender tot aan de woningen op het perceel Huttendijk 4 blijkt dat de geurbelasting onder de wettelijke norm van 14,0 ou/E is gelegen, namelijk 10,5 ou/E. Hierdoor beperken de woningen Huttendijk 4 niet de toekomstige ontwikkelingen van dit agrarisch bedrijf.
Omgekeerd is een berekening uitgevoerd om het woon- en leefklimaat in deze woningen op het perceel Huttendijk 4 te bepalen. Hierbij zijn in een straal van 2 km alle agrarische bedrijven doorberekend en uiteindelijk samengevoegd tot een cumulatieve berekening. Uit deze berekening volgt dat er sprake is van een redelijk goed leefklimaat.
De berekeningen zijn als bijlage bijgevoegd.
Algehele conclusie
De voorgenomen woningsplitsing vindt plaats op voldoende afstand van de omliggende veehouderijen. De voorgenomen ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat op de locatie zelf is hierbij niet in het geding.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Het voorgenomen plan betreft de realisatie van een woning. Hierbij is geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. In tegenstelling, een agrarisch bedrijf zal meer verkeersbewegingen genereren dan een woonbestemming. Daarnaast is er een fijnstof berekening uitgevoerd waaruit blijkt dat de achtergrondconcentratie aan fijnstof 17,52 ug/m2 bedraagt. De wettelijke norm is gesteld op 40 ug/m2. De fijnstof concentratie ligt beneden de wettelijke norm en het voorgenomen plan zal minimaal bijdragen aan deze fijnstofconcentratie. Daarnaast valt de voorgenomen planontwikkeling niet onder de de Regeling NIBM.
De luchtkwalitet is dan ook geen beperkende factor voor de voorgenomen planontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.
Om in beeld te brengen of er in het plangebied of in de nabijheid daarvan risicobronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Een woning betreft geen risicobron. Uit de risicokaart blijkt daarnaast dat er in de nabijheid van het plangebied geen andere risicobronnen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicobron is het mengvoederbedrijf in Vragender welke op grote afstand van het plangebied is gelegen. Met betrekking tot het aspect externe veiligheid is het plan dan ook uitvoerbaar.
Uitsnede uit risicokaart.
Route voor gevaarlijke stoffen
De Rijksweg N18 is aangewezen als een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het perceel de Huttendijk 4 te Vragender is op een dusdanige grote afstand van deze Rijksweg gelegen dat aanvullend onderzoek naar mogelijke risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen achterwege kan blijven.
Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.
De omgevingsvergunning voorziet in de realisatie van een nieuwe woning. Hierbij is sprake van een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en Wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderzins verzekerd is. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.
De gemeenteraad dient voor het verlenen van omgevingsvergunningen Wabo met de uitgebreide procedure (projectafwijking) een verklaring van geen bedenkingen af te geven. De gemeenteraad heeft in haar vergadering van 2 november 2010 beleidsregels Wabo vastgesteld waarin categorieën van gevallen zijn aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor deze gevallen is het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Wel heeft de gemeenteraad besloten op de hoogte te willen blijven van ingekomen verzoeken om omgevingsvergunning Wabo onderdeel planologie door ingekomen verzoeken als kennisgeving te behandelen in het presidium. Indien nodig kan het presidium beslissen alsnog een projectafwijking te behandelen in de gemeenteraad.
Ingevolge voornoemde beleidsregels Wabo is het project gelegen in het buitengebied en aan te merken als realisatie van woningbouw in het buitengebied waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist, mits het te realiseren aantal woningen niet meer bedraagt dan 5 in stedelijk gebied en 3 in het buitengebied, mits niet gesitueerd op het bedrijventerrein. In onderhavig geval gaat het om de realisatie van 1 woning in het buitengebied.
De te realiseren woning blijft onder het genoemde aantal van drie woningen zodat het verzoek als kennisgeving is toegezonden naar het presidium. In haar vergadering van 8 januari 2018 heeft het presidium aangegeven het verzoek om omgevingsvergunning niet verder te behandelen in de gemeenteraad. Het college mag het verzoek om omgevingsvergunning Wabo verder afhandelen.
Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp omgevingsvergunning voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen.
Gedurende deze periode zijn geen zienswijzne ingeklomen. Wel heeft de adviseur van aanvrager enkele opmerkingen geplaatst die zijn verwoord en beantwoord in een 'Nota Inhoud en beantwoording zienswijzen en/of ambtelijke wijzigingen'. Deze Nota is als bijlage bijgevoegd.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.
In de ontwerpfase zijn de diensten van provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de inzage termijn zijn er geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingekomen van deze diensten.