direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Boerenbuurt 38 Leersum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.LSMboerenbuurt38-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Op de locatie Boerenbuurt 38 te Leersum is een agrarisch bedrijf (varkenshouderij) gevestigd. De eigenaar is van plan het bedrijf volledig te beëindigen. In ruil voor de volledige beëindiging van het bedrijf en de sloop van alle bedrijfsgebouwen (1.170 m2) wordt een nieuwe woning opgericht. Door de bestaande bedrijfsgebouwen te slopen kan onder voorwaarden (namelijk de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling) een vervangende woning worden toegestaan. Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Leersum 2005'.

Op het perceel Boerenbuurt 38 staat een voormalig bakhuisje, dat al geruime tijd wordt bewoond. Bij het plan moet hiervoor een passende bestemming worden opgenomen.

Het plangebied omvat verder het perceel Boerenbuurt 40, dat in het bestemmingsplan 'Buitengebied Leersum 2005' was opgenomen in het bestemmingsvlak van Boerenbuurt 38. Ook nummer 40 heeft geen agrarische functie meer. Ook voor dit perceel moet een bestemming worden opgenomen, die in overeenstemming is met het huidige gebruik.

Het tegover gelegen agrarische bouwperceel maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan zodat verzekerd is dat dit bedrijf nu en in de toekomst geen hinder gaat ondervinden van de overige (woning) bouwontwikkelingen op het tegenover gelegen perceel.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

De locatie Boerenbuurt 38 ligt in het buitengebied, net ten zuiden van het dorp Leersum.

Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMboerenbuurt38-va01_0001.jpg"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

De huidige planologisch-juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Leersum 2005', dat op 19 juni 2006 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 13 februari 2007 door Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Utrecht op hoofdlijnen is goedgekeurd. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' met de aanduidingen 'bouwperceel', 'intensieve veehouderij(tak)' en de gebiedsaanduidingen 'open landschap', 'karakteristiek verkavelingspatroon' en 'gebied met archeologische waarde of verwachtingswaarde'. Ook is voor het noordoostelijk deel van de locatie sprake van de aanduiding 'geen bedrijfsgebouwen toegestaan'. Zie de volgende afbeelding voor de uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMboerenbuurt38-va01_0002.jpg"

Afbeelding: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied Leersum 2005'

In het vigerende bestemmingsplan mag per bestemmingsvlak ('bouwperceel') maar één agrarisch bedrijf en één bedrijfswoning voorkomen, tenzij de aanduiding 'twee bedrijfswoningen toegestaan' voorkomt. Deze aanduiding is niet opgenomen voor het betreffende bestemmingsvlak, zodat zowel nummer 40 als het bewoonde bakhuisje niet positief als woning zijn bestemd.

Hieronder foto's (ontleend aan Google Maps Streetview) van achtereenvolgens nummer 40, de bedrijfsgebouwen en nummer 38 met daarvoor het bakhuisje (zowel van de zuidzijde als van de oostzijde).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMboerenbuurt38-va01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMboerenbuurt38-va01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMboerenbuurt38-va01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMboerenbuurt38-va01_0006.png"

Zowel nummer 40 als het bakhuisje moeten een passende bestemming krijgen.

De ruimte-voor-ruimte-regeling is niet in het bestemmingsplan 'Buitengebied Leersum 2005' opgenomen, zodat het bouwen van een woning in ruil voor de sloop van oude bedrijfsgebouwen niet past binnen het vigerende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting bestaat uit de volgende indeling:

  • in hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie en toekomstige situatie;
  • in hoofdstuk 3 wordt kort aangegeven met welke beleidsdocumenten rekening moet worden gehouden;
  • hoofdstuk 4 omschrijft de relevante specifieke wet- en regelgeving en eventuele onderzoeksverplichtingen die de voorgenomen ontwikkeling met zich mee kan brengen;
  • hoofdstuk 5 bevat de toelichting op de regels;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Op de locatie Boerenbuurt 38 is een agrarisch bedrijf (varkenshouderij) gevestigd. Het agrarisch bedrijf is opgericht in 1960. In de huidige situatie zijn op de locatie Boerenbuurt 38 drie woningen, drie (varkens)schuren, een werktuigenberging, twee kleinere schuren en twee silo's aanwezig. Het terrein rond de opstallen is verhard met beton. De noordwestzijde en de zuidwestzijde van het perceel worden begrensd door grasland. Aan de noordoostzijde ligt een tuin (gazon). De zuidoostzijde van het perceel worden begrensd door de weg Boerenbuurt. Het agrarisch erf ligt direct aan de Boerenbuurt, in een bocht van de weg. De bebouwing is georiënteerd op de weg. Zie de afbeelding 'Huidige situatie plangebied' voor de bestaande inrichting van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMboerenbuurt38-va01_0007.jpg"

Afbeelding: Huidige situatie plangebied

In de omgeving zijn woningen en enkele agrarische bedrijven aanwezig. De bebouwing concentreert zich in clusters van agrarische bebouwing, solitaire woonbebouwing of groepjes woonbebouwing langs wegen, op enige afstand van elkaar. De erven liggen direct naast de weg of staan verder van de weg af.

2.2 Projectbeschrijving

De agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd. Gelet op de ligging van de intensieve veehouderij in de nabijheid van het dorp Leersum, levert dit een positieve bijdrage op aan de omgeving. Op het perceel wordt een oppervlakte van 1.170 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Deze bebouwing is cultuurhistorisch niet waardevol.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMboerenbuurt38-va01_0008.jpg"

Binnen het plangebied wordt, in ruil voor de kwaliteitsverbetering (de sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing, verwijderen van de erfverharding en een betere landschappelijke inpassing), een nieuwe burgerwoning gerealiseerd.

Voor het perceel nummer 40 en voor de woning in het voormalige bakhuisje moet een passende bestemming worden opgenomen. Dit wordt een woonbestemming. Daarnaast is in het plangebied de bedrijfswoning van het agrarisch bedrijf aanwezig. Binnen het plangebied zullen dus in totaal vier burgerwoningen aanwezig zijn.

Aan de naar de weggekeerde zijde van de woningen is de tuin gesitueerd. Op de afbeelding 'Toekomstige situatie' is dit in beeld gebracht. De middelste woning is de nieuw te realiseren woning met "nieuw" bakhuisje.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMboerenbuurt38-va01_0009.jpg"

Afbeelding: Toekomstige situatie

Ten aanzien van de nieuwe woning geldt het volgende:

  • voorgevel in rooilijn van de woning Boerenbuurt 40;
  • bij voorkeur centraal op het perceel bouwen (één en ander afhankelijk van de milieueisen);
  • de maximale inhoud is 600 m3;
  • de maximale goothoogte is 4,5 m;
  • voor het uiterlijk en de situering van de woning gelden welstandscriteria.

Voor het overige gelden de volgende voorwaarden:

  • bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op ten minste 1 m achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende woning;
  • bijgebouwen dienen een kap te hebben;
  • de oppervlakte van de bijgebouwen is maximaal 50 m2 per woning;
  • eenvoudige hoofdvorm met kap en toepassing van natuurlijke materialen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn tuinen gesitueerd aan de naar de weggekeerde zijde van de woningen. In de huidige situatie ligt het erf met bebouwing en verharding direct aan de weg. In de toekomstige situatie ontstaat er meer ruimte tussen de bebouwing en de weg, waardoor de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt. Ook worden vanaf de Boerenbuurt zichtlijnen tussen de woningen gecreëerd. In de huidige situatie zorgen de diverse schuren er voor dat het uitzicht vanaf de Boerenbuurt naar het achterliggend landschap ten westen van het perceel wordt belemmerd. Door het verwijderen van de schuren zal ter plaatse het uitzicht op het achterliggende landschap worden verbeterd. Het aanwezige bakhuisje dat reeds langer tijd wordt bewoond zal een andere plek krijgen om hiermee het nabijgelegen agrarische bedrijf te ontzien. Het bakhuisje mag weg blijven staan, echter alleen als bijgebouw worden gebruikt.

Het agrarisch bedrijf maakt ook onderdeel uit van het plangebied, zodat verzekerd id dat het agrarisch bedrijf nu en in de toekomst geen hinder gaat ondervinden van de woningbouw aan de Boerenbuurt.

Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Stuctuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft de minister de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Beoogd wordt om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. In de structuurvisie zijn drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • 1. de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • 2. de bereikbaarheid verbeteren;
  • 3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

In de structuurvisie zijn 13 ruimtelijke thema's van nationaal belang verklaard. De doorwerking naar ruimtelijke plannen van andere overheden is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de AMvB Ruimte) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro stelt het Rijk regels aan bestemmingsplannen. Het gaat om regels die voorzien in de behartiging van Rijksbelangen. Deze regels zijn hier niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

Op 4 februari 2013 hebben de Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie vervangt de Structuurvisie Utrecht 2005-2015. In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. Het beleid zal onder meer via de Provinciale Ruimtelijke Verordening uitgevoerd worden.

De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave.
  • Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied.

Het plangebied ligt in landelijk gebied. Bij de beleidsopgave "behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied" is als volgt nader uitgewerkt: "Wij hebben een aantrekkelijk landelijk gebied. We willen deze kwaliteit behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad willen wij onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo’n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang."

De provincie wil de kwaliteit van het landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen.

Het schaalniveau van de structuurvisie leent zich niet voor een rechtstreekse vertaling naar de voorgenomen ontwikkeling op perceelsniveau. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening

Bij de nieuwe structuurvisie hoort ook de herziene versie van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld. Het doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De PRV bevat regels voor gemeenten en de gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.

Net als in de voorgaande verordening uit 2009, is een 'Ruimte voor Ruimte'-regeling opgenomen. De bouw van een nieuwe woning of woningen is toegestaan, mits bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Doel van de sloopeis is niet alleen het verminderen van de bebouwing in het landelijk gebied, maar ook het voorkómen dat bebouwing achterblijft die ruimtelijk ongewenst gebruik uitlokt.

3.2.2.1 Ruimte voor Ruimte

In de verordening is een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om bij een algehele bedrijfsbeëindiging een nieuwe woning toe te staan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

  • a. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw;
  • b. alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 1.000 m2 tot 2.500 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2.500 m2 tot 4.000 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4.000m2 of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan. Afwijking van deze maatvoering is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
  • c. de nieuwe woning wordt gesitueerd binnen de voormalige bouwkavel in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning en wordt landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
  • d. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. In 4.4.5 Bedrijven en milieuzonering is hier nader op ingegaan.

Toetsing aan de voorwaarden:

Ad a: het plangebied ligt aan de dorpsrand van Leersum. De omgeving van het plangebied bestaat uit enkele agrarische kleine en middelgrote agrarische bedrijven, woningen, een kampeerterrein en bos- en natuurgebieden. Het gebied is daarmee minder geschikt voor een optimale ontwikkeling van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Op het perceel staan verouderde bedrijfsgebouwen ten behoeve van een varkenshouderij. Deze zijn niet of pas na sloop en herbouw geschikt te maken voor bijvoorbeeld een moderne melkveehouderij.

Het bedrijf wordt daarnaast in zijn geheel beëindigd. De vergunning wordt ingetrokken en alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming gewijzigd in een woonbestemming. Met het intrekken van de vergunning en het toekennen van de woonbestemming is de volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf gegarandeerd.

Ad b: In de voorliggende situatie wordt een oppervlakte van 1.170 m2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt. Dit is voldoende om een nieuwe burgerwoning te kunnen realiseren.

Ad c: Er vindt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaats. In het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 5) is aangegeven welke maatregelen worden genomen om te komen tot een kwaliteitsverbetering op het erf.

Ad d: Omringende functies worden niet onevenredig gehinderd of beperkt. In 4.4.5 Bedrijven en milieuzonering is hier nader op ingegaan.

Conclusie: de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan het provinciale beleid en rechtvaardigt het oprichten van de nieuwe burgerwoning. Afwijken van de genoemde maatvoeringen is niet nodig.

3.2.2.2 Cultuurhistorische hoofdstructuur

Het plangebied ligt binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur, onderdeel 'archeologie'.

Voor deze gebieden geldt dat in een bestemmingsplan voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden vastgesteld als de cultuurhistorische waarde van het bekende en verwachte archeologisch erfgoed worden behouden en versterkt.

De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan.

Omdat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft is een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Conclusie van het onderzoek is dat de bodem in het recente verleden verstoord is door verschillende bouwwerkzaamheden en de aanleg van een boomgaard. De kans dat er archeologische vondsten gedaan kunnen worden is daarmee nihil. De hoge verwachtingswaarde is naar aanleiding van het onderzoek bijgesteld naar een lage verwachtingswaarde. Met dit plan wordt voldaan aan de eisen voor behoud van archeologisch erfgoed. In 4.8 Cultuurhistorie is hier nader op ingegaan. Het archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek is in Bijlage 1 Archeologisch onderzoek opgenomen.

3.2.2.3 TOP-gebied in de EHS-bufferzone

Het plangebied ligt in het "TOP-gebied" van de bufferzone van de Ecologische Hoofdstructuur. In de TOP-gebieden mag de waterhuishoudkundige situatie niet negatief beïnvloed worden.

De gevolgen voor de waterhuishouding zullen naar alle waarschijnlijkheid goed zijn. Het agrarisch bedrijf met de bestaande stallen, schuren en erfverharding worden verwijderd. In plaats daarvan worden één nieuwe woning en landschapselementen aangelegd. Het hemelwater wordt in de bodem geïnfiltreerd. De mogelijkheden voor inzijging van hemelwater in de bodem nemen toe, en de kans op vervuiling neemt af omdat het nieuwe gebruik 'schoner' is dan het bestaande gebruik. Lokaal wordt daarmee een kleine verbetering voor de natuurwaarden gerealiseerd.

3.2.2.4 Landschap Rivierengebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van de landschapseenheid "Rivierengebied". In de verordening is bepaald dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels ter bescherming en versterking van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten bevat. De kernkwaliteiten van het rivierenlandschap zijn:

  • schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  • samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
  • samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal – rivier;
  • de Kromme Rijn als vesting en vestiging.

Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'de Flank': de beplante, doorgaande weg over de lengte van de stuwwalflank, met een hoge en een lage zijde en een afwisseling van dorpen en bossen, vormt de kern van dit lineaire landschap. De bossen geven de flank een besloten karakter. Open ruimten van de engen en landgoedparken zorgen voor afwisseling. Lanen, haakse zijstraten, zichtlijnen en panorama’s de helling af geven de flank een visuele relatie met de lager gelegen deelgebieden. De overgang naar Langbroek en de stroomrug van de Kromme Rijn is geleidelijk, die naar de Nederrijn is veel directer.

In het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 5 Erfinrichtingsplan) is aangegeven hoe de nieuwe en bestaande bebouwing op het perceel worden ingepast, passend bij de landschapskwaliteiten.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'

Voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug is op 28 januari 2010 de Structuurvisie 2030 ‘Groen dus vitaal’ vastgesteld. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het (ruimtelijk) beleid voor het hele grondgebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug in de periode tot 2030. De gemeente wil met deze visie de 'kwaliteit van de leefomgeving' en de 'groene positie in de regio' van de gemeente behouden en versterken. Deze ambities zijn themagericht en gebiedsgericht uitgewerkt.

Themagericht beleid

De zes thema's zijn:

  • 1. natuur over de heuvels;
  • 2. op de schouders van ons erfgoed;
  • 3. duurzaam bereikbaar;
  • 4. leefbare dorpen;
  • 5. vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
  • 6. maatwerk voor wonen en werken.

Het omgaan met agrarische bedrijfslocaties waar de bedrijfsvoering wordt gestaakt is niet in een thema uitgewerkt. Onder de titel 'Groene positie in de regio' is vermeld dat op het gebied van de agrarische sector meer moet worden opgetrokken met de provincie.

Gebiedsgericht beleid

Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de structuurvisiekaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMboerenbuurt38-va01_0010.jpg"

Afbeelding: Uitsnede kaart structuurvisie

Het plangebied is gelegen in de ‘Gemengde zone met landbouw’. In deze zone wordt ruimte geboden aan een breed scala aan functies en waarden, die passen in een agrarisch landschapsbeeld.

Voor het gebied ten zuiden van Leersum (zone 3.4) is voorgesteld een integrale visie op te stellen. In deze gebiedsvisie wil de gemeente de kansen en lopende initiatieven bundelen op het gebied van natuur, landschap, recreatie, wonen en werken. Behoud van de openheid van het landschap staat voorop en er zal een directe relatie gelegd worden met de uitwerking van project K (recreatieve verbindingen Leersum en Amerongen). De integrale visie voor het gebied ten zuiden van Leersum is nog niet opgesteld.

Het voorliggende bestemmingsplan is gericht op het waarborgen van de bestaande landschappelijke waarden. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op het agrarisch gebruik van bedrijven in de omgeving van het perceel. Door sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt bijgedragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing en de woonbestemming voor de vier woningen verhindert de ontwikkeling van de aangeduide nieuwe gewenste recreatieve verbindingen niet.

Hoofdstuk 4 Specifieke wet- en regelgeving

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in de toelichting een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht).

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.

4.2 Beeldkwaliteit

Beleid: Welstandsnota

Het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is vastgelegd in de welstandsnota uit 2008. De nota beschrijft het welstandsbeleid en fungeert als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen (voorheen: bouwvergunning). Welstandstoezicht wordt vooral gelegitimeerd vanuit het belang dat door de gemeente wordt gehecht aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de bijdrage die gebouwen en bouwwerken daaraan worden geacht te leveren. Om dat belang op de juiste wijze te kunnen doorvertalen naar welstandscriteria, is de gemeente onderverdeeld in deelgebieden.

Het plangebied valt binnen het deelgebied ‘Overgangsgebied Langbroekerwetering en Nederrijn’. Dit gebied kent een hoogwaardig natuur- en cultuurlandschap waar open grasland afgewisseld wordt door bospercelen. Het bebouwingsbeeld in dit gebied wordt gedomineerd door agrarische bebouwing. De boerderijen bestaan uit grote complexen die veelal haaks op de doorgaande wegen georiënteerd staan. De oorspronkelijkheid van deze boerderijen is goed bewaard gebleven. Detailleringen, materialen en kleuren ademen nog de historische sfeer. De kwaliteit van de bebouwing ligt in de historische en architectonische waarden van de oude, karakteristieke bebouwing.

Voor het welstandsbeleid in het deelgebied is de versterking van de natuurwaarden en de landschappelijke kwaliteiten richtinggevend. Naast de beschermende en conserverende bepalingen van de Monumentenwet, kan welstandsbeleid worden ingezet om de sfeer van het zeer afwisselend kleinschalig open landschap te behouden. De welstandstoets besteed extra aandacht aan speciale bebouwingskenmerken.

Conclusie: Voor de verschillende deelgebieden gelden verschillende welstandscriteria. Bij de voorgenomen ontwikkeling dient te worden voldaan aan de welstandscriteria. De omgevingsvergunning(en) zal/zullen worden getoetst aan de criteria uit de Welstandsnota.

4.3 Verkeer en parkeren

Beleid: Gemeentelijke Verkeers- en Vervoer Plan

Het verkeersbeleid van de gemeente is weergegeven in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan (GVVP). Het doel van dit plan hiervan is driedelig:

  • Beleidskader: Het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten.
  • Prioritering: Het GVVP geeft prioriteiten aan voor investeringen van de gemeente in verkeer en vervoer. Er is duidelijkheid en transparantie over de projecten, zowel voor de financiering als de planning.
  • Integraal beleid: Het GVVP brengt samenhang tussen de verschillende onderdelen van het verkeers- en vervoerbeleid en tussen dit beleid en andere beleidsterreinen (onder andere natuur en landschap, milieu, ruimtelijke ontwikkeling, werk en economie).

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een voorgenomen ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Doordat het agrarische bedrijf wordt beëindigd, zullen er voor het bedrijf geen aan- en afvoerbewegingen van en naar de locatie meer plaatsvinden.

Dit plan: De vier burgerwoningen leiden niet tot een wezenlijke toename van de hoeveelheid verkeer ter plaatse. Er is rekening gehouden met de mogelijkheid van parkeren op het eigen terrein. Er wordt voldaan aan de CROW-normen (2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein). Op het erf is meer dan genoeg ruimte aanwezig om deze parkeerplaatsen te realiseren. De ontsluiting vindt plaats via de reeds bestaande erftoegangswegen.

Conclusie: Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan het aspect verkeer en parkeren.

4.4 Milieu

Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen met name ten opzichte van de in het plan opgenomen geprojecteerde woningen. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan de volgende punten:

  • bodem;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • bedrijven en milieuzoneringen;
  • externe veiligheid.
4.4.1 Algemeen

Beleid: het milieubeleidsplan

Het milieubeleidsplan beschrijft de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:

  • duurzaamheid;
  • gemeentelijke interne duurzaamheidszorg;
  • klimaat, energie en duurzaam bouwen;
  • kwaliteit van de leefomgeving.

Het milieubeleidsplan stelt duurzaamheid voorop. Intern zet de gemeente in op duurzaamheid, maar ook buiten de gemeentelijke organisatie wordt dit gestimuleerd. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn en in 2015 wil de gemeentelijke organisatie energieneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.

Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw®. GPR Gebouw geeft per thema een ‘rapportcijfer’ uiteenlopend van 7 (minimaal niveau) tot 10 (zeer goed) waarvoor geldt dat voor het thema energie voor woningbouw een GPR-score van 7 overeenkomt met het bouwbesluit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie.

Op omgevingsniveau past de gemeente gebiedsgericht milieubeleid toe. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitsprofielen) opgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitsprofielen toegepast, deze worden niet aan bestemmingsplannen toegevoegd. Een uitgebreide beschrijving van de bijbehorende de ambities is te vinden in het milieubeleidsplan.

Conclusie: Milieukwaliteitsprofielen worden niet bij bestemmingen gevoegd. De nieuwe woning zal moeten voldoen aan de EPC-normen die de gemeente stelt. Ook het op een andere locatie te herbouwen bakhuisje dient te voldoen aan EPC-normen, die de gemeente stelt.

4.4.2 Bodem

Beleid: Wet bodembescherming

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het voorgenomen gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging, moet in veel gevallen een bodemonderzoek worden uitgevoerd op de locatie. Door middel van dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de voorgenomen functie van het plangebied bij elkaar passen.

Dit plan: In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Linge milieu bv, Verkennend bodemonderzoek Boerenbuurt 38 Leersum, van 17 juni 2010). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. In het onderzoek zijn conclusies en aanbevelingen opgenomen. De bodem van het perceel bestaat voornamelijk uit zand. Tot 0,5 m-mv is puin waargenomen, bestaande uit steenachtig materiaal. De bodem is met eventuele verontreiniging als onverdacht beschouwd, met als aandachtspunt de dieseltank aan de achterzijde van de middelste stal.

Grond en grondwater: De bovengrond van het terrein rond de opstallen en het weiland is licht verontreinigd met enkele metalen, PAK en PCB's. De lichte verontreiniging is geheel immobiel. Van verspreiding is dus geen sprake en ook risico's voor de volksgezondheid ontbreken. Aangenomen wordt dat de metalen als achtergrondwaarden beschouwd kunnen worden, niet specifiek voor het terrein zelf. De zandige ondergrond en het grondwater kunnen als schoon worden beschouwd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, koper en nikkel. Barium wordt in grote delen van Nederland licht verhoogd aangetroffen en zal niet gerelateerd zijn aan het perceel zelf. Koper en nikkel zijn sporenelementen in varkensvoer en dus ook in de varkensmest. Mogelijk is er een verband. Omdat de gehaltes niet boven de tussenwaarde uitkomen is er echter geen aanleiding voor verder onderzoek.

Conclusie: De algemene conclusie van het onderzoek is dat de agrarische bedrijfsvoering tot heden en het gebruik van de dieseltank niet hebben geleid tot daadwerkelijke verontreiniging van de bodem. Voor de eigendomsoverdracht van het terrein en de eventuele ontwikkeling ervan, vormt de kwaliteit van grond en grondwater geen belemmering. Het aspect bodem leidt daarom niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.4.3 Geluid

Beleid: Wet geluidhinder

De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor)wegverkeer of industrie het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De voorgenomen woning wordt niet gerealiseerd binnen het invloedsgebied van spoorwegen en industrieterreinen, welke voorzien zijn van een geluidszone volgens de Wet geluidhinder (Wgh). Derhalve zijn deze geluidsaspecten niet relevant. In dit geval is alleen het wegverkeerslawaai relevant.

Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidgevoelige functies de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Indien nieuwe geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor)wegen op een bepaalde afstand van geluidgevoelige functies.

Dit plan

Een akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar de geluidsbelasting door wegverkeerslawaai op de gevels van de te bouwen woning in het plangebied (Lycens, Projectnummer 2012.0236, van 20 februari 2013). Het onderzoek is toegevoegd in Bijlage 4. De conclusies zijn hierna weergegeven.

De voorkeursgrenswaarde bij de op een andere plek te bouwen woning (vervanging bakhuisje) wordt niet overschreden, doordat deze woning op meer dan 24 meter van het middelpunt van de weg komt te staan en op die afstand voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.

Indien de voorkeurswaarde wordt overschreden moet de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen worden onderzocht om te komen tot de voorkeurswaarde. In het algemeen geldt: hoe hoger de geluidsniveaus des te meer maatregelen er noodzakelijk zijn. Bij het treffen van maatregelen geldt de voorkeursvolgorde van bron, overdracht en ontvanger. Onder bepaalde voorwaarden kan, indien voor de geplande bouw een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk is, door het college van burgemeester en wethouders een ontheffing worden verleend tot een hogere grenswaarde van maximaal 53 dB in buitenstedelijk gebied. Voor het verkrijgen van een hogere grenswaarde dient voor wegverkeerslawaai de procedure gevolgd.Het plan is getoetst aan het hogere waardenbeleid van de gemeente.

Onderzoek naar bronmaatregelen

Om de ruimtelijke planvorming en het wegbeheer niet onnodig te belasten wil de gemeente niet realistische of onhaalbare maatregelen aan de bron uitsluiten. Zo is de aanleg van een wegdek met geluidsreducerend asfalt niet realistisch vanuit civieltechnisch oogpunt (beheer, onderhoud en duurzaamheid):

  • In scherpe bochten en /of op korte afstand van een druk kruispunt. Er treedt dan groot en snel kwaliteitsverlies op van het wegdek door afremmend, optrekkend en wringend verkeer.
  • Bij een totale lengte over minder dan 50 meter; de aanleg is dan vanuit beheers- en onderhoudsoverwegingen niet wenselijk.
  • Indien geen medewerking wordt verkregen in situaties dat de gemeente geen wegbeheerder is.

In principe is het mogelijk met stil asfalt over een lengte van circa 50 m 3 dB reductie te verkrijgen, dit is vanuit beheers- en onderhoudsoverwegingen niet wenselijk.

Onderzoek naar overdrachtsmaatregelen

De gemeente beoordeelt wel de mogelijkheid, maar zal voor kleine nieuwbouwprojecten niet vanzelfsprekend het plaatsen van geluidsschermen/wallen uitgebreid (laten) onderzoeken. De plaatsing ervan is alleen mogelijk als er voldoende ruimte tussen bron en woningen is. De schermen/wallen tasten vaak de ruimtelijke kwaliteit aan; daarnaast vormen ze vaak in een stedelijk of dorpsgebied een ongewenste barrière. Geluidsschermen/wallen zijn niet altijd kosteneffectief, zoals het plaatsen van een lang en hoog scherm ten behoeve van enkele nieuwe woningen.

Vergroten afstand

Door een grotere afstand tussen de gevel en de weg ontstaat een lagere geluidbelasting. De afstand van de 48 dB voorkeursgrenswaarde tot aan de wegas bedraagt 24 m voor een waarneemhoogte van 4.5 m. De positie van de woning is afgestemd op de bestaande voorgevelrooilijn. De woning op grotere afstand uit de weg is ruimtelijk gezien niet gewenst.

Onderzoek naar maatregelen bij ontvanger

Indien maatregelen aan de bron en in de overdracht niet mogelijk of onvoldoende effectief blijken, moeten de geluidsniveaus en de maatregelen bij de ontvanger in beeld gebracht worden.

Maatregelen aan de gevels

Wanneer een hogere grenswaarde wordt verleend zijn maatregelen aan de gevels noodzakelijk. De vereiste geluidswering GAk bedraagt maximaal 23 dB voor de belaste voorgevel. Tot een geluidswering van circa 28 dB kan met normale dubbele HR++ beglazing in de belaste gevels worden volstaan. Wanneer wordt gekozen voor een natuurlijke toevoer via openingen in de geluidsbelaste gevel zijn susroosters noodzakelijk. De susroosters komen dan in plaats van normale roosters.

Conclusie maatregelen

De maatregelen die voor de woning getroffen dienen te worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen, ontmoeten overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. De ontheffingsgrond is: 'Door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen'. De woning waarvoor een hogere grenswaarde nodig is, heeft een geluidsluwe achtergevel, een voorwaarde voor een hogere grenswaarde. In alle gevallen waarin ontheffing wordt verleend, worden eisen gesteld aan het binnenniveau en de indeling van de woning. De binnenwaarde, waaraan bij het realiseren van de nieuwe woningen zal moeten worden voldaan, bedraagt 33 dB.

Conclusie: hogere grenswaarde

Met het verlenen van een hogere grenswaarde voor deze situatie, wordt voldaan de Wet geluidhinder.

4.4.4 Luchtkwaliteit

Beleid: Wet milieubeheer

De luchtkwaliteit is van belang voor de volksgezondheid. Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet: woningbouw:

  • 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Wat betreft de toets aan de Wet milieubeheer over luchtkwaliteit maakt onderhavig plan de realisatie van één nieuwe woning mogelijk en de legalisatie van twee woningen. De ontwikkeling is van geringere omvang dan de ontwikkelingen die hiervoor zijn aangegeven. Er kan daarom geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren.

Conclusie: Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.4.5 Bedrijven en milieuzonering

In de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" zijn richtlijnen gegeven voor afstanden die aanbevolen worden tussen bedrijven en milieugevoelige functies, zoals woningen van derden. De VNG-publicatie geeft richtlijnen voor nieuwe situaties. Voor de toepassing van de publicatie wordt alleen gekeken naar de nieuwe woning. Nummer 40 en de woning in het voormalige bakhuis betreffen een bestaande situatie; niet voor de toepasselijkheid van de Wet geurhinder en veehouderij, maar wel voor de toepasselijkheid van de VNG-publicatie. In de omgeving van de Boerenbuurt liggen een loonbedrijf en een agrarisch bedrijf.

Loonbedrijf Boerenbuurt 36

Ten noorden van het plangebied, op de locatie Boerenbuurt 36, is een loonwerkbedrijf gevestigd. Volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009 heeft een loonwerkbedrijf met een bedrijfsoppervlak van 500 m2 of meer een richtafstand van 50 meter in verband met geluid. De nieuwe woning wordt op een afstand van meer dan 50 meter gerealiseerd, namelijk op ruim 80 meter van het loonwerkbedrijf.

Agrarisch bedrijf Boerenbuurt 11

Op de locatie Boerenbuurt 11 is een agrarisch bedrijf gevestigd, waar melkvee, vrouwelijk jongvee, fokstieren, vleeskalveren en paarden worden gehouden. Omdat de VNG-publicatie in het geval van agrarische bedrijven algemene normen geeft en er specifieke wet- en regelgeving bestaat voor agrarische bedrijven is het plan aan deze specifieke wetgeving getoetst.

Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom. Er geldt een afstand van 50 meter tot aan de dichtsbijzijnde stal (artikel 14 Wgv). Aan deze afstand wordt, rekening houdend met het gegeven dat binnen 20 meter uit de as van de weg geen gebouwen (zoals stallen) gebouwd mogen worden, bij de voorgenomen ontwikkeling voldaan. Op de onderstaande luchtfoto is de afstand van 50 meter (gele lijn) globaal uitgezet. Om te verzekeren dat dit bedrijf nu en in de toekomst geen hinder gaat ondervinden van de woningbouw op het tegenovergelegen perceel maakt dit erf ook onderdeel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMboerenbuurt38-va01_0011.jpg"

De woning op nummer 40 ligt op een nog grotere afstand. De woning in het voormalige bakhuisje ligt wel op een afstand van minder dan 50 m. Bewoning vindt hier al gedurende circa 20 jaar plaats op basis van verleende vergunningen en politieke besluitvorming.

Het bakhuisje beperkt de huidige bedrijfsvoering niet. Echter wordt door bewoning van het bakhuisje wel een mogelijke toekomstige uitbreiding van het agrarische bedrijf beperkt. Er dus voor gekozen om ter vervanging van het bewoonde bakhuisje een woning op een andere locatie, die op 50 meter van de veestal is gelegen, mogelijk te maken.

4.4.6 Externe veiligheid

Algemeen toetsingskader

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

2. Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS)

De circulaire is van toepassing op bestemmingsplannen die liggen binnen de invloedsgebieden van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen.

3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.

4. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)

Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, Bevb en de circulaire is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen een wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord voor het externe veiligheidsaspect door het bevoegd gezag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMboerenbuurt38-va01_0012.jpg"

Uitsnede risicokaart

Dit plan: Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van een risicovolle inrichting. In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. In de directe nabijheid van het plangebied vindt volgens de provinciale risicokaart geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.

Conclusie: Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.

4.5 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.

Conclusie: Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen en dergelijke) worden voorkomen en kan de kwaliteit van het water hoog worden gehouden.

Provinciaal Waterplan 2010-2015

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is op 23 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. In het waterplan zijn de hoofdlijnen van het waterbeleid van de provincie Utrecht voor de betreffende periode vastgelegd. Het plan bevat beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van het water.

Het waterplan heeft als doel om te komen tot een robuust watersysteem. Dit doel moet door middel van een gebiedsgerichte aanpak tot stand komen. In het waterplan wordt per beleidsaspect (waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van het water) beschreven welke acties er worden ondernomen om de doelstelling daadwerkelijk te bereiken.

De provincie geeft met het Waterplan richting aan de rol van water in leefomgeving. De hoge belevingswaarde van de landschappen draagt in belangrijke mate bij aan de kwaliteit van Utrecht als woon- en werkmilieu. Derhalve werkt de provincie met het concept ‘Watergedragen landschappen’.

Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft een waterbeheerplan en een waterstructuurvisie opgesteld.

Waterbeheerplan 2010-2015

Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan 2010-2015 'Water voorop!'. Het plan bestaat uit drie delen, te weten: Strategie, Beleids- en uitvoeringsplan en een Achtergronddocument. Het deel Strategie betreft een beschrijving over hoe wordt ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen als klimaatverandering en verstedelijking. Het vormt de basis voor de uitvoeringsstrategie. In het Beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar vier beleidsthema's (veiligheid, voldoende water, schoon water en recreatie, landschap en cultuurhistorie) en zeven vernieuwende projecten. Het thema 'veiligheid' heeft met name te maken met het beleid ten aanzien van waterkeringen (primaire waterkeringen, regionale waterkeringen en overige waterkeringen), het voorkomen van overstromingen en het beperken van eventuele gevolgen. Bij de zorg voor het thema 'voldoende water' worden de volgende onderdelen onderscheiden:

  • wateroverlast:
  • watertekort:
  • grond- en stedelijk waterbeheer:
  • gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR), watergebiedsplannen en peilbesluiten;
  • verdroging van de natuur.

Het thema 'schoon water' staat gelijk aan ecologisch gezond water. Dit gebeurt door aanpassing van de inrichting, het beheer en het onderhoud van watersystemen. Hierdoor verbetert de leefomgeving van mensen, dieren en planten. De veranderingen worden doorgevoerd via integrale gebiedsgerichte planvorming, in samenhang met maatregelen om andere doelen te halen. Dit wordt gedaan via integrale, gebiedsgerichte planvorming middels het opstellen van watergebiedsplannen.

Waterstructuurvisie

In de Waterstructuurvisie is de toekomstvisie van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden weergegeven. De belangrijkste doelstelling is dat het water meer ruimte moet krijgen om het hoofd te bieden aan klimaatveranderingen. Het middel dat hiervoor wordt ingezet is het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Dit houdt in dat regenwater niet meteen wordt afgevoerd via het riool, maar wordt vastgehouden. Bijvoorbeeld door het in de grond te laten zakken of te verzamelen in sloten. Het bergen vindt plaats door het opslaan van overtollig water in speciale meren of aangewezen polders. Op die manier is er ook schoon water in voorraad voor droge tijden. Pas in het uiterste geval wordt meer gevraagd van de gemalen (afvoeren).

Convenant en Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug

Op 27 januari 2010 is samen met dertien overheden en één bedrijf het convenant Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug ondertekend. In dit convenant geven de partijen aan te streven naar het terugdringen van diffuse bronnen, zoals het gebruik van uitlogende materialen. Op verschillende plekken op de Utrechtse Heuvelrug komen hemelwater en afvalwater samen in het rioolstelsel terecht. Bij veel regenval moet het riool overtollig water kwijt. Dit gebeurt via een overstort in het oppervlaktewater. Het vuile water komt dan terecht in watergangen en vijvers. Dit heeft een nadelige invloed op het oppervlakte- en grondwater. Door het hemelwater van het riool af te koppelen en rechtstreeks de bodem in te laten stromen, wordt zowel kwetsbare natuur als de drinkwaterkwaliteit beschermd. Bovendien presteren rioolwaterzuiveringsinstallaties beter als het aangevoerde water minder verdund is door regenwater. Een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater is een gedeelde verantwoordelijkheid van provincie, gemeente, waterschap en drinkwaterbedrijf. Dit vereist heldere afspraken tussen deze partijen. Daarom ligt nu in een convenant vast onder welke voorwaarden hemelwater direct aan de natuur wordt teruggeven.

Gemeentelijk Waterplan Heuvelrug

Voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug is een waterplan opgesteld. Het doel van het waterplan is om te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers. Het waterplan richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:

  • afkoppelen en infiltreren van regenwater: de zandige Utrechtse Heuvelrug biedt veel mogelijkheden voor infiltratie van water van nieuwe bebouwing en bestaande bebouwing in de grond;
  • beleving en cultuur: de landgoederen en Stichtse Lustwarande zijn beeldbepalend, en water vervult daar een eigen functie in;
  • natuur en ecologie: op allerlei plaatsen kan de natuur en ecologie in en om het water verbeterd worden. Eerst moet gekeken worden welk water een belangrijke functie vervult hierin;
  • beheer en onderhoud: het is nodig om het beheer van watergangen en dat van erlangs gelegen wegen goed op elkaar af te stemmen.

Watertoets 

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Watercompensatie  

In de huidige situatie bedraagt voor het plangebied het bestaande oppervlak aan verharding circa 5.000 m2. In de toekomstige situatie zal de verharding flink afnemen omdat deze verwijderd wordt. De mogelijkheid voor infiltratie van regenwater in de bodem neemt hierdoor toe. De bestaande woningen worden met dit bestemmingsplan positief bestemd. Deze woningen voor zover bekend niet gewijzigd, vergroot of verplaatst. Watercompensatie is daarom niet aan de orde.

Waterhuishouding

De percelen aan de westzijde van de locatie wateren in de huidige situatie af via de kavelsloten. Effecten op de bestaande waterhuishouding / watersysteem zijn gezien de omvang van dit plan niet of nauwelijks te verwachten. Er zijn geen primaire of secundaire watergangen in de omgeving.

Afvoer regenwater

De regenwaterafvoer van de nieuwe woning en het te herbouwen bakhuisje kan tezamen met het water van verharde oppervlakten direct worden geïnfiltreerd in de bodem, indien nodig met daartoe geschikte voorzieningen zoals infiltratieboxen, een wadi en/of een ondiepe vijver. Dit sluit aan op het bovenvermelde 'Convenant en Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug'. De te verwachten effecten hiervan op de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater zijn positief. Voor de bestaande woningen verandert de situatie naar aanleiding van dit bestemmingsplan niet.

Afvoer vuilwater

De nieuwe woning en het te herbouwen bakhuisje zal worden aangesloten op de bestaande riolering. Indien de capaciteit daartoe onvoldoende blijkt, moeten aanvullende maatregelen worden genomen zodat kan worden voldaan aan de eisen van het waterschap. Voor de bestaande woningen verandert de situatie naar aanleiding van dit bestemmingsplan niet.

Conclusie: de watertoetsprocedure is doorlopen. Als gevolg van de watertoets wordt het hemelwater afgekoppeld van de riolering en worden geïnfiltreerd in de bodem. Mogelijk wordt hiervoor nog een voorziening zoals een wadi of een vijver aangelegd. De nieuwe woning en het te herbouwen bakhuisje wordt op de bestaande riolering aangesloten.

4.7 Groen, natuur en landschap

4.7.1 Natuur

Bij ruimtelijke planvorming dient aandacht besteed te worden aan natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in gebiedsbescherming en soortenbescherming. De gebiedsbescherming vindt plaats via Vogel- en Habitatrichtlijn, deze zijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet en de Flora en faunawet Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan natuurtoets uitgevoerd (EcoGroen, Quickscan natuurtoets sloop en nieuwbouw Boerenbuurt 38, Leersum, van 3 januari 2013). In Bijlage 2 is deze quickscan opgenomen. De conclusies zijn hierna weergegeven.

Gebiedsgerichte natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Kolland & Overlangbroek' op ruim 450 meter afstand. Het plangebied ligt in de nabijheid van Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De ingrepen vinden uitsluitend plaats op het bestaande erf en er worden geen uitstralende effecten verwacht met negatieve effecten op de beschermde waarden in het omliggende Natura 2000- of EHS-gebied.

Soortenbescherming

Aangetroffen en te verwachten soorten:

Flora 

Strikt beschermde en bedreigde plantensoorten zijn niet aangetroffen en deze worden ook niet verwacht omdat het plangebied grotendeels verhard en bebouwd is.

Vleermuizen 

In de te slopen bebouwing zijn geen (potentiële) verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. De schuren zijn niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen omdat dakbeschot en spouwmuren ontbreken. Het plangebied is daarnaast ook niet van onmisbaar belang als foerageergebied en vliegroute van vleermuizen.

Grondgebonden zoogdieren 

Verspreid in het onderzoeksgebied zijn vaste verblijfplaatsen van de algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoort Huisspitsmuis te verwachten. Strikt beschermde grondgebonden zoogdiersoorten (zoals Steenmarter) worden niet verwacht omdat geen sporen zijn aangetroffen in het plangebied en verblijfplaatsen ontbreken.

Broedvogels 

In het plangebied zijn geen (oude) nesten van jaarrond beschermde broedvogels (bijv. Huismus en Kerkuil) aangetroffen en deze worden ook niet verwacht. Wel zijn op de vliering in de kapschuur oude braakballen en uitwerpselen van Steenuil aangetroffen. Deze locatie wordt vermoedelijk zeer sporadisch gebruikt door rondzwervende Steenuilen uit de omgeving. Van een vaste rust- en verblijfplaats is echter geen sprake. De soort broedt vermoedelijk in schuren op omliggende erven. Er zijn verschillende waarnemingen bekend in de nabije omgeving van het plangebied (www.waarneming.nl). In het plangebied zijn broedvogels te verwachten in de aanwezige schuren en overhoekjes tegen de schuren aan zoals Witte kwikstaart, Holenduif, Kauw, Spreeuw en Zwarte roodstaart.

Overige soortgroepen 

Omdat permanent oppervlaktewater ontbreekt in het plangebied kan de aanwezigheid van vissen en voortplanting van amfibieën worden uitgesloten. Wel is overwintering van een enkele laag beschermde amfibieënsoort als Kleine watersalamander, Gewone pad en Bruine kikker te verwachten in de schuren. Overwintering van zwaarder beschermde amfibieën (zoals Kamsalamander) wordt niet in het plangebied verwacht omdat geschikt biotoop ontbreekt en in de directe nabijheid geen populaties bekend zijn. Verblijfplaatsen van beschermde reptielen, libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.

Effectbeoordeling en mitigerende maatregelen

  • Het aanvragen van een ontheffing in het kader van Flora- en faunawet is niet noodzakelijk. Omdat de planlocatie (beperkt) onderdeel vormt van het leefgebied van de in de omgeving broedende Steenuilen wordt aanbevolen het nieuwe erf (na sloop van de huidige bebouwing) optimaal in te richten voor deze strikt beschermde Soort. In de quickscan is meer informatie te vinden over het leefgebied van Steenuil en hoe dit optimaal in te richten.
  • Het is veelal niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor verbodsbepalingen die gelden voor broedvogels. Er mogen daarom geen activiteiten worden ondernomen op locaties waar actieve nesten of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van vogels aanwezig zijn. Werkzaamheden die broedbiotopen van vogels verstoren of beschadigen dienen buiten het broedseizoen van de aanwezige vogels te worden gestart. In het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor de meeste te verwachten soorten kan de periode tussen begin maart en eind juli worden aangehouden als broedseizoen. De broedperiode verschilt per soort en soms ook per jaar.
  • Bij de voorgenomen ontwikkeling kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor deze soorten geldt echter automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet en er zijn zodoende geen verplichte vervolgacties nodig. Uitvoering in de maanden september/oktober levert over het algemeen de minste schade op aan deze soorten, dat is namelijk buiten de kwetsbare voortplantings- en overwinteringsperiode.

Conclusie: Op basis van het bovenstaande worden er geen belemmeringen verwacht in het kader van ecologie.

4.7.2 Landschap

Voor wat betreft dit aspect wordt verwezen naar het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 5).

4.8 Cultuurhistorie

Het plangebied bevat geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en geen cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen. Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

Conclusie:  Het aspect cultuurhistorie leidt niet tot belemmeringen bij de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Deze nationale wet vloeit voort uit het Europese Verdrag van Malta. Het uitgangspunt van de Wet op de archeologische monumentenzorg is het, waar nodig, beschermen van archeologische waarden. Er dient op grond van de wet bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de aanwezige en/of te verwachten monumenten/archeologische waarden.

Voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug is een archeologische beleidskaart opgesteld. Op deze kaart heeft het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde (de rode kleur op onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMboerenbuurt38-va01_0013.jpg"

Daarom is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd.

De samenvatting en de conclusies van het uitgevoerde onderzoek luiden als volgt:

Voorafgaand aan de nieuwbouw zal in eerste instantie de bebouwing behorend bij een agrarisch bedrijf worden gesloopt. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 7.800 m2. Voorafgaand aan de ontwikkelingen dient in kaart gebracht te worden of zich binnen het onderzoeksgebied behoudenswaardige archeologische resten (zouden kunnen) bevinden, die tegen de achtergrond van de bodemingrepen gevaar lopen.

In eerste instantie is voor het plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het doel hiervan was om op basis van de bestaande gegevens inzicht te verkrijgen in de bodemkundige, geo(morfo)logische, historisch-geografische en archeologische kenmerken van het plangebied. Op basis van de resultaten hiervan, is een specifiek archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld.

Vervolgens is een verkennend booronderzoek uitgevoerd, dat tot doel had de specifieke archeologische verwachting te toetsen. Hiermee is bepaald of zich binnen het onderzoeksgebied behoudenswaardige archeologische resten zouden kunnen bevinden, die tegen de achtergrond van de bodemingrepen gevaar lopen.

Op basis van de landschappelijke kenmerken van het plangebied, aanwezige dekzandwelvingen afgdekt door een plaggendek / esdek, goldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor wat betreft het aantreffen van bewoningssporen uit de prehistorie tot aan de Late Middeleeuwen. Op basis van de historische kaarten moest niet alleen rekening worden gehouden met de aanwezigheid van nieuwetijdse (en mogelijk laatmiddeleeuwse) bebouwing, maar ook met het feit dat de bodem binnen het plangebied mogelijk is verstoord door bouwwerkzaamheden, sloopwerkzaamheden en grondwerkzaamheden in verband met een oude boomgaard. Uit het verkennend booronderzoek uitgevoerd in het plangebied is gebleken dat het bodemprofiel ter plaatse vrijwel volledig verstoord is (scherpe overgang van humeuze bovengrond (geen esdek) op moedermateriaal (C-horizont)). Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek kan de archeologische verwachting in het plangebied worden bijgesteld naar laag.

Gezien de aangetroffen verstoringen binnen het plangebied, de bekende verstoringen door de bestaande bebouwing, eerdere recente bouwfasen en aanwezigheid van een boomgaard in het recente verleden, en het ontbreken van archeologische indicatoren in de boringen, kan worden gesteld dat de kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats klein is. Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek is de archeologische verwachting voor het plangebied daarom bijgesteld naar ‘laag’ en adviseert Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie dan ook geen vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische ‘toevalsvondst’ wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Utrechtse Heuvelrug (c.q. bij de gemeentelijk archeoloog).

Voor het bestaande erf Boerenbuurt is geen onderzoek opgenomen aangezien hier geen planaanpassingen zijn. Dit erf is meegnomen om te verzekeren dat dit bedrijf nu en in de toekomst geen hinder gaat ondervinden van de woningbouw. Op deze gronden is wel de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen.

Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 Archeologisch onderzoek.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de, van het bestemmingsplan deel uitmakende, regels voor zover nodig van een nadere toelichting voorzien.

De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels.
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden de in regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels. De meeste bestemmingen bestaan uit:

  • e. een bestemmingsomschrijving en
  • f. bouwregels

Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen opgenomen:

  • g. een afwijkingsmogelijkheid en/of
  • h. gebruiksregels.

  • Ad a. Bestemmingsomschrijving
    De bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.
  • Ad b. Bouwregels
    De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.
    Ondergronds bouwen is toegestaan zolang maar wordt gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de bouwregels. Doorgaans betekent dit dat ondergrondse gebouwen, bijvoorbeeld (parkeer)kelders, uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht.
  • Ad c. Afwijkingsmogelijkheid
    De bevoegdheid om bij een omgevingsvergunning afwijking te verlenen van bepaalde normen is gebaseerd op de mogelijkheden in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De uitvoering ervan berust bij burgemeester en wethouders. Deze regels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.
  • Ad d. Gebruiksregels
    In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Desgewenst kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan. De hier opgenomen gebruiksregel is aanvullend op de algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat regels die in hun algemeenheid voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen zijn ze in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.

5.2 Nadere toelichting

Voor zover nodig worden regels en bestemmingen van een toelichting voorzien. Niet alle regels worden daarom toegelicht.

Het voorliggende bestemmingsplan kent de bestemmingen: 'Wonen', 'Tuin' en 'Agrarisch met waarden' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

Wonen

Het perceel heeft de bestemming "Wonen" gekregen. Op de verbeelding bestaat de woonbestemming uit een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Binnen het bouwvlak dient de woning te worden opgericht. Bijgebouwen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, behalve op het deel van de bestemming waar bijgebouwen zijn uitgesloten. Als er meer bijgebouwen aanwezig zijn dan is toegestaan (ook na de sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing) dan bepaalt de gemeente welke gebouwen nog zijn toegestaan. De woning mag maximaal 600 m3 bedragen (of zo groot als reeds bestaat). Beroep en bedrijf aan huis zijn onder voorwaarden toegestaan.

Binnen de bestemming vallen naast de te realisering woning ook de erven en parkeerplaatsen.

Tuin

Binnen de bestemming 'Tuin' zijn tuinen, paden, waterlopen en verhardingen toegestaan. Binnen deze bestemming mogen geen (bij)gebouwen worden gebouwd, maar uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, pergola's, vlaggenmasten en dergelijke.

Agrarisch met waarden

Een deel van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Met deze bestemming is aansluiting gezocht bij het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Leersum 2005'. Binnen deze bestemming is agrarische bedrijvigheid toegestaan.

Het betreft de gronden die zijn gelegen achter en tussen de woningen aan de Boerenbuurt alsmede het agararisch bouwperceel van het agrarische erf Boerenbuurt 11. Aan de achterzijde kan het agrarisch erf worden uitgebreid. Op het erf liggen tevens een drietal aanduidingen en 1 dubbelbestemming, te weten 'milieuzone-stiltegebied', 'reconstructiewetzone-verwevingsgebied' en de dubbelbestemming 'waarde-archeologie 3'. De aanduiding 'milieuzone-stiltegebied' dient - bij eventuele uitbreiding van kleinschalige nevenactiviteiten - ter bescherming van het stiltegebied. Het 'verwevingsgebied' biedt B&W de bevoegdheid tot het verschuiven en vergroten van het bouwvlak. De dubbelbestemming wordt in de navolgende tekst nader uitgelegd.

De bestemming Agrarisch met waarden impliceert dat de gronden ook zijn bestemd voor de instandhouding van de daar voorkomende dan wel daaraan verbonden landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden en groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van flora en fauna en extensieve openluchtrecreatie. Voor de gronden achter de woningen gelden de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open landschap' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - verkavelingspatroon'. Het open landschap betreft een open weidegebied, waar de aanwezige natuurwaarden slechts beperkt waardevol zijn. De openheid van dit weidegebied is kenmerkend. Vanuit de landschapsvisie wordt behoud van deze openheid gewenst geacht. Het karakteristiek verkavelingspatroon is vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevol, omdat het aanwezige verkavelingspatroon na 1850 slechts weinig veranderd is. Het feit dat de openheid van ditzelfde gebied eveneens wordt beschermd maakt/houdt het gebied geschikt voor weidevogels. Weidevogels hebben vooral baat bij rust en openheid, alsmede een goede grondwaterstand. Door het beschermen van het verkavelingspatroon worden ook geen schoksgewijze aanpassingen van de grondwaterstand mogelijk gemaakt.

Waarde - Archeologie

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.

Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:

Dubbelbestemming   Archeologisch waardevol gebied   Regime  
Waarde - Archeologie 3   Zones met een hoge archeologische verwachting   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 150 m2 en dieper dan 30 cm - onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  

In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  • normaal agrarische jaarlijkse werkzaamheden te weten: ploegen, woelen, zaaiklaar maken, oogsten/rooien, stoppelbewerking, graslandwoelen, planten/poten, rooien van bomen in het kader van boomkwekerijen en spitten, op percelen met een agrarische bestemming. Diepploegen en het aanleggen van drainage vallen niet onder de vrijstelling;
  • graafwerkzaamheden in het kader van onderhoud aan reeds eerder aangelegde sportvelden waarbij de bodem deels is afgegraven en nieuwe grond is opgebracht;
  • het zorgvuldig ruimen van (individuele) graven op de gemeentelijke begraafplaatsen.

Milieuzone - stiltegebied

Binnen de aanduiding milieuzone - stiltegebied geldt dat de gronden mede zijn aangewezen voor het behoud van stilte. Gebiedseigen geluiden, onder meer het geluid die het agrarisch bedrijf veroorzaakt, vallen onder gebiedseigen geluiden.

In dit artikel is een opsomming gemaakt van de bedrijfs- en overige activiteiten die binnen deze gronden mogelijk zijn gemaakt middels de enkelbestemmingen. Deze activiteiten mogen het stiltegebied niet wezenlijk nadelig beïnvloeden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

De voorgenomen ontwikkeling wordt op particulier initiatief gerealiseerd. Hiervoor is een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer, waarin afspraken zijn gemaakt over planschade en plankosten. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten te verhalen. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Boerenbuurt 38 Leersum' is op basis van de gemeentelijke inspraakverordening (onder toepassing van afdeling 3.4 Awb) gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd.

Tijdens deze periode is één inspraakreactie ingediend. In de separaat bijgevoegde nota is de reactie opgenomen en voorzien van een antwoord.

Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Boerenbuurt 38 Leersum' is aan de daartoe aangewezen instanties toegezonden, zoals de provincie. Van de provincie en het Hoogheemraadschap is reactie ontvangen. Beide hebben aangegeven geen op- en/of aanmerkingen te hebben.

6.3 Terinzagelegging

Met ingang van 6 februari 2015 heeft gedurende zes weken (tot en met 19 maart 2015) het ontwerpbestemmingsplan Boerenbuurt 38 Leersum en de daarop betrekking hebbende stukken voor iedereen ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ontvangen.

juni 2015.