direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoek Endepoellaan-De Weiden, Warmond
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De ontwikkelaars VORM en AMVEST zijn voornemens om de gronden en gebouwen aan de Herenweg 50 in Warmond te (her)ontwikkelen. Het gedeelte achter het historische hoofdgebouw, in de hoek Endepoellaan-De Weiden, vormt het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Het historische hoofdgebouw wordt een woongebouw met zorgfaciliteiten. Het deel achter het hoofdgebouw (het plangebied), met woningen uit de jaren '70/'80, is verouderd en voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd. Daarnaast vormt dit achterste deel geen aantrekkelijk gebied dat passend is in de omgeving. VORM wil deze bestaande woningen slopen en daarvoor in de plaats hoogwaardige nieuwbouw van 20 grondgebonden woningen en 8 beneden-/bovenwoningen (appartementen) realiseren.

Om deze herontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan benodigd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om de ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen op de hoek van de Endepoellaan-De Weiden in de kern Warmond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0001.png"

Figuur 1.1. Luchtfoto met plangebied rood omkaderd, historische hoofdgebouw blauw gemarkeerd

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kom Warmond 2009, 2e herziening", vastgesteld op 31 oktober 2013 door de gemeenteraad van de gemeente Teylingen.

In het bestemmingsplan "Kom Warmond 2009, 2e herziening" zijn binnen het plangebied de volgende bestemmingen en aanduidingen van kracht:

Enkelbestemming   Maatschappelijk  
Enkelbestemming   Tuin  
Dubbelbestemming   Waarde - Beschermd Dorpsgezicht  
Dubbelbestemming   Waarde - Archeologie - 1  
Functieaanduiding   specifieke vorm van maatschappelijk - wooncomplex  

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan "Kom Warmond 2009, 2e herziening" weergegeven met daarin het plangebied globaal rood gemarkeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0002.png"

Figuur 1.2. Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Kom Warmond 2009, 2e herziening"

1.4 Planvorm

Het bestemmingsplan 'Hoek Endepoellaan-De Weiden, Warmond' is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan dat de ontwikkeling van 20 grondgebonden woningen en 8 beneden-/bovenwoningen (appartementen) in de hoek Endepoellaan-De Weiden juridisch-planologisch mogelijk maakt.

1.5 Planproces

Voordat het bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen. Kort weergegeven betreft het, ervan uitgaande dat niet alle betrokkenen zich direct in het bestemmingsplan kunnen vinden, de volgende stappen voor het bestemmingsplan 'Hoek Endepoellaan-De Weiden, Warmond':

  • 1. Ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan. In deze fase vindt plaats:
      • overleg over het voorontwerpbestemmingsplan met diverse betrokken instanties, waaronder het Waterschap en de Provincie;
      • overleg met belanghebbenden en belangstellenden: inspraak (gemeentelijke inspraakverordening);
      • verwerken resultaten vooroverleg en inspraak;
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan met de bekendmaking van onder meer de mogelijkheid zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad.
  • 3. Vaststelling door de gemeenteraad waarbij de ingediende zienswijze(n) verwerkt zijn. Na vaststelling wordt het bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden kunnen (indien een zienswijze ingediend of bij gewijzigde vaststelling) beroep indienen bij de Raad van State.

1.6 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met de resultaten van het overleg met belanghebbenden, het vooroverleg en de inspraak.

De toelichting bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk 1 volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan, waaronder de bestaande situatie en de geplande ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de juridische beschrijving. Hoofdstuk 4 bevat het relevante beleidskader. In hoofdstuk 5 wordt het uitgevoerde onderzoek beschreven. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt tot slot ingegaan op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt in de hoek van de Endepoellaan-De Weiden. Het gebied maakt onderdeel uit van het perceel, kadastraal bekend als kadastrale gemeente Warmond, sectie D, nummer 3504.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto met globale begrenzing plangebied

Binnen het plangebied is momenteel nog een deel van het verzorgingstehuis Liduina gevestigd. Het verzorgingstehuis bestaat uit twee delen. Het oudste deel van het complex is gesitueerd aan de Herenweg en is gebouwd in de jaren '30 van de vorige eeuw en grenst aan het plangebied (blauw gemarkeerd in figuur 2.1) . Dit gedeelte heeft een H-vormig grondpatroon. De hoofdbouw van het gebouw ligt evenwijdig aan de Herenweg. Op de hoekpunten van de hoofdbouw zijn twee dwarsvleugels gesitueerd, haaks op de Herenweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.2. Voorzijde verzorgingstehuis vanaf de Herenweg

Het oudste deel van het verzorgingstehuis heeft een karakteristieke vormgeving. Het pand heeft een bouwhoogte van twee bouwlagen met een hoogopgaande kap. Het complex straalt de sfeer uit van een voormalig klooster. Dit is niet verwonderlijk, gezien het feit dat religieuzen in de begintijd verantwoordelijk zijn geweest voor de verzorging van de bewoners. Verbonden aan de oostelijke dwarsvleugel is een kapel gesitueerd.

Het nieuwere gedeelte van het verzorgingshuis (ligt binnen het plangebied) is aan de achterzijde van het oudere deel gesitueerd. Dit gedeelte vormt het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan. De gebouwen stammen uit de jaren '70/'80 van de vorige eeuw en zijn ter hoogte van de kapel verbonden met het oudere deel van het complex.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0006.jpg"

Figuur 2.3. Verbinding oude en nieuwe gedeelte (links) en aanleunwoningen (rechts)

Het nieuwe deel is gericht op de woonwijk ten noorden van de Herenweg. Voorheen was het plangebied tot aan De Weiden bebouwd. In 2013 is een deel van het verzorgingstehuis al gesloopt. Dit deel is inmiddels braakliggend terrein.

De bebouwing vormt/vormde een gesloten wand naar De Weiden en de achterzijde van de bebouwing aan de Bijleveldlaan. De bebouwing heeft een afwijkende architectuur waardoor er een contrast ontstaat tussen het oudere en nieuwere deel van het verzorgingstehuis.

De bebouwing rondom het verzorgingshuis bestaat hoofdzakelijk uit woningen, gebouwd in verschillende tijdsperioden. Een grootschalig element in de directe nabijheid is de aan het verzorgingshuis grenzende villa aan de Herenweg. De in het verleden nabij gelegen sporthal aan De Weiden is inmiddels gesloopt en hiervoor in de plaats is een appartementencomplex gerealiseerd.

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zal de nog resterende bebouwing die in de jaren '70/'80 van de vorige eeuw aan het verzorgingshuis is toegevoegd, worden gesloopt. Dit gedeelte is verouderd en voldoet niet meer aan de eisen van tegenwoordig. Daarnaast is de beeldkwaliteit en uitstraling van dit gedeelte ten opzichte van de directe omgeving niet aantrekkelijk. Het oude deel van het complex, inclusief de kapel, blijft in de nieuwe situatie behouden.

Op de vrijgekomen gronden aan de achterzijde worden twee rijen met in totaal 14 woningen per rij gerealiseerd. Om geen achterkant situaties te creëren zal één rij met woningen parallel aan de Endepoellaan worden gesitueerd. De andere rij met woningen wordt parallel aan de woningen aan de Bijleveldlaan geplaatst. Hiermee zullen de achtertuinen van de twee rijen met nieuwe woningen aan elkaar grenzen. Er worden in totaal 28 nieuwe woningen gerealiseerd. Deze 28 woningen bestaan uit 4 kopwoningen, 16 tussenwoningen en 8 beneden-/bovenwoningen.

Het college van burgemeester en wethouders van Teylingen heeft naar aanleiding van een principeverzoek op 4 juli 2017 besloten om in principe medwerking te verlenen aan dit plan inclusief bijbehorende voorzieningen. Figuren 2.4, 2.5 en 2.6 maken onderdeel uit van dit besluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0007.jpg"

Figuur 2.4. Inrichtingstekening nieuwe situatie

Inpasbaarheid

Het historische hoofdgebouw heeft een duidelijke grondvorm (bakstenen H). Om de beeldbepalendheid van het historische hoofdgebouw tot uitdrukking te laten komen en deze massa duidelijk als hoofdcomplex te kunnen blijven zien, zijn de nieuwe toevoegingen een doorzetting van deze lijn. De goothoogte van de nieuwe kopwoningen is gelijk met de goothoogte van het beeldbepalende pand. Daarentegen is de bouwhoogte van de nieuwe woningen ondergeschikt aan de bouwhoogte van het beeldbepalende pand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0008.jpg"

Figuur 2.5. Gevelaanzicht nieuwe woningen ten opzicht van het beeldbepalend pand

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0009.jpg"

Figuur 2.6. Nieuwe massa

2.3 Conclusie

De sloop van de verouderde bebouwing en de realisatie van de nieuwe woningen geeft een positieve impuls aan het plangebied en de directe omgeving daarvan. Er is optimaal rekening gehouden met de omliggende bebouwing en functies. Omgekeerd geldt dat de aanwezige belangen in de omgeving de realisatie van de woningen niet in de weg staan, zoals zal blijken uit de navolgende hoofdstukken. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. In de navolgende hoofdstukken wordt dit nader onderbouwd.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Planvorm

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Aangezien het planvoornemen de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt, betreft dit een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. De gebruikte systematiek is enerzijds flexibel genoeg om eventuele kleine wijzigingen in de bouwplannen op te kunnen vangen en anderzijds voldoende gedetailleerd om de gewenste mate van rechtszekerheid te kunnen bieden aan de omgeving.

3.2 Opbouw van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de door de gemeente Teylingen gehanteerde standaardregels uit het handboek (versie 2.7). Daarnaast is de juridisch-planologische regeling waar nodig afgestemd op de specifieke situatie.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels bepalen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. inleidende regels;
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels;
  • 4. overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

3.3 Opzet van de regels

3.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen 

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

3.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen toegelicht.

Tuin

In tegenstelling tot de achtertuin en sommige zijerven bij woningen, worden de voortuinen bij grondgebonden woningen bestemd als Tuin. Binnen deze bestemming is maar een beperkte hoeveelheid aan bouwwerken toegestaan. Voor erkers en luifels zijn specifieke bouwregels opgenomen om binnen de bestemming Tuin te mogen bouwen.

De volgende figuur geeft een toelichting op de bestemming Tuin met betrekking tot erkers aan voor- en zijgevel van woningen, waarbij in acht dient te worden genomen dat indien de figuur strijdig is met de wetgeving ten aanzien van vergunningvrij bouwen, de regels uit de wetgeving voorrang hebben.

Met dit bestemmingsplan is bij de breedte van de serre aan de voorgevel afgeweken van de gemeentelijke standaardregels (gemeentelijk handboek bestemmingsplannen), omdat bij het ontwerp van de woningen een maat bredere serre is toegepast. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is vanuit de gemeente akkoord bevonden. Ook de welstandscommissie stemt hiermee in. De breedtemaat voor 'B' (zie navolgende figuur) wordt gewijzigd van 50% van C naar 70% van C.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0010.png"

Wonen - 2 en Wonen - 3

Het grootste gedeelte van het plangebied is bestemd voor de woonfunctie. De gemeente Teylingen heeft een eigen standaard indeling voor verschillende woningbouwtypologieën. Voor de verschillende typologieën zijn de bestemmingen 'Wonen - 2' en 'Wonen - 3' opgenomen. Onderstaand zijn deze bestemmingen verder uitgewerkt.

Algemeen genomen is geregeld dat binnen de bestemming, naast woningen, ook voorzieningen toegestaan zijn ten behoeve van het wonen. Hierbij moet gedacht worden aan groen, water, erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en perceelsontsluitingen. Hoofdgebouwen mogen voorts uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De toegestane goot- en bouwhoogten zijn binnen de verbeelding opgenomen. Voor de erfbebouwing bij de woningen zijn vervolgens specifieke regels opgenomen, waarbij in ieder geval geregeld is dat ten hoogste 50% van het zij- en achtererf bebouwd mag worden, tot een maximum van 150 m².

De bestemming 'Wonen - 2' voorziet in aaneengebouwde, twee-aan-eengebouwde en geschakelde woningen. 'Wonen - 3' is opgenomen voor de gestapelde woningen. De maximale goot- en bouwhoogtes alsmede het maximale aantal wooneenheden zijn door middel van aanduidingen aangegeven.

Ten aanzien van de bouw van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt in onderstaande figuur geïllustreerd waar en hoe deze mogelijk zijn, waarbij in acht dient te worden genomen dat indien de figuur strijdig is met de wetgeving ten aanzien van vergunningvrij bouwen, de regels uit de wetgeving voorrang hebben.

Daarnaast is in de planregels opgenomen dat het niet is toegestaan de gronden ter plaatse ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeren op eigen erf 1' zodanig in te richten, dat het parkeren van minimaal 1 auto niet mogelijk is. Alle parkeerplaatsen (zie paragraaf 5.1.2) worden binnen het plangebied gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0011.jpg"

Waarde - Beschermd Dorpsgezicht

Een deel van de gebouwen in de kern Warmond is cultuurhistorisch waardevol, onder andere voor de karakteristiek en beleving van het dorp. Het betreft de combinatie van bouwstijl, bouwtijd, verhouding massa en ruimte, functie, materiaalgebruik detaillering en/of situering. Een aantal gebouwen heeft de monumentenstatus en wordt daardoor beschermd. Maar veel gebouwen zijn echter geen monument en hebben daardoor geen beschermde status op basis van de Monumentenwet. De gemeente heeft toen besloten om een inventarisatie te doen naar de cultuurhistorische waarde van de gebouwen in Warmond. Juist omdat de karakteristiek en cultuurhistorische waarde van Warmond zo hoogwaardig is, is in 2004 een traject ingezet om te komen tot een beschermd dorpsgezicht. Bij besluit van 12 december 2006 hebben de Minister van OCW en VROM het gebied Warmond aangewezen als beschermd dorpsgezicht Warmond. De Herenweg 50 (Zusterhuis Huize St. Liduina) is opgenomen in de lijst van beeldondersteunende objecten. Het betreft hier het oudste deel van het complex dat grenst aan het plangebied. Een gedeelte van de begrenzing van het beschermd dorpsgezicht loopt over het zuidoostelijk deel van het plangebied. Ter bescherming is in voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Dorpsgezicht' opgenomen.

3.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk omvat 6 artikelen:

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn. Voorts is een regeling opgenomen om te voorkomen dat bouwwerken die legaal tot stand zijn gekomen, maar qua maatvoering niet geheel in overeenstemming zijn met het voorliggende bestemmingsplan, worden 'wegbestemd'.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn regels opgenomen over het gebruik van de gronden binnen het plangebied voor evenementen.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is opgenomen om ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan met een algemene bevoegdheid mogelijk te maken. De regeling voorziet in een duidelijke begrenzing van het toepasbaar bereik van de afwijking.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.

Overige regels

Enerzijds is in dit artikel bepaald dat wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. In dit artikel is tevens een regeling opgenomen om voldoende parkeergelegenheid binnen het plangebied te garanderen.

3.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wabo, overgenomen. Het betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Slotregel 

Als laatste is de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Bro. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Algemeen

De gemeente Teylingen heeft te maken met de vigerende beleidskaders van de landelijke en provinciale overheid; ontwikkelingen dienen te voldoen aan dit beleid. Daarnaast dient de voorgenomen ontwikkeling eveneens te passen binnen de marges van het gemeentelijke beleid. Het ruimtelijk beleid van de drie voornoemde overheden is per overheidslaag onder andere neergelegd in één of meerdere zogenoemde structuurvisies. Voor de realisatie van het beleid zetten de verschillende overheden een mix van instrumenten in; één van die instrumenten betreft het vertalen van het beleid uit de structuurvisie naar een juridisch bindende verordening. Hieronder zijn de voor dit bestemmingsplan relevante structuurvisies, verordeningen en overige beleidsdocumenten per overheidslaag weergegeven en wordt getoetst of de onderhavige ontwikkeling passend is binnen het beleid.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

Toetsingskader 

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.

Beoordeling 

Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.

Conclusie 

Geconcludeerd wordt dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.

4.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, is op 1 oktober 2012 volledig in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen: (1) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, (2) Kustfundament, (3) Grote Rivieren, Waddenzee en Waddengebied, (4) Defensie, (5) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, (6) Rijksvaarwegen, (7) Hoofdwegen en spoorwegen, (8) Elektriciteitsvoorzieningen, (9) EHS, (10) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de (11) uitbreidingsruimte van het IJsselmeer.

Met de inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Het bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 4.2.3 wordt de ladder voor duurzame verstedelijking nader toegelicht.

Voor het overige vormt het Barro geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012

Toetsingskader 

Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. De Ladder stelt voorwaarden aan de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.

Met ingang van 1 juli 2014 is een nieuw vierde lid opgenomen om duidelijk te maken dat een onderzoek naar de actuele regionale behoefte slechts tot doel mag hebben om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Met ingang van 1 juli 2017 is de gewijzigde Ladder in werking getreden.

De belangrijkste wijzigingen zijn een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke “treden” en het vervangen van het begrip “actuele regionale behoefte” door: behoefte. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een nieuw derde lid, om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

Beoordeling 

Het onderhavige planvoornemen betreft de realisatie van 28 woningen, hetgeen als een nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd dient te worden. Het aantal woningen alsmede het woningtype zijn nauw afgestemd op de woningbouwbehoefte in de gemeente Teylingen, zoals tevens bepaald in de gemeentelijke woonvisie 2015-2020 (zie paragraaf 4.5.2). Uit zowel het gemeentelijke als regionale beleid blijkt dat in Warmond en omgeving nog een aanzienlijke taakstelling ligt voor het realiseren van nieuwe (meergezins)woningen. De actuele behoefte aan het onderhavige planvoornemen is daarmee aangetoond.

De woningbouw vindt plaats door middel van herontwikkeling van de locatie van het voormalige woonzorgcomplex. Het plangebied is gelegen in het bestaand stedelijke gebied van Warmond.

Conclusie

Het planvoornemen is opgenomen in de gemeentelijke woonvisie en past binnen de behoefte van de gemeente Teylingen. Het plan sluit daarmee aan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.

De vier rode draden zijn:

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • vergroten van de agglomeratiekracht;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De ontwikkeling past binnen de rode draad 'Beter benutten en opwaarderen van wat er is'. Binnen het bestaande bebouwd gebied worden nieuwe woningen gebouwd op een gedeelte van de locatie van het zorgcomplex.

Bestaand stad- en dorpsgebied

Het projectgebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'). De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij dit beleid.

Conclusie 

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de Visie Ruimte en Mobiliteit.

4.3.2 Programma ruimte

Het Programma ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte 2014 opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied

De gemeente Teylingen is opgenomen in het structuurvisiegebied 'beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied'. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor wonen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel af met andere gemeenten in de regio. Voor kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel gelden in het Programma ruimte vastgestelde totalen als behoefteraming per gebied.

Conclusie 

De beoogde ontwikkeling is in lijn met het Programma ruimte.

4.3.3 Verordening ruimte 2014

Toetsingskader 

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan de verordening er één is. De Verordening Ruimte 2014 stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. De provincie heeft in de Verordening Ruimte 2014 regels opgenomen over bebouwingscontouren, agrarische bedrijven, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel, waterkeringen, milieuzoneringen, lucht- en helihavens, molen - en landgoedbiotopen. Sommige regels hebben daarbij een doorwerking vanuit het Rijk via het Barro/Rarro. De Verordening Ruimte 2014 vervangt de Verordening Ruimte van 2 juli 2010 (inclusief de wijzigingen van latere datum). In de Verordening Ruimte 2014 is ook het toetsingsprincipe van de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Dit betekent dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen voorziet in een aantoonbare behoefte en is gebaseerd op een regionale visie op het programma ter zake, dan wel tenminste regionaal is afgestemd. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording. Hierbij moet rekening gehouden worden met de navolgende voorkeursvolgorde:

  • het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied;
  • het benutten van locaties aansluitend aan bestaand stedelijk en dorpsgebied.

Ten aanzien van wonen dient met name getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014). Indien een plan is gelegen in bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) en de (regionale) behoefte is aangetoond, dan is voor de provincie de ladder doorlopen.

Beoordeling 

Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking heeft reeds plaatsgevonden in paragraaf 4.2.3.. Daaruit is gebleken dat het plan voorziet in een actuele (regionale) behoefte in bestaand stedelijk gebied, hetgeen tevens wordt ondersteund door het regionale beleid, zoals uit de volgende paragraaf blijkt.

Conclusie 

Het onderhavige initiatief is passend binnen de normstelling uit de Verordening ruimte van de provincie Zuid-Holland.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Regionale structuurvisie Holland Rijnland 2020, 2009

Toetsingskader 

Op 24 juni 2009 is door het Algemeen Bestuur van de regio Holland Rijnland de regionale structuurvisie Holland Rijnland vastgesteld. Tot het grondgebied van de regio behoren, naast de gemeente Noordwijk, tevens de gemeenten Alkemade, Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. In de regionale structuurvisie wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 met een doorkijk naar het jaar 2030. In de visie worden zeven kernbeslissingen geformuleerd; deze geven de belangrijkste ruimtelijke keuzes weer. Relevante keuzes voor de onderhavige ontwikkeling zijn dat de stedelijke ontwikkeling geconcentreerd plaatsvindt en dat Holland Rijnland inzet een topwoonregio te zijn. Op 28 maart 2012 is door het Algemeen Bestuur ingestemd met de eerste partiële herziening.

Ten aanzien van de relevante keuzes is in de structuurvisie aangegeven dat de regio Holland Rijnland een unieke woonomgeving biedt met een diversiteit aan woonmilieus in het hart van de Randstad, met topwoonlocaties als het duingebied bij Noordwijk en de binnenstad van Leiden. Holland Rijnland wil dit kenmerk benutten en verder uitbouwen, zodat de regio een topwoonregio in de Randstad wordt. Knelpunt is dat het woningaanbod (in kwantiteit en kwaliteit) achterblijft bij de vraag. Dit leidt tot een vertrekoverschot van voornamelijk jonge mensen en daarmee ook een gedeelte van de beroepsbevolking. Het is noodzakelijk dat er niet alleen voldoende, maar ook gevarieerd, gedifferentieerd en kwalitatief goed wordt gebouwd om deze doelgroep te behouden. Het merendeel van de hier mee samenhangende verstedelijkingsopgave wordt geconcentreerd binnen een aantal bestaande stedelijke gebieden in de regio Holland Rijnland. Dit resulteert in een aantal aanzienlijke herstructureringsopgaven voor verouderde woonwijken. Het merendeel van de woningbouwopgave wordt hier gerealiseerd.

Beoordeling

Het onderhavige initiatief maakt de bouw van 28 woningen (grondgebonden en gestapeld) mogelijk in het bestaande stedelijke gebied van Warmond. Een deel van het verouderd verzorgingscomplex maakt plaats voor nieuwe woningen in een aantrekkelijke woonomgeving. De woningen sluiten beter aan bij de directe omgeving en zorgt voor een verbetering van de beeldkwaliteit ter plaatse. Dit is een vorm van herstructurering die past binnen de regionale beleidskaders.

Conclusie

Het onderhavige plan is passend binnen het beleid uit de regionale structuurvisie van Holland Rijnland.

4.4.2 Regionale woonagenda Holland Rijnland

In de regio Holland Rijnland zal het aantal inwoners en huishoudens de komende vijftien jaar naar verwachting nog verder toenemen. In totaal gaat het dan van 2013 tot en met 2029 over 31.620 nieuwe woningen. Met de woonagenda 2014 willen de gemeenten de woningmarkt versterken. Naast het accommoderen van de lokale en subregionale behoefte, zijn er ook bovenregionale woningbouwopgaven waarover bestuurlijke afspraken zijn gemaakt. Het nieuwe aanbod moet daarbij in kwalitatief opzicht zo goed mogelijk aansluiten op de toekomstige behoefte. Deze is per gemeente in de regio anders.

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor het eerst in juni 2014 de regionale Woonagenda met bijlagen aanvaard. Sinds 2015 stellen de regiogemeenten van Holland Rijnland een zogenaamde "Planlijst woningbouw" op. In juli 2016 heeft een actualisering plaatsgevonden. Deze planlijst is nog primair een lijst waarin woningbouwprojecten met aantallen woningen worden genoemd, hoewel deze al meer kwalitatieve informatie over projecten bevat dan in 2015. De bedoeling is om de planlijst de komende jaren uit te breiden met kwalitatieve aspecten als "soort woning" en "woonmilieu".

In de planlijst woningbouw 2016 is Liduina opgenomen onder categorie 2a, hetgeen betekent dat het een reserveplan is dat passend is binnen de verwachte woningbehoefte (WBR2013). Voor dit plan is geen (sub)regionale afstemming nodig, want het is passend binnen de WBR.

4.4.3 Provinciale Woningbehoefteraming 2016

Bij de vaststelling van de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit werd de Woningbehoefteraming 2013 het toetsingskader voor de kwantitatieve behoefte. Inmiddels is de Woningbehoefteraming 2016 bekend. Voor gemeente Teylingen wordt hierbij uitgegaan van een woningbehoefte van 823 woningen in de periode 2015-2019. Voor de periode 2020-2024 ligt de behoefte op nog eens 514 woningen en van 2025-2029 moeten er nog 183 extra woningen gerealiseerd worden. Het plan geeft mede invulling aan deze woningbehoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0012.jpg"

Figuur 4.1: Uitsnede tabel woningbehoefteraming 2016 periode 2015-2019

 

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Structuurvisie Teylingen 2030 (2015)

Toetsingskader 

De Structuurvisie 2030 Duurzaam Bloeiend! werd op 25 juni 2015 door de gemeenteraad van Teylingen vastgesteld en is in belangrijke mate een vertaling van de Toekomstvisie ‘Vitaal en vernieuwend' uit 2008 en de Strategische visie 2040. De structuurvisie heeft als doel om een samenhangend ontwikkelingskader te bieden voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen op hoofdlijnen tot 2030 vanuit een duidelijke stip op de horizon: Teylingen gaat duurzaam bloeien.

De leidende principes voor de structuurvisie zijn:

  • 1. Teylingen kiest voor een duurzame ontwikkeling van de gemeente;
  • 2. Teylingen versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de drie kernen en het buitengebied;
  • 3. Teylingen verbetert de sociaal-economische vitaliteit in de drie kernen en het buitengebied;
  • 4. Teylingen zet zich in voor een vitale Greenport Duin- en Bollenstreek;
  • 5. Ambities en keuzes stemt de gemeente steeds zo goed mogelijk af in regionaal verband, zodat het beleid elkaar versterkt.

Met betrekking tot de ruimtelijke hoofdopgave 'Wonen' is het doel om op lange termijn een duurzame en aantrekkelijke woonomgeving in complete vitale kernen met een eigen identiteit te verkrijgen, met voldoende geschikte woningen om te voorzien in de eigen behoefte en met de ruimtelijke mogelijkheid om een beperkte opvangfunctie te vervullen voor de regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0013.png" Figuur 4.2. Uitsnede kaart Structuurvisie 2030

Beoordeling

In bovenstaande uitsnede van de structuurvisie blijkt dat het plangebied wordt aangemerkt als 'Warmond, behoud en vernieuwing woongebied'. De inzet is dan ook op behoud en versterking van de vitaliteit, ruimtelijke kwaliteit en cultureel erfgoed. Er zal in beperkte mate aanvullende woningbouw plaatsvinden in kleinschalige projecten die het karakter van het dorp versterken.

Het plangebied wordt in bijlage 5 van de structuurvisie genoemd als één van de verschillende locatieontwikkelingen (project Liduina). Aangegeven wordt dat de gemeente voor deze ontwikkeling een faciliterende rol heeft.

Conclusie 

Het planvoornemen past binnen de beleidskaders van de gemeentelijke structuurvisie.

4.5.2 Woonvisie Teylingen 2015-2020

Parallel aan de Toekomstvisie is de 'Woonvisie Teylingen, een kijk op het wonen in Sassenheim, Voorhout en Warmond' voor de periode 2008-2020 opgesteld, als een belangrijke uitwerking om de doelen uit de Toekomstvisie te concretiseren en te realiseren. Na 2008 hebben zich diverse economische en maatschappelijke ontwikkelingen en veranderingen in regelgeving (zowel in de huur- als de koopsector) voorgedaan die een behoorlijke impact hebben op het functioneren van de woningmarkt. Om deze reden is de woonvisie in 2015 geactualiseerd.

In de Woonvisie Teylingen 2015-2020 beschrijft de gemeente Teylingen het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2015-2020. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. Onderdeel van deze woonvisie is de regionale woonvisie die samen met de gemeenten Hillegom en Lisse is opgesteld in het kader van de Bollen-3-gemeenten. Centraal in de woonvisie staan de thema's: bestaande kernen en bestaande woningvoorraad, duurzaamheid, wonen met zorg, welzijn, beschikbaarheid, doelgroepen en betaalbaarheid.

Voor de toekomst wordt onder andere gestreefd naar het in stand houden van het karakter van de kernen Voorhout, Warmond en Sassenheim. Door in te zetten op woningen die nu in aanbod beperkt zijn wordt gestreefd meer vitaliteit en een evenwichtige bevolkingsopbouw. In Warmond wil de gemeente jongeren en jonge huishoudens in de kern vasthouden en/of aantrekken door het woningaanbod hierop af te stemmen. Gestreefd wordt naar grondgebonden en/of goedkopere koopwoningen om de doorstroming in de kern te bevorderen. Bij de nieuwbouw van woningen is het van belang te kijken waar duurzaamheid een rol kan spelen in de bouw- of gebruiksfase van deze woningen.

Beoordeling

Voor het onderhavige planvoornemen is met name het thema van betaalbaarheid en beschikbaarheid van goede woningen voor alle doelgroepen van belang. Zowel in de huur- als in de koopsector staat de betaalbaarheid onder druk. De wens is dat de voorraad goedkope en betaalbare huurwoningen zoveel mogelijk wordt bewoond door de inwoners met een laag inkomen. De kansen van de middeninkomens (waaronder veel starters) dient te worden vergroot door het aanbod in de dure huursector uit te breiden. Koopstarters op de woningmarkt worden ondersteund met de starterslening. Tenslotte dient ruimte te bestaan voor statushouders en arbeidsmigranten in Teylingen.

Voor Warmond gaat de Woonvisie voor nieuwbouw uit van de ambitie om 35% sociale woningbouw te realiseren, waarvan ten minste 20% sociale huur.

Voor Warmond legt de gemeente het accent bij het vergroten van het aanbod goedkope koopwoningen (< € 187.000). De Woonvisie gaat voor nieuwbouw uit van het uitgangspunt om 65% koopwoningen en 35% huurwoningen. Het grootste aandeel (30%) ligt bij de middeldure koopwoningen (€ 187.000,- - € 350.000,-) en 15% goedkope koopwoningen. Daarnaast is de ambitie benoemd voldoende betaalbare woningen te realiseren voor lagere en middeninkomens. De uitwerking in concrete plannen blijft maatwerk.

Onderhavig plan voorziet in het toevoegen van goedkope en middeldure woningen en sluit daarmee aan bij de ambitie om voldoende betaalbare woningen te realiseren. Het plan voorziet in de bouw van 28 koopwoningen, waarvan 8 goedkope koopwoningen (VON-prijs € 187.000,-), 16 middeldure koopwoningen (VON-prijs € 333.000,-) en 4 dure koopwoningen (VON-prijs € 387.500,-); prijspeil 2018-Q4.

Conclusie

Met de gekozen differentiatie van verkoopprijzen wordt voldaan aan het gestelde in de Woonvisie Teylingen.

4.6 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen passend is binnen het gestelde in het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek

Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de technische onderzoeken met conclusies. Bij voorkeur wordt elke paragraaf op dezelfde wijze opgebouwd:

  • korte schets van de beoogde ontwikkeling in relatie tot het betreffende milieuaspect;
  • het relevante toetsingskader: de wettelijke normstelling en het beleid voor zover relevant op rijksniveau en op provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • een verantwoording van het uitgevoerde onderzoek met een samenvatting van de onderzoeksconclusies (onder verwijzing naar het onderzoeksrapport; indien geen apart onderzoeksrapport dan gebruikte brongegevens/literatuur vermelden);
  • conclusie over de aanvaardbaarheid van het plan/de ontwikkeling gelet op de normstelling en het beleid;
  • omschrijving hoe eventuele compenserende of mitigerende maatregelen zijn zeker gesteld. Dit kan een toelichting zijn hoe één en ander is vertaald in plankaart en voorschriften maar ook welke financiële middelen beschikbaar zijn of op welke andere wijze de maatregelen zijn zeker gesteld.

Niet alle hierna genoemde aspecten zijn voor elk plan even relevant. Onderstaand wordt per aspect eerst kort benoemd in welke gevallen aan het aspect aandacht moet worden besteed. Het is noodzakelijk om ergens aan te geven (bijvoorbeeld in de inleiding van dit hoofdstuk) waarom aan welke aspecten aandacht is besteed en aan welke aspecten niet. Hiermee wordt onderbouwd welke aspecten voor dit plan relevant zijn.

5.1 Verkeer en infrastructuur

5.1.1 Verkeersgeneratie

Toetsingskader

Het planvoornemen gaat uit van de realisatie van 20 grondgebonden woningen (tussen-/kopwoningen) en 8 beneden-/bovenwoningen (goedkope appartementen). Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met de nieuwbouw zijn de kengetallen uit de CROW geraadpleegd. Het plangebied is gelegen in het zogenoemde 'rest bebouwde kom' en te typeren als matig stedelijk gebied. De volgende woningtypologieën met de bijbehorende maximale voertuigbewegingen per etmaal (vpe) zijn van toepassing:

  • koopwoningen, tussen/hoek: 7,5 vpe
  • koopwoningen, etage, goedkoop: 5,3 vpe
  • aanleunwoning/serviceflat: 2,8 vpe

Beoordeling

Het plan voorziet in 20 tussen- en hoekwoningen, welke derhalve (20 x 7,5 =) 150 motovoertuigen per etmaal generen. Daarnaast zijn er nog 8 goedkope koopappartementen voorzien, welke aldus (8 x 5,3 =) 42,4 motorvoertuigen per etmaal opleveren. Dit betekent een totale verkeersgeneratie van 150 + 42,4 = 192,4 = 193 motovoertuigen per etmaal.

De nieuwbouw komt in de plaats van de 46 zorgappartementen/aanleunwoningen (deels al gesloopt en deels nog aanwezig). Dit komt neer op een verkeersgeneratie van (46 x 2,8 =) 129 motorvoertuigen per etmaal.

Het plan leidt tot een geringe toename (64 motorvoertuigen per etmaal) van het aantal verkeersbewegingen. Deze geringe extra motorvoertuigen per etmaal kunnen worden opgevangen binnen de huidige infrastructuur. De Endepoellaan en De Weiden hebben een voldoende breed profiel om het autoverkeer verder te verwerken.

Conclusie 

De verkeersgeneratie die gepaard gaat met het planvoornemen is gering en heeft geen nadelig effect op de bestaande infrastructuur en verkeerssituatie.

5.1.2 Parkeren

Toetsingskader 

De gemeenteraad van Teylingen heeft op 2 december 2014 de 'Parkeernota Teylingen 2014' vastgesteld. In deze nota zijn de parkeernormen opgenomen die dienen te worden aangehouden in het geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Bij de hoofdcategorie 'Wonen' wordt een onderscheid gemaakt in de volgende woningtypen met bijbehorende parkeernormen:

  • Woning: 1,8 (aandeel bezoek 0,3)
  • Appartement: 1,5 (aandeel bezoek 0,3)
  • Kamerverhuur: 0,7 (aandeel bezoek 0,2)
  • Aanleunwoning en serviceflat: 1,1 (aandeel bezoek 0,3)

Er wordt geen onderscheid gemaakt in prijscategorieën (huur of koop). Wel dient in het geval van parkeren op eigen terrein (eigen erf) een verdeelsleutel te worden gehanteerd, aangezien niet elke theoretisch op eigen terrein beschikbare parkeerplaats kan worden meegeteld.

Beoordeling

Het onderhavige plan voorziet in de realisatie van 20 grondgebonden woningen en 8 beneden-/bovenwoningen (appartementen). De parkeervraag op grond van de Parkeernota Teylingen 2014 komt daarmee uit op ((20 x 1,8) + (8 x 1,5) = 48 parkeerplaatsen). In dit aantal benodigde parkeerplaatsen wordt voorzien door de aanleg van de onderstaande parkeervoorzieningen:

Nieuw parkeren (op eigen terrein)

  • binnenterrein (op eigen terrein): 24 parkeerplaatsen;
  • straat zuidzijde: 17 parkeerplaatsen
  • op openbaar gebied toe te rekenen aan plan op basis van geldend bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009, 2e herziening': 7 parkeerplaatsen.

Hiermee komt het totaal aantal parkeerplaatsen uit op 48.

Conclusie 

Door de realisatie van in totaal 48 parkeerplaatsen wordt voldaan aan de parkeernorm uit de Parkeernota Teylingen 2014. Parkeerproblemen worden derhalve niet verwacht.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader 

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG uit 2009. Bedrijven zijn hierin opgenomen in een tabel, die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel). Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan (enigszins) van afgeweken worden in situaties waarin geen sprake is van een rustige woonwijk of bij afwijkende bedrijven. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Beoordeling

In en om het plangebied zijn geen milieubelastende bedrijven gevestigd die een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling van woningen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat op grond van de VNG-richtlijnen zich in de nabije omgeving van het projectgebied geen bedrijven en inrichtingen bevinden die mogelijk hinder kunnen veroorzaken.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Inrichtingen

Toetsingskader 

Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0014.png"

Figuur 5.1 Uitsnede risicokaart, met het plangebied aangeduid door middel van een rode ster

Beoordeling 

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Ten aanzien van het aspect inrichtingen is geconstateerd dat in de omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen aanwezig zijn. De meest nabijgelegen inrichting ligt op meer dan 1.100 meter.

Conclusie 

Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor het planvoornemen.

5.3.2 Transport over weg, water en spoor

Toetsingskader 

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het Bevt horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Beoordeling 

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen zijn de risicokaart en de bijlagen bij de Regeling basisnet geraadpleegd. Het plangebied ligt op ruime afstand van transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (circa 1.300 meter van de A44).

Ten westen/zuidwesten van het plangebied is wel de spoorlijn van Den Haag naar Schiphol gelegen. Prorail verwacht niet dat deze spoorlijn nodig is voor het transport van gevaarlijke stoffen. De spoorlijn is ook niet opgenomen in het Basisnet spoor. Dit betekent niet dat de spoorlijn nooit gebruikt zal worden voor het transport van gevaarlijke stoffen. Incidenteel kan het nodig zijn om de spoorlijn wel te gebruiken. Het zal echter om incidentele transporten gaan. Het externe veiligheidsrisico is daarom verwaarloosbaar.

Conclusie 

Het aspect transport en externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

5.3.3 Buisleidingen

Toetsingskader 

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling 

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Te zien is dat zich in de direct of wijdere omgeving van het plangebied geen buisleidingen bevinden waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Conclusie 

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

5.4 Geluid

Toetsingskader 

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:

  Stedelijk   Buitenstedelijk  
Aantal rijstroken   Aantal meter aan weerszijden van de weg  
5 of meer   350 m   600 m  
3 of 4   350 m   400 m  
1 of 2   200 m   250 m  

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/h geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk; Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

Beoordeling

Door Antea Group is een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd. De complete rapportage is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand is de conclusie van het onderzoek weergegeven.

De woningen komen binnen de wettelijke geluidzone van de Herenweg en Sweilandstraat te liggen, alsmede binnen de geluidzone voor het doorgaand spoor. Rondom het plangebied zijn ook een aantal niet-gezoneerde 30 km/uur wegen gelegen, welke ter beoordeling van de geluidkwaliteit eveneens zijn meegenomen in het geluidonderzoek.

Uit de berekeningsresultaten voor wegverkeerslawaai blijkt dat op de gevels van de nieuw te bouwen woningen aan de Herenweg de geluidbelastingen vanwege het verkeer op de Herenweg ten hoogste 39 dB bedraagt. De grenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Dit geldt ook voor de Sweilandstraat (ten hoogste 32 dB). Voor de Endepoellaan is de geluidbelasting ten hoogste 49 dB, maar dit is een worst-case aanname en voor deze weg geldt geen formele geluidgrenswaarde. Voor de overige wegen zal de geluidbelasting 48 dB of minder bedragen.

Uit de berekeningsresultaten voor railverkeerslawaai blijkt dat op geen van de drie toetspunten de geluidbelasting boven de grenswaarde van 55 dB uitkomt. Daarom zal er verder geen berekening meer worden gemaakt van het railverkeerslawaai.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

5.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader 

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de Wet luchtkwaliteit in beeld te worden gebracht. Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' (Wlk) in werking getreden. Met de Wlk wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. In de Wlk zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Met name de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) worden beleidsmatig relevant geacht. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0015.png"

In het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. De 'regeling niet in betekenende mate bijdragen' kan in sommige situaties worden toegepast. Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Wanneer hiervan sprake is, wordt voldaan aan artikel 5.16 eerste lid, onder c van de Wm en kan een uitgebreid luchtonderzoek achterwege blijven.

De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt voor woningen:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling

Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof namelijk. PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.

Beoordeling 

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van 28 nieuwe woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1.500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient wel afgewogen te worden of het aanvaardbaar is om het project op deze locatie te realiseren. Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging ter plekke van het plan kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijnstof (PM10) ter plaatse van de dichtst bijgelegen drukke doorgaande weg, de Herenweg, respectievelijk 20,6 µg/m³ (2015) en 18,0 µg/m³ (2015) bedroegen. De PM2,5 concentraties zijn daar 10,7 µg/m³ (2015). Het de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is.

Conclusie 

Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. Tevens is er vanuit luchtkwaliteit sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.

5.6 Schiphol

Toetsingskader 
Luchthavenindelingbesluit
Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet Luchtvaart die op 9 maart 2016 in werking is getreden (verder gewijzigde Wet Luchtvaart genoemd). De gewijzigde Wet Luchtvaart is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het nieuwe regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet vormt de grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit (Lib). Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Lib.

De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Luchthavenindelingbesluit. In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol tot 2030 ruimte nodig heeft om uit te ontwikkelen. Derhalve is op een 20 Ke-contour opgenomen. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. Revitalisering, herstructurering en transformatie van bestaande woon- en werkgebieden is volgens de Structuurvisie cruciaal om de gestelde ruimtelijke doelen te kunnen bereiken.

Beoordeling
Uit de overzichtskaarten bij het Lib blijkt dat het plangebied buiten het beperkingsgebied valt. Het plangebied ligt wel binnen de 20 Ke-contour. Het bestemmingsplan voorziet niet in een nieuwe uitleglocatie voor woningbouw, maar in herstructurering en in intensivering in bestaand gebouwd gebied. Daarom vormt de ligging binnen de 20 Ke-contour geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ligging nabij Schiphol de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie

Toetsingskader 

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beoordeling

Op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Teylingen geldt voor de noordelijke helft van het bestemmingsplangebied een hoge archeologische verwachting vanaf het Neolithicum. Daarbij dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd bij bodemingrepen met een oppervlakte van 100 m2 of meer die de bodem dieper dan 30 cm –mv zullen verstoren. Het zuidelijk deel van het bestemmingsplangebied heeft een onbekende verwachting omdat het een bebouwd gebied betreft. Daarbij gelden echter dezelfde voorschriften met betrekking tot de archeologische onderzoeksplicht als in het gedeelte met een hoge archeologische verwachting.

In principe zou deze verplichting in het bestemmingsplan moeten worden opgenomen als een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Het archeologisch onderzoek dat dan op basis van de dubbelbestemming archeologie verplicht wordt gesteld is echter al in 2007 en 2008 uitgevoerd en het plangebied is naar aanleiding van het archeologisch onderzoek vrijgegeven voor wat betreft archeologie.

Het uitgevoerde onderzoek heeft bestaan uit een bureau- en booronderzoek dat in 2007 door Becker & van de Graaf is uitgevoerd (zie bijlage 2). Het booronderzoek heeft uitgewezen dat de bodemopbouw slechts gedeeltelijk is verstoord door de aanwezige bebouwing en de aanbeveling is om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. In 2008 is dit proefsleuvenonderzoek door BAAC uitgevoerd (zie bijlage 3). Bij het proefsleuvenonderzoek is geen vindplaats aangetroffen, en er wordt derhalve geadviseerd om het plangebied vrij te geven. Dit selectieadvies is destijds door het toenmalige bevoegd gezag, de provincie Zuid-Holland overgenomen.


Conclusie

Het plangebied is voldoende onderzocht op het aspect archeologie. Tijdens het proefsleuvenonderzoek is geen vindplaats aangetroffen, dus is in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

5.7.2 Cultuurhistorie

Het historische hoofdgebouw vormt het beeldbepalende pand in de directe omgeving van het plangebied. Om de beeldbepalendheid van het historische hoofdgebouw tot uitdrukking te laten komen en deze massa duidelijk als hoofdcomplex te kunnen blijven zien, zijn de nieuwe toevoegingen een doorzetting van deze lijn. De goothoogte van de nieuwe kopwoningen is gelijk met de goothoogte van het beeldbepalende pand. Daarentegen is de bouwhoogte van de nieuwe woningen ondergeschikt aan de bouwhoogte van het beeldbepalende pand. Er wordt met dit plan geen afbreuk gedaan aan het historische hoofdgebouw.

5.8 Bodem

Toetsingskader 

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.

Beoordeling 

Door Antea Group is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Het complete onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies uit het onderzoek weergegeven.

Voor het historische bodemonderzoek voor de ontwikkellocatie Herenweg 50 te Warmond wordt gebruik gemaakt van het volgende bodemonderzoek en document:

  • 'Verkennend en aanvullende bodemonderzoek Herenweg 50 te Warmond', kenmerk 04035328/AJ/rap1, IDDS, 23 juni 2004'.
  • Productiecertificaat van toegepast puingranulaat (ten tijde van de inrichting van een deel van de ontwikkellocatie met tijdelijke woonunits), 10 november 2011, Daanen & Rodenburg BV.

Het bodemonderzoek omvat een groter gebied dan de huidige ontwikkellocatie. Tijdens dit onderzoek is ook gekeken naar eventuele verontreiniging op aangrenzende terreinen.

Tijdens het bodemonderzoek is buiten de huidige ontwikkellocatie (aan de noordoostzijde van het te renoveren deel) een bodemverontreiniging met minerale olie aangetoond. Deze verontreiniging heeft geen consequenties voor de voorgenomen ontwikkeling op onderhavige locatie. Op de onderhavige ontwikkellocatie zijn alleen licht verhoogde gehalten aangetoond.

Ten tijde van de plaatsing van tijdelijke schoolunits is gecertificeerd puingranulaat aangebracht. Dit is na verwijdering van de units ook weer verwijderd.

Conclusie

Op basis van de beschikbare bodemgegevens voor de locatie kan worden geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor bodembedreigende activiteiten en/of de aanwezigheid van bodemverontreiniging ter plaatse van de ontwikkellocatie. Voor het aspect bodem dient - in het kader van de functiewijziging naar wonen - op basis van verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) te worden nagegaan wat de milieuhygiënische kwaliteit is. Dit bodemonderzoek dient uiterlijk voorafgaand aan de aan te vragen omgevingsvergunning te worden uitgevoerd.

5.9 Ecologie

Toetsingskader 

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.

De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 – 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.

Beoordeling

Natuurtoets

Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd. Het complete onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek weergegeven.

Conclusies: Beschermde gebieden

In het plangebied is geen NNN-gebied of Natura 2000-gebied aanwezig. Er komen ook geen beschermde gebieden (NNN of Natura 2000-gebieden) voor in de invloedsfeer van het plangebied. Er is zowel van indirecte als directe aantasting van de NNN en de Natura 2000-gebieden dan ook geen sprake. (Significant) negatieve effecten zijn uitgesloten. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing.

Aanwezig binnen de invloedssfeer?   Nee  
Effecten beschermde gebieden?   Nee  
Vereiste vervolgstappen aan de orde?   Nee  

Conclusies: Beschermde soorten

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied (zie Hoofdstuk 5 voor de uitwerking):

  • Vleermuizen (mogelijk essentieel leefgebied);
  • Huismus (mogelijk jaarrond beschermd nest aanwezig);
  • Algemene broedvogels (zeer waarschijnlijk nestplaatsen).

In onderstaande figuur is de verspreiding van de verwachte en/of de aanwezigheid van de beschermde soorten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0016.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0017.png"

Figuur 5.2. Globale impressie voorkomen natuurwaarden in en rondom het plangebied. Bron: Globespotter, 2016.

In navolgende tabel is aangegeven wat de gevolgen zijn van de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.

Soort
(groep)  
Vleermuizen   Huismus   Algemeen broedvogels  
Essentieel leefgebied in plangebied?   Mogelijk (gebouwen)   Mogelijk (gebouwen)   Zeer waarschijnlijk (vegetatie)  
Is er sprake van een overtreding?   Nog onduidelijk*   Nog onduidelijk*   Nee, mits soortspecifieke maatregelen genomen worden  
Is een ontheffing noodzakelijk   Nog onduidelijk*   Nog onduidelijk*   Nee  
Is het plan uitvoerbaar?
 
Ja

De verwachting is dat de eventuele ontheffing verleend wordt met aanvullende maatregelen

Voorafgaand aan de realisatie moet tijdig aanvullend onderzoek plaatsvinden
(april – september)  
Ja

De verwachting is dat de eventuele ontheffing verleend wordt met aanvullende maatregelen

Voorafgaand aan de realisatie moet tijdig aanvullend onderzoek plaatsvinden
(maart –juni)  
Ja  

* Bij voorliggende toetsing wordt in het kader van uitspraken over de uitvoerbaarheid van het voornemen, uitgegaan van een overtreding/ontheffingsaanvraag.

Zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

Nader onderzoek huismus en vleermuizen

Naar aanleiding van de resultaten van de natuurtoets is door Antea Group een nader onderzoek naar de huismus en vleermuizen uitgevoerd. Het complete onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies van het onderzoek weergegeven.

In het plangebied aan de Herenweg 50 te Warmond is in de periode mei tot en met september 2017 volgens de geldende protocollen onderzoek gedaan naar het voorkomen en het gebruik van het plangebied door vleermuizen en de huismus.

Tijdens dit onderzoek zijn binnen de grenzen van het plangebied geen vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus aangetroffen, ook is de soort niet foeragerend in het plangebied waargenomen. In het plangebied zijn wel vier vleermuissoorten waargenomen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en laatvlieger), maar er zijn geen beschermde verblijfplaatsen of essentiële foerageergebieden of vliegroutes aangetroffen.

Het is in het kader van de algemene zorgplicht en gezien de waarnemingen in de omgeving aan te bevelen de werkzaamheden overdag en buiten het broedseizoen uit te voeren.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan in alle redelijkheid worden gesteld dat door de voorgenomen sloop- en bouwwerkzaamheden geen verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Het is op basis van dit onderzoek duidelijk geworden dat de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

Conclusie

In het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is voldoende onderzoek verricht.

5.10 Water

5.10.1 Watertoets

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

5.10.2 Toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over dit plan.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie


Waterbeheerplan 2016-2021
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Sinds 10 juni 2016 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Er gelden sinds 2015 al minder regels voor burgers, bedrijven en Rijnland. Het aantal vergunningen en meldingen is ongeveer gehalveerd. Zo geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan, maar stellen we regels waar dat moet.

Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden die bewoners en bedrijven willen uitvoeren bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kan een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.

  • De zorgplicht geldt voor eenvoudige werkzaamheden met weinig risico.
  • In de Algemene regel staan voorwaarden voor activiteiten met een beperkt risico.
  • In de Beleidsregel staan voorwaarden voor activiteiten met een groter risico. Dan verlenen wij een watervergunning.

De Keur en uitvoeringsregels zijn te vinden op: https://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels 

5.10.3 Waterhuishoudkundige situatie

Maaiveld

De maaiveldhoogte rondom het plangebied varieert rond NAP, met een hoogte binnen het plangebied zelf van NAP +0,1 m (zie navolgende figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0018.png"

Figuur 5.3 Maaiveldhoogte rondom het plangebied in m NAP (bron: AHN2).

Geohydrologische bodemopbouw

In navolgende figuur is de geohydrologische bodemopbouw weergegeven zoals gevonden bij een boring (maaiveld op NAP +0,0 m) voor REGIS II op een kilometer ten noordoosten van het plangebied. Hier is in de eerste 13 m-mv een holocene afzetting van een complexe eenheid gevonden, bestaande uit een afwisseling van zandige, kleiige en organische (venig) afzettingen met wisselende doorlatendheidswaardes. Daaronder liggen goed doorlatende zandlagen van verschillende formaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0019.png"

Figuur 5.4 Geohydrologische bodemopbouw op 1 km van het plangebied (bron: DINOloket)

Grondwater

In navolgende figuur is de grondwatertrappenkaart weergegeven van de omgeving van Warmond. Hierin is te zien dat de grondwatertrappen II en IIb dominant zijn, welke respectievelijk staan voor een GHG <0,4 m-mv en GLG tussen 0,5 en 0,8 m-mv en een GHG tussen 0,25 en 0,4 m-mv en een GLG tussen 0,5 en 0,8 m-mv. De grondwatertrappen zijn gebaseerd op de bodemkaart van Nederland. Omdat voor bebouwde gebieden geen bodemgegevens aanwezig zijn, kunnen hiervoor geen grondwatertrappen worden bepaald. Voor Warmond wordt aangenomen dat de grondwatertrap gelijk is aan de omgeving, aangezien er geen verschil is in maaiveldhoogte. Daarom wordt uitgegaan van grondwatertrap IIb.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2017WAR10021-VA01_0020.png"

Figuur 5.5 Grondwatertrappenkaart van de omgeving van Warmond met groen omcirkeld het plangebied (bron: bodemdata.nl)

Watersysteem

Warmond is gelegen tussen de waterlichamen Het Joppe en de Warmonderleede in het oosten en de Klinkenbergerplas en het Poelmeer in het westen (zie figuur 4-6). Binnen de stad bevinden zich verschillende overige waterlopen. Het gebied bevindt zich in peilgebied Boezem Rijnland, waarin een zomerpeil van NAP -0,61 m en een winterpeil van NAP -0,64 m wordt gehandhaafd.

Hemel- en vuilwaterafvoer

Het huidige rioleringsstelsel in en rondom het plangebied bestaat uit een gemengd stelsel.

Waterkeringen

Het plangebied ligt tussen te midden van regionale waterkeringen waarvan de buitenbeschermingszone op ruim 200 m van het gebied af ligt.

5.10.4 Waterparagraaf

Randvoorwaarden

Vanuit het Hoogheemraadschap van Rijnland is een advies gegeven voor het principeverzoek voor de ontwikkeling van het plangebied. Hierbij is uitgegaan van een handhaving van de hoeveelheid verharding. De conclusie van het advies was dat de afwezigheid van de toename verharding niet leidt tot een verplichting tot het graven van oppervlaktewater. De gemeente Teylingen heeft aangegeven naast de eisen voor de riolering geen aanvullende watergerelateerde randvoorwaarden te stellen.

Het huidige gemengde rioleringsstelsel moet bij de nieuwbouw worden vervangen door een gescheiden stelsel. Deze wordt aangesloten op het bestaande, gemengde rioleringsstelsel dat het plangebied omsluit.

Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich in Warmond binnen de gemeente Teylingen, waarin ook de kernen Sassenheim en Voorhout gelegen zijn. Binnen Warmond wordt het gebied begrensd door de Herenweg, Endepoellaan en De Weiden. Het totale gebied beslaat een oppervlakte van 4.500 m2.

Toekomstige situatie

VORM Ontwikkeling B.V. is voornemens 28 woningen te realiseren binnen het plangebied. Hierbij wordt de nu aanwezige bebouwing gesloopt. Voor deze bouw is een wijziging van het bestemmingsplan vereist. Vóór de sloop van de huizen, welke reeds is uitgevoerd, had het gebied een bebouwingspercentage van circa 77%, met een onverhard oppervlak van circa 23%.

Voor de bijbehorende tuinen wordt een met verhard oppervlakpercentage van 50% gerekend, waarbij de te bouwen schuren als verhard worden meegenomen. Hierdoor wordt in de nieuwe situatie het totaal onverhard oppervlak circa 17% van het plangebied, dat neerkomt op een toename met de huidige situatie van circa 250 m2.

Effecten

De beperkte toename in verharding van 250 m2 zal geen merkbaar effect hebben op het watersysteem. Conform de Keur en uitvoeringsregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland hoeft er geen compensatie van de toename van het verhard oppervlak plaats te vinden omdat de toename kleiner is dan 500 m². Het huidige gemengde rioleringsstelsel moet worden vervangen door een gescheiden stelsel.

5.10.5 Riolering

Bij het ontwerp van het riool wordt uitgegaan van een (verbeterd) gescheiden stelsel waarbij het hemelwater wordt geloosd op de bestaande watergang aan de noordoostzijde van het plangebied.

Tevens dient er zo veel mogelijk verhard oppervlak te worden afgekoppeld van het vuilwaterriool.

5.10.6 Conclusie

Het planvoornemen heeft een positief effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. Het afvalwater wordt op een correcte wijze afgevoerd naar de meest nabije RWZI.

5.11 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een plan (bijvoorbeeld bestemmingsplan) of besluit (bijvoorbeeld de omgevingsvergunning) planmer-plichtig, projectmer-plichtig of vormvrij of niet vormvrij mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Het bevoegd gezag dient bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die zouden moeten noodzaken tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Hierbij dient bevoegd gezag rekening te houden met de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Beoordeling 
Dit project valt onder de D-lijst (categorie D 11.2) van het Besluit m.e.r.. Aangezien het aantal woningen (ruim) onder de drempelwaarde ligt is geen sprake van een (directe) m.e.r.-plicht of (niet vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht, maar van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Bevoegd gezag moet afwegen of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen die zouden moeten noodzaken tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

De beoordeling is gebaseerd op de drie onderwerpen genoemd in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn

  • Kenmerken van het project

De ontwikkelingen bestaan uit het realiseren van maximaal 28 woningen ter plaatse van stedelijk gebied. Het betreft herontwikkeling van locaties ter vervanging van bestaande bebouwing.

  • Plaats van het project

De locaties liggen in bestaand stedelijk gebied. Het bestaand stedelijk gebied heeft geen beschermde status of bijzondere waarden, behalve mogelijke archeologische waarden. De archeologische waarden in het plangebied zijn al onderzocht door middel van proefsleuven. Hierbij zijn geen archeologische vindplaatsen gevonden.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Ontwikkeling van 28 woningen in bestaand stedelijk gebied leidt tot geringe, maar niet belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is een kleine toename van het verkeer op omliggende wegen. Het verkeer verspreidt in verschillende richtingen en op verschillende wegen. Hiermee kunnen de omliggende wegen de beperkte toename opvangen. De toename ten opzichte van de huidige situatie is dermate gering dat het effect op verkeer, geluid en luchtkwaliteit nihil is.

Conclusie

Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. Er is geen noodzaak voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie op het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

6.2 Participatie

Op 27 september 2016 heeft er een informatieavond voor omwonenden plaatsgevonden. De informatieavond werd gehouden in de Oude School, Dorpsstraat 24 te Warmond. Deze avond kende geen vast programma, maar had de vorm van een inloopavond. Hierbij werden de plannen voor zowel het historische hoofdgebouw, als het terrein achter het historische hoofdgebouw gepresenteerd. Naast de projectontwikkelaars waren ook de architecten en een aantal vertegenwoordigers van de gemeente aanwezig.

De plannen werden positief ontvangen door de aanwezigen en de ingebrachte suggesties zijn verwerkt in de verdere uitwerking van het plan.

6.3 Vooroverleg en inspraak

6.3.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig, plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Hoek Endepoellaan-De Weiden, Warmond' heeft van 12 oktober 2017 tot en met 22 november 2017 ter inzage gelegen. De volgende instanties zijn verzocht een vooroverlegreactie in te dienen, met het verzoek om uiterlijk op 22 november 2017 te reageren:

  • Provincie Zuid-Holland;
  • Hoogheemraadschap van Rijnland;
  • Omgevingsdienst West-Holland;
  • Cultuur Historisch Genootschap Duin- en Bollenstreek;
  • Brandweer VRHM;
  • Tennet;
  • Dunea.

In bijlage 8 zijn de vooroverlegreacties verwerkt en waar nodig voorzien van een beantwoording.

6.3.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Hoek Endepoellaan-De Weiden, Warmond' heeft van 12 oktober 2017 tot en met 22 november 2017 ter inzage gelegen. In die periode kon iedereen een inspraakreactie over het plan indienen. Tevens heeft de gemeente samen met de ontwikkelaar Vorm Ontwikkeling BV op 17 oktober 2017 een inloopavond over dit plan georganiseerd voor omwonenden en belangstellenden in het Bestuurscentrum te Voorhout. De direct omwonenden zijn hierover per brief geïnformeerd.

Er zijn geen inspraakreacties ontvangen.

6.4 Zienswijzen

Na het wettelijk vooroverleg en de inspraak is dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerp bestemmingsplan. Aan eenieder is de gelegenheid geboden om van donderdag 1 februari tot en met woensdag 14 maart 2018 een zienswijze in te dienen.

Gedurende deze periode is er één zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De zienswijze is beantwoord door het college in de collegevergadering van 17 april 2018.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Exploitatie

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

7.2 Anterieure overeenkomst

Ten aanzien van het onderhavige plan is het verhaal van de kosten anderszins verzekerd. Derhalve is geen exploitatieplan nodig. Er wordt een anterieure overeenkomst afgesloten tussen initiatiefnemer en gemeente met betrekking tot ondermeer de afwikkeling van planschade, ambtelijke kosten en andere zaken. De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is daarmee verzekerd.

7.3 Handhaving

Een gemeente die regels maakt, moet deze ook handhaven. Handhaven is zorgen dat de regels die een gemeente heeft gesteld worden nageleefd. De uitgangssituatie voor controle wordt gevormd door de regels van het bestemmingsplan. In onderhavig bestemmingsplan hebben alle percelen een bestemming gekregen, waaraan regels voor het bebouwen en gebruiken van die percelen zijn gekoppeld. De gemeente Teylingen zal aan de hand van deze regels handhavend optreden.