Plan: | Bedrijventerrein Flevopoort |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0995.BP00013-VG01 |
In deze paragraaf worden wet- en regelgeving over verschillende aspecten beschreven. Daaronder vallen onder andere water, ecologie, archeologie, externe veiligheid en luchtkwaliteit.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting een beschrijving te worden gegeven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
Algemeen
Deze waterparagraaf is opgesteld in verband met de actualiseren van het onderhavige bestemmingsplan. Omdat er geen sprake is van grote wijzigingen in de stedelijke inrichting, wordt in deze waterparagraaf vooral aandacht besteed aan de toestand van het watersysteem in de huidige situatie.
Waterplan en beleid
Voor de gehele gemeente Lelystad is een waterplan (Royal Haskoning, april 2002) opgesteld. Dit plan bevat de vertaling van het gewenste waterbeheer ("watervisie") naar inrichtingsmaatregelen op hoofdlijnen. Bij de opstelling van het waterplan is rekening gehouden met het geldend beleid in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de startovereenkomst "Waterbeleid 21e eeuw" (WB21), de "Handreiking watertoets" (ministerie van VROM), het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland) en het Waterbeheerplan (Waterschap Zuiderzeeland).
Ook de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn belangrijke beleidskaders. De KRW heeft als doel de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van het verharde oppervlak. Bij het opstellen van het NBW is rekening gehouden met de richtlijnen volgens de KRW. Het NBW bevat taakstellende afspraken ten aanzien van veiligheid en wateroverlast en procesafspraken ten aanzien van watertekorten, verdroging, verzilting, water(bodem)kwaliteit, sanering waterbodems en ecologie.
Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het geldende waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plangebied Flevopoort. Deze paragraaf geeft aan hoe met water in dit plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan "Veiligheid, Voldoende en Schoon Water".
Overleg met Waterschap
Omdat er geen sprake is van grote wijzigingen in de stedelijke inrichting, is de afspraak gemaakt dat de gemeente deze waterparagraaf opstelt aan de hand van de randvoorwaarden die zijn opgenomen in het Waterkader van Waterschap Zuiderzeeland. Als aanvulling heeft het waterschap op 30 augustus en 21 september 2010 geadviseerd om verduidelijking te geven in de tekst.
Beschrijving van het watersysteem
De waterhuishouding van de clusters 3, 4 en 5 wordt zoveel mogelijk geïntegreerd met het waterhuishoudkundig systeem van Warande. Doelstelling is het regenwater zo lang mogelijk in het gebied vast te houden door de instelling van een flexibel peil en een groot percentage aan open water. De gemiddelde diepte van de watergangen in het plangebied is 1,2 meter.
Op basis van het peilbesluit (2006) wordt een flexibel peil gevoerd in de gebieden Flevopoort West en Flevopoort Oost met als bovengrens -5,50 meter ten opzichte van NAP en met als ondergrens -5,70 meter ten opzichte van NAP. Wanneer het waterpeil zakt onder -5,70 meter ten opzichte van NAP wordt water ingelaten vanuit de Lage Vaart. Beide peilgebieden wateren al op de Lage Vaart middels een knijpconstructie (stuw met beperkte kruinbreedte). De afvoer is beperkt tot een maximum van 1,5 l/s/ha.
De oevers van de grachten en vijvers zijn zoveel mogelijk ecologisch aangelegd. Gekozen is voor een flauw talud van 1:8 in de zone -5,30 en -5-90 meter ten opzichte van NAP. De oevers worden beschermd door riet en biezen. Deze oevers hebben een groot ruimtegebruik. De watergang tussen de clusters 1 en 2 en de A6 is voorzien van harde beschoeiing, omdat de ruimte voor een natuurvriendelijke oever ontbreekt.
Waterkwantiteit
Het voorliggende plan heeft geen toename van verhard oppervlak tot gevolg en er zal geen ruimte voor waterberging verdwijnen.
Voor het bestemmingsplan geldt het principe van "waterneutraal bouwen". Dat wil zeggen dat als het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door het aanleggen van een waterberging of een infiltratievoorziening.
Waterkwaliteit
Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Voor de waterhuishoudkundige kunstwerken worden alleen milieuvriendelijke en niet-uitlogende materialen gebruikt.
Binnen Lelystad wordt gebruik gemaakt van de methode van Duurzaam OnkruidBeheer (DOB-methode) om onkruid te bestrijden. Hierbij wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt, waardoor minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater kunnen afstromen.
Afvoersystemen voor vuilwater, hemelwater en grondwater
Water afkomstig van de drukke wegen en het afvalwater worden afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallaltie (AWZI). De drainage stort over op het oppervlaktewater. De schone oppervlakken (voornamelijk daken) wordt opgevangen in het bluswaterriool. Het water in het bluswaterriool kan door de brandweer worden gebruikt als bluswater.
Waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern-, vrijwarings-, of buitenbeschermingszones van een waterkering.
Waterveiligheid
In het stedelijk waterplan is berekend dat met de Westlandbui nergens in het stedelijk gebied water op het maaiveld komt en dat de peilstijging nauwelijks hoger dan 30 cm wordt. Dit terwijl de Westlandbui een zwaardere bui was dan de bui die tegenwoordig gehanteerd dient te worden. Bij nieuwe berekeningen wordt namelijk uitgegaan van een bui met een herhalingstijd van 1 keer per 100 jaar, volgens het zogenaamde middenscenario (+10%). Geconcludeerd mag worden dat voor dit gebied het veiligheidsniveau van 1:100 gehaald wordt.
Gebiedentoets
Natura 2000-gebieden
De Natuurbeschermingswet 1998 biedt bescherming van de Europese Natuur in Nederland. Op grond van deze wet worden alle Speciale Beschermingszones (SBZ) van de Vogel- en Habitatrichtlijn onder de werking van de Natuurbeschermingswet (Natura 2000-gebieden) gebracht met hieraan gekoppeld een zelfstandig vergunningenstelsel met de provincie als bevoegd bestuursorgaan.
Wanneer zich in of in de buurt van een beschermingszone een (nieuwbouw)plan aandient, moet worden beoordeeld of dit plan significante negatieve gevolgen voor het gebied kan hebben. Als dit het geval is, dan moeten passende maatregelen getroffen worden om te zorgen dat de kwaliteit van de leefgebieden van soorten in de SBZ niet verslechterd.
Daarnaast verplicht de gewijzigde wet tot het maken van beheerplannen voor alle SBZ ’s waaruit duidelijk moet blijken welke (ruimtelijke) activiteiten in en rond de natuurgebieden wel en niet mogelijk zijn.
In bestemmingsplannen (met ontwikkelingsmogelijkheden) moet - in verband met de uitvoerbaarheid - een redelijk zicht bestaan op de verleenbaarheid van een eventueel benodigde vergunning op grond van de nieuwe Natuurbeschermingswet.
Conclusie
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura2000-gebied. De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn: IJsselmeer, Markermeer en Oostvaardersplassen. Deze gebieden zijn gelegen op een afstand van minimaal circa 3,5 km.
Gezien deze afstand en het consoliderend karakter van het bestemmingsplan, is de verdere ontwikkeling van Flevopoort niet van invloed op de natuurwaarden in deze gebieden. Een aanvraag van een vergunning is derhalve niet noodzakelijk.
Ecologische verbindingszone
De Lage Vaart en aangrenzende gronden maken als verbinding deel uit van de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van gebieden waar de natuur voorrang heeft boven andere belangen. De ecologische verbindingszones zorgen ervoor dat afzonderlijke natuurgebieden met elkaar verbonden worden en planten en dieren zich kunnen verspreiden. De waardevolle gebieden hebben een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Deze gebieden zijn essentieel voor de samenhang en kwaliteit van de EHS. De prioritaire en waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van de EHS. In het Structuurplan Lelystad 2005 is de provinciale ecologische hoofdstructuur (PEHS) overgenomen. Daarnaast is ook de lokale EHS vastgelegd. In het Omgevingsplan Flevoland (2006) is de EHS verder uitgewerkt door middel van het aanwijzen van Ecologische Verbindingszones (EVZ), waaronder de EVZ Lage Vaart waar het gebied deel van uit maakt.
De provinciale uitwerking van de EHS is in 1999 meegenomen in het stedenbouwkundige ontwerp van dit gebied. Langs de Lage Vaart is ruimte gecreëerd voor ontwikkeling van de EVZ. In de huidige situatie bestaat de EVZ Lage Vaart uit een brede vaart met grotendeels beschoeide oevers. Op verschillende plekken binnen het gebied hebben zich langs de oever natte en moerasachtige vegetaties ontwikkeld. Een groot deel van de oevers is begroeid met riet en daarachter ligt een strook met ruigte of struweel. In het gebied komen soorten voor als Bever, Ree en Ringslang en de vissoorten Europese meerval, Kleine Modderkruiper, Paling en Winde.
In de EHS geldt het "nee, tenzij" toetsingskader. Dit houdt in dat ingrepen waarbij de oppervlakte of de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant worden aangetast, niet zijn toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang. De wezenlijke kenmerken en waarden van de EVZ Lage Vaart liggen in de functie die de verbindingszone heeft voor bepaalde ten doel gestelde soort(groepen). Voor deze soort(groepen) heeft de Provincie Flevoland verschillende modellen voor ecologische verbindingszones ontwikkeld.
Voor de EVZ Lage Vaart zijn de volgende modellen aangewezen:
Voor onder meer libellen zijn poelen, natte stroken en doorgaande oevers met riet, ruigte en struwelen aangelegd. Voor vissen zijn de poelen vanuit de vaart bereikbaar en kunnen deze gebruikt worden als paaiplaats. De eisen die bovenstaande modellen aan de inrichting van het gebied stellen varieert per model, waardoor de verbindingszone meer geschikt is voor de ene soort dan de andere.
Soortentoets
De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het (tenzij ontheffing verkregen is) verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in het plangebied en de eventuele gevolgen van het bestemmingsplan op aanwezige natuurwaarden in het plangebied, dient in het kader van het bestemmingsplan een toetsing aan de Flora- en faunawet plaats te vinden.
In artikel 75 van genoemde wet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of een ontwikkeling ook uitvoerbaar is, zal hier op vooruit lopend, een verwachting worden uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.
In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. "AmvB art. 75" van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:
De soorten van tabel 3 zijn strikt beschermd. Voor deze soorten wordt alleen ontheffing verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, er geen andere oplossingen mogelijk zijn om de doelstellingen van het project te behalen (mitigatie en/of alternatieven) en als er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang (art. 75, lid 5, onder c). Voor de soorten van tabel 2 geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht wanneer er volgens een door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de werkzaamheden vallen onder de categorie:
Voor de soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling voor:
Een uitzondering hierop zijn vogels. Voor vogels wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden.
Bedrijventerrein Flevopoort grenst aan de A6. Het gebied wordt deels omringd door agrarisch gebied en doorsneden door de Lage Vaart waardoor het een open karakter heeft. De Lage Vaart en de natuurlijke ingerichte oevers maken deel uit van de Ecologische hoofdstructuur. Binnen het bestemmingsplangebied is een aantal bedrijfspanden gevestigd. Het gebied heeft een groen karakter waarin een aantal natuurlijke elementen voorkomen (zoals open water, oevers en (gras)bermen, ruigten en struwelen), die levensvoorwaarden bieden voor een aantal in Lelystad voorkomende beschermde planten- en diersoorten. Het betreft vertegenwoordigers uit de groepen vissen, reptielen, amfibieën, zoogdieren, vogels en hogere planten. De volgende soorten zijn bekend uit het gebied:
Tabel 3, Zwaar beschermde soorten
Bedrijventerrein Flevopoort kan fungeren als leefgebied voor diverse soorten vleermuizen. In ieder geval zijn foeragerend in het gebied de Gewone Dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en de Laatvlieger (Eptesicus serotinus) te verwachten. De Lage Vaart is een trekroute voor Watervleermuis (Myotis daubentonii) en Meervleermuis (Myotis dasycneme). Zowel in gebouwen als in de omringende bosgebieden kunnen zich kolonies van vleermuizen bevinden, deze zijn als vaste verblijfplaats strikt beschermd.
Naast vleermuizen komt in het gebied de zwaar beschermde Bever (Castor fiber) voor. In het gebied zijn sporen van de soort aangetroffen. De Lage Vaart is een migratieroute en leefgebied voor de soort. De aanwezigheid van een beverburcht in het gebied is nog niet vastgesteld, maar verwacht kan worden dat het gebied naast foerageergebied ook als rust- en verblijfplaats fungeert.
De Ringslang is in het gebied aangetroffen. De Lage Vaart en haar oevers vormen een geschikte leefomgeving en kan tevens als belangrijke migratieroute fungeren voor Ringslangen.
Tabel 2: Overig beschermde soorten
Langs de waterkant is het mogelijk dat de Rietorchis (Dactylorhiza majalis praetermissa) voorkomt, langs de omringende vaarten komt deze beschermde plant veelvuldig voor.
Verder is de Lage Vaart het leefgebied voor de Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) en de Meerval (Silurus glanis).
Tabel 1: Algemeen beschermde soorten
In het gebied zijn diverse algemeen beschermde soorten aan te treffen. Het gaat onder meer op de volgende soorten zoogdieren; Ree (Capreolus capreolus), Vos (Vulpes vulpes), Hermelijn (Mustela erminea), Konijn (Oryctolagus cuniculus) en Mol (Talpa europea).
Te verwachten amfibieën in het gebied zijn Bruine kikker (Rana temporaria), Groene kikker complex (Rana ridibunda/lessonae), Gewone pad (Bufo bufo) en Kleine watersalamander (Triturus vulgaris).
Voorts komen in de Lage Vaart vissoorten voor als Blankvoorn (Rutilus rutilus), Driedoornige stekelbaars (Gasterosteus aculeatus) en Baars (Perca fluviatilis).
Verder zijn alle in het gebied voorkomende vogelsoorten beschermd.
Voor de zeer algemeen voorkomende, maar strikt beschermde (bijlage IV van de Habitatrichtlijn) vleermuissoorten zal voorafgaand aan de sloop van gebouwen onderzocht dienen te worden of er al dan niet verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Als de huidige bebouwing gehandhaafd blijft is er geen strijdigheid met natuurwetgeving. Als er gebouwen gesloopt worden, zal volgens specifieke richtlijnen uit genoemde bijlage worden gehandeld.
Conclusie
Aangezien het bestemmingsplan grotendeels een consoliderend bestemmingsplan is, mag verwacht worden dat er geen negatieve effecten optreden. Het voortbestaan van de populaties van beschermde soorten in dit gebied komt niet in gevaar. Bij eventuele toekomstige nieuwe ontwikkelingen zal, vanwege het voorkomen van beschermde soorten, in het kader van de daarvoor te voeren ruimtelijke procedure een aanvullende inventarisatie verricht dienen te worden.
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van dit verdrag in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd.
De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de nieuwe Wet op de
Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden.
Achtergrondinformatie
Voordat de Zuiderzee ontstond, is het grondgebied van de provincie Flevoland ook al bewoond geweest. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste bewoners sporen achtergelaten, die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek.
Het Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed verplicht de deelstaten om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. Indien behoud in de bodem niet mogelijk is, dienen belangrijke archeologische waarden door middel van opgravingen en onderzoek veilig te worden gesteld. Het provinciaal beleid sluit aan bij het Europese verdrag en legt de nadruk op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg. Deze verplichting geldt voor heel Flevoland.
In het provinciaal archeologiebeleid is onderscheid gemaakt in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en top-10-locaties. Deze gebieden en locaties acht de provincie van provinciaal belang. De PArK'en en top-10-locaties zijn door de provincie uitgewerkt; de uitwerking van de archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. Deze aandachtsgebieden bevinden zich onder andere in het noordelijke en zuidelijke deel van gemeente Lelystad. De vermoedelijke archeologische waarden in het noordelijke gebied zijn zodanig groot dat dit gebied, dat grenst aan het PArK Rivierduingebied Swifterbant, in gemeentelijk beleid als te onderzoeken gebied is aangewezen.
Naast PArK'en, aandachtsgebieden en top-10-locaties zijn door de provincie tevens aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. In de aardkundig waardevolle gebieden bevinden zich naast oude menselijke sporen ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen. Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van de Flevolandse ondergrond af te lezen. De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden. Binnen de gemeentegrenzen van Lelystad bevinden zich onder andere de aardkundig waardevolle gebieden "Rivierduinen en stroomgeulen Swifterbant 1 en 2".
In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt in de aandachtsgebieden onderscheid gemaakt tussen gebieden met hoge en middelhoge archeologische waarde en gebieden met een lage archeologische waarde. In de gebieden met een lage archeologische waarde is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het gemeentelijk beleid is op 28 augustus 2008 vastgesteld en sinds 11 september 2008 in werking.
Conclusie
Het plangebied valt buiten het in het Provinciaal omgevingsplan 2006 opgenomen PArK en buiten het aandachtsgebied. Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (2e generatie) bevindt het plangebied zich in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde.
Op grond van het Provinciaal omgevingsplan 2006, de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden en het gemeentelijk beleid archeologische monumentenzorg in Lelystad is voor het bestemmingsplan Bedrijventerrein Flevopoort geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
De aanwezigheid van archeologische sporen kan echter nooit volledig worden uitgesloten. Bij de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden is alertheid op de aanwezigheid van archeologische resten van belang.
Scheepswrakken kunnen in principe overal op de huidige en voormalige IJsselmeerbodem worden aangetroffen. De meeste scheepswrakken liggen relatief dicht aan het oppervlak van de voormalige Zuiderzeeafzettingen. Het zijn momenteel vooral de dieper gelegen wrakken die nu nog tevoorschijn komen. Dit zijn echter vaak beter geconserveerde schepen en ook oudere scheepstypen.
Indien tijdens de bodemverstorende werkzaamheden archeologische resten of (delen van) een scheepswrak worden aangetroffen dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM), ARCHIS-meldpunt. In de Flevolandse praktijk fungeert het archeologisch depot in het Nieuwland Erfgoedcentrum als centraal meldpunt van archeologische vondsten.
Onderstaande fragmenten zijn ontleend aan de Archeologiekaart waarden en verwachtingen, die behoort bij het gemeentelijk archeologiebeleid. De archeologiekaart bevat de samengestelde informatie uit de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (1.0) en het Provinciaal omgevingsplan 2006.
Archeologisce verwachtingswaarden Lelystad
Archeologische verwachtingswaarde Flevopoort
Hoewel het nieuwe bestemmingsplan Bedrijventerrein Flevopoort geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en er daarmee geen wijziging optreedt in de externe veiligheid, wordt in deze paragraaf beschreven welke risicobronnen er zijn.
Plaatsgebonden risico
De risico's, risicobronnen binnen, maar ook in de nabijheid, van het plangebied zijn geïnventariseerd. Beoordeelde risicobronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en buisleidingen. Beoordeeld is of wordt voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriënterende waarde. Het besluit Externe Veiligheid inrichtingen (Bevi), de regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het "Risico Register Gevaarlijke Stoffen", het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig meegenomen.
Verantwoording groepsrisico
Het groepsrisico GR kent geen vaste norm waaraan dient te worden voldaan maar een oriënterende waarde waarop getoetst dient te worden. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen dient elke (mogelijke) toename van het groepsrisico verantwoord te worden (de verantwoordingsplicht). Deze verantwoordingsplicht geldt ook als het groepsrisico wijzigt maar wel onder de oriënterende waarde blijft.
De verantwoordingsplicht omvat een aantal onderdelen waarop beoordeeld dient te worden.
Per risicobron wordt zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico besproken.
Conclusie
Over het plangebied liggen geen risicocontouren voor het plaatsgebonden risico van risicobronnen buiten het plangebied. Er is geen sprake van overschrijding van de plaatsgebonden risico's als gevolg van risicobronnen binnen het plangebied. Evenmin is sprake van een toename van het groepsrisico, zodat een verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven. Het aspect externe veiligheid geeft geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht is opgenomen onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer en staat bekend als de "Wet luchtkwaliteit" (Wlk) (Stb. 2007, 434). Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden en is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijn voor luchtkwaliteit. Onder de Wlk vallen de volgende AMvB's en Ministeriële Regelingen:
Plannen waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat ze niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, kunnen conform de Wlk zonder toetsing aan de grenswaarden voor verontreinigende stoffen gerealiseerd worden. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide(NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 ìg/m³. Wanneer een plan minder dan de genoemde omvang bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10, kan het op grond van art. 5.16 lid 1 sub c uit de Wet milieubeheer doorgang vinden.
Op basis van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Beoordeling luchtkwaliteit
Het bedrijventerrein Flevopoort maakt onderdeel uit van de in betekenende mate projecten in het NSL. Het nieuwe bestemmingsplan voldoet met de projectkenmerken aan de in het NSL opgenomen projectkenmerken, zodat het project gerealiseerd kan worden conform de Wet milieubeheer (zie bijlage 5).
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit geeft geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.