direct naar inhoud van 3.6 Milieuaspecten
Plan: Bedrijventerrein Flevopoort
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0995.BP00013-VG01

3.6 Milieuaspecten

Diverse milieuhygiënische aspecten in of nabij het plangebied, zoals hinder door bedrijvigheid, geluidsbelasting, bodemkwaliteit en de aanwezigheid van kabels en leidingen, kunnen beperkingen opleggen aan mogelijk nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het bestemmingsplan zijn de milieuhygiënische aspecten geïnventariseerd en in kaart gebracht.

3.6.1 Hinder door bedrijvigheid

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG circulaire Bedrijven en Milieuzonering (2009) zijn richtafstanden opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten milieubelastende activiteiten aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van milieugevoelige activiteiten. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

1 10 meter

2 30 meter

3.1 50 meter

3.2 100 meter

4.1 200 meter

4.2 300 meter

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met één stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • a. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • b. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vullen elkaar aan. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de ontwikkeling van een woongebied. Er wordt van uitgegaan dat ten noordwesten van de clusters 3 en 5 de woonwijk Warande gebouwd zal worden. Bij het bepalen welke bedrijfsactiviteiten worden toegestaan, wordt uitgegaan van de toe te laten milieubelasting in het toekomstige woongebied.

In het plangebied zijn bedrijfswoningen gerealiseerd in de buitenste rand van cluster 5. Om voor deze woningen, als ook voor de toekomstige woningen in de omgeving van het plangebied een aanvaardbaar leefklimaat te waarborgen, worden in het bestemmingsplan milieuhygiënische randvoorwaarden gesteld met betrekking tot de toegelaten bedrijvigheid in het plangebied. Daartoe worden de kavels van het plangebied overeenkomstig het gemeentelijk beleid uitgegeven in de milieucategorieën 1 tot en met 4.1 met deels een afwijkingsmogelijkheid voor categorie 4.2. Op de verbeelding is de zonering van de bedrijvigheid naar milieucategorieën weergegeven.

Voor de onderscheiden clusters zijn de volgende milieucategorieën bepaald:

Cluster 1: categorie 1 tot en met 4.1. Voor bedrijven die in categorie 4.2 vallen, is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen.
Cluster 2: laat bedrijven toe tot en met categorie 4.1.
Cluster 3: valt uiteen in twee delen; het ene deel laat bedrijven toe tot en met categorie 3.2 en het andere deel tot en met categorie 4.1.
Cluster 4: laat bedrijven toe tot en met categorie 4.1.
Cluster 5: valt uiteen in twee delen; het ene deel laat bedrijven toe tot en met categorie 3.2 en het andere deel tot en met categorie 2.

3.6.2 Geluid

Doelstelling van de herziening is om de geldende bestemmingsplannen te actualiseren. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan opgenomen. Het betreft hier een zogenaamd consoliderend bestemmingsplan. Onder een consoliderend bestemmingsplan wordt verstaan een bestemmingsplan waarin de bestaande toestand wordt vastgelegd en waar geen nieuwe geluidgevoelige objecten zijn of worden geprojecteerd.

Industrielawaai
Het plangebied is niet bedoeld voor de zogenaamde “grote lawaaimakers”, als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, juncto artikel 2.1, lid 3 (bijlage 1, onderdeel D) van het Besluit omgevingsrecht (oud artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer). Deze inrichtingen zijn expliciet uitgesloten in de planvoorschriften. Het bedrijventerrein heeft daarom geen geluidzone, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder. Daarnaast regelt de Wet milieubeheer de bescherming van het milieu (het ecosysteem, mensen, flora en fauna), waaronder het geluid afkomstig van de inrichtingen.

Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn naast enkele interne wegen de volgende verkeersbronnen van invloed: de Rijksweg A6 en de Larserdreef. De bij deze bronnen behorende zonebreedtes bedragen respectievelijk 400 en 350 meter. De geluidsgevoelige bestemmingen bevinden zich buiten de zones en de verkeersintensiteiten op de interne wegen zijn van ondergeschikte betekenis. Hierdoor zijn er geen knelpunten ten aanzien van geluid.

In het noordelijkste gedeelte van het plangebied zijn geluidgevoelige objecten in de vorm van bedrijfswoningen aanwezig. In 2001 is akoestisch onderzoek verricht waarbij met een vrije veld situatie de gevelbelasting ten hoogste 40 dB(Lden) bedraagt. Dit voldoet ruimschoots aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(Lden), zoals gesteld in de Wet geluidhinder. Doordat er geen nieuwe geluidgevoelige objecten zijn of worden geprojecteerd is er geen toetsingsplicht aan de Wet geluidhinder.

Conclusie
Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Flevopoort heeft een consoliderend karakter en dat betekent dat geen nieuwe geluidgevoelige objecten binnen het plan zijn of worden geprojecteerd. Hierdoor is op grond van de Wet geluidhinder geen toetsingsplicht ten aanzien van de actualisatie (onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn). Derhalve is er geen akoestisch onderzoek uitgevoerd.

3.6.3 Bodemkwaliteit

Voor het consolideren van de bestemmingen zoals beschreven in dit plan is een summier onderzoek naar de bodemkwaliteit in het gebied uitgevoerd. Voor dit onderzoek is het archief van de gemeente Lelystad geraadpleegd. Er heeft geen onderzoek in het veld plaatsgevonden. Gezien de aanwezige kennis over het gebied en de aard van het bestemmingsplan is dit in deze fase niet nodig.

In het gebied wordt op diverse plaatsen gewerkt met bodembedreigende stoffen. Hiervoor vinden de nodige op- en overslagactiviteiten plaats. De bedrijven hebben hiervoor de geëigende bodembeschermende voorzieningen getroffen.
In het gebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd.
In de grond en in het grondwater zijn verhoogde waarden van diverse stoffen aangetroffen, deels verklaarbaar uit een algemeen achtergrondniveau in Lelystad en omgeving, deels niet verklaarbaar, maar niet verontrustend.
Voor zover bekend zijn er geen zodanige verontreinigingen aanwezig dat de beoogde voortzetting van de activiteiten hierdoor bedreigd wordt.

Geconcludeerd kan worden dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.6.4 Aanwezigheid kabels, leidingen en straalpaden

Tussen de A6 en de Lage Vaart is een 380 kV-hoogspanningsleiding aanwezig, die onderdeel uitmaakt van de verbinding Ens/Diemen. Verder zijn er geen planologische relevante kabels en leidingen in het plangebied.