direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw Manresa
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen bestaat om op het Manresa terrein in Venlo een woongebied met parkomgeving te ontwikkelen. Met voorliggend bestemmingsplan wordt deze ontwikkeling mogelijk gemaakt.

Het college van burgemeester en wethouders heeft door middel van de op 4 oktober 2018 getekende samenwerkingsovereenkomst en de nadien opgestelde en ondertekende anterieure overeenkomst aangegeven medewerking te verlenen aan het initiatief. In voorliggend bestemmingsplan wordt de nieuwe bestemming voor de planlocatie wettelijk geregeld, waardoor nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden ontstaan.

Door de woningbouwontwikkeling op het Manresa terrein wordt tevens een deel van de 'Goudgroene Natuurzone' (hierna: GGN) binnen dit plandeel geexclaveerd, d.w.z. opnieuw omgrensd en uitgesloten van een restrictieve regelgeving volgens de Omgevingsverordening Limburg 2014.

Op basis van de 'saldobenadering' worden in dit bestemmingsplan activiteiten in onderlinge samenhang uitgevoerd, beoordeeld en bestemd, waarbij de kwaliteit van de GGN per saldo zal verbeteren. Het gaat daarbij om een verbetering van de kwaliteit op gebiedsniveau, waarbij de oppervlakte van de GGN niet afneemt.

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding voor de planlocaties met bijbehorende regels. De toelichting, waarin onder andere een verantwoording van de inpasbaarheid van het nieuwe woongebied (hierna: plandeel 'Nieuw Manresa A') en de inrichting van het gebied ten noorden van de Beckersweg vanwege de (hierna: plandeel 'Nieuw Manresa B') op bais van 'saldobenadering wordt vormgegeven, vergezelt het plan.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Plandeel 'Nieuw Manresa A'

De projectlocatie plandeel 'Nieuw Manresa A' is gesitueerd aan de oostkant van Venlo op een bosrijke steilrand van de Maas in Venlo omgeven door de Casinoweg, Loyolastraat, Sint Ignatiusstraat en Petrus Canisiusstraat, en wordt ontsloten via de Casinoweg en de Leutherweg. Zie figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0002.png"

Figuur 1.1: projectlocatie plandeel 'Nieuw Manresa A'

Het te ontwikkelen woongebied met parkomgeving betreft gedeelten van twee percelen, kadastraal bekend gemeente Venlo, sectie F, nummers 4088 (klein gedeelte) en 4089 (groter gedeelte). Plaatselijk bekend het Manresa terrein (zie figuur 1.2). Het betreft concreet die perceelgedeelten in dit gebied die niet in eigendom zijn van de gemeente met uitzondering van de aansluiting (weg/openbare ruimte deel) op de Casinoweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0004.png"

Figuur 1.2: projectpercelen plandeel 'Nieuw Manresa   A '

1.2.2 Plandeel 'Nieuw Manresa B'

De projectlocatie plandeel 'Nieuw Manresa B' is gesitueerd aan de zuidoostkant van Venlo in het buitengebied ten noorden van de Beckersweg. Zie figuur 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0005.png"

Figuur 1.3: projectlocatie plandeel 'Nieuw Manresa B'

Het plangebied betreft meerdere percelen, kadastraal bekend gemeente Venlo, sectie F, nummers 934, 935, 1804, 1805, 1806, 1807, 1808, 1809, 1810, 1811, 2090 (deels), 2091 (gedeeltelijk), 2262 (gedeeltelijk), 2329 (gedeeltelijk), 2330 en 2331.

1.3 Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis. Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort. De projecten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in bijlage I en II van de Chw. In hoofdstuk 1, afdeling 2 van de Chw zijn de versnelde procedure en de beperking van het beroepsrecht geregeld.

Artikel 1.1. lid 1 Chw geeft aan dat de versnelde procedure en de beperking van het beroepsrecht van toepassing is op alle besluiten betreffende de in bijlage I genoemde ruimtelijke projecten.

Uit bijlage I (artikel 3.1) behorende bij de Chw, blijkt dat de Chw van toepassing is voor projecten die voorzien in de bouw van meer dan 11 woningen.

"ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden"

Dit bestemmingsplan met 69 woningen voorziet daarin, zodat de Chw dan ook van toepassing is.

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Plandeel 'Nieuw Manresa A'

Het plangebied van plandeel 'Nieuw Manresa A' is gesitueerd in het bestemmingsplan 'Venlo Oost' (vastgesteld d.d. 2011-11-20), waarbij de locatie de enkelbestemming 'Bos' (artikel 7) en dubbelbestemming 'Waarde Archeologie' (artikel 20) heeft gekregen. De gronden zijn in principe bestemd voor bos en bebossing, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Zie hiervoor figuur 1.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0006.png"

Figuur 1.4: geldend bestemmingsplan 'Venlo-Oost' (2011-11-20)

Het planvoornemen omvat de realisering van een woongebied en is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om het plan te kunnen realiseren is dan ook een herziening van het bestemmingsplan nodig.

1.4.2 Plandeel 'Nieuw Manresa B'

Het plangebied van plandeel 'Nieuw Manresa B' is gesitueerd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Venlo' (vastgesteld d.d. 2011-03-30), waarbij de gronden die in aanmerking komen voor een herinrichting op basis van de 'saldobenadering' de bestemming 'Agrarisch met waarden' (artikel 7) hebben gekregen. Tevens zijn de gebiedsaanduidingen 'milieuzone-grondwaterbescherming venlo schol' (artikel 3.34) 'milieuzone-grondwaterbeschermings- gebied (artikel 3.34), 'other'- ecologische hoofdstructuur' (artikel 2.6) en 'other - middelhoge/hoge archeologische verwachting' (artikel 2.6) van toepassing. Zie hiervoor figuur 1.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0007.png"

Figuur 1.5: geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Venlo' (2011-03-30)

Het planvoornemen omvat de realisering van een ecologische onderdeel van de verbindingszone Groote Heide-Jammerdaalse Heide. De geldende agrarisch bestemming dient hiervoor omgezet te worden naar een hierop afgestemde natuurbestemming.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en de toekomstige situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de wettelijke en beleidskaders, waarna het plan in hoofdstuk 4 wordt getoetst aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische aspecten van het plan. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de exploitatie waarna ten slotte in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de bestemmingsplanprocedure waarbij vooroverlegreacties en zienswijzen worden behandeld.

Hoofdstuk 2 Omschrijving plan

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Plandeel 'Nieuw Manresa A'

De projectlocatie plandeel 'Nieuw Manresa A' is gesitueerd aan de oostkant van Venlo op een bosrijke steilrand van de Maas in Venlo. Naast het reliëf (hoogteverschillen) die het gebied karakteriseren wordt het gebied gekenmerkt door de aanwezigheid van groen. Zie figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0008.png"

Figuur 2.1: historisch kaartmateriaal planlocatie

Op het plateau bovenaan de steilrand stond Huize Manresa van architect Eduard Cuypers met uitzicht over de stad en het park. Zie figuur 2.2

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0009.png"

Figuur 2.2: positionering en oriëntatie voormalig klooster op de steilrand (bron: bureau Verbeek 2018)

Huize Manresa werd gebouwd in 1908 door de stichting Sint-Bonifatius en in gebruik genomen door de Jezuïeten. Zie figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0011.png"

Figuur 2.3: afbeeldingen Huize Manresa in 1920 en 1970

In de jaren na 1950 fungeerde Huize Manresa als retraitehuis voor o.a. middelbare scholieren. Vanaf 1966 deed het landgoed dienst als bezinnings- en gesprekscentrum. Doordat het noviciaat werd verplaatst, werd het centrum echter gesloten. In 1973 werd Manresa in gebruik genomen als retraitehuis voor bejaarde geestelijken. Rond de eeuwwisseling waren de laatste bewoners vertrokken en stond het complex enige tijd leeg alvorens het werd verkocht aan Woningstichting Venlo-Blerick. Het complex werd eind 2000 gesloopt om plaats te maken voor een woningbouwplan. Enige jaren later is besloten dit plan niet tot uitvoering te brengen vanwege verschillende oorzaken, zoals de crisis en woningprijzen die niet aansloten op de marktvraag in Venlo. Het terrein werd vervolgens weer doorverkocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0014.png"

Figuur 2.4: afbeeldingen uit planlocatie

De steilrand langs de westkant van het gebied is van nature bebost. Het vlakke gedeelte in het midden van het gebied heeft een meer open karakter. Boomsoorten die terug te vinden zijn in het gebied zijn (historische) beuken, eiken, lindes, acacia's, esdoorns en dennen. Als onderbegroeiing zijn rododendrons, hulst, bramen en klimop terug te vinden in het gebied. Het terrein was ten tijde van het klooster een gecultiveerd gebied, waarbij duidelijke lijnen in de aangeplante bomen te zien waren en het groen als landgoederentuin onderhouden werd. Destijds gingen rood en groen samen en vormden zij een 'landgoed' met prachtige historische en natuurlijke waarden. Tegenwoordig is alleen nog het groen aanwezig. De kwaliteit van het aanwezige groen is overigens niet meer in de staat zoals het was ten tijde van het klooster. Thans verkeerd het terrein in een verminderde staat, is verwilderd en overgroeid met veel opschot. Hierdoor is het gebied van een divers en cultuurrijk gebied geleidelijk aan veranderd naar een verwilderd en dichtgegroeid bos. Zie figuur 2.4.

De planlocatie (Manresa terrein) kenmerkt zich vandaag de dag als volgt:

  • het gebied is reliëfrijk;
  • aan de west- en zuidzijde wordt de planlocatie omsloten door dichtbebouwde woonwijken;
  • aan de oostzijde grenst de planlocatie aan een woonwijk met een groen karakter;
  • in het noorden is de planlocatie aangesloten op het landschap (daar bevindt zich ook nog een flat, gelegen aan de Casinoweg);
  • het gebied is ontsloten via de Leutherweg;
  • aan Casinoweg bevindt zich een informele entree (toegang via hek);
  • de planlocatie is ontsloten per openbaar vervoer, aan de Casinoweg bevinden zich bushaltes en het station Venlo ligt op circa 1,2 kilometer afstand;
  • het centrum van Venlo ligt op circa 1,5 kilometer afstand.
2.1.2 Plandeel 'Nieuw Manresa B'

De percelen behorende tot het plandeel 'Nieuw Manresa B' zijn gesitueerd in het zuidoosten van de gemeente Venlo en hebben op dit moment een agrarische gebruiksfunctie.

2.2 Nieuwe situatie

2.2.1 Plandeel 'Nieuw Manresa A'

De herontwikkeling in hoofdlijnen

De huidige eigenaar wenst het terrein opnieuw te herontwikkelen tot een duurzaam woongebied in een bosrijke omgeving met maximale samenhang in landschap en architectuur. Het terrein heeft potentie om ontwikkeld te worden tot een bijzonder woonmilieu door woningtypen te realiseren die aansluiten op de marktvraag en de kwaliteit van de omgeving versterken. Hiervoor is een landschappelijk-stedenbouwkundig plan ontwikkeld. Zie figuur 2.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0016.png"

Figuur 2.5: landschappelijk-stedenbouwkundig plan (bron: bureau Verbeek en Croonenburo5 - 2018-10-18)

Het landschappelijk-stedenbouwkundig plan wordt gekenmerkt door de volgende elementen:

  • wonen in een parklandschap op het plateau en wonen op de steilrand van Venlo;
  • een centrale groene ruimte (hoofdzakelijk gras) met enkele (monumentale) bomen;
  • de ontwikkeling van een groene woonsfeer met behoud van de waardevolle bomen en nieuw aan te planten bomen ten behoeve van de groene buffer naar de Casinoweg;
  • de aanleg van een hoofdontsluiting vanaf de Casinoweg met direct zicht op de centrale groene ruimte;
  • de oude entree van het Manresa terrein (Leutherweg) vormgeven tot een langzaamverkeersroute naar de stad en tevens fungerend als calamiteitenroute;
  • de realisatie van een park met woningen ontsloten door middel van een lus waar in twee richtingen verkeer mogelijk is;
  • in het verkeersluwe park worden geen fietsstroken voorzien, eventuele voetpaden en parkeerplekken worden subtiel geduid in het profiel en zijn barrièrevrij;
  • op de plek van het voormalige klooster een ensemble van appartementen ontwikkelen met uitzicht over de stad en het park;
  • de overige bouwblokken duidelijk afbakenen ten opzichte van het groen;
  • een divers aanbod van woningen;
  • het parkeren wordt zoveel mogelijk op eigen terrein opgelost;
  • herwaardering van het landschap en de cultuurhistorische relicten, mede door herstel van de padenstructuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0017.png"

Figuur 2.6: twee verschillende landschapssferen op de planlocatie (bron: bureau Verbeek 2018)

Blokstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0018.png"

Figuur 2.7: blokstructuur in het landschappelijk-stedenbouwkundig plan (bron: bureau Verbeek en Croonenburo5 : 2018-10-18)

Blok 1 - bouwblok met appartementen

De uitwerking van het hoofdgebouw (de appartementenblokken) is gebaseerd op het volume en de compositie van het (voormalige) Huize Manresa. Er zijn daarbij een aantal uitgangspunten van belang:

  • maximaal twee stijgpunten;
  • twee of drie volumes (bij een gecombineerd stijgpunt);
  • de centrale ruimte van het park komt uit op de doorgang tussen de hoofdvolumes (doorwaadbaarheid);
  • de compositie van de gebouwen vormt een wand naar het park, de doorgang (breedte, positie) dient in de juiste verhouding te worden vormgegeven;
  • de zone tussen de hoofdvolumes wordt mee ontworpen en zal 'functioneel' zijn (bijvoorbeeld terras, gemeenschappelijke buitenruimte, groen);
  • er is sprake van doorwaadbaarheid vanuit de steilrand en padenstructuur in het park;
  • alle appartementen hebben woonkwaliteit en kijken uit over de steilrand en/of hebben zicht op het park;
  • onderlinge hoogteverschillen en hoogteverschillen in het blok zelf zijn mogelijk.;
  • er wordt een halfverdiepte parkeerbak aangelegd voor bewoners parkeren (afgesloten deel) en bezoekers parkeren (openbaar deel).

Blok 2 - Bouwblok met grondgebonden woningen:

  • een alzijdig bouwblok met een groen kader (haag);
  • een mix van twee-onder-één kapwoningen en levensloopbestendige woningen;
  • groene erfafscheidingen (haag) richting de openbare ruimte, ondergeschikt aan gebouwde onderdelen;
  • twee-onder-één kapwoningen hebben een dubbele oprit met garage, levensloopbestendige woningen hebben een enkele oprit.

Blok 3 - Luxe levensloopbestendige woningen

  • twee kleine alzijdige bouwblokken in een bosomgeving;
  • gebouwde erfafscheiding, die in de architectuur wordt meegenomen;
  • parkeren op eigen terrein (dubbele oprit) op afstand van de straat, zodat de auto zo min mogelijk in het zicht staat.

Blok 4 - Vrijstaande woningen:

  • zelfbouwkavels;
  • een aantal bestaande bomen maken deel uit van de tuinen;
  • groene erfafscheiding richting de openbare ruimte, ondergeschikt aan de gebouwde onderdelen;
  • aan de achterzijde van de tuinen (op het hellende deel) de erfgrens markeren;
  • woningen hebben een dubbele oprit met garage.

Programma

In het plan worden maximaal 69 eenheden gerealiseerd:

  • 8 twee-onder-één kapwoningen circa 300 - 345 m2;
  • 8 luxe levensloopbestendige (LLB) woningen circa 260 m2;
  • 8 levensloopbestendige (LLB) woningen circa 205 m2;
  • 5 vrijstaande woningen, kavels van circa 470 tot 1.000 m2;
  • 40 appartementen, vloeroppervlakte van circa 60 tot 120 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0019.png"

Figuur 2.8: volgelvlucht impressie toekomstig woongebied (bron: bureau Verbeek en Croonenburo5 - 2018-10-18)

Landschap

Het landschap in het projectgebied bestaat uit een bospark en een woonpark. Beiden zijn verbonden door een verbeterde padenstructuur. De padenstructuur zorgt voor een betere beleefbaarheid van het landschap en de cultuurhistorische relicten.

Bospark: Een groengebied met een meer natuurlijke inrichting en uitstraling. Het bospark bestaat uit een bos met onderbegroeiing. De geul in steilrand aan de zuidzijde bestaat uit een halfopen gebied.

Woonpark: Een groengebied met een parkachtige inrichting en uitstraling met een halfopen karakter. In het woonpark zijn de waardevolle bomen gehandhaafd. De onderbegroeiing is open en bestaat grotendeels uit gras.

Steilrand en voormalige groeve

De beboste steilrand aan de westzijde dient beschermd te worden als groene zone en om de uitstraling van het woongebied naar de omgeving te beperken. De voormalige groeve aan de zuidzijde blijft als bosgebied gehandhaafd en zal waar mogelijk versterkt worden.

In het gebied worden wel enkele bestaande bospaden en verbindingspaden voor fietsers en voetgangers opgewaardeerd. Daarmee wordt het terrein tevens ontsloten voor omwonenden en bezoekers.

Ook cultuurhistorisch waardevolle elementen (zoals de Lourdesgrot, de bunker en de voormalige Galgenberg) blijven behouden. De beboste steilrand aan de westzijde en de voormalige groeve aan de zuidzijde blijven als bosgebied gehandhaafd en worden waar mogelijk versterkt. In het gebied worden wel enkele wandelpaden aangelegd, dan wel worden bestaande struinpaden opgewaardeerd. Daarmee wordt het terrein tevens ontsloten voor omwonenden en bezoekers.

Saldobenadering

Het Manresa terrein is in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) geheel aangeduid als onderdeel van de Goudgroene Natuurzone (GGN). De GGN vormt het Limburgse deel van het Nationale Natuurnetwerk. Binnen de goudgroene natuurzone streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur en de ontwikkeling van nieuwe natuur. De natuuraanduiding GGN is ondergeschikt aan het vigerende bestemmingsplan.

Om de beoogde ontwikkeling op het Manresa terrein te realiseren zullen delen van het terrein die in het vigerende bestemmingsplan zijn bestemd als 'Bos', bij de bestemming 'Woongebied' worden betrokken waarbij de aanwezige bomen en houtopstanden deels worden verwijderd. Voor de delen die wijzigen als gevolg van de beoogde inrichting, worden percelen buiten het Manresa terrein aangekocht en ingericht binnen het provinciale natuurnetwerk conform de Omgevingsverordening Limburg (2014). Hiervoor is een overeenkomst gesloten tussen provincie en de planontwikkelaar van het Manresa terrein.

Beeldkwaliteit

Voor de ontwikkeling van 'Nieuw Manresa' is een beeldkwaliteitsplan (BKP) opgesteld. Dit plan heeft een inspirerend karakter. Er wordt vooral richting gegeven aan het gewenste sfeerbeeld en ambitieniveau. Het BKP wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan in de inspraak gebracht en via een expliciet raadsbesluit aan de Westandsnota gekoppeld.

De nieuw te ontwikkelen gebouwen op het Manresa terrein worden een moderne doorvertaling van de bouwstijl van de Amsterdamse School en de architect Cuypers ( de ontwerper van het voormalige retraitehuis van Manresa). Voornoemd gebouw is door Cuypers vanuit het traditionalisme, een sobere variant van de bouwstijl Amsterdamse School (ook wel Delftse School genoemd). De baksteenarchitectuur werd in deze stijl voortgezet, maar er werd meer ingetogen en behoudend gebouwd, met als kenmerken vlakke gevels met verticale openingen, hellende daken en een symmetrische opzet. De bestemming bepaalde de functie van het gebouw, daardoor kreeg elk type gebouw een karakteristieke vorm.

Voor de architectonische visie op de beeldkwaliteit van het 'Nieuwe Manresa' zijn een aantal kenmerken uitgewerkt, waaraan de ontwerpopgaven (bebouwing) moet voldoen:

  • basismaterialen (enkele materiaalkeuzes vastgelegd om de eenheid in het plan te waarborgen), zoals:

gevels: oranjerode baksteen als hoofdmateriaal. Enkele vergelijkbare tinten of gemêleerde bakstenen zijn als ondergeschikt materiaal mogelijk (dezelfde fabrikant). De exacte kleur en fabrikant worden nader bepaald door de ontwikkelaar. Andere materialen zijn niet toegestaan in de gevels, wel in de detaillering;

kappen: de hoofdkleur voor kappen is antraciet. Mogelijke materialen zijn dakpannen, leien of geïntegreerde zonnepanelen;

kozijnen: de baksteenarchitectuur is leidend, daarom worden de kozijnen als element niet benadrukt, maar zal gekozen moeten worden voor een neutrale kleurstelling om contrastwerking te voorkomen. De kleurstelling van de kozijnen moet afgestemd worden op het metselwerk, en uitgevoerd in overwegend donkere tinten. Het is ook mogelijk om de kozijnen in de detaillering weg te werken.

baksteenarchitectuur: de architectuur vereist een expressieve vormgeving door een rijke detaillering, een spel van patronen (2D / 3D), texturen en tintverschillen. tevens dient er sprake te zijn van een sobere en ingetogen uitstraling.

morfologie en plasticiteit: Het hoofdvolume dient een heldere vorm te zijn. Door onderdelen eruit te trekken of er in te duwen ontstaat er variatie, waardoor tevens accenten kunnen worden gecreëerd voor de gebouwen die op prominente plekken staan. Elementen als raam- en deurpartijen (negge), buitenruimten (loggia, balkon), erkers en de mogelijkheden van de baksteendetaillering, dienen plasticiteit aan de gevels te geven.

Zie verder paragraaf 3.4.6.

2.2.2 Plandeel 'Nieuw Manresa B'

Saldobenadering

Het te ontwikkelen woningbouwgebied in het plandeel 'Nieuw Manresa' is gesitueerd in de zogenaamde 'Goudgroene Natuurzone' (GGN). Deze 'Goudgroene Natuurzone' wordt door de omgevingsverordening beschermd (artikel 2.6.2). Dat wil niet zeggen dat er nooit iets anders kan dan natuurontwikkeling. Er zijn uitzonderingen mogelijk en die staan in de artikelen 2.6.3 tot en met 2.6.5. De herontwikkeling van het Manresa terrein is slechts mogelijk op basis van de 'saldobenadering' zoals beschreven in artikel 2.6.4 van de provinciale omgevingsverordening (zie tevens paragraaf 3.3.2).

Artikel 2.6.4 Saldobenadering bij samenhangende ontwikkelingen

  • 1. Het verbod van artikel 2.6.2 is niet van toepassing bij een combinatie van onderling samenhangende activiteiten, waarvan één of meer afzonderlijk een negatief effect hebben op de Goudgroene Natuurzone, maar waarvan de gecombineerde uitvoering leidt tot een verbetering van de kwaliteit en samenhang van de Goudgroene Natuurzone op gebiedsniveau.
  • 2. Toepassing van de saldobenadering als bedoeld in het eerste lid, vindt alleen plaats, indien:
  • a. de combinatie van plannen, projecten of handelingen binnen één samenhangende gebiedsvisie wordt gepresenteerd;
  • b. per saldo sprake is van verbetering van de natuurwaarden in en rond het gebied, waarbij de samenhang van de goudgroene natuurzone verbetert;
  • c. ten aanzien van de te nemen maatregelen ter verbetering van de natuurwaarden in de gebiedsvisie wordt aangegeven:
  • de aard, omvang, locaties en tijdvak van realisatie van deze maatregelen, en;
  • op welke wijze deze maatregelen feitelijk en planologisch duurzaam worden geborgd;
  • d. de uitvoering van deze visie voldoende is gegarandeerd;
  • e. de kwaliteitswinst niet wordt gefinancierd uit reguliere middelen voor realisatie van de Goudgroene natuurzone.

De saldobenadering ten gevolge van de ontwikkeling op het Manresa terrein is beschreven in een gebiedsvisie. De totale oppervlakte die uit de 'Goudgroene Natuurzone' van het Manresa terrein wordt gehaald en bestemd wordt tot 'Woongebied' wordt geexclaveerd. Dit te exclaveren terrein zal met een omvang van tenminste 55.471 m2 (taakstelling) heringericht worden als natuurzone.

Locatie en herinrichting

De randvoorwaarden bij het zoeken naar een locatie die past binnen de 'saldobenadering' zijn:

  • 1. dat deze binnen de grenzen van de gemeente Venlo ligt;
  • 2. er sprake is van een verbetering van de kwaliteit en samenhang van de GGN.

De bedoeling is om nieuw bos te realiseren als areaal uitbreiding van de 'Goudgroene Natuurzone'. Er is gezocht naar locaties die voldoende groot zijn en waar het zinnig is om bos te realiseren. Het gaat om een verbetering van de kwaliteit van de 'Goudgroene Natuurzone' op gebiedsniveau door de samenhang er van te verbeteren.

In nauw overleg en in samenwerking met de gemeente Venlo is gekozen voor de realisatie van een ecologische stapsteen ten behoeve van de door de provincie gewenste ecologische verbinding tussen de Jammerdaalse Heide en de Groote Heide. Hiermee kans een oplossing geboden worden met betrekking tot het knelpunt Jammerdaalse Heide, waarvoor de provincie reeds in 2012 een studie heeft laten uitvoeren als onderdeel van het Meerjarenprogramma Ontsnippering van de Rijksoverheid.

Dit knelpunt betreft de ecologische verbinding van de Jammerdaalse Heide met de Groote Heide via de oostzijde van Venlo, waarbij een spoorlijn en twee drukke wegen overgestoken worden. De provincie heeft hiervoor in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg een ruimtereservering opgenomen in de vorm van Zilvergroene Natuurzone. Ook is de zone opgenomen in de ruimtelijke structuurvisie van de gemeente Venlo (2015). Zie figuur 2.9 en tevens paragraaf 3.4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0020.png"

Figuur 2.9: uitsnede uit Ruimtelijke Structuurvisie Venlo (2014) - "ecologische stapsteen"

Een natuurontwikkeling op deze percelen leidt tot het ontstaan van een ecologische stapsteen tussen de te kruisen Kaldenkerkerweg en Klagenfurtlaan. Dit gebeurt door het inrichten en zorg dragen voor duurzaam beheer en onderhoud, zodanig dat de percelen optimaal kunnen functioneren binnen de beoogde ecologische verbinding.

Het beoogde terrein voor de inrichting van de natuurzone is voorzien in het zuidoosten van Venlo en geschikt voor realisatie van onder meer bos als verbindende schakel. Met dit perceel wordt tevens de ecologische samenhang versterkt met de grotere natuurcomplex ten westen en ten oosten van deze locatie (zie groene pijlen in figuur 2.10).

De gemeente ziet kansen om hier op gebiedsniveau tot een verbetering van de kwaliteit en samenhang van het Natuurnetwerk Nederland te komen. Het toetsingskader hiervoor is de saldobenadering zoals omschreven in de provinciale omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0021.png"

Figuur 2.10: locatie plandeel 'Nieuw Manresa B' i.v.m. toepassing 'saldobenadering' (oranje omcirkeld) binnen ecologische structuur (bron: bureau Verbeek)

De in aanmerking komende percelen liggen deels evenwijdig aan de Beckersweg. Dit betreffen agrarische (mais)percelen. In figuur 1.3 en figuur 2.11 zijn de gronden aangegeven (blauw gearceerd). Deze percelen zijn in eigendom van de gemeente Venlo.

Door de percelen om te vormen tot bos vervalt ook het huidige gebruik van mest- en gifstoffen op de agrarische percelen en daarmee een omvangrijke bron van vermesting, verzuring en vergiftiging met negatieve invloed in een veel groter gebied.

De omvang van de percelen die ten behoeve van de ontwikkeling van 'Nieuw Manresa' als natuurontwikkeling zullen worden ingericht en ingebracht als 'Goudgroene Natuurzone' (ecologische verbindingszone) bedraagt 55.471 m2. Zie figuur 2.11.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0022.png"

Figuur 2.11: percelen aan de Beckersweg t.b.v. bosontwikkeling 'Goudgroene Natuurzone'

In overleg wordt de gewenste inrichting en realisatieperiode nader uitgewerkt. De vormgeving van de stapsteen gebeurd in nauw overleg met de gemeente, de provincie en de beheerder (Stichting het Limburgs Landschap). Het beheer van deze ecologische zone is door de ontwikkelaar voor 25 jaar afgekocht bij Stichting het Limburgs Landschap.

Voorgestane inrichting

De inrichting van de projectlocatie zal bestaan uit schrale zandige situaties, overgaand in, en afgewisseld met ruigte, struweel en bos. Gezien de agrarische voorgeschiedenis kan niet volstaan worden met alleen aanplant en inzaai, maar zal ook grondverzet plaats moeten vinden om de schrale zandige situaties te creëren. Vanuit de gemeente is tevens aangegeven dat tussen het sportcomplex en de percelen ten noorden van de Beckersweg een grondwal aangelegd dient te worden om de negatieve invloed van het sportcomplex te beperken. Er zal rekening gehouden moeten worden met intensief medegebruik door de aanwonenden (aanpalende woonwijk). Onder andere voor het maken van een korte wandeling en het uitlaten van honden. In de eindinrichting van het gebied wordt hiertoe een wandelroute opgenomen. Aan zijde van het voetbalveld zal de vrijkomende grond verwerkt worden, die met struiken en bomen ingericht wordt zodat een aantrekkelijke wandelroute van oost naar west ontstaat. Wandelpaden zullen van het naastliggende te realiseren heide en graslandgebied afgegrensd worden met ursusgaas, zodat honden binnen deze zone blijven. Door rondom ursusgaas te plaatsen wordt grasland en heidebeheer door middel van elk soort vee mogelijk gemaakt.

Op basis van de droge beperkt vochthoudende holtpodzolbodem is de ontwikkeling van een berken-zomereikenbos te verwachten. Door het landbouwkundig verleden is echter een rijker type mogelijk (wintereiken-beukenbos). De soortenkeuze voor bomen en struiken wordt hierop gebaseerd:

  • Bomen: Zomereik, ruwe berk, beuk, wintereik, winterlinde, haagbeuk, zoete kers, esdoorn, es, gladde iep;
  • Struiken: vuilboom, lijsterbes, hazelaar, eenstijlige meidoorn, inheemse vogelkers, sleedoorn, hondsroos, egelantier,hulst, boswilg, taxus, wilde appel, klimop, brem, kardinaalsmuts, krent. kamperfoelie.

Struiken zullen vooral aan de randen opgenomen worden en waar de ingetekende boszone smal is. Bomen worden in de grotere vlakken geplant. Bosranden worden golvend aangelegd, zodat ook ruimte ontstaat voor overgangen van bos, via struweel naar ruigte en korte vegetaties.

Om de grondwal langs het voetbalveld aan te leggen wordt in het centrale deel van de tot natuur in te richten percelen aan de Beckersweg een zone ontgraven tot op maximaal 40 centimeter onder het huidige maaiveld. Deze zone wordt in twee fases ontgraven. Voor de aanleg van de wal die door Ventarra wordt ingevuld, wordt fase 1 ontgraven. Als de rest van het perceel ingericht wordt, wordt fase 2 ontgraven om het restant van de grondwal aan te leggen. De grondwal wordt gevarieerd aangelegd met hoogtes tussen 2 en 2,5 meter. Binnen de aangegeven contouren zal de wal enigszins slingerend aangelegd worden, waardoor het geen strakke wal wordt, maar een gevarieerd geheel. Zie figuur 2.12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0023.png"

Figuur 2.12: grondverzet

De centrale te ontgraven strook zal hei of heischraal grasland worden. Deze strook wordt geënt met plagsel/maaisel van nabijgelegen natuurgebied Groote Heide. Soorten die in het grasland thuis horen zijn: zandblauwtje, gewoon biggenkruid, kattendoorn, tormentil, tandjesgras, gewone hoornbloem, witbol, scherpe boterbloem, veldzuring, rode kalver, knoopkruid, margriet, glanshaver, groot streepzaad, kamgras, madeliefje, gladde witbol, havikskruid (stijf-, dicht-, bos- en scherm), vroege haver, schapenzuring, gewoon struisgras, gewone veldbies, smalle weegbree, glanshaver, vertakte leeuwentand, veldgerst.

Naast de aanplant van bos en struweel, de inzaai van gras en het opbrengen van plagsel zal een wandelpad gemaakt worden en zal het terrein uitgerasterd worden en waar nodig voorzien van hekken/doorgangspoorten. Zie figuur 2.13.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0024.png"

Figuur 2.13: voorgestane inrichting van de projectlocatie (plandeel 'Nieuw Manresa B')

Om de realisatie -de economische uitvoerbaarheid- te waarborgen worden deze afspraken vastgelegd in verschillende overeenkomsten (verkoop-/samenwerkings-/anterieure overeenkomst/beheerovereen- komst) tussen betrokken partijen (ontwikkelaar/gemeente/provincie/Stichting het Limburgs Landschap).

De omvang van de ecologische stapsteen kan, in samenhang met het omringende kleinschalige landschap functioneren als onderdeel van het leefgebied van de doelsoorten ree, das en vleermuizen en biedt daarmee niet zozeer de functie van corridor als wel de functie van leefgebied in de ecologische verbinding. Ook profiteren andere soorten van de Jammerdaalse Heide en Groote Heide van de realisatie van de stapsteen, zoals vogels van bossen en kleinschalig landschap, eekhoorn en marterachtigen.

Voor de doelsoorten zandhagedis en edelhert is het realiseren van een robuustere structuur noodzakelijk om de ecologische verbinding te kunnen laten functioneren. Met voorliggend plan wordt in ieder geval een eerste stap in de goede richting gezet.

 

Bestuurlijke goedkeuring van de provincie Limburg is nodig voordat het bestemmingsplan kan worden vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor het plan-/projectgebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en vertaald in de verbeelding en in de regels.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie worden ambities voor Nederland gesteld voor de periode tot in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

De Structuurvisie gaat in grote mate uit van decentralisatie van verantwoordelijkheden. In vergelijking tot de 33 nationale belangen uit de bij de Nota Ruimte behorende Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid is het aantal Rijksbelangen sterk in omvang teruggebracht. Het Rijk legt hiermee op het vlak van de ruimtelijke ordening meer verantwoordelijkheid bij de provincies en gemeenten.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen betreffen nadere uitwerkingen van een aantal Rijksbelangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk beleid.

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hier onder vallen onderwerpen als het bereiken van een excellent vestigingsklimaat in de stedelijke regio's, ruimte maken voor duurzame energievoorziening en ruimte maken voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hier onder vallen onderwerken als verbeteren van het hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen en een betere benutting van de capaciteit daarvan.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Hiertoe dient onder andere de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) te worden verbeterd, dienen mensen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's te worden beschermd. Ook is ruimte nodig voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling.

Afweging

Op het bestemmingsplan voor het Manresa terrein zijn de drie hoofddoelen niet van toepassing. Voor het plangebied geldt dat er geen nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in het geding zijn.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de Ecologische Hoofdstructuur/EHS (nu Goudgroene Natuurzone/GGN genaamd), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.

Afweging

Op het bestemmingsplan voor het Manresa terrein geldt alleen het belang ten aanzien van de Goudgroene natuurzone (GGN). Hier wordt later in het plan nader op ingegaan.

3.2.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en EHS-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Afweging

Het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel beslaat ook de gemeente Venlo. Aangezien het bouwplan geen windturbines hoger dan 114 meter bevat, vormt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.

Het plangebied is ook niet gelegen in of in de nabijheid van een reserveringsgebied voor uitbreiding van hoofdwegen of delen daarvan.

De beoogde ontwikkeling is derhalve niet in strijd met de regels van het Rarro.

3.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut.

De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder was dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij was of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien.

In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte' en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd waarmee het mogelijk wordt een dubbele Laddertoets bij flexibele planvorming te voorkomen. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk.

De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

Als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder.

Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Aangezien onderhavig voornemen betrekking heeft op een herontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied en betrekking heeft op een toename van de plancapaciteit is de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing.

Afweging

Het woningbouwproject betreft een stedelijke ontwikkeling die - door middel van een herontwikkeling van een stedelijke locatie - binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving daarvan is er op dit moment geen bestaand, leegstaand vastgoed aanwezig (al dan niet met specifieke cultuurhistorische waarden) dat via transformatie of herontwikkeling vergelijkbaar geschikt gemaakt kan worden voor de voorgestane ontwikkeling.

Het plan wordt gekenmerkt door diverse onderdelen, die op een harmonieuze manier tot een samenhangend woningbouwplan zijn gevormd, waarmee een substantiële opwaardering van het plangebied en de omgeving plaatsvindt. Gezien de ligging van de locatie in de nabijheid van het centrumgebied van Venlo zijn de woningen erg geschikt voor een brede doelgroep.

De woningen die in het plangebied zijn voorzien passen binnen de bestaande regionale woningbouwafspraken en zijn opgenomen in de dynamische woningbouwprogrammering van Venlo.

Naast de kwantitatieve afspraak qua behoefte, past de toevoeging ook binnen de regionale kwalitatieve behoefte, aangezien de woningtypen en het woonmilieu aansluiten op het doel en de ambitie om de groeiende bevolkingsgroep met eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens (in het kader van de demografische ontwikkeling) binnen Venlo te kunnen huisvesten in een dynamisch onderscheidend stedelijk woonmilieu met onder meer levensloopbestendige woningen in de koop- en huursector.

Kwalitatief wordt in 'Nieuw Manresa' een woonmilieu gerealiseerd, passend bij de gebiedskwaliteiten waarbij de ligging extra aantrekkingskracht geeft. Uitgangspunt is dat de te realiseren woningen aansluiten op een concrete behoefte en hierop meebewegen, zowel kwalitatief, kwantitatief als ook dynamisch in de tijd wat betreft realisatietempo. Dit is passend binnen het concept van organische gebiedsontwikkeling en het ‘Cradle to Cradle’ gedachtegoed.

Gekoerst wordt op het realiseren van een woonmilieu, welke niet aangeboden wordt in andere woningbouwplannen in Venlo of directe omgeving.

Zie tevens paragraaf 3.4.3 en 3.4.4.

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan artikel 3.1.6. lid 2 Bro.

3.2.5 Wet milieubeheer

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren

tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D

genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 4.2.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (geconsolideerde versie 2015)

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 geeft een visie op de ontwikkeling van de Limburgse omgeving en de regio's Noord-, Midden- en Zuid-Limburg in de komende 10 tot 15 jaar In samenhang met POL2014 zijn er programmatische beleidsdocumenten, een omgevingsverordening met bijbehorende beleidsregels en inpassingsplannen vastgesteld.

In het POL2014 staan de twee principes 'kwaliteit' en 'uitnodigen' centraal. Verder zijn er verschillende visies gemaakt voor Noord-, Midden- en Zuid-Limburg.

Ten slotte zijn er vijf thematische vraagstukken, ambities en opgaven uitgewerkt. Deze betreffen:

  • een duurzame economische structuur;
  • aantrekkelijke woon- en leefomgeving;
  • aantrekkelijk landelijk gebied;
  • ondergrond;
  • dynamisch en flexibel POL-stelsel.

Ambities Noord-Limburg

De regio Noord-Limburg laat zich in ruimtelijk, economisch en maatschappelijk opzicht het beste karakteriseren door twee dominante assen: een snelle, hoog-dynamische as van oost naar west en een meer op (be)leefkwaliteit gerichte as van noord naar zuid.

De ruimtelijke as van oost naar west is dynamisch en economisch georiënteerd. Het is de wereld van infrastructuur en logistiek, agrofood en tuinbouw, maar ook de maakindustrie in vele gedaanten. De regio maakt optimaal gebruik van zijn strategische ligging als logistiek knooppunt tussen de mainports in Nederland en Vlaanderen, en het Duitse achterland. De infrastructurele ontsluiting is goed, herbergt diverse topsectoren en combineert dat met een kwalitatief goede omgeving. Daarbij wordt optimaal geprofiteerd van de aanwijzing als Greenport, en de daaruit voortvloeiende campusachtige ontwikkeling.

Mede vanwege haar gunstige ligging kent de regio een sterke en duurzame economische structuur en neemt het een internationale toppositie in waar het gaat om duurzaamheid en maakindustrie. De leidende positie bij het toepassen van de cradle-to-cradle principes blijft behouden.

De planlocatie en het aangrenzende gebied op de steilrand heeft een zware beschermingsstatus 'Goudgroene Natuurzone' (hierna GGN) in het POL 2014 -voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Zie figuur 3.1.

Dit betekent dat in het plangebied niet zomaar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk is, zoals ook is vastgelegd in de Provinciale Omgevingsverordening Limburg (zie hierna).

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0025.png"

Figuur 3.1: gesitueerd Manresa terrein binnen de GGN volgens het POL 2014 (bron: Provincie Limburg)

Afweging

Het plan-/projectgebied wordt aangeduid als groene (be)leefomgeving, met ecologische waarden. De voorgestane planontwikkeling op het terrein is niet zonder meer te realiseren.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014 (inclusief actualisatie 2016)

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten tevens de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Deze is later nog een aantal keer (partieel) gewijzigd. De Omgevingsverordening is vanuit juridisch-bestuurlijk oogpunt het belangrijkste instrument voor de provincie Limburg om haar provinciale belangen te bewaken. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal en rijksbeleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. Hierna is getoetst aan de voor dit bestemmingsplan relevante artikelen.

Goudgroene Natuurzone

In de Provinciale Omgevingsverordening Limburg is het gehele plangebied aangewezen als Goudgroene Natuurzone (GGN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geheten. Zie figuur 3.5. De GGN vormt het Limburgse deel van het Nationale Natuurnetwerk. Binnen de goudgroene natuurzone streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur en de ontwikkeling van nieuwe natuur.

In de verordening is uitdrukkelijk opgenomen dat een ruimtelijk plan geen activiteiten mogelijk mag maken in de GGN die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten (verbod). De wezenlijke actuele en potentiële waarden van het gebied omvatten niet alleen de aanwezige flora en fauna maar ook de geomorfologische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte, openheid of juist geslotenheid van de landschapsstructuur.

De planlocatie en het aangrenzende gebied op de steilrand heeft een zware beschermingsstatus 'Goudgroene Natuurzone' (hierna: GGN) in het POL 2014 -voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dit betekent dat in het plangebied niet zomaar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk is, zoals ook is vastgelegd in de Provinciale Omgevingsverordening Limburg (zie hierna).

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0026.png"

Figuur 3.2: kaart Natuur Noord-Limburg met planlocatie Manresa terrein aangeduid als 'Goud Groene Natuurzone' (Provinciaal Omgevingsplan Limburg, 2014)

De kenmerken en waarden van de GGN zijn uitgewerkt op de Ambitiekaart (zie figuur 3.3) en de Natuurbeheertypenkaart (zie figuur 3.4) in het Provinciaal Natuurbeheerplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0027.png"

Figuur 3.3: Ambitiekaart Noord-Limburg - bestaande natuur planlocatie Manresa terrein (Provinciaal Omgevingsplan Limburg, 2014)

Het gebied waarin de gewenste herontwikkeling voorziet is hierop aangegeven en omvat de natuurbeheertypen:

  • dennen, eiken en beukenbos (donkergroen);
  • kruiden en faunarijk grasland (geel-groen);
  • droog bos met productie (mosterd groen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0028.png"

Figuur 3.4: Natuurtypenkaart conform natuurbeheerplan (Provinciaal Omgevingsplan Limburg, 2014)

Ingrepen in GGN

De ruimtelijke regelgeving en het ruimtelijk beleid voor Natuurnetwerk Nederland (in Limburg aangeduid als Goudgroene natuurzone) is gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN-natuurgebied. De bescherming van deze waarden vindt plaats door toepassing van een specifiek afwegingskader: het zogenaamde “nee, tenzij”-regime. Dat wil zeggen, dat nieuwe plannen en projecten in het NNN-gebied niet zonder meer zijn toegestaan, als het betreffende plan of project de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN-gebied aantasten.

De omgevingsverordening voorziet in drie type uitzonderingen (activiteiten) op bovengenoemd verbod. Van deze uitzonderingsmogelijkheden is sprake indien het gaat om:

  • een ontwikkeling van groot openbaar belang en er geen reële alternatieven zijn;
  • een 'saldobenadering' bij samenhangende ontwikkelingen
  • een kleinschalige ingreep.

Dit betekent een zorgvuldige en houdbare verantwoording, motivering en onderbouwing van de planontwikkeling. Voor het POL geldt dat wanneer ingrepen de wezenlijke kenmerken van het gebied verstoren of versnipperen de schade (verlies aan natuurwaarden) zoveel mogelijk moet worden beperkt door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade gecompenseerd (financieel, dan wel compensatie in natura) worden.

De vraag wanneer sprake is van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden kan in het kader van NNN niet in algemene zin beantwoord worden. In ieder geval worden alle plannen of projecten gesitueerd in het NNN-gebied, die ertoe leiden dat een deel van het netwerk een andere bestemming moet krijgen en daardoor uit de begrenzing moet worden gehaald als een aantasting aangemerkt. In Limburg zijn compensatieverplichtingen neergelegd in Beleidsregel natuurcompensatie 2018 (Provincie Limburg), een beleidsregel in de zin van artikel 4.81 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Deze beleidsregel is gebaseerd op artikel 2.6.7 van de Omgevingsverordening Limburg 2014. Via deze beleidsregel wordt een nadere uitwerking gegeven aan het natuurcompensatiebeleid zoals beschreven in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (Provincie Limburg 2014), de provinciale nota Natuurbeleid: 'Natuurlijk Eenvoudig' en in voornoemde Omgevingsverordening (Provincie Limburg 2015). In het ruimtelijk beleid zijn de afspraken voor landschap, cultuurhistorie en natuur in één overkoepelende aanpak vastgelegd.

Aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken in de GGN dient gemitigeerd dan wel gecompenseerd te worden. Afhankelijk van de bestaande waarden (vertaald in vervangingstijd) is de verplichte compensatie 100% tot 200% van het aangetaste oppervlak. De voorwaarden die gelden bij een dergelijke compensatieplicht zijn nader uitgewerkt in de Beleidsregel natuurcompensatie 2018.

Verbod op activiteiten die GGN aantasten

Activiteiten binnen de GGN mogen de wezenlijke kenmerken en waarden van de GGN niet aantasten. De wezenlijke actuele en potentiële waarden van het gebied omvatten niet alleen de aanwezige flora en fauna maar ook de geomorfologische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte, openheid of juist geslotenheid van de landschapsstructuur.

Uitzondering voor individuele activiteiten

De omgevingsverordening voorziet in drie type uitzonderingen op bovengenoemd verbod. Voor de ontwikkeling in dit bestemmingsplan is van belang dat activiteiten zijn toegestaan die:

  • slechts een beperkte aantasting van de waarden van de GGN veroorzaken;
  • die leiden tot een kwalitatieve versterking van de GGN;
  • de oppervlakte van de GGN ten minste gelijk houdt;
  • en kwaliteitswinst niet wordt gefinancierd uit reguliere middelen voor realisatie GGN.

Ontgronding

Op basis van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is een ontgrondingsvergunning nodig als de omvang van de ontgronding meer dan 10.000 m3 bedraagt, het project niet in overeenstemming is met het ruimtelijk plan en dieper dan 3 meter beneden het oorspronkelijke maaiveldniveau wordt ontgraven.

Toetsing en conclusie

Goudgroene natuurzone

De oppervlakte waarop de woningbouwontwikkeling betrekking heeft omvat een gebied van circa 26.000 m2. Daarbinnen vinden ingrepen plaats (gedeeltelijk kappen van bomen) om ruimte te maken voor de ontwikkeling van het woongebied met woningen en woonstraten.

De voorgestane ontwikkeling op het Manresa terrein betreft een ruimtelijke activiteit die onder de 'salderingbenadering' valt, d.w.z. een combinatie van onderling samenhangende activiteiten, waarvan één of meer afzonderlijk een negatief effect hebben op de Goudgroene natuurzone, maar waarvan de gecombineerde uitvoering leidt tot een verbetering van de kwaliteit en samenhang van de Goudgroene natuurzone op gebiedsniveau.

  • De ontwikkeling op het Manresa terrein leidt tot een beperkte aantasting van de waarden van de GGN. Het betreft een versnipperd deel van het bos. Daardoor heeft zich hier een beperkte natuurwaarde ontwikkeld, wat wordt bevestigd door het ecologisch veldonderzoek. Op de locaties waar een tegenprestatie kan worden geleverd, kan na inrichting (aangevuld met beheer) een veel hogere kwaliteit worden gerealiseerd aangezien dit locaties betreffen met een veel minder intensief medegebruik.
  • De kwaliteit van de GGN wordt lokaal versterkt: het ontwikkelingsplan op het Manresa terrein voorziet in de versterking van de natuurwaarden op het eigen terrein, vooral aan de randen waardoor de natuurlijke kwaliteit op het Manresa terrein verbetert.
  • De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de oppervlakte van de GGN: als gevolg van de tegenprestatie zal de omvang van de GGN toenemen. Op de locatie met de tegenprestatie komt een nieuwe inrichting met bos waardoor deze op termijn onderdeel kan uitmaken van de GGN en het oppervlak toeneemt.
  • De kwaliteitswinst wordt niet gefinancierd uit reguliere middelen voor realisatie van de GGN. De tegenprestatie inclusief inrichting en het beheer, het natuurlijk beheer van de terreindelen van SBB en het natuurlijk beheer van het te herontwikkelen terrein worden geheel gefinancierd door de planontwikkelaar van het Manresa terrein en binnen voorliggend juridisch-planologisch kader mogelijk gemaakt.

Ontgronding

Op basis van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is geen ontgrondingsvergunning nodig daar de omvang van de ontgronding niet meer dan 10.000 m3 bedraagt en het project in overeenstemming is met het ruimtelijk plan en niet dieper dan 3 meter beneden het oorspronkelijke maaiveldniveau wordt ontgraven.

Afweging

Het bestemmingsplan voorziet in een 'saldobenadering' volgens de Omgevingsverordening Limburg 2014. In plandeel 'Nieuw Manresa A' worden gronden onttrokken aan de bestemming 'Bos' (i.c. uit de GGN) en vindt er een kwaliteitsverbetering plaats door een versterking van de natuurwaarden op het eigen terrein, vooral aan de randen van het Manresa terrein. In plandeel 'Nieuw Manresa B' worden gronden ten noorden van de Beckersweg toegevoegd en heringericht als natuurzone volgens de regels uit de Omgevingsverordening Limburg 2014 en Beleidsregel natuurcompensatie 2018.

Door de activiteiten in onderlinge samenhang uit te voeren en te beoordelen verbetert per saldo de kwaliteit van de GGN. Het gaat daarbij om een verbetering van de kwaliteit op gebiedsniveau, waarbij de oppervlakte van de GGN niet afneemt.

Een ontgrondingsvergunnning is niet nodig omdat de ontgronding binnen de grenzen valt die in de Omgevingsverordening zijn opgenomen. De ontwikkeling voldoet aan de Omgevingsverordening Limburg.

3.3.3 Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg

Op 20 april 2016 heeft de gemeente Venlo de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld. De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. De regionale structuurvisie Wonen Noord- Limburg heeft de status van intergemeentelijke structuurvisie op grond van artikel 2.1, lid 4 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee heeft het document een juridische status met een zelfbindend karakter.

In de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is een gezonde woningmarkt in balans. Het aantal plannen voor nieuwbouw moet in gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. De transformatieopgave manifesteert zich in het stedelijk gebied en in de kleine kernen. De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg zal nog verder worden uitgewerkt in lokaal woonbeleid.

Afweging

In het voorliggende geval gaat het om een ontwikkeling van meerdere woningen, binnen het gebied waarop de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg van toepassing is. Daarmee worden woningen toegevoegd aan de bestaande voorraad. Voor de verantwoording van toevoeging van woningen aan de woningvoorraad van Venlo wordt nader ingegaan in de paragrafen 3.4.3 en 3.4.4.

De realisatie van de nieuwbouw is niet strijdig met de visie van de gemeenten binnen de regio Noord-Limburg. Vanuit het regionaal beleid bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische visie Venlo 2030

De stad en de regio Venlo hebben zich in de afgelopen decennia ontwikkeld tot een bloeiende economische regio. Veel bedrijven hebben zich gevestigd in de nabijheid van de logistieke hotspot die Venlo sinds de tweede helft van de 20e eeuw is geworden. De regionale economie is sterk en groeit. In de economische kracht gemeten was Venlo in 2007 de 2e regio van Nederland. De regio Venlo bezet wereldwijd een koppositie in de ontwikkeling van 'Cradle tot Cradle' als vernieuwend economisch concept en heeft het initiatief genomen om ook de innovatiekracht op dit gebied aan de regio te binden.

Met de Strategische Visie Venlo 2030 geeft de gemeente Venlo een afwegingskader mee op basis waarvan toekomstige besluiten kunnen worden afgewogen en nieuwe ontwikkelingen binnen breder perspectief kunnen worden geplaatst. In de Visie is vastgelegd hoe Venlo zich tot 2030 zal moeten ontwikkelen.

Er zijn vijf thema's gekozen waarvoor een analyse voor het jaar 2010 is uitgevoerd en waarvoor de ambities voor het jaar 2030 zijn geformuleerd. Het betreft de volgende thema's:

  • Stad van actieve mensen
  • Innovatieve en excellente stad
  • Venlo internationaal
  • Centrum van de Euregio: hoofdstad en vitaal hart
  • Veelzijdige stad in het groen

De geschetste thema's en ambities zijn samengetrokken tot een drietal scenario's waarin duidelijk herkenbare accenten worden gezet. Tijdens het besluitvormingsproces over de strategische visie in de gemeenteraad is een aantal elementen uit deze drie scenario's samengevoegd tot een samengesteld scenario: Venlo Kansenstad (Je maakt het in Venlo). Dit is het scenario waarvoor de gemeenteraad zich raadsbreed heeft uitgesproken. Individuele ontplooiing en participatie, innovatiekracht en een aantrekkelijk woonklimaat zijn de belangrijkste karakteristieken van dit door de gemeenteraad gekozen samengesteld toekomstscenario.

Afweging

Onderhavig ontwikkeling draagt bij aan de verdere ontwikkeling van een aantrekkelijk woonklimaat, waarbij nieuwbouw plaatsvindt binnen de bestaande kern. Het project is dan ook niet in strijd met de Strategische Visie Venlo 2030.

3.4.2 Ruimtelijke Structuurvisie Venlo

Op 25 juni 2014 heeft de gemeenteraad de Ruimtelijke Structuurvisie Venlo 'Ruimte binnen grenzen' vastgesteld. In deze structuurvisie staat de hoofdlijn van het ruimtelijk beleid voor de gemeente Venlo tot het jaar 2030 beschreven. Hieruit is af te leiden wat er de komende jaren op ruimtelijk gebied wel en niet mogelijk is. In de nieuwe structuurvisie van de gemeente Venlo zijn niet de regels, maar de ambities en opgaven het uitgangspunt. Het is verdeeld in vijf thema's, de zogenaamde 'majeure opgaven'.

  • 1. Drukte in het ommeland: het contrast tussen buitengebied en stedelijk gebied verscherpen door het buitengebied ook daadwerkelijk als buitengebied te behandelen. Dit betekent het combineren van meerdere functies, zoals landbouw, recreatie, waterberging en natuurontwikkeling;
  • 2. Ruimte in de stad: het contrast tussen buitengebied en stedelijk gebied door de beschikbare ruimte in bestaand stedelijk gebied maximaal te benutten;
  • 3. Leven met de Maas: ruimte geven aan de rivier en haar beken om te anticiperen op klimaatverandering;
  • 4. Voorzieningen op maat: zorgen voor vitale en toekomstbestendige clusters van voorzieningen die aansluiten bij de reële behoefte van de samenleving;
  • 5. Robuuste structuren: werken aan een weerbare infrastructuur voor personen- en goederenvervoer. Daarnaast vraagt het gebruik van de ondergrond en het opwekken van schone energie steeds meer aandacht.

Naast deze 'majeure opgaven' gaat de gemeente Venlo uit van drie basisprincipes, aandachtspunten die van toepassing zijn op elk ruimtelijk initiatief. Dit betekent concreet dat gemeente Venlo een initiatief als kansrijker beschouwt als:

  • het de uitgangspunten van Cradle to Cradle (C2C) als vertrekpunt hanteert;
  • de vraag wordt gesteld wat het betrekken van (Duitse) regiogemeenten kan betekenen;
  • het zelf georganiseerd draagvlak geniet.

Voor de uitvoering van de structuurvisie streeft de gemeente ernaar om initiatiefnemers, binnen de voorgestelde kaders, de ruimte te geven.

Kernopgave

Het contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied wordt kleiner. En dat is jammer, omdat dit een minder afwisselende en daardoor minder aantrekkelijke gemeente oplevert. Steden, dorpen en het buitengebied hebben ieder hun specifieke kwaliteiten. Om die kwaliteiten nog beter tot hun recht te laten komen, wordt het contrast tussen steden, dorpen en het buitengebied de komende jaren versterkt. Het bestaande bebouwde gebied in de stad en de dorpen biedt ruim voldoende capaciteit voor toekomstige stedelijke functies. Het buitengebied wordt - in tegenstelling tot vroeger - steeds meer gebruikt voor typische 'buitengebied-activiteiten', zoals toerisme en recreatie en landbouw. De gemeente wil het contrast tussen stedelijk gebied en het buitengebied verder vergroten door de specifieke kwaliteiten van zowel de stad als het land te benadrukken. Stad en land moeten elkaar aanvullen in plaats van in elkaar over te gaan.

De uitbreidingsruimte van het stedelijk weefsel van stad en dorpen is begrensd door er een 'contour' omheen te trekken. Hierbuiten worden in principe geen stedelijke functies meer toegestaan. De contouren vormen de overgangen tussen het stedelijk gebied en het buitengebied. Deze contouren zijn geen 'lijntje' op de kaart, maar stadsrandzones waarin de overgang van bebouwd gebied naar het (open) landschap wordt vormgegeven. Op veel plekken rondom het stedelijk gebied is er sprake van een

logische begrenzing. Indien de cultuurhistorische kwaliteiten van een gebied een verdere verdichting van het landschap niet toelaten of verdragen, zijn deze gebieden buiten de contour gelaten.

Ruimte in de stad

In het stedelijk gebied wordt gestreefd naar maximale benutting van de bestaande beschikbare ruimte, niet om een uitbreiding daarvan. In het stedelijk gebied is door tijdelijk gebruik, hergebruik, multifunctioneel gebruik en slim slopen nog voldoende ruimte aanwezig om nieuwe initiatieven een plaats te geven. Liever wil men bestaande woningen of gebieden aanpassen, dan dat er wordt uitgebreid.

Natuurontwikkeling

Daar waar mogelijk wil de gemeente natuurgebieden fysiek verbinden en slimme combinaties leggen, ook over de grens. Ontbrekende verbindingen kunnen worden gerealiseerd middels agrarisch natuurbeheer in gebieden met agrarische waarden (lichtgroen op de kaart). Op de kaarten zijn de belangrijkste ontbrekende verbindingen weergegeven (ook deels in stedelijk gebied), deze hebben voor de gemeente prioriteit.

De gemeente fungeert als intermediair tussen particulieren, waterschap, provincie en belangenorganisaties (op het gebied van natuur en landschap, landbouw etc.) om ervoor te zorgen dat alle actoren een bijdrage leveren aan het ontwikkelen en verbinden. Regionale natuurstructuren wordt zoveel mogelijk gezamenlijk en vanuit een gedeeld belang opgepakt. Er wordt gezamenlijk gewerkt aan goed bereikbare en goed toegankelijke natuurgebieden.

Afweging

In de structuurvisie is het projectgebied aangegeven als woongebied binnen de contour stedelijk/dorpsgebied, waarbinnen ruimte is voor stedelijke dynamiek en groei. Binnen deze contour is

het verdichten met woningbouw in beginsel mogelijk. Zie hiervoor de rode pijl in figuur 3.5. het Manresa terrein is daarbij aangeduid als stedelijk gebied met een waardevolle groen uitstraling. Een (woningbouw)ontwikkeling in dit gebied dient de groene identiteit te waarborgen.

De beoogde ontwikkeling op het Manresa terrein past binnen de basisprincipes van het ruimtelijk beleid van de gemeente Venlo zoals vastgelegd in de Ruimtelijke Structuurvisie Venlo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0029.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0030.png"

Figuur 3.5: uitsnede uit Ruimtelijke Structuurvisie Venlo (2014) - afbeelding Ruimte in de Stad

De beoogde 'saldobenadering' ten gevolge van de woningbouwontwikkeling op het Manresa terrein (het exclaveren van 'Goudgroene Natuurzone' - zie rode cirkel projectlocatie in figuur 3.6) vindt plaats in een gebied geschikt voor natuurontwikkeling zodat er een ecologische verbinding ("ecologische stapsteen") ontstaat tussen de te kruisen Kaldenkerkerweg en Klagenfurtlaan (zie figuur 3.6 en tevens paragraaf 2.2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0031.png"

Figuur 3.6: uitsnede uit Ruimtelijke Structuurvisie Venlo (2014) - afbeelding Ruimtelijke Kwaliteiten

3.4.3 Woonvisie Venlo 2016 - 2021

Op 21 december 2016 heeft de gemeenteraad van Venlo de Woonvisie 2016-2021 vastgesteld. In de woonvisie staan de prioriteiten van het lokale woonbeleid beschreven voor de periode 2016-2021 met een doorkijk naar de jaren daarna. De visie geeft inhoud en richting aan de ontwikkelingen in de sociale volkshuisvesting. In de woonvisie is het lokale woonbeleid voor de gemeente Venlo nader uitgewerkt op basis van de afspraken uit de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

Het onderscheidend vermogen van Venlo als stad in de regio is een essentieel vertrekpunt voor de geambieerde ontwikkeling van de gemeente Venlo als geheel. Het stedelijke karakter met een hoog voorzieningenniveau onderscheidt Venlo als woonomgeving van de omliggende kleinere plaatsen. De komende decennia wil de gemeente juist dit onderscheidende karakter verder ontwikkelen als aantrekkelijke en levendige omgeving om te wonen en te werken, met goede functionele centrumvoorzieningen. Een aantrekkelijke centrumstad heeft baat bij leefbare en toekomstbestendige wijken rondom het stedelijk centrum. Daarom is naast aandacht voor het stedelijke karakter ook inzet nodig op de wijken buiten het centrum, zodat ook daar een prettige leefomgeving geborgd wordt.

De dorpen die de gemeente Venlo rijk is, staan sociaal, economisch en fysiek meer op zichzelf. Hier spelen andere ontwikkelingen dan in het stedelijk gebied. Ontwikkelingen als ontgroening en vergrijzing hebben hier impact op de sociale structuren en het toekomstige woonklimaat in deze dorpen. Behoud van de leefbaarheid in deze kernen, heeft dan ook de aandacht; vanuit de huidige (sociale) identiteit van de kernen. Deze ontwikkelingen krijgen onder andere gestalte via de woonvisie. De gemeente richt zich primair op de opgaven die er liggen om deze ontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

Op basis van de te verwachten demografische ontwikkelingen wordt in de gemeente Venlo ingezet op twee prioritaire beleidslijnen:

  • 1. Het versterken van het stedelijk profiel van Venlo door een accent te leggen op verdichting in en rond het centrum;
  • 2. Een transformatieopgave in de wijken die verder van het centrum liggen door een gerichte verdunning op termijn en toevoeging van ruimtelijke kwaliteit in de woonwijken, zowel gericht op koop- als huurwoningen.

De belangrijkste opgaven van het woonbeleid zijn gelegen in de thema's leefbaarheid, betaalbaarheid en beschikbaarheid (o.a. voor bijzondere doelgroepen), wonen met zorg en verduurzaming.

Afweging

In dit geval is sprake van een woongebied in het stedelijk weefsel van Venlo. Een substantieel deel van de woningen zal worden gebouwd als levensloopbestendige woning op een bijzondere plek. Met de realisatie van de voorgestane woningbouw wordt een kwalitatief hoogwaardig woonmilieu aangeboden, passend bij de ligging aan de rand van het stadscentrum.

De woningbouwontwikkeling zorgt voor diversiteit en flexibiliteit in het woningaanbod, en er vindt aansluiting plaats op actuele woningbehoefte.

De Woonvisie vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.

3.4.4 Uitgangspunten Dynamische woningbouwprogrammering

De 'Uitgangspunten Dynamische woningbouwprogrammering' zijn op 26 april 2011 vastgesteld en vormen de lokale vertaling van de woningbouwkaders die in de voormalige Woonvisie Regio Venlo e.o.

2011-2015 waren vastgelegd. Alle woningbouwinitiatieven worden aan de 'Uitgangspunten Dynamische woningbouwprogrammering' getoetst. Uitgezonderd initiatieven voor een enkele woning (mits passend in de woningbehoefte van het deelgebied) wordt er in principe geen medewerking verleend aan nieuwe woningbouwinitiatieven.

Om een oplossing te bieden voor het overschot aan plannen in relatie tot de behoefte aan woningen heeft de gemeente woningbouwinitiatieven verdeeld in 3 categorieën waarbij per categorie is aangegeven hoe met de initiatieven en plannen omgegaan wordt:

  • Categorie 1: In aanbouw/ bouwvergunning/ bestemmingsplan;
  • Categorie 2: In voorbereiding;
  • Categorie 3: Ontwikkellocatie (geen afspraken).

Afweging

In dit geval is sprake van een plan in de categorie 2. Bij deze projecten is er sprake van een zekere mate van gebondenheid. Er liggen afsprakenkaders aan ten grondslag die tenminste bekrachtigd zijn door een college besluit. De gemeente respecteert de afsprakenkaders, maar waar mogelijk en gewenst wordt gekeken naar aanpassing van het programma en fasering.

Voor de locatie 'Nieuw Manresa' geldt dat er een afsprakenkader ligt onder een plan waarbinnen de voorgestane woningbouwontwikkeling op 'Nieuw Manresa' is voorzien.

De planontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de dynamische woningbouwprogrammering.

3.4.5 Lokaal afwegingskader

Ten behoeve van de kwantitatieve/kwalitatieve onderbouwing van de planontwikkeling 'Nieuw Manresa' is het plan getoetst aan het lokaal afwegingskader woningbouwplannen zoals vastgesteld door het college op 17 januari 2017.

Uit de toets blijkt dat, beoordeeld vanuit het ruimtelijk en volkshuisvestelijk kader, het planvoornemen meer dan 8 punten scoort, waarbij tenminste 4 punten worden gescoord voor het aspect 'ruimtelijk'.

Het betreft vanuit ruimtelijke optiek een inbreidingslocatie in het stedelijk gebied van de hoofdkern Venlo en een gedeeltelijke herinvulling van een cultuurhistorisch waardevol gebied (Huize Manresa met steilrand).

Vanuit volkshuisvestelijk oogpunt biedt de planontwikkeling een gevarieerd aanbod aan woningtypes, dat bijdraagt aan de kwalitatieve woningbehoefte. Bovendien is het een flexibel concept dat te transformeren/in te vullen is naar een woningbehoefte op termijn. Een groot deel van de te realiseren woningbouw is levensloopbestendig. Bovendien wordt er geïnvesteerd in duurzaamheidsmaatregelen en draagt het plan bij aan de opgave om klimaatbestendig te bouwen.

De planontwikkeling is derhalve uitvoerbaar en er zijn vanuit financieel-juridische overwegingen geen risico's aanwezig danwel deze zijn in voldoende mate afgedekt.

3.4.6 Welstand

Algemeen

Met de welstandsnota wordt invulling gegeven aan de in artikel 12 van de Woningwet neergelegde verplichting tot vaststelling van een gemeentelijke welstandsnota door de gemeenteraad. De in de welstandsnota neergelegde criteria zijn geen algemeen verbindende voorschriften, maar beleidsregels als bedoeld in Hoofdstuk 4 titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als beleidsregels vormen zij het kader waarbinnen burgemeester en wethouders het welstandstoezicht uitoefenen. Afwijking van deze beleidsregels is mogelijk, mits deugdelijk gemotiveerd.

De welstandsnota bevat dus het toetsingskader voor omgevingsvergunningaanvragen voor wat betreft de preventieve beoordeling aan redelijke eisen van welstand.

Daarnaast kunnen de in de welstandsnota opgenomen criteria grond vormen voor repressief toezicht, d.w.z. voor handhaving via aanschrijving, indien een bestaand bouwwerk in ernstige mate in strijd is met de redelijke eisen van welstand.

Welstandsnota

Op 29 januari 2014 heeft de gemeenteraad van Venlo de “Welstandsnota gemeente Venlo 2013” vastgesteld, die op 6 februari 2014 in werking is getreden. Deze welstandsnota is een beleidsregel zoals bedoeld in titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo is in beginsel het bevoegde gezag om te beslissen op een bouwaanvraag.

Deze welstandsnota geeft het kader aan waarmee de gemeente Venlo kan sturen op de verschijningsvorm van de gebouwde omgeving, de bouwverordening regelt de uitvoering daarvan. Binnen dat kader wordt beoordeeld of bouwaanvragen voldoen aan de ‘redelijke eisen van welstand’, de bouwverordening regelt de uitvoering daarvan. De beoordeling wordt aangeboden aan het college van burgemeester en wethouders van Venlo, die deze beoordeling meenemen in het besluit een vergunning al dan niet te verlenen. Een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand moet in algemene zin “passen in zijn omgeving”. De term ‘redelijke eisen van welstand’ ligt ten grondslag aan de welstandsadvisering, zoals deze verankerd is in de Woningwet.

Advisering aan het college

Door een wijziging in het Besluit omgevingsrecht, is met ingang van 1 maart 2013 een einde gekomen aan de wettelijke verplichting om een bouwaanvraag waarvoor redelijke eisen van welstand gelden, voor advies voor te leggen aan de welstandscommissie. Per 1 maart 2013 is een ambtelijke welstandstoets mogelijk zonder een welstandsadvies van de welstandscommissie. Bij een ambtelijke welstandstoets kan het college een oordeel geven over de vraag of een bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand op grond van onderliggende nota. Over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de ambtelijke welstandstoets is door het college separaat beleid vastgesteld.

Welstandsvrij gebied

De gemeente Venlo kiest voor meer vrijheid en flexibiliteit door welstandsvrijheid in het welstandsbeleid te introduceren. Het plangebied voor het 'Nieuwe Manesa' is vanuit de bestaande situatie (geen bebouwing aanwezig en er rust een bosbestemming op het perceel) gesitueerd in een zogenaamd 'welstandvrij' gebied (zie figuur 3.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0032.png"

Figuur 3.7: situering Manresa terrein in een welstandsvrij gebied

Wanneer het niveau welstandsvrij aanwezig is, wordt niet vooraf beoordeeld of een bouwwerk voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke kwaliteit van het bouwplan is aan de initiatiefnemer. Er is wel een stok achter de deur om excessen (buitensporigheden) te voorkomen: de zogenaamde excessenregeling. De Woningwet biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om repressief tegen excessen op te treden. De regel dat bouwwerken ‘niet in ernstige mate in strijd mogen zijn met redelijke eisen van welstand’ geldt ook voor vergunningvrije bouwwerken en in welstandsvrije gebieden. De wetgever is ervan uitgegaan dat hierbij sprake moet zijn van een overduidelijke overtreding van de regels hetgeen voor eenieder zichtbaar moet zijn.

Het gaat in gevallen van een exces om ernstige ontsiering van een bouwwerk of een gedeelte daarvan in relatie tot de omgeving. In een gebied waarvoor een hoog welstandsniveau is vastgesteld, zal er eerder sprake kan zijn van een exces dan in een gebied met een lager niveau.

Beeldkwaliteitplan (BKP) of beeldregieplan

Aan een planontwikkeling kan een beeldkwaliteitplan worden gekoppeld. Een beeldkwaliteitplan of beeldregieplan is een samenhangend pakket van intenties, aanbevelingen en/of richtlijnen voor het veiligstellen, creëren en/of verbeteren van de beeldkwaliteit in een bepaald gebied. Het beeldkwaliteitplan geeft in woord en beeld voor verschillende schaalniveaus de uitgangspunten aan voor het te ontwikkelen architectonisch en stedenbouwkundig ontwerp. Het is een op de locatie en situatie afgestemd referentiekader voor de stedenbouwkundige en architectonische vormgeving.

Een beeldkwaliteitplan kan niet zonder meer worden beschouwd als een wijziging/aanvulling van de welstandsnota. Dit vloeit op de eerste plaats voort uit het feit dat een welstandsnota enkel toetsingscriteria met betrekking tot de architectonische vormgeving kan bevatten. In een beeldkwaliteitplan daarentegen kunnen, naast architectonische aspecten, tevens ruimtelijke randvoorwaarden aan de orde komen. Tevens biedt het BKP prikkels om de kwaliteit te verhogen. Het accent ligt op het stimuleren van de beste landschappelijk, stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit. Daarom behelst dit beeldkwaliteitplan tevens aanbevelingen op stedenbouwkundig en architectonisch niveau.

Voor de ontwikkeling van het plandeel 'Nieuw Manresa' is een beeldkwaliteitsplan met randvoorwaarden voor de planvorming opgesteld (zie hiervoor paragraaf 2.2.1). De ontwikkelaar streeft een hoog ambitieniveau na als het aankomt op vormgeving en duurzaamheid van het 'Nieuwe Manresa'. Dit beeldkwaliteitsplan heeft een inspirerend karakter. Hiermee wordt vooral richting gegeven aan het gewenste sfeerbeeld en ambitieniveau.

Het beeldkwaliteitsplan zal onderdeel uit gaan maken van de gemeentelijke welstandsnota, waardoor de status van een aanvankelijk 'welstandsvrij gebied' wijzigt naar beeldkwaliteitplan met bijbehorende welstandsbeoordeling, op basis waarvan getoetst kan worden aan welstand.

Juridische status BKP

De raad is bevoegd om de welstandsnota tussentijds te wijzigen of aan te vullen of geheel te vervangen. Bij een wijziging, aanvulling of vervanging van de nota wordt inspraak verleend conform de bepalingen uit de gemeentelijke inspraakverordening. De welstandsnota wordt vervolgens (gewijzigd) vastgesteld en bekendgemaakt. Het BKP vervangt dan de welstandsnota voor dat bepaalde gebied en gaat vóór de welstandsnota. Na realisering van het project bestaat de mogelijkheid het beeldkwaliteitplan in te trekken. Hiervoor is een raadsbesluit nodig, waarbij het beeldkwaliteitplan wordt ingetrokken en tegelijk voor dat gebied het welstandsniveau en zodanige welstandscriteria opgenomen worden, waardoor het gerealiseerde project weer “beheerst” kan worden. Daarmee kan het beeldkwaliteitplan als een dynamisch onderdeel van de welstandsnota beschouwd worden.

Via een raadsbesluit zal het beeldkwalieitsplan aan de gemeentelijke welstandsnota gekoppeld worden.

3.4.7 Waardevolle groenopstanden

Op 22 februari 2017 heeft de gemeenteraad besloten de Algemene Plaatselijke Verordening Venlo aan te passen. Deze aanpassing is in werking getreden op 7 maart 2017. Door deze aanpassing zijn er minder kapvergunningen noodzakelijk en is het voor de inwoners van Venlo eenvoudiger om te zien of een kapvergunning noodzakelijk is.

Op een gemeentelijke bomenkaart zijn de waardevolle en monumentale bomen en houtopstanden aangeduid. Alleen voor een waardevolle boom of houtopstand is nog een kapvergunning noodzakelijk.

In dit bestemmingsplan zijn de waardevolle bomen/houtopstanden in het woongebied 'Nieuw Manresa' aangeduid door middel van een dubbelbestemming 'Waarde - Boom'.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient te worden onderbouwd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 M.e.r.-beoordeling

De woningbouwontwikkeling en het aangrenzende gebied op de steilrand op de planlocatie 'Nieuw Manresa hebben de zware beschermingsstatus 'Goudgroene Natuurzone' (hierna GGN) in het POL 2014 - voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In dat kader is in dit gebied niet zomaar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk en maakt een m.e.r.-beoordeling onderdeel uit van de ruimtelijke procedure.

De op te stellen m.e.r.-beoordelingsnotitie wordt voordat een aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend respectievelijke een herziening van een bestemmingsplan formeel wordt aangevraagd ter besluitvorming voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders.

In de m.e.r.-beoordelingsnotitie wordt geconcludeerd dat met de genoemde maatregelen de ontwikkeling van het Manresa terrein geen belangrijk negatieve milieueffecten kan veroorzaken die een volwaardige projectm.e.r.-procedure wenselijk of noodzakelijk maken. Het gaat om de volgende maatregelen:

  • compensatiemaatregel: het opheffen van een deel van de bestemming 'Bos' in het nieuwe woongebied in de vorm van een compensatie buiten het plangebied;
  • mitigerende maatregelen: het toepassen en volgen van een ecologisch werkplan in het kader van voorgenomen werkzaamheden ten behoeve van de woningbouwontwikkeling op de projectlocatie 'Nieuw Manresa'.

Op basis van de aanmeldingsnotitie heeft het college van burgemeester en wethouders het besluit genomen dat er geen volledige projectm.e.r.-procedure noodzakelijk is. Dit besluit is bij het bestemmingsplan gevoegd (zie bijlage 1).

4.2.1 Wettelijk kader

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.

De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • kolom 1: de activiteit zelf;
  • kolom 2: drempelwaarden activiteit;
  • kolom 3: de kader stellende plannen (zoals een bestemmingsplan);
  • kolom 4: de besluiten.

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om:

  • D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Van belang of een m.e.r. noodzakelijk is de vraag of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn ten gevolge van de planontwikkeling. Bepalend daarbij is dus of uitgesloten kan worden of de betrokken ontwikkeling aanzienlijke negatieve gevolgen heeft voor het milieu.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat vanaf 16 mei 2017 een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldingsnotitie. Dit is een extra stap in de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het nut van deze notitie is dat al in een vroeg stadium beoordeeld wordt of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. De beslissing van het bevoegd gezag of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld, vindt plaats op basis van deze notitie en voordat gestart kan worden met een omgevingsvergunningaanvraag of ruimtelijke procedure.

Een aanmeldingsnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldingsnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit. Het bevoegd gezag beslist op basis van deze aanmeldingsnotitie of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.

Tegen een besluit om af te zien van een milieueffectrapport staat in dit geval geen bezwaar en beroep open. De Raad van State heeft eerder bepaald dat hier sprake is van een zogenaamde beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit. Volgens artikel 6.3. van de Algemene wet bestuursrecht is een dergelijke beslissing niet vatbaar voor bezwaar en beroep, tenzij ze de belanghebbende –los van het voor te bereiden besluit tot vergunningverlening– rechtstreeks in zijn belang treft. In eerdere uitspraken heeft de Raad van State bepaald dat omwonenden en bijvoorbeeld milieuverenigingen niet als direct belanghebbenden worden gezien.

Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit inderdaad geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben:

  • de kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
  • de locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
  • de mogelijke gevolgen van de activiteit.

Beoordeling

Het juridisch-planologisch realiseren/mogelijk maken van deze functies is getoetst aan activiteiten uit de Bijlage bij het Besluit m.e.r.

De voorgestane planontwikkeling is qua aard en omvang niet te vergelijken met de projecten die in lijst C 'Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage verplicht is' zijn opgesomd en ligt ver onder de opgenomen drempelwaarden. In de drempelwaardenlijst wordt onder het geval D11.2 genoemd: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Gelet op de aard van de bebouwing, omvang van functies in relatie tot een gevoelig gebied en jurisprudentie, kan de herontwikkeling van het Manresa terrein aangemerkt worden als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r.

Procedureel is voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure en aanvraag omgevingsvergunning een bondige m.e.r.-beoordelingsnotitie ingediend (een separate bijlage los van het bestemmingsplan). Uit deze notitie blijkt dat uit de beschouwing van de verschillende milieueffecten bij de uitvoering van de voorgestane projectontwikkeling, gezien de plaats, omvang en overige kenmerken alsmede de potentiële effecten van het project, er geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.

Op basis van deze notitie hebben burgemeester en wethouders het besluit genomen dat de omstandigheden waaronder de voorgenomen activiteiten (planontwikkeling) worden ondernomen, niet tot zodanige nadelige milieugevolgen leidt dat het opstellen van een milieueffectrapport noodzakelijk is en er geen volledige m.e.r.-procedure hoeft te worden doorlopen.

Conclusie

De uitgevoerde onderzoeken onderbouwen de conclusie dat gelet op aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot het plangebied en de (directe) omgeving er geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten waardoor een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is.

De uitgevoerde onderzoeken tonen aan dat het realiseren van een woongebied op de projectlocatie voldoet aan de wettelijke eisen en er sprake is van een verantwoorde situatie vanuit milieuoogpunt.

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies beschreven.

Burgemeester en wethouders heeft een besluit op de ingediende aanmeldnotitie in het kader van de vormvrije m.e.r,-beoordeling genomen voordat de aanvraag om omgevingsvergunning en een herziening van het bestemmingsplan formeel is aangevraagd.

Voornoemde beslissing, dat voor de voor de planontwikkeling 'Nieuw Manresa' géén milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld, is toegevoegd aan het bestemmingsplan (zie bijlage 1) en de omgevingsvergunning.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is door vertaald.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007 is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:

  • de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en vervangt 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. De belangrijkste verandering voor archeologen is de vervanging van de opgravingsvergunning door een wettelijk geregelde certificering. Dit moet garanderen dat opgravingen volgens professionele kwaliteitsnormen worden uitgevoerd.

Een aantal onderdelen van de Monumentenwet 1988 gaat in 2019 over naar de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Voor archeologie gaat het onder meer om:

  • het meewegen van het archeologische belang bij het opstellen van bestemmingsplannen;
  • de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning ter bescherming van archeologie;
  • de mogelijkheid van de Minister van OCW om bij (dreigende) schade aan archeologische monumenten na een toeval vondst voorschriften te stellen aan de uitvoering de werkzaamheden of die stil te leggen;
  • de mogelijkheid van het bevoegd gezag of de Minister van OCW om toegang tot een terrein af te dwingen om archeologisch onderzoek te kunnen doen.

In het projectgebied ligt op basis van de vastgestelde gemeentelijke Archeologische Advieskaart in een gebied met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde. De beleidslijn voor dergelijke

gebieden is om het archeologisch erfgoed 'in situ' te bewaren. Als dit niet mogelijk is, wordt geadviseerd om vroegtijdig in de planvorming een archeologisch onderzoek in de vorm van een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) te laten uitvoeren.

Onderzoek

In november 2004 is er een archeologische bureau- en verkennend veldonderzoek uitgevoerd binnen het plangebied.

Archeologisch vooronderzoek

Uit het bureauonderzoek bleek dat aan het projectgebied een hoge archeologische verwachting toegekend kon worden, aangezien vooral funeraire structuren uit de prehistorie aangetroffen zouden kunnen worden. Dit vanwege de melding van een vijftal waarschijnlijk prehistorische grafheuvels -buiten het plangebied- op het oostelijke deel van het plateau en de aanwezigheid -binnen het plangebied- van een 2,5 meter hoge laatprehistorische grafheuvel op de zuidwestelijke uitloper van het plateau.

Uit het veldonderzoek bleek dat de bodem in het westen van het projectgebied verstoord of afgetopt was. Hier konden enkele nog diepere grondsporen verwacht worden. In het oosten van het projectgebied waren delen van het podzolprofiel nog intact, zodat het mogelijke archeologische vondstniveau nog in situ aanwezig zou zijn. Relevante archeologische indicatoren werden niet aangetroffen.

De boringen in de heuvel wezen uit dat het daadwerkelijk een antropogene structuur betrof. Functie en datering konden met booronderzoek echter niet worden bepaald.

Op basis van de aanbevelingen voortvloeiende uit het vooronderzoek is er vervolgens een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd op het Manresa terrein. Zie figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0033.png"

Figuur 4.1: aanbevelingskaart archeologisch vooronderzoek (bron onderzoeksrapportage Bilan, 2004-82)

Proefsleuvenonderzoek

Voor het projectgebied is vervolgonderzoek uitgevoerd in de vorm van proefsleuven met een dekkingsgraad van 5%. Deze proefsleuven zijn aangelegd op de onverstoorde delen van het hoger gelegen plateau. Indien tijdens het onderzoek zou blijken dat het zinvol is om de proefsleuven uit te breiden naar de afgetopte delen, dienen deze ook in het vervolgonderzoek te worden betrokken. Voor de mogelijke grafheuvel werd aanbevolen om een proefsleuf in het heuvellichaam aan te leggen, teneinde inzicht te krijgen in de opbouw en eventuele archeologische indicatoren te verzamelen.

De gemeente Venlo sloot zich bij de aanbeveling aan en accordeerde opgestelde Programma van Eisen.

In het projectgebied werd geen prehistorische grafheuvel of een prehistorisch grafveld aangetroffen. Zowel de heuvel als de andere sporen die in het projectgebied werden aangetroffen stammen uit de Nieuwe Tijd. De waarde van de sporen is niet van dien aard dat integratie in het bestemmingsplan of vervolgonderzoek noodzakelijk is. Er is voor het projectgebied dan ook geen vervolgonderzoek aanbevolen.

Bij de vaststelling van het vigerend bestemmingsplan 'Venlo-Oost' op 23 mei 2012 is het terreingedeelte (Manresa terrein) bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Inmiddels is voor het vigerend archeologische beleid bepalend de Archeologische Beleidskaart (ABK) Venlo 2015. Op deze kaart is het plangebied opgenomen en vrijgegeven voor archeologisch onderzoek. Zie figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0034.png"

Figuur 4.2: afbeeldingsfragment van Archeologische Beleidskaart (2015) van de gemeente Venlo - plandeel woongebied 'Nieuw Manresa'

Dit betekent dat voor het plangebied (woongebied 'Nieuw Manresa') geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing is en bij een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen en aanleg van werken, geen werkzaamheden en/of bouwen er geen toetsing aan archeologisch beleid c.q. archeologisch onderzoeken uitgevoerd hoeven te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0035.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0036.png"

Figuur 4.3: afbeeldingsfragment van Archeologische Beleidskaart (2015) van de gemeente Venlo - plandeel 'Nieuw Manresa B'

Voor het plangebied 'Nieuw Manresa B' is wel een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing (zie hiervoor figuur 4.3) en dient bij een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen (oppervlak van meer dan 5.000 m2) en/of de aanleg van (bepaalde) werken, geen werkzaamheden er een toetsing aan archeologisch beleid c.q. archeologisch onderzoeken uitgevoerd dient te worden. Zie hiervoor paragraaf 5.5.3.

Wel geldt ten aanzien van archeologie ten alle tijde een meldingsplicht voor archeologische toevalvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de gemeente Venlo. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

4.3.2 Cultuurhistorie

De gemeente heeft een Cultuurhistorische Inventarisatiekaart opgesteld. Hierop zijn gegevens opgenomen met betrekking tot landschap (landschapstypen en landschapselementen), bouwkunde- stedenbouw en historische geografie.

Het toekomstige woongebied 'Nieuw Manresa' heeft op deze Cultuurhistorische Inventarisatiekaart het landschapstype bestaande oude bossen (Rub) meegekregen en tevens is de aanwezig steilrand als aadrkundig fenomeen aangeduid (zie figuur 4.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0037.png"

Figuur 4.4: afbeeldingsfragment van Cultuurhistorische Inventarisatiekaart van gemeente Venlo

Bij de voorgenomen planontwikkeling op het Manresa terrein blijven de cultuurhistorisch waardevolle elementen (zoals de Lourdesgrot, de bunker en de voormalige Galgenberg) behouden (gesitueerd buiten het feitelijke woongebied). Zie figuur 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0038.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0039.png"

Figuur 4.5: cultuurhistorische waardevolle elementen in het projectgebied (bron: bureau Verbeek)

Ook de steilrand (zie figuur 4.6) aan de westzijde en de voormalige groeve aan de zuidzijde blijven als bosgebied gehandhaafd. Delen van het bosgebied die verdwijnen ten gevolge van de ontwikkeling van het woongebied worden gecompenseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0040.png"

Figuur 4.6: steilrand in het projectgebied (bron: bureau Verbeek)

Het plandeel 'Nieuw Manresa B' behorende bij de ontwikkeling van het woongebied 'Nieuw Manresa'wordt getypeerd met de landschapstypen:

  • (deels) droge kampontginning met rationele structuur, Rkdr;
  • (deels) voormalige oude bossen, omgezet in landbouwgrond, Rul.

Zie hiervoor figuur 4.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0041.png"

Figuur 4.7: afbeeldingsfragment van Cultuurhistorische Inventarisatiekaart van gemeente Venlo

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen géén belemmering voor de planontwikkeling binnen het plangebied.

4.4 Bodem- en grondwaterkwaliteit

4.4.1 Inleiding

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient beoordeeld te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functies. Uitgangspunt is dat er minimaal historisch onderzoek dient plaats te vinden bij nieuwe ontwikkelingen. Indien er sprake is van een verdachte locatie moet het historisch onderzoek worden aangevuld met een verkennend bodemonderzoek conform de geldende norm. Op het moment van schrijven geldt daarvoor de NEN 5740.

Bodemonderzoek geeft de kwaliteit van de bodem op een bepaald moment weer. Een bodemonderzoek heeft standaard een geldigheidsduur van 5 jaar, zolang er geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden op de locatie. Een bodemonderzoek jonger dan twee jaar is zondermeer geldig. Bij een ouderdom tussen de twee en vijf jaar, moet door middel van een historisch onderzoek worden onderzocht of er activiteiten hebben plaatsgevonden die de kwaliteit van de bodem nadelig beïnvloed kunnen hebben. Is dit het geval, dan dient minimaal dat deel van het terrein opnieuw onderzocht te worden. Is het bodemonderzoek ouder dan vijf jaar, dan is nieuw verkennend onderzoek vereist.

4.4.2 Bodemonderzoek

Er is een verkennend bodemonderzoek verricht naar de gesteldheid van de bodem en het grondwater ter plaatse van de voorgestane woningbouwontwikkeling binnen het plangebied (zie figuur 4.8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0042.png"

Figuur 4.8: onderzoekslocatie (bron: Econsultancy - rapportage 2018-08-21, rapportnummer 6783.002 )

Vooronderzoek

Uit het vooronderzoek blijkt, dat er geen sprake is van bodembelasting, anders dan een regionale of landelijke diffuse achtergrondbelasting in de grond en het grondwater. Op de locatie worden geen verontreinigende stoffen verwacht in gehalten boven de landelijk of regionaal geldende achtergrondwaarde voor grond en/of de streefwaarde voor grondwater. Dit geldt zowel voor natuurlijke achtergrondgehalten als voor "antropogene" achtergrondgehalten, waarvan de oorzaak niet eenduidig is aan te wijzen. Verspreid over de hele locatie is altijd sprake geweest van een gelijksoortig en extensief gebruik (eenduidig geringe antropogene beïnvloeding) en weinig tot geen bebouwing.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden

volgens de strategie "grootschalig onverdacht" (ONV-GR). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

Veld- en laboratorium onderzoek

Uit het veld- en laboratorium bodemonderzoek is het volgende naar voren gekomen:

  • de bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig grof zand. De bovengrond is bovendien plaatselijk zwak tot matig humeus- en/of grindhoudend;
  • de bovengrond is plaatselijk sterk verontreinigd met lood. Verder zijn in de bovengrond lichte verontreinigingen met koper lood, PAK, molybdeen en minerale olie aangetoond;
  • in de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Daar het grondwater zich dieper dan 5,0 m -mv bevindt, heeft er conform de NEN 5740 geen grondwateronderzoek plaatsgevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0043.png"

Geadviseerd is tevens:

  • om op termijn een nader onderzoek te laten instellen naar de aard en de omvang van de geconstateerde sterke verontreiniging met lood.
  • om in verband met het aantreffen van puin(resten) een verkennend onderzoek asbest in bodem conform de NEN 5707 te laten uitvoeren.

Nader vekennend onderzoek asbest

Op basis van het vooronderzoek is er een nader verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar asbest. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat zowel visueel alsook analytisch er géén asbest in de grond is aangetroffen.

Resumerend

Kort samengevat kan op basis van de beoordeling van het geheel aan onderzoeksresultaten gesteld worden dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en zodoende géén belemmering vormt voor de geplande herontwikkeling.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden

afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Het uitgevoerde bodemonderzoek met resultaten is integraal als bijlage 4 bij dit plan gevoegd.

Conclusie

Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor de voorgestane woningbouwontwikkeling binnen het plangebied.

4.5 Verkeer en parkeren

4.5.1 Verkeer

De planlocatie is aan de westzijde begrensd door de Casinoweg, aan de oostzijde door een woonwijk met de Sint Ignatiusstraat en de Petrus Canisiusstraat en aan de zuidzijde door de Loyolastraat en een klein deel Leutherweg. Zie figuur 4.9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0044.png"

Figuur 4.9: planlocatie met wegenstructuur in omgeving

De hoofdontsluiting van het nieuwe woongebied 'Nieuw Manresa' haakt aan op de Casinoweg. Daarnaast is er een langzaamverkeersroute voorzien in het plan-/projectgebied die aanhaakt aan de Leutherweg. Deze ontsluiting zal tevens als calamiteitenroute gaan fungeren.

Tabel - verkeersgeneratie

  Aantal   Typologie   Kencijfer   Weekdag   Weekdag
(afgerond)  
twee-onder-één kapwoning, circa 300-345 m²   8   2-onder-1-kap   7,8   62,4   62  
luxe levensloopbestendige (LLB) woningen, circa 260 m²   8   tussen/hoek   7,1   56,8   57  
levensloopbestendige (LLB) woningen,circa 205 m²   8   tussen/hoek   7,1   56,8   57  
vrijstaande woningen, circa 470 tot 1.000 m²   5   vrijstaand   8,2   41   41  
appartementen, vloeroppervlakte van circa
60 tot 120 m²  
40   koop/etage/
midden  
5,6   224   224  
  69         441  

Op basis van het programma/maximale invulling is een totale verkeersgeneratie berekend van 441 mvt/etmaal (zie tabel hierboven). De verkeersbewegingen vanuit het plangebied zullen uitwegen op de Casinoweg. Deze weg is qua aard, omvang en bestaande intensiteit geschikt om de extra verkeersintensiteit op te vangen. Dit resulteert niet in onacceptabele wachttijden bij het binnenkomen of het verlaten van het plangebied, voor zowel links als rechts afslaand verkeer. Het verkeer vanuit 'Nieuw Manresa' zal deels afbuigen naar het zuiden (richting centrum, N71 en A73) en deels naar het noorden (richting A67 en centrum).

Over de Casinoweg loopt een openbaar vervoerlijn (bus) en het treinstation van Venlo is op circa 1,2 kilometer (loopafstand circa 15 minuten) van de planlocatie gesitueerd.

Conclusie

Het plangebied is optimaal ontsloten voor het gemotoriseerde verkeer en het fietsverkeer en op korte afstand gesitueerd van openbare busverbindingen en het treinstation.

4.5.2 Parkeren

Hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn voor bepaalde functies, is vastgelegd in algemene normen. Bij nieuwbouw en bij herstructurering van bestaande functies dient de geldende parkeernorm 'op eigen erf' toegepast te worden. De gemeente sluit hiertoe aan bij de meest recente landelijke parkeernormen (de geldende CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie').

Parkeerbehoefte

Op basis van een ligging in gebied 'Rest van de bebouwde kom - matig stedelijk' geldt voor de verschillende typen woningen een parkeernorm. Aan deze parkeernorm dient op eigen terrein te worden voldaan. Hiervoor is op eigen terrein voldoende ruimte.

  • per norm is het gemiddelde genomen;
  • aandeel parkeren is inclusief 0,3 pp voor bezoekers.

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de parkeerbehoefte (cijfers afgerond naar hele getallen):

Type woning   Norm   Benodigd aantal
pp  
Op eigen terrein pp   Openbare ruimte
pp  
5 vrijstaand   1,8-2,6 (gem. 2,2)   11   10   1  
8 half-vrijstaand   1,7-2,5 (gem. 2,1)   17   14   3  
8 LLB (luxe)   1,5-2,5 (gem. 1,9)   15   12   3  
8 LLB   1,5-2,5 (gem. 1,9)   15   12   3  
40 Appartementen   1,0-1,8 (gem. 1,4)   56   40   16  
Totaal (69)     114   88   26  

Parkeervoorzieningen

Voor de circa 69 wooneenheden die gerealiseerd worden, voorziet het stedenbouwkundig plan ruimschoots in parkeerplekken op eigen terrein en op (semi)openbaar terrein.

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de te realiseren parkeervoorzieningen (cijfers afgerond naar hele getallen):

Type woning   Aantal pp
bewoners
op eigen terrein  
Aantal pp
bezoekers
openbare ruimte  
Aantal pp
bezoekers
appartement  
vrijstaande woning (5)   10   2    
half-vrijstaande woning (8)   16   2    
LLB woning (8 luxe)   16   2    
LLB woning (8)   12   2    
Appartementen (40)   40     12  
Totaal   94   8   12  

In de openbare is rekening gehouden met de aanleg van tenminste 25 parkeerplaatsen (exclusief het benodigd aantal openbare parkeerplaatsen in het appartementengebouw). Tevens zijn semi-openbare parkeerplekken (parkeren achter de oprit) aanwezig die voorzien in de opvang van een piekbehoefte. Het betreft plekken achter de opritten van de luxe levensloopbestendige woningen.

In de parkeervoorziening van het appartemencomplex is voorzien in een afgescheiden ruimte gedeelte voor de bezoekers van de appartementen.

Parkeerinvulling

De parkeervoorzieningen onder het appartementencomplex worden aangelegd in een halfverdiepte parkeerbak waarbij het gedeelte boven het maaiveld deels afgeschermd wordt met een talud. Hierdoor kan de terrassenstructuur op de steilrand worden geaccentueerd. Het dak van het parkeerdek zal onderdeel gaan uitmaken van het parklandschap.

Voor de grondgebonden woningen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

De zones waar geparkeerd mag worden in de openbare ruimte, worden aangeduid door de detaillering (bestratingspatroon, subtiele markering in de bestrating), in combinatie met enkele inkepingen in de weg. Er zullen geen parkeervakken of -koffers worden aangelegd. Het straatbeeld moet minder bepaald worden door de auto en de openbare ruimte moet gericht zijn op verblijfskwaliteit.

Zie figuur 4.10 voor de parkeerinvulling in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0045.png"

Figuur 4.10: impressie parkeerinvulling binnen planlocatie (bron: bureau Verbeek en Croonenburo5 - 2018-10-18)

Conclusie

Het plangebied kan de parkeerbehoefte op eigen terrein opvangen er zal geen sprake zijn van een ongewenste parkeerdruk in de omgeving.

4.6 Geluid

4.6.1 Inleiding

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

In het voorliggende bestemmingsplan is er sprake van geluidgevoelige bestemmingen.

4.6.2 Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/uur-gebieden. Binnen de geluidzone van een weg moet de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen voldoen.

Het plan ligt in de zone van de Leutherweg en Casinoweg (gezoneerde wegen). De overige wegen in en nabij het plangebied zijn 30 km per uur wegen. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone (zijn niet gezoneerde wegen), zodat hiervoor geen hogere waarden kunnen worden aangevraagd of verleend. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel te worden beoordeeld of de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij niet gezoneerde wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur voldoet aan de voorkeursgrenswaarden van 48 dB.

Onderzoek

De bepaling van geluidbelasting van wegverkeerslawaai is alleen van belang bij geluidgevoelige bestemmingen. In het plangebied worden woningen geprojecteerd. In bijlage 5 is een akoestisch rapport met betrekking tot wegverkeerslawaai opgenomen. In dit rapport zijn ten behoeve van de berekeningen de relevante invoergegevens meegenomen, waaronder mede begrepen de hoogteligging in het gebied.

In het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting berekend ter plaatse van de grenzen van de bouwvlakken op de verbeelding. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelastingen van zowel de Casinoweg als de Leutherweg voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Rond het plangebied zijn geen 30 km/uur-wegen aanwezig die een relevante geluidbelasting zullen veroorzaken.

In het onderzoek is rekening gehouden met de hoogteligging en de (mogelijke) effecten voor wat betreft de geluidsuitstraling op de omliggende woon- en leefomgevingen. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat er vanuit het nieuw tee realiseren woongebied 'Nieuw Manresa' geluidsoverlast is te verwachten op de omliggende woonbebouwing, mede gezien de ligging van het appartementencomplex op de steilrand, dat als een stedelijke wand fungeert.

Conclusie wegverkeerslawaai

Er heerst bij de te projecteren woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het is niet nodig om hogere waarden vast te stellen. Er blijft sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de omliggende woonwijk(en).

4.6.3 Railverkeerslawaai

Ten westen van de projectlocatie liggen de spoortrajecten Venlo-Maastricht en Venlo-Kaldenkirchen op meer dan 500 meter van de te ontwikkelen woningbouw op het Manresa terrein.

Ook railverkeerslawaai "werkt" met het systeem van zones (aandachtgebieden) rond spoorwegen. Langs een aantal spoorwegen zijn op grond van de Regeling geluidplafondkaart milieubeheer, zones aangewezen waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht. De basis voor het bepalen van de breedte van de zone is vastgelegd in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder (Bgh).

Het plangebied ligt niet binnen de wettelijke zone van deze spoorbaantrajecten. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

4.6.4 Industrielawaai

Het plangebied ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Ook het spooremplacement is geen gezoneerd terrein en heeft derhalve geen geluidscontour.

Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

4.6.5 Luchtvaartlawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van een luchtvaartterrein.

 

Conclusie

In bovenstaande alinea's zijn de diverse geluidsbronnen in de nabijheid van het plangebied in beeld gebracht. Geconcludeerd kan worden dat het geluid geen belemmering oplevert voor de ontwikkeling van het plangebied met woningbouw.

4.7 Luchtkwaliteit

Wet milieubeheer

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3.000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

Toetsing

Sinds 2010 vindt jaarlijks een monitoring van de luchtkwaliteit in Nederland plaats van het NSL. Daarin wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit gevolgd en wordt de uitvoering van de maatregelen en projecten, die zijn opgenomen in het NSL, bijgehouden.

Op basis van de NSL-monitoringstool blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) ter plaatse van het plangebied (nabij de Leutherweg) in 2016 respectievelijk 18,662 u/m3 en 19,95 µg/m3 bedragen. Hiermee wordt ruim voldaan aan de wettelijke norm voor beide stoffen van 40 µg/m3. Zie de figuren 4.11 en 4.12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0046.png"

Figuur 4.11: rekenpunt 82137 (jaar 2016) - NSL-monitoring Leutherweg (directe nabijheid van planlocatie 'Nieuw Manresa')

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0047.png"

Figuur 4.12: rekenpunt 82137 (jaar 2020) - NSL-monitoring Leutherweg (directe nabijheid van planlocatie 'Nieuw Manresa')

Voor het jaar 2020 (rekening houdende met de uitvoering van diverse landelijke maatregelen) zijn de prognoses beduidend lager.

Voor zeer fijn stof (PM2.5) geldt een norm van 25 µg/m3. In de omgeving van het plangebied bedraagt de concentratie zeer fijn stof op grond van het NSL 12,246 µg/m3 (in 2016). Hiermee wordt ook voor zeer fijn stof voldaan aan de geldende normen. Ook het aantal normoverschrijdingsdagen bedraagt minder dan de wettelijke normering.

Berekening

Uit de NIBM-tool (zie hieronder) blijkt dat de maximale bijdrage NO2 0,36 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,08 µg/m³ (zie figuur xx). De beoogde ontwikkeling draagt daarom mogelijk in betekenende mate bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0048.png"

Omdat direct langs de Leutherweg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het de te realiseren woningen het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zal er sprake zijn van een toename van verkeer ten opzichte van de referentie situatie op de maatgevende weg Leutherweg (rekenpunt 82137) zoals hierboven beschreven in 2016. De programma invulling die in het plangebied zal worden gerealiseerd is echter van een zodanige omvang met daaraan gekoppelde verkeersintensiteiten dat deze kan worden aangemerkt als een ontwikkeling die 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Het projectplan binnen het plangebied voorziet bovendien niet in gevoelige bestemmingen, noch is het plangebied gelegen in de nabijheid van een provinciale of rijksweg. Om die reden vindt het Besluit gevoelige bestemmingen in dit gebied geen toepassing.

Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Milieuzonering

4.8.1 Inleiding

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen dan andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

4.8.2 Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Bij dit bestemmingsplan is geen Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen aangezien in het plangebied géén bedrijfsactiviteiten worden toegestaan.

4.8.3 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing op milieuhygiënische aspecten is een milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen wonen en bedrijfsmatige functies/activiteiten. Om milieuzonering hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten als benoemd in paragraaf 4.8.2.

In de omgeving van het plangebied zijn géén bedrijven gelegen die een mogelijke beperking met zich mee kunnen brengen ten aanzien van de uitvoerbaarheid van de voorgestane bestemming met woonfunctie.

Relevante milieubelastende bedrijven zijn op ruime afstand van de te realiseren woonbebouwing in het plangebied gesitueerd. Het aan de Zwarteweg 2 gesitueerde scoutinggebouw Manresa was aanvankelijk abusievelijk als 'Bedrijf' (nutsvoorziening) bestemd in het bestemmingsplan 'Venlo-Oost' (gesitueerd op circa 70 meter van de beoogde woningbouw in het plangebied - zie figuur 4.13). Dit is hersteld in het bestemmingsplan 'Veegplan stedelijk gebied 2015' door ter plaatse de bestemming 'Maatschappelijk' toe te kennen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0049.png"

Figuur 4.13: locatie Zwarteweg 2 bestemd volgens het bestemmingsplan 'Venlo-Oost')

Conclusie

In het kader van onderhavige ontwikkeling is geen nader specifiek onderzoek nodig. Het aspect leefomgeving en bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan. Ook worden de aanwezige bedrijven in de omgeving van het projectgebied niet onevenredig in hun bedrijfsactiviteiten geschaad door de voorgestane woningbouw.

4.9 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.

Het algemene Rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen door bedrijven (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens.

Dat gebeurt o.a. door te voorkomen dat te dicht bij kwetsbare bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren. Voor ruimtelijke ontwikkelingen moet getoetst worden aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen:

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Toetsing aspect externe veiligheid

Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen. Zie figuur 4.14.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0050.png"

Figuur 4.14: uitsnede uit de risicokaart.nl met in geel aangeduid het plangebied Manresa terrein

Inrichtingen

Binnen en nabij het plangebied is één inrichting gesitueerd die invloed heeft op de planontwikkeling bezien vanuit het aspect externe veiligheid. Het betreft spoorwegemplacement Venlo gesitueerd op een afstand van circa 600 meter van de planontwikkeling.

Dit spoorwegemplacement wordt aangemerkt als een risicobron vanuit externe veiligheid. Het plaatsgebonden risico verbonden aan de risicobron vormt géén belemmering voor het plan. Het invloedsgebied (risicogebied) wordt bepaald door een mogelijk incident waarbij een giftig gas vrijkomt uit een ketelwagon of tankcontainer. Het invloedsgebied reikt tot 995 meter. Op grond van artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moet het groepsrisico derhalve worden betrokken bij de besluitvorming ten aanzien de voorgestane woningbouwontwikkeling.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving (risicogebied) van het spooremplacement is operationeel beleid vastgesteld in 2016. Uit onderzoek is namelijk gebleken, dat ruimtelijke ontwikkelingen op een afstand groter dan ongeveer 200 meter (waar het plaatsgebonden risico lager is dan 10-8/jaar), geen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico. Het is voor die situatie niet nodig om het groepsrisico te berekenen. De verantwoording van het groepsrisico bestaat uit een beschrijving van de mogelijke effecten en wat er binnen het plan mogelijk is om de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid te verbeteren.

Transport
Nabij het plangebied zijn geen gemeentelijke wegen (lokale wegen) of snelwegen gelegen die invloed hebben op de planontwikkeling bezien vanuit het aspect externe veiligheid.

Nabij het plangebied is geen vaarweg gelegen die invloed heeft op de planontwikkeling bezien vanuit het aspect externe veiligheid.

De locatie ligt op ongeveer 600 meter van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het Basisnet spoor (route Venlo-Roermond). Het plaatsgebonden risico verbonden aan deze risicobron (vervoer van gevaarlijke stoffen) vormt geen belemmering voor de planontwikkeling 'Nieuw Manresa'. Het invloedsgebied wordt bepaald door het vervoer van giftige gassen en reikt tot 995 meter. Op grond van artikel 7 van het Bevt, moet ingaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid van een eventueel incident op het spoor, met als effect een giftige wolk die zich in de omgeving verspreidt.

Buisleidingen
Binnen en nabij het plangebied liggen geen buisleidingen die invloed hebben op de planontwikkeling bezien vanuit het aspect externe veiligheid.

Conclusie

In bovenstaande alinea's zijn de diverse risicobronnen in de nabijheid van het plangebied in beeld gebracht. Daarbij is geconcludeerd dat de planlocatie waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft uitsluitend ligt binnen de invloedsfeer van de risicovolle inrichting 'spoorwegemplacement Venlo' en de spoorweg Venlo-Roermond, waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Ten aanzien van de risicobron spoorwegemplacement Venlo (inrichting) en het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor (trnasport) kan volstaan worden het treffen van maatregelen, gericht op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid van personen in het woongebied 'Nieuw Manresa' bij een eventueel incident op het spoor, met als effect een giftige wolk die zich in de omgeving verspreid.

In het advies van de Veiligheidsregio Noord-Limburg wordt informatie hiervoor aangereikt, zoals:

  • personen die in het gebied wonen en verblijven zodanig informeren hoe zij moeten handelen indien een alarm afgaat in het geval van een calamiteit;
  • bewoners moeten in staat zijn snel de mechanische ventilatiesystemen te kunnen afsluiten. De zelfredzaamheid bij een toxisch scenario bestaat uit het zo snel mogelijk naar binnen gaan van de woningen en het sluiten van ramen en deuren in combinatie met het stopzetten van het aanwezige mechanisch ventilatiesysteem door middel van een noodschakelaar op een gemakkelijk te bereiken plaats;
  • de bouwwerken binnen het plangebied, waarin verblijf plaatsvindt, voldoende luchtdicht uit te voeren zodat toxische stoffen moeizaam het binnenklimaat kunnen bereiken.

Voor het bestrijden van incidenten binnen het plangebied worden bluswatervoorzieningen aangelegd.

Geadviseerd wordt de risico's van centrale opslag van energie in het plangebied te (laten) onderzoeken ter bescherming van de gebruikers van het plangebied alvorens uit te voeren (vergunning) uit een oogpunt van beheersbaar- en bestrijdbaarheid. Het is daarbij van belang dat voldoende rekening wordt gehouden met de effecten van een eventueel incident door voldoende beheersmaatregelen te treffen (afhankelijk van het type en de omvang van de opslag heeft een incident effect op de omgeving in lijn met externe veiligheid scenario's).

4.10 Natuur en flora en fauna

4.10.1 Algemeen

Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht alsmede in werking getreden het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb). Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2019 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot voormelde actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden.

De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingsprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.

Gelijktijdig met de in werking treding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.

Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.

Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.

De Wnb gaat uit van vijf gebiedssoorten te weten: Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland (NNN), bijzondere nationale natuurgebieden, nationale parken, bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. De Wnb verplicht tot het tot stand brengen van het Natuur Netwerk Nederland en tot het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, die beide van cruciaal belang zijn voor het nakomen van de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn.

De provincies kunnen voor de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland, de bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen zorg dragen door die gebieden op te nemen in de provinciale ruimtelijke verordeningen door daarin te bepalen dat die in de door de gemeente vast te stellen bestemmingsplannen dienen te worden beschermd. Voor de Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden voorziet de Wnb zelf in verschillende beschermingsregimes, waaronder een vergunningenregime, een toetsingsregime voor (bestemmings)plannen aan de zorgplicht, het programma en het beheerplan. Het aanwijzen van andere soorten natuurgebieden is op grond van deze Wnb niet uitgesloten.

In Nederland waren 64 gebieden aangewezen tot 'beschermd natuurmonument' als bedoeld in de NBW1998. Die status is komen te vervallen door de inwerkintreding van de Wnb per 1 januari 2016. Op grond van de Wnb is het ook niet meer mogelijk om gebieden aan te wijzen teneinde te voldoen aan internationale verplichtingen en komt de beschermde status ook van die gebieden te vervallen. In Nederland betreft dit 49 gebieden (wetlands) die tevens de status van Natura 2000-gebieden bezitten. Daarom blijft de wettelijke bescherming hiervan gewaarborgd. De bevoegdheid om gebieden aan te wijzen teneinde te voldoen aan internationale verplichtingen, mits die hun grondslag vinden in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, blijft nog wel mogelijk.

Artikel 1.12, lid 2 Wnb ziet op het tot stand brengen en het in stand houden van het Natuur Netwerk Nederland. Dit netwerk stond voorheen bekend onder de benaming 'Ecologische hoofdstructuur (EHS)'. Het Natuur Netwerk Nederland is zowel voor de soortenbescherming als voor de gebiedsbescherming van belang. In het Natuurpact zijn de afspraken vastgelegd tussen de rijksoverheid en de provincies over de omvang van het netwerk. De gebieden die tot dit netwerk behoren zijn inmiddels door de provincies als zodanig aangewezen. Deze gebieden gelden op grond van het overgangsrecht, (artikel 9.11 Wnb) als gebieden die behoren tot het natuurnetwerk Nederland.

Zowel de Wnb als het Barro bevatten bepalingen die gericht zijn op de aanwijzing en de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland. Opgemerkt moet worden dat deze regelingen niet eenduidig zijn als het gaat om het bestuursorgaan dat bevoegd is om tot aanwijzing te besluiten.

Uitgangspunt voor bestemmingsplannen waarin gebieden zijn begrepen die behoren tot het Natuur Netwerk Nederland is dat deze geen mogelijkheden mogen bieden voor ruimtelijke ontwikkelingen die (per saldo) een significante aantasting tot gevolg hebben van de wezenlijke waarden en/of kenmerken en/of een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden en/of van de samenhang tussen die gebieden. Alleen als sprake is van een groot openbaar belang én er geen reële alternatieven zijn én mits de negatieve effecten worden gecompenseerd kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.

Provincies en gemeenten zijn voorts bevoegd om het beschermingsregime verder te laten reiken dan de gebieden die behoren tot dit netwerk. Het gaat dan om ingrepen die weliswaar buiten die gebieden plaatsvinden maar die wel gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke waarden en kenmerken ervan. Ook al is een dergelijk aanvullend beschermingsregime niet van kracht dan nog dient een ruimtelijke ingreep die plaatsvindt buiten de begrenzing van het natuurnetwerk beoordeelt te worden of die zich al dan niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening.

In navolgende paragrafen zal de toetsing van het voornemen plaatsvinden aan enerzijds de gebiedsbescherming. en anderzijds de soortenbescherming.

Onderzoek

De voorgenomen woningbouw op het Manresa terrein leidt niet alleen tot een fysieke ingreep in dit bos, ook planologisch dienen diverse wijzigingen doorgevoerd te worden. In het kader van de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming bestaat daarom de noodzaak natuurwaardenonderzoek uit te voeren binnen het plangebied (zie figuur 4.15).

Het onderzoek heeft tot doel invulling te geven aan de vanuit wetgeving gestelde verplichting onderzoek te verrichten naar de mogelijke effecten van de voorgestane ingreep op beschermde natuurwaarden. Op basis van een globale effectbeoordeling is ook nagegaan in hoeverre de Wet natuurbescherming de voorgenomen ingreep in de weg staat. Daarnaast zijn algemene aanbevelingen gedaan voor de uitvoering van de werkzaamheden conform de geldende kaders vanuit natuurbescherming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0051.png"

Figuur 4.15: globale begrenzing onderzoeksgebied (bron: bureau Verbeek)

De resultaten uit dit onderzoek (bureau- en veldonderzoek) zijn hieronder weergegeven. De betreffende onderzoeksrapportages zijn als bijlage 7 en bijlage 8 bij het plan gevoegd.

4.10.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000

De Wet natuurbescherming heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Om negatieve effecten op de gebieden te voorkomen is in de wet een vergunningplicht opgenomen. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

De Wet natuurbescherming vereist dat er bij mogelijke milieueffecten een voortoets (met stikstofdepositieberekening) wordt uitgevoerd om te bepalen of de beoogde ontwikkeling een negatieve invloed kan hebben op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. De provincie Limburg is het bevoegd gezag om te bepalen of een voortoets naar de milieueffecten daadwerkelijk noodzakelijk is.

Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting.

Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toenamen van geluid, licht of depositie van stikstof. Externe effecten, zoals relevante deposities of overige effecten, ten gevolge van de voorgenomen plannen op de planlocatie (woningbouwontwikkeling met verkeersaantrekkende werking) zijn, gezien de afstand (> 8 km) tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied (Maasduinen) in combinatie met de aard van de plannen zijn uitgesloten. Zie figuur 4.16.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0052.png"

Figuur 4.16: ligging Natura 2000-gebied Maasduinen ten opzichte van plangebied

Beoordeling

De voorgenomen woningbouwontwikkeling op het Manresa terrein ligt wegens de ruime afstand tot Natura 2000-gebieden niet binnen de invloedssfeer van de Natura 2000-gebieden. Om negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden uit te sluiten is er een stikstofonderzoek met inbegrip van een Aerius-berekening uitgevoerd. De berekening is uitgevoerd voor zowel de gebruiksfase als de aanlegfase.

Gebruiksfase

In de berekening zijn de emissies van de gebruiksfase van de woningen gemodelleerd. Omdat alle woningen gasloos worden gebouwd, stoten de nieuwbouwwoningen op zichzelf geen NOx emissies uit. Met de ontwikkeling neemt wel het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied toe. Deze zijn daarom meegenomen in de AERIUS-berekening. De verkeersgeneratie in de voorgenomen situatie bedraagt maximaal 453 mvt/etmaal op een weekdag. Op basis van de belangrijkste verkeersrelaties van het plangebied met de omgeving is de voertuigverdeling op het netwerk ingeschat. Hierbij is gebruik gemaakt van de Google Maps routeplanner:

  • 33,3% 151 mvt: Route noord richting Karel van Egmondstraat;
  • 33,3% 151 mvt Route zuid richting Leutherweg;
  • 33,3% 151 mvt Route oost richting Postweg.

Het verkeer gaat daarna op in het heersende verkeersbeeld. In het AERIUS rekenbestand zelf (GML) is te zien hoe de ontsluiting is ingetekend.

Aanlegfase

Voor het aan- en afvoeren van materialen is gerekend met een worst-case aanname van 30 vrachtwagenbewegingen per woning (30 * 71 =) 2.130 vrachtwagenbewegingen per jaar. Dit bouwverkeer wordt met dezelfde verdeling afgewikkeld als in de gebruiksfase (33,3% = 710 vrachtwagenbewegingen/jaar per rijrichting). Voor het aantal verkeersbewegingen van bouwpersoneel is de aanname gedaan dat het gaat om maximaal 10 auto's/busjes die gedurende de bouwtijd (maximaal 250 dagen) elke dag heen en terug rijden (worst-case). Dit betekent 5.000 lichte verkeersbewegingen per jaar, verdeeld met dezelfde verdeling als het verkeer tijdens de gebruiksfase (33,3% = 1667 voertuigbewegingen/jaar per rijrichting).

Resultaat

Uit de berekening blijkt dat er géén sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan de drempelwaarde van 0,00 mol N/ha/jr. Dit geldt zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. Daarmee is er sprake van een uitvoerbaar initiatief in het kader van de Wet natuurbescherming. De berekeningsresultaten met een toelichtende memo zijn toegevoegd in bijlage 6.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of Natuurnetwerk Nederland (NNN), is een wettelijk voorgeschreven samenhangend netwerk van bestaande en toekomstige natuurgebieden in Nederland. Het vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. Streven is de ernstig bedreigde biodiversiteit in Nederland te stabiliseren. Vanaf 2014 zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk, de rijksoverheid heeft de taken met betrekking tot de verdere ontwikkeling van het netwerk aan hen overgedragen. De Ecologische Hoofdstructuur is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones en heeft een planologische bescherming.

In het POL2014 van de provincie Limburg is de "Goudgroene Natuurzone" opgenomen waarmee invulling wordt gegevens aan de opdracht die de provincies van het rijk hebben gekregen voor de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland, en de verankering daarvan in het provinciale planologische beleid. Met de aanwijzing van de zilvergroene en bronsgroene natuur- en landschapszones stimuleert de provincie het behoud en de ontwikkeling van natuur en landschap ook buiten de goudgroene zone. De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Natuurnetwerk Nederland. Binnen de goudgroene zone streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur, en de ontwikkeling van nieuwe natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0053.png" Figuur 4.17: 'Goudgroene Natuurzone' binnen de planlocatie Manresa terrein - rood omcirkeld

(bron: viewer provincie Limburg)

Het Manresa terrein is in zijn geheel aangemerkt als 'Goudgroene Natuurzone' (zie figuur 4.17). Het projectgebied is zodoende onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Ontwikkelingen binnen deze zone vallen onder de regelgeving uit de provinciale omgevingsverordening. Door de aard van de voorgenomen plannen (met name de ontwikkeling van het woongebied met woningen en woonstraten) worden de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk aangetast, waardoor mitigatie en compensatie van natuurwaarden van toepassing is.

De woningen in het projectgebied staan in een aantal blokken te midden van het bestaande groen, waarbij vooral de oude monumentale bomenstructuur zoveel mogelijk gespaard zal worden. Ook cultuurhistorisch waardevolle elementen (zoals de Lourdesgrot, de bunker en de voormalige galgenberg) worden behouden. De steilrand aan de westzijde en de voormalige groeve aan de zuidzijde blijven als bosgebied gehandhaafd. In het gebied worden wel enkele wandelpaden aangelegd, dan wel worden bestaande struinpaden opgewaardeerd. Daarmee wordt het terrein tevens ontsloten voor omwonenden en bezoekers.

De gemeente Venlo ziet bij inpassing van het woningbouwplan 'Nieuw Manresa' kansen om de 'Goudgroene Natuurzone' te herbegrenzen en een stap te zetten om op gebiedsniveau tot een verbetering van de kwaliteit en samenhang van het Natuurnetwerk Nederland te komen. Het toetsingskader hiervoor is de saldobenadering zoals omschreven en artikel 2.6.4 van de provinciale omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0054.png"

Figuur 4.18: uitsluitend het nieuw te realiseren en als zodanig bestemde woongebied is het gebied dat uit de 'Goudgroene Natuurzone' wordt geexclaveerd (bron: bureau Verbeek)

Op figuur 4.18 is de gebiedsontwikkeling te zien binnen de 'Goudgroene Natuurzone'. Uitsluitend het gebied dat voor de woningbouw wordt ontwikkeld en als zodanig ook planologisch als 'woongebied' wordt bestemd (zie afbeelding 5.1 voor begrenzing van het woongebied) zal geexclaveerd worden uit de 'Goudgroene Natuurzone'. Daarbij zal tevens het groen dat tussen de woningen is gelegen uit de 'Goudgroene Natuurzone' worden weggehaald om zo versnippering te voorkomen. De totale oppervlakte die uit de 'Goudgroene Natuurzone' gehaald wordt, bedraagt circa 2,8 hectare. De resterende groenzones (steilrand en groeve) maken wel onderdeel uit van de integrale ontwikkeling van het gebied maar blijven ongewijzigd en behouden de bestemming 'Bos'. Dit gebied kan als natuurkern worden gezien van waaruit de soortendiversiteit van de aanliggende wijken op peil wordt gehouden.

Het te compenseren deel van het woongebied 'Nieuw Manresa' wordt ingebracht in een te realiseren en in te richten ecologische stapsteen ten behoeve van de ecologische verbindingszone Jammerdaalse Heide - Groote Heide.

De gronden waar deze compensatie op basis van de 'saldobenandering' zal plaatsvinden ter hoogte van de Beckersweg worden meegenomen in onderhavig bestemmingsplan. Op deze gronden wordt de bestemming 'Natuur' opgenomen. Zie figuur 4.19 en paragraaf 2.2.2

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0055.png"

Figuur 4.19: perceel palndeel 'Nieuw Manresa B' n.a.v. exclavering 'Goudgroene Natuurzone t.g.v. woningbouwontwikkeling op het Manresa terrein

Conclusie

Ten aanzien de natuurbescherming kan gesteld worden dat de planontwikkeling op de projectlocatie doorgang kan vinden met inachtneming van het areaal 'Goudgroene Natuurzone' op het Manresa terrein' dat verdwijnt en gecompenseerd wordt op basis van de 'saldobenandering' in plandeel 'Nieuw Manresa B' en het behoud en instandhouding van de restende 'Goudgroene Natuurzone' op het Manresa terrein zelf.

4.10.3 Soortenbescherming

In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Als gevolg hiervan zijn veel soorten niet meer beschermd. Echter een aantal andere vlinder- en libellesoorten en florasoorten zijn nu wel beschermd. Tevens blijft de algemene zorgplicht gelden. Daarnaast geldt in bepaalde provincies voor een aantal van de Tabel 1-soorten uit de Flora- en faunawet wet geen vrijstelling meer.

Voor de strikt beschermde soorten in de nieuwe Wet Natuurbescherming, namelijk de soorten die zijn beschermd in de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn, geldt dat deze in de Flora- en faunawet gelijkwaardige bescherming genieten. De conclusies ten aanzien van deze soorten zullen dan ook niet veranderen met het van kracht worden van de nieuwe wet.

Een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Wet natuurbescherming is altijd van toepassing :

  • 1. in het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen niet worden verwijderd. Werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren.
  • 2. op basis van de zorgplicht volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving.

Verkennend natuurwaardenonderzoek (quikscan) - bijlage 7

Aan de hand van de resultaten van het veldbezoek (voorjaar 2018) en de gegevens uit de geraadpleegde literatuur is een aantal conclusies getrokken betreffende de aanwezigheid van beschermde flora en fauna in het onderzoeksgebied.

  • 1. Ten aanzien van wettelijk beschermde flora en fauna moet in het onderzoeksgebied worden gerekend met de aanwezigheid van een groot aantal meer of minder algemene broedvogelsoorten. Daarnaast kan de aanwezigheid van vleermuizen, eekhoorn, bosuil en havik niet met zekerheid worden uitgesloten. In al deze gevallen moet worden gerekend met de mogelijke aanwezigheid van dagrustplaatsen of nesten (jaarrond beschermd in geval van bosuil en havik).
  • 2. Wettelijk beschermde soorten vaatplanten, mossen, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en overige ongewervelden komen in het onderzoeksgebied niet voor.

De effecten van de voorgenomen ingreep op de (mogelijk) aanwezige (streng) beschermde planten- en diersoorten zijn maatregelen en een vervolgtraject dat nodig is om te kunnen voldoen aan de algemene zorgplicht uit de Wet natuurbescherming. Deze zijn hieronder nader uiteengezet.

Voor de overige soorten geldt slechts de algemene zorgplicht uit artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming.

Zoogdieren - vleermuizen

  • nader onderzoek naar vaste verblijfplaatsen van boombewonende vleermuissoorten is noodzakelijk;
  • het treffen van maatregelen is pas noodzakelijk indien verblijfplaatsen worden aangetroffen. Dit kan zowel aanpassingen aan het bouwplan inhouden als het uitvoeren van mitigerende maatregelen met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden;
  • indien de werkzaamheden met kunstlicht in de avonduren doorgaan, of verlichting ter bewaking van het werkterrein wordt toegepast, dan dient vleermuisvriendelijke verlichting te worden toegepast.

Zoogdieren - eekhoorn

  • een schouw van de te rooien bomen in het onderzoeksgebied kan uitsluitsel geven over de aanwezigheid van door eekhoorns bewoonde bomen. In het geval van de aanwezigheid van eekhoornnesten dient de afweging gemaakt te worden of de betreffende bomen behouden kunnen blijven;
  • is een boom met eekhoornnest in het kader van de voorgenomen woningbouw niet te behouden, dan kan deze buiten de gevoelige periode van de eekhoorn gerooid worden. Het rooien gebeurt dan in de periode tussen half september en eind november. Het advies is om de werkzaamheden op basis van een door het ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet of Wet natuurbescherming uit te voeren;
  • kan een boom met eekhoornnest behouden blijven dan dienen de werkzaamheden van de sanering buiten de kroonprojectie van de boom te blijven. Op die manier wordt de vitaliteit van de boom niet aangetast.

Vogels

  • nader onderzoek naar jaarrond beschermde nestlocaties van havik en bosuil is noodzakelijk;
  • het treffen van maatregelen is pas noodzakelijk indien nestlocaties van een of beide soorten zijn aangetroffen;
  • voor de overige vogelsoorten geldt dat de voorgenomen ingreep buiten het broedseizoen dient uitgevoerd te worden, globaal dus buiten de periode tussen 15 maart en 15 juli;
  • afhankelijk van het weer kunnen in het vroege voorjaar en de zomer al of nog vogelsoorten tot broeden komen. In deze periode is het wenselijk om uiterlijk twee weken voor de werkzaamheden een schouw uit te voeren naar de aanwezigheid van broedgevallen. Worden broedgevallen aangetroffen, dan dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot de jongen zijn uitgevlogen. Het advies is om de werkzaamheden op basis van een door het ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet of Wet natuurbescherming uit te voeren.

Nader natuurwaardenonderzoek (vervolgonderzoek) - bijlage 8

Naar aanleiding van de resultaten voortkomende uit het vooronderzoek is vanaf april t/m september 2018 nader onderzoek uitgevoerd op de onderzoekslocatie van het Manresa terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0056.png"

Figuur 4.20: afbeelding spreiding van vleermuisactiviteiten en de locatie van burchten en nesten in het onderzoeksgebied (bron: bureau Verbeek)

Uit dit nader onderzoek volgen de onderstaande conclusies:

  • 1. met zekerheid vastgestelde vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aangetoond, maar wel te verwachten (in relatie tot Franjestaart) in de oude bomen centraal in het onderzoeksgebied. Deze te behouden bomen worden daarom nadrukkelijk beschermd tegen bouwwerkzaamheden;
  • 2. gebleken is dat het gebied dienst doet als primair jachtgebied voor zeker drie soorten vleermuizen: gewone dwergvleermuis, franjestaart en grootoorvleermuis (spec.);
  • 3. eenduidige vliegroutes in het gebied zijn niet aanwezig. Vliegroutes zijn alleen met zekerheid vastgesteld vanuit oostelijke en westelijke richting van de woonwijken het gebied in;
  • 4. er is één jaarrond beschermde nestlocatie van buizerd aangetroffen, die in 2018 niet succesvol als zodanig is gebruikt;
  • 5. in het bos ligt een drietal burchten/holen van grondgebonden zoogdieren. Er is met zekerheid vastgesteld dat vossen en konijnen voorkomen en gebruik maken van het gebied. Het aanwezig zijn van grondgebonden zoogdieren zonder provinciale vrijstelling (zoals das) is niet vastgesteld;
  • 6. effecten zoals verlies van functies van het terrein als jachtgebied van vleermuizen zijn uit te sluiten, omdat het bos nauwelijks aangetast wordt door het herinrichtingsplan. Het in stand houden van de diversiteit in de boom- en struiklaag is daarbij noodzakelijk;
  • 7. effecten door verstoring van verlichting en geluid kunnen voorkomen worden door de werkzaamheden zodanig uit te voeren dat boomkronen niet belicht worden, vleermuisvriendelijke verlichting toegepast wordt en door de werkzaamheden uit te voeren in de minst kwetsbare periode, globaal begrenst door het broedseizoen van de aangetroffen vogelsoorten. Dit minst gevoelige periode betreft zo de periode half augustus tot eind februari;
  • 8. in het kader van de Wet natuurbescherming kan gesteld worden dat geen knelpunten te verwachten zijn in relatie tot de verbodsbepalingen uit hoofdstuk 3 van de wet ten aanzien van soortbescherming. Het doorlopen van een ontheffingstraject is daarmee niet aan de orde;
  • 9. het voorgenomen woningbouwproject in het onderzoeksgebied kan uitgevoerd worden met inachtneming van de hierboven benoemde aandachtspunten ten aanzien van het broedseizoen van vogels.

Zie figuur 4.20 voor vleermuisactiviteiten en aangetroffen nestlocaties vogels en locaties overige diersoorten.

Werkprotocol - Bijlage 2 bij de regels

Uit de voorafgaande onderzoeken volgt, dat met inachtneming van een aantal mitigerende maatregelen kan worden voldaan aan de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming. In een ecologische werkplan is de uitvoering van de werkzaamheden op basis van de een gedragscode praktisch uitgewerkt en vastgelegd in de planregels (voorwaardelijke verplichting) in artikel 4.4.3.

Conclusie

Ten aanzien de soortenbescherming kan gesteld worden dat met inachtneming van de benoemde (voorzorgs)maatregelen het aspect flora en fauna geen belemmeringen oplevert ten aanzien van de planontwikkeling op de projectlocatie.

De betreffende onderzoeken zijn als bijlage 7,bijlage 8 bij de toelichting en Bijlage 2 behorende bij de regels van dit bestemmingsplan gevoegd.

4.11 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Conclusie

Er zijn op of in de directe omgeving van plangebied geen kabels of leidingen gelegen die een zodanige bescherming behoeven, dat zij voorzien dienen te zijn van een bestemmingsplanplichtige beschermingszone. Bij de bouw van de woning hoeft hiermee dan ook geen rekening gehouden te worden.

4.12 Niet gesprongen explosieven (NGE)

Venlo is het algemeen en in het bijzonder rondom de bruggen over de Maas in de Tweede Wereldoorlog veelvuldig doelwit geweest van bombardementen.

  • Uit literatuur-, archief- en luchtfoto-onderzoek blijkt dat er binnen en nabij het Manresa terrein diverse verdedigingswerken hebben gelegen behorende tot de Duitse Maas-Stelling. Zo zijn er loopgraven, wapenopstellingen en schuttersputten waargenomen die zich deels op het Manresa terrein bevinden. Tevens heeft er een tankgracht binnen het onderzoeksgebied gelegen, welke langs de zuid- en westzijde opliep.
  • Uit literatuur-, archief- en luchtfoto-onderzoek blijkt tevens dat er op 15 augustus 1944 een grootschalig Amerikaans bombardement heeft plaatsgevonden op het vliegveld te Venlo. Ook gebieden buiten het vliegveld werden hierbij getroffen. Op luchtfoto's zijn nabij het Manresa terrein inslagen van afwerpmunitie waargenomen.

Om het risico op het aantreffen van conventionele explosieven (hierna: CE) voorafgaande aan de geplande bodemroerende werkzaamheden in te kunnen schatten, is voor het plan-/projectgebied een vooronderzoek conform het vigerende WSCS-OCE uitgevoerd door de Explosieve Clearance Group (ECG).

Zie figuur 4.21 voor de locatie waar het vooronderzoek heeft plaatsgevonden.

 

Vooronderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0057.png"

Figuur 4.21: locatie waarbinnen vooronderzoek heeft plaatsgevonden (bron: onderzoeksrapportage ECG)

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het onderzoeksgebied (deels) verdacht is op het aantreffen van afgeworpen conventionele explosieven.

Op basis van een historisch vooronderzoek is er voor de gemeente een NGE-risicokaart opgemaakt (zie figuur 4.22). Op basis van deze kaart wordt inzichtelijk gemaakt welke beheersmaatregelen getroffen dienen te worden. Hiermee wordt invulling geven aan het veilig omgaan met NGE. Zo worden onveilige situaties voorkomen. Op deze beleidskaart zijn de binnen het gebied aanwezige NGE-risicogebieden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0058.png"

Figuur 4.22: uitsnede uit risicokaart niet gesprongen explosieven - gemeente Venlo

Een klein deel in het zuidoostelijk gedeelte van de projectlocatie (zie figuur 4.22) kent een verhoogd risico op het voorkomen van niet gesprongen conventionele explosieven (CE).

Bij eventuele ontwikkelingen in dit gebied, waar na de Tweede Wereldoorlog nog niet in de grond werd geroerd en er geen nadere onderzoeken hebben plaats gevonden, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid bij het roeren van de bodem rekening mee moeten worden gehouden dat een explosieven onderzoek noodzakelijk kan zijn. in overleg met een gecertificeerd opsporingsbedrijf zal bepaald moeten worden (maatwerk aanpak) welke opsporingsmethode gehanteerd moet worden en welke (mogelijk verdere) maatregelen genomen dienen te worden met betrekking tot een veilige omgang met explosieven. Deze maatwerk aanpak is afhankelijk van de aard van de voorgenomen werkzaamheden en de locatie daarvan. De detectie- en eventuele daaropvolgende benaderwerkzaamheden dienen door een WSCS-OCE gecertificeerd bedrijf uitgevoerd te worden.

Vervolgonderzoek

Inmiddels is op basis van het vooronderzoek en na overleg met het onderzoeksbureau en gemeente een nader gebied aangeduid om te onderzoeken (opsporingsgebied) in relatie tot de beoogde woningbouwontwikkeling. Dit terreingedeelte zal volgens een protocollaire werkaanpak onderzocht worden. Zie figuur 4.23.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0059.png"

Figuur 4.23: nader te onderzoeken opsporingsgebied op het 'Manresa terrein'

Het uitgevoerde vooronzerzoek is als bijlage 9 bij het plan gevoegd.

Conclusie

Het gebied met het verhoogde risicoprofiel betreft een deel van de planlocatie waar geen bebouwing of infrastructuur is voorzien. Bij niet grondroerende werkzaamheden treden in principe geen effecten op mogelijk aanwezige NGE op. Deze werkzaamheden kunnen dan ook regulier (zonder aanvullende veiligheidsmaatregelen) worden uitgevoerd. Een uitzondering kan worden gevormd door sloopwerkzaamheden in verdacht gebied. Het slopen kan regulier worden uitgevoerd, mits hierbij geen grondroeringen plaatsvinden. Wel dient bij het slopen te worden voorkomen dat versnellingen/trillingen in de ondergrond ontstaan.

Voor graafwerkzaamheden in dit deelgebied dient NGE-bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Indien detectieverstoringen aanwezig zijn, is de inzet van passieve detectiesystemen waarschijnlijk niet goed mogelijk. Dit betekent in dit geval dat de ontgravingen door middel van laagsgewijze detectie met een actief detectiesysteem moeten worden onderzocht en vrijgegeven op NGE. Indien op deze wijze een grondlaag wordt bereikt, die vrij is van ferromagnetische verstoringen (puin, schroot, funderingen, etc.) is de inzet van een passief detectiesysteem waarschijnlijk wel mogelijk. Indien dit het geval is, kan met behulp van passieve oppervlaktedetectie in beeld worden gebracht of zich significante objecten in de nog te ontgraven bodemlaag bevinden. Na het benaderen en verwijderen van deze objecten kunnen de werkzaamheden zonder aanvullende maatregelen worden vervolgd.

Voor de gebieden die conform het WSCS-OCE als onverdacht zijn aangegeven, wordt geadviseerd om de toekomstig geplande werkzaamheden op reguliere wijze uit te voeren.

4.13 Waterhuishouding

4.13.1 Beleidskader

Vanuit het Europese beleid vormen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Europees Milieu- en natuurbeleid en het Verdrag van Malta de belangrijkste beleidsstukken. Op Rijksniveau zijn dit met name de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) en het Waterbeleid 21e eeuw: Anders omgaan met water (WB21).

De Vierde Nota Waterhuishouding beschrijft de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling van beleid is 'het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd'. Voor de verschillende watersystemen is specifiek beleid ontwikkeld.

Naar aanleiding van de wateroverlast in het afgelopen decennium heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw een advies geschreven over de toekomstige inrichting van het watersysteem in Nederland, inclusief de relatie met de ruimtelijke inrichting. Op basis van de principes: 'anders omgaan met waterbeheer', 'ruimte voor water' en 'meervoudig ruimtegebruik' heeft de commissie een aantal aanbevelingen gedaan, waarvan de belangrijkste zijn:

  • introductie van de trits 'vasthouden-bergen-(gedoseerd) afvoeren;
  • watertoets;
  • stroomgebiedsbenadering.

Vanuit het Provinciale beleid zijn provincie brede uitgangspunten ten aanzien van het Waterbeheer opgenomen en wordt ingegaan op de rol en taak van de regionale waterbeheerders. In de "Blauwe waarden" staat het behoud en herstel van een veerkrachtig watersysteem centraal. Daarbij komen onder andere de doelstellingen en ambities voor waterkwaliteit, retentie, waterbodemkwaliteit, beekherstel, verdrogingsbestrijding en erosiebestrijding aan bod.

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) en het Provinciaal Waterplan van de provincie Limburg zijn de relevante beleidsstukken op provinciaal niveau.

Vanuit waterschap Limburg is het Waterbeheerplan 2016-2021 een belangrijk beleidsdocument voor het aspect water waarmee rekening gehouden dient te worden. In het kader van het beleid van zowel het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het Waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit);
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening.

4.13.2 Kenmerken van het watersysteem
4.13.2.1 Algemeen

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem en afval- en hemelwater.

4.13.2.1.1 Grondwater

Tectonisch gezien ligt het plangebied in de Slenk van Venlo. Deze slenk wordt aan de zuidwestzijde begrensd door de Tegelenbreuk en aan de noordoostzijde door de Grensbreuk. Beide breuken zijn noordwest-zuidoost gericht.

Het eerste watervoerend pakket heeft een dikte van ± 35 m en wordt gevormd door de grove en grindrijke zanden van respectievelijk de Formaties van Sterksel en Peize en Waalre. Het eerste watervoerend pakket wordt aan de onderzijde begrensd door kleiafzettingen van de Kiezeloölietformatie.

De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt ± 17,0 m +NAP, waardoor het grondwater zich op ± 13,0 à 23,0 m -mv zou bevinden. Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens de isohypsenkaart van de Dienst Grondwaterverkenning van TNO, kaartblad 52 Oost (schaal 1:50.000), in westelijke richting.

Er liggen geen pompstations in de buurt van het plangebied die van invloed zouden kunnen zijn op de grondwaterstroming ter plaatse van de onderzoekslocatie. De onderzoekslocatie ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied.

4.13.2.1.2 Oppervlaktewater

In en nabij het plangebied bevinden zich geen oppervlaktewater of zuiveringstechnische werken.

4.13.2.1.3 Ecosystemen

Het plangebied ligt niet in een bijzonder ecosysteem. Voor het plangebied is de doorlatendheid niet bekend. Gezien de doorlatendheid van de gronden in de omgeving worden aangenomen dat deze tussen de gemiddelde K-waarde van 1,5 en 10m/dag ligt. Zie figuur 4.24.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0060.png"

Figuur 4.24: fragment uit Bodemdoorlatendheidskaart Noord-Limburg met het plangebied in rood omcirkeld

4.13.2.1.4 Afvalwater

Afvoer van huishoudelijk afvalwater zal plaatsvinden via het nieuw aan te leggen gescheiden rioleringssysteem dat zal aantakken op het gemeentelijk riool op de Casinoweg.

4.13.2.1.5 Hemelwater

Binnen het plangebied vindt als gevolg van het project een toename van het verhard afvoerend oppervlak plaats. De concrete toename is momenteel echter nog niet bekend. De te realiseren nieuwe bebouwing en diverse verhardingen zullen geheel worden afgekoppeld en het hemelwater afkomstig van de nieuwbouw en verharding zal worden opgevangen en geïnfiltreerd. De noodzakelijke buffer- en infiltratiecapaciteit zal worden berekend zodra het oppervlak aan extra verharding definitief bekend is.

Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10. Aangenomen wordt dat bij een dergelijke bui 32,6 mm neerslag valt in 1 uur en 42,9 (afgerond 43) mm in 4 uur. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,043 meter.

Verder voorziet het project in een voorziening bij een extreme neerslaggebeurtenis. Hierbij is een neerslaggebeurtenis van T= 100 maatgevend, waarbij uitgegaan wordt van een bui van 84 mm met een duur van 2 dagen, waarbij er niets kan infiltreren. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,084 meter.

4.13.2.1.6 Bouwmateriaen

De gemeente streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

4.13.3 Overleg waterbeheerder

Vooroverleg met en advies van het Waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het Waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2.000 m² en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket.

Voorliggend plan zal, bij totale ontwikkeling, leiden tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2.000 m². Deze oppervlakte zal echter, gezien de langjarige ontwikkeling, niet in kort tijdsbestek worden toegevoegd.

Het is dan ook belangrijk om deze waterparagraaf in nauw overleg met het waterschap verder vorm te geven.

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het Waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

4.14 Duurzaamheid

4.14.1 Duurzaamheid binnen gemeente

Nieuwbouwwoningen dienen te worden uitgevoerd met een minimumpakket aan 'Duurzaam Bouwen'-maatregelen. Deze voorzieningen zijn opgenomen in het nationaal Pakket Woningbouw en bestaan uit vaste en variabele maatregelen. Het minimumniveau houdt in dat alle van toepassing zijnde vaste maatregelen en tenminste 50% van alle variabele maatregelen, voor zover van toepassing, toegepast dienen te worden.

4.14.2 Duurzaamheid in relatie tot planontwikkeling

Bij de realisering en ontwikkeling van de planlocatie wordt voldoende aandacht besteed aan het duurzaamheidsaspect. Zo zullen duurzame bouwmaterialen worden gebruikt. Tevens wordt zodanig gebouwd, dat het energieverbruik in de toekomst zo laag mogelijk is en voldoet aan de door de gemeente vastgestelde eisen.

De locatie is verder goed bereikbaar en gelegen in bestaand bebouwd gebied, temidden van andere bebouwing.

In relatie tot de ontwikkeling van het plangebied worden hieronder een aantal duurzame aspecten specifiek benoemd, die toegepast (kunnen) worden bij de ontwikkeling van het Manresa terrein.

Energievoorziening:

  • gasloos bouwen (streven);
  • gebruik van warmte-koudeopslag (indien mogelijk en met de daarvoor vereiste vergunningen van het bevoegde gezag);
  • woningen waar mogelijk uitrusten met zonnepanelen;
  • eventueel opslag van stroom (batterij) in combinatie met aanleg smartgrid;
  • eventueel voorzien in oplaadpunten voor elektrische auto's bij de woningen;
  • streven naar een EPC voor woningbouw van 0.

Hittestress (onderdeel van klimaatadaptatie):

  • zoveel mogelijk behoud van bomen en aanplant van nieuwe bomen (schaduwwerking);
  • de aanleg van gras (zorgt voor koeling 's-nachts);
  • het toepassen van halfverharding in de park- en bosgebieden (minder opwarming);
  • groene erfafscheidingen realiseren;
  • het op slimme wijze toepassen van dakoverstekken, zodat de winterzon wel naar binnen komt, maar de zomerzon niet of in mindere mate.

Water (onderdeel van klimaatadaptatie):

  • infiltratie van water door de aanwezige ondergrond met zand en grind;
  • de zuidelijke strook (geul van de Casinoweg naar de Leutherweg) vormt een laagte, waarin water vanaf de hoger gelegen wijken naar beneden stroomt. Deze zone inrichten voor waterberging;
  • droogte tegen gaan door het toepassen van gebiedseigen beplanting;
  • het eventueel toepassen van vegetatiedaken;
  • water (direct) infiltreren langs de weg en woning, met een overstort in de wadi in de zuidelijke strook;
  • het toepassen van open verhardingen.

Cradle to Cradle (C2C):

  • oude gebakken klinkers hergebruiken voor de bestrating, bij voorkeur keiformaat;
  • eventueel gebruik maken van recyclebare bakstenen;
  • het toepassen van natuurlijke materialen.

Gezondheid en samen leven:

  • een groene leefomgeving ontwikkelen ten bevordering van de gezondheid;
  • een rustige en plezierige woonbuurt ontwikkelen (toekomstwaarde);
  • spelen en bewegen stimuleren in het woongebied (sport & spel, fietsgebruik);
  • levensloopbestendige woningen realiseren ('functieloos' en een hoge flexibiliteit);
  • bewoners betrekken bij duurzame inrichting van het gebied (betrokkenheid bewoners);
  • sociale contacten en gezamenlijke activiteiten bevorderen;
  • hinderaspecten zoals geluid en hitte voorkomen;
  • het bevorderen van biodiversiteit.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord.

Het bestemmingsplan "Nieuw Manresa" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. In de regels zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de op de verbeelding vermelde bestemmingen opgenomen.

Bij het bestemmingsplan is ook een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

Het bestemmingsplan bevat tevens bijlagen behorende bij de toelichting en regels.

Het bestemmingsplan "Nieuw Manresa" is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

Het plangebied bestaat uit twee delen. Te weten:

  • plandeel 'Nieuw Manresa A' met het te ontwikkelen woongebied met parklandschap op het Manresa terrein (bestemming 'Woongebied' met een kwaliteitsverbetering op het eigen terrein door een versterking van de natuurwaarden, vooral aan de randen van het Manresa terrein.
  • plandeel 'Nieuw Manresa B' met enkele percelen ten noorden van de Beckersweg (bestemming 'Natuur') die heringericht worden als een natuurzone op basis van de saldobenadering als beschreven in paragraaf 2.2 .

5.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere eisenregeling.

5.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01_0061.png"

Figuur 5.1: analoge verbeelding behorend bij het bestemmingsplan

5.4 Planregels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • b. bestemmingsregels;
  • c. algemene regels (onder andere afwijkingen);
  • d. overgangs- en slotregels.
5.4.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • a. Artikel 1: Begrippen
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • b. Artikel 2: Wijze van meten
    Dit artikel geeft onder meer bepalingen hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
5.4.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder andere:

  • Bestemmingsomschrijving: in de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden “met daaraan ondergeschikt”. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
  • Bouwregels: in de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals hoogtes en oppervlakten.
  • Afwijken van de bouwregels: door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd doordat mogelijkheden worden geboden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze afwijkingen zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan afwijking wordt verleend, de maximale afwijking die met de afwijking kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder afwijking wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor de specifieke bestemming. Indien afwijkingsbevoegdheden een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).
  • Afwijken van de gebruiksregels: door middel van een afwijking van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van gebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel afwijking kan worden verleend ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via afwijking geen “nieuwe” functies kunnen worden toegestaan. De afwijking dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening.
  • Verboden gebruik: in de Wet ruimtelijke ordening is het verboden gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde functies nog concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik of toegelaten gebruik. Het gebruiksverbod is na inwerkintreding van de Wabo, in de Wabo geregeld. Het is dus niet noodzakelijk om dit door middel van het bestemmingsplan te regelen.

In paragraaf 5.5 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor deze bestemming is gekozen.

5.4.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn bepalingen (door middel van gebiedsaanduidingen) opgenomen ten behoeve van de bescherming van de Venlo Schol (grondwaterbescherming) en veiligheid (vanwege de aanwezigheid van een brandstofleiding).

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbescherming venlo schol' is het verboden op of in de gronden bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde of voor werkzaamheden uit te voeren van dieper dan 5 meter onder NAP. Het betreft:

  • boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben;
  • de grond te roeren;
  • werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
  • een bodemenergiesysteem op te richten.

Dit verbod geldt echter niet indien het betreft:

  • a. werkzaamheden ten behoeve van grondwaterontrekking met het oog op openbare drinkwaterproductie;
  • b. andere ontrekkingen, mits bestemd voor uitsluitend menselijke consumptie;
  • c. boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer overeenkomstig de Wet bodembescherming en de Waterwet;
  • d. het saneren van de bodem en het verrichten van handelingen ten gevolge waarvan een bodemverontreiniging wordt verminderd of verplaatst, indien dat gebeurt overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet bodembescherming;
  • e. bodemonderzoeken die door de wet zijn voorgeschreven;
  • f. werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning door het daartoe bevoegde gezag.

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' is het niet toegestaan kwetsbare objecten op te richten. Deze gebiedsaanduiding is gesitueerd op een klein deel van het plangebied ten noorden van de Beckersweg. Dit vanwege de situering van een bandstofleiding onder de Beckersweg/Leutherweg met een daarbij behorende veiligheidszone.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn algemeen geldende bouwregels opgenomen. Onder meer is beschreven wat onder ondergeschikte bouwdelen en ondergrondse gebouwen wordt verstaan. Ook is aangegeven hoe met bestaande maten wordt omgegaan.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Op deze algemene wijzigingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen van bestemmingsgrenzen alsmede het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij wordt verwezen naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 12 Algemene procedureregels

In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij het stellen van nadere eisen en de voorbereiding van een besluit tot toepassen van een wijzigingsbevoegdheid alsmede het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Hierbij wordt verwezen naar procedures die zijn opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 13 Overige regels
In deze regels zijn de voorrangsbepalingen voor (dubbel)bestemmingen opgenomen en wordt duidelijk gemaakt hoe overige wettelijke regelingen in relatie staan tot de regels in dit bestemmingsplan.

In dit artikel is tevens voorzien in een regeling ten aanzien van parkeren, om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Iedere ruimtelijke ontwikkeling zal getoetst moet worden of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Dit aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde gemeentelijke beleid c.q. beleidsregels. Afwijken is bij omgevingsvergunning mogelijk en toestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Daarbij kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden stellen aan de ruimtelijke inpassing van de voorzieningen en aan de wijze waarop de benodigde parkeercapaciteit en/of laad- en losvoorzieningen gewaarborgd is en blijft.

5.4.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotregels.

Artikel 14 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 15 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

5.5 Verantwoording van de regels

5.5.1 Bestemming 'Natuur'

De bestemming 'Natuur' is van toepassing op de gronden die als nieuw te ontwikkelen natuur (bos) kunnen worden aangemerkt ter hoogte van de Beckersweg (ecologische stapsteen) als onderdeel van de te realiseren ecologische verbindingszone Jammerdaalse Heide - Groote Heide. Deze natuur is noodzakelijk ten gevolge van de ontwikkeling op het Manresa terrein in het kader van de noodzakelijke compensatie op basis van de 'saldobenadering'.

Hier mag alleen worden gebouwd ten behoeve van de extensief recreatief medegebruik (uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, géén gebouwen). Er geldt een omgevingsvergunningvereiste voor het mogen aanbrengen van onder andere oppervlakteverharding en het verhogen of verlagen van de bodem. Werken en werkzaamheden (activiteiten op, in of aan de bodem) ten behoeve van de aanleg van nieuwe natuur en een grondwal (als scheiding tussen het natuurgebied en het noordelijk gesitueerde sportcomplex) zijn ter plaatse zonder omgevingsvergunning direct toegestaan. De bestaande wegen en paden en waterhuishoudkundige voorzieningen binnen de bestemming 'Natuur' zijn toegestaan.

5.5.2 Bestemming 'Woongebied'

Binnen de bestemming 'Woongebied' worden de nieuwe woningen mogelijk gemaakt almede daarbij behorende voorzieningen zoals woonstraten, tuinen, groenvoorziening, voorzieningen van algemeen nut en waterhuishoudkundige voorzieningen. Per specifieke functieaanduiding zijn verschillende bouwmogelijkheden geregeld waarmee het onderscheidt in woningtypologie wordt vastgelegd alsmede de daarbij behorende erfbebouwingsregelingen.

Hoofdgebouwen
De hoofdbebouwing wordt vastgelegd in bouwvlakken. Zo wordt de maatvoering, situering en de vorm van de hoofdgebouwen vastgelegd. Ook het maximum aantal woningen dat binnen het bouwvlak is toegestaan wordt op de verbeelding aangegeven. De voorgevel van de woning moet gebouwd worden in dan wel binnen een afstand van 5 meter binnen de op de verbeelding aangeduide 'gevellijn' (=figuur).

Uitbreiding van hoofdgebouwen mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bouwvlak. De maximale goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw wordt in het bouwvlak aangegeven met behulp van een maatvoeringsaanduiding. De goot-en bouwhoogte geldt voor het (deel van het) bouwvlak, waaraan het op de verbeelding gekoppeld is. Binnen de bouwvlakken is tevens het maximaal aantal te realiseren woningen aangeduid.


Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw gerealiseerd worden. De hoeveelheid te realiseren bijbehorende bouwwerken gelegen buiten het bouwvlak is in de regels opgenomen.

Tevens is in de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken een maximale goothoogte opgenomen.

Aan-huis-verbonden beroep en bedrijf of bedrijfsmatige activiteiten

Binnen de bestemming zijn aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven of bedrijfsmatige activiteiten rechtstreeks toegestaan tot een oppervlakte van 50 m2, mits voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming. Belangrijke voorwaarden daarbij zijn onder andere dat er geen ernstige of onevenredige hinder van het woonmilieu mag optreden.

De bedrijven of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn opgenomen in Bijlage 1 'Bedrijvenlijst woongebied'. Daarnaast zijn toegestaan bedrijven of bedrijfsmatige activiteiten die niet op de lijst zijn vermeld, doch naar het oordeel van burgemeester en wethouders, waar het gaat om de verwachting omtrent te vrezen gevaar, schade of hinder of overlast voor de (woon)omgeving, daarmee gelijk te stellen zijn.

Voorwaardelijke verplichting (specifieke gebruiksregel)

In deze bestemming is gebruik gemaakt van zogenoemde 'voorwaardelijke verplichtingen'. Een voorwaardelijke verplichting voorziet in een publiekrechtelijke borging zodat verzekerd is dat de uit te voeren natuurcompensatie verbonden aan de ontwikkeling van het woongebied 'Nieuw Manresa' daadwerkelijk uitgevoerd en in stand gehouden wordt.

Deze verplichting is als een specifieke gebruiksregel opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting is zodanig geformuleerd, dat deze pas ten uitvoer kan worden gelegd na afloop van de uitvoering van een voorziene ontwikkeling (c.q. de uit te voeren natuurcompensatie). In de planregel is opgenomen binnen welke termijn moet zijn voldaan aan deze verplichting. Wordt de termijn niet gehaald dan handelt de grondgebruiker in strijd met de specifieke gebruiksregel en kan hij ter rechtvaardiging van dat strijdige gebruik ook geen beroep doen op het gebruiksovergangsrecht.

De totale natuur aanleg kan gefaseerd geëffectueerd worden, maar dient binnen een termijn van 3 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan uitgevoerd te zijn.

Tevens is er vanuit ecologisch oogpunt. een 'voorwaardelijke verplichting' opgenomen ten behoeve van de realisatie van het woongebied 'Nieuw Manresa'. Daarin is opgenomen dat het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, werkzaamheden en bouw- en gebruiksactiviteiten uitsluitend mag plaatsvinden door toepassing, met inachtneming en instandhouding van het bepaalde dat in een ecologisch werkprotocol is opgenomen. Dit ecologisch werkprotocol is opgenomen in Bijlage 2 behorende bij de regels.

5.5.3 Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'

Voor het gehele plandeel 'Nieuw Manresa B' is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen ten behoeve van de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden. Bijna het gehele plandeel heeft een lage archeologische verwachtingswaarde, behoudens een zeer klein deel in de zuidwestelijke hoek. Volgens de gemeente is voor het gehele gebied onderzoek vereist in het geval van ingrepen die de bodem dieper dan 40 centimeter verstoren over een oppervlakte groter dan 5.000 m2. Het aanbrengen van een ophoging en het planten van boombeplanting ter uitvoering van de nieuw aan te leggen natuur wordt niet als onderzoeksplichtig aangemerkt.

Dit betekent, dat het verboden is op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 meter ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • b. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • c. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.

Daarnaast dient voor een aanvraag om bouwvergunning voor bouwwerken (ingeval van nieuwbouw groter dan 5.000 m2 en in geval van uitbreiding groter dan 5.000 m2) een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

5.5.4 Dubbelestemming 'Waarde - Boom'

De monumentale en waardevolle bomen zijn vastgelegd op een bomenlijst. Deze bomen worden in het bestemmingsplan bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Boom'. De voor 'Waarde - Boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van monumentale en waardevolle bomen die vermeld staan op de gemeentelijke bomenlijst.

Ter plaatse van deze bestemming mag niet worden gebouwd. Met een omgevingsvergunning kan hiervan onder voorwaarden worden afgeweken. De bouwwerkzaamheden mogen het behoud van de boom niet in gevaar brengt en de stedenbouwkundige of landschappelijke waarde van de boom mogen niet worden aangetast. Dit kan door middel van een bomen effect rapportage.

Of er wordt voorzien in beplanting op een andere locatie volgens een ingediend en door het bevoegd gezag goedgekeurd plan en in de vergunning een voorschrift wordt verbonden dat binnen een bepaalde termijn op een bepaalde locatie overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen beplanting plaats vindt.

Daarnaast kan alleen met een omgevingsvergunning de monumentale of waardevolle bomen worden gekapt of kunnen werkzaamheden worden verricht die leiden tot een bedreiging van de duurzame instandhouding van deze bomen. De vergunning kan slechts worden verleend indien de (monumentale) waarde van de boom niet langer aanwezig is en deze niet zonder ingrijpende maatregelen aan de boom kan worden hersteld, of de (monumentale) waarde in redelijkheid niet meer is te handhaven conform de afweging uit het geldend beleidsstuk hieromtrent of de boom zich in een zodanige staat bevindt, dat de veiligheid van gebruikers van het omliggende terrein in gevaar wordt gebracht.

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • het normale onderhoud betreffen;
  • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • tot een ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning behoren die naar oordeel van het bevoegd gezag kan worden gehonoreerd, onder de voorwaarde dat aan de vergunning een voorschrift wordt verbonden dat binnen een bepaalde termijn op een bepaalde locatie overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen beplanting plaats vindt.

5.6 Handhaving

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Venlo een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.

Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Venlo te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Een vereiste om goed te kunnen handhaven zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Venlo is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Venlo vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 6 Exploitatie

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Het kostenverhaal is alleen noodzakelijk indien er bijvoorbeeld gronden van de gemeente ingebracht worden, dan wel maatregelen voor wat betreft riolering genomen moeten worden. De kosten voor het bestemmingsplan kunnen op basis van de Legesverordening verhaald worden.

Voor de herontwikkeling van het Manresa terrein heeft de gemeente met de initiatiefnemer een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over het project zijn vastgelegd, inclusief kostenverhaal. Deze overeenkomst wordt aangemerkt als anterieure overeenkomst (artikel 6.24 Wro).

Voor planschade is een afwentelingsovereenkomst planschade opgesteld.

In de overeenkomst zijn onder meer de volgende aspecten geregeld:

  • de ontwikkeling wordt gerealiseerd en bekostigd door de initiatiefnemer;
  • de initiatiefnemer draagt de kosten voor de procedurele aspecten, zoals plankosten, onderzoeken en procedures (inclusief de door de gemeente te maken kosten);
  • een planschadeovereenkomst maakt ook deel uit van deze overeenkomst.

Voor de gemeente zijn aan de uitvoering van het plan geen financiële risico's verbonden omdat de initiatiefnemer alle kosten voor zijn rekening neemt.

De gemeente heeft daarnaast vastgesteld dat de initiatiefnemer beschikt over specifieke kennis, ervaring, capaciteit en financiële middelen die noodzakelijk zijn voor de beoogde ontwikkeling.

Uit het bovenstaande blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het woongebied met parkomgeving 'Nieuw Manresa' gewaarborgd is.

6.2 Wettelijke verplichting voor het opstellen van een exploitatieplan

Artikel 6.12 lid 2 van de Wro bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van grondexploitatie niet anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c 4°, respectievelijk 5° Wro noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, respectievelijk b, c of d Wro noodzakelijk is.

Met Venterra B.V. is een anterieure overeenkomst over de grondexploitatie gesloten. De kosten die de gemeente maakt bij het mogelijk maken van de ontwikkeling bestaan uit proceskosten. Via de anterieure overeenkomst wordt ervoor gezorgd dat deze kosten door de ontwikkelaar worden gedragen. In een anterieure overeenkomst is het verhaal van deze kosten geregeld. Het bepalen van een tijdvak is niet noodzakelijk; het stellen van eisen en regels of een uitwerking van regels, is evenmin noodzakelijk.

Het verhaal van kosten voor de ontwikkeling van het woongebied is middels een anterieure overeenkomst verzekerd. Het is om die reden niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Overleg met belanghebbenden

Het proces van totstandkoming van dit ruimtelijk plan is als volgt opgezet. Allereerst is een stedenbouwkundig plan opgesteld waarin de planontwikkeling uiteen is gezet en toegelicht.

Op basis daarvan heeft inhoudelijke afstemming met de gemeente plaatsgevonden. In een cyclisch proces zijn onderdelen van het plan nader uitgewerkt en gespecificeerd.

Ook heeft overleg met de gemeente plaatsgevonden over de mogelijkheden om de natuur op het terrein te integreren c.q. het verlies van natuur te compenseren. Het plan is na afronding van het proces met de gemeente daarna besproken met de volgende belanghebbenden:

  • Stichting het Limburgs Landschap;
  • Staatsbosbeheer;
  • direct omwonenden van het te ontwikkelen woongebied/Stichting Wijkoverleg Venlo-Oost.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het overleg als bedoeld ingevolge artikel 3.1.1 van het Bro is het concept ontwerpbestemmingsplan 'Nieuw Manresa' voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners.

Met betrekking tot het concept van het ontwerpbestemmingsplan 'Nieuw Manresa' zijn in het kader van het wettelijk vooroverleg reacties/adviezen ontvangen van:

1. Provincie Limburg, Postbus 5700, 6202 MA Maastricht;

2. Veiligheidsregio Limburg-Noord, Nijmeegseweg 42, 5900 AA Venlo;

3. ProRail, Postbus 2038, 3500 GA Utrecht.

De reacties van de provincie Limburg en Prorail zijn voor kennisgeving aangenomen en geven geen aanleiding tot een aanpassing van het plan.

Ten aanzien van de reactie van de veiligheidsregio Noord-Limburg heeft de gemeente het volgende standpunt ingenomen:

  • De verplichting om bij toepassing van mechanische ventilatie deze centraal afsluitbaar re maken wordt als voorschrift verbonden aan de voor de te realiseren woningen te verlenen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In de regels van het bestemmingsplan worden nadere eisen opgenomen om deze maatregel in het kader van de omgevingsvergunning te kunnen treffen.
  • De gemeente Venlo heeft in 2016 operationeel beleid vastgesteld voor ruimtelijke ontwikkelingen op meer dan 200 meter van het spoor en het emplacement. In het kader van dat beleid treft de gemeente bij ontwikkelingen als de onderhavige aan de ontvangende kant geen extra maatregelen ter verdere reductie van risico's.
  • De in het advies opgenomen aanbevelingen over bluswatervoorzieningen worden als eisen in het kader van de omgevingsvergunning voor nieuwe gebouwen verbonden.
  • Het advies wordt overgenomen om bij de nodige vergunningen voor bijvoorbeeld een buurtaccu, een beschrijving van de veiligheidsmaatregelen te verstrekken.
  • De Veiligheidsregio zal betrokken worden bij de beoordeling van mogelijke risico's voor de omgeving.
  • In het bestemmingsplan worden nadere eisen opgenomen ten aanzien van de realisatie van collectieve energievoorzieningen, zodat daaraan invulling kan worden gegeven.

In bijlage 10 is een verslag opgenomen van het plaatsgevonden wettelijk vooroverleg.

7.3 Besluitvorming m.e.r.-beoordeling

Het college van burgemeester en wethouders heeft voorafgaande aan de wettelijke procedure met betrekking tot het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan een besluit genomen ten aanzien van een mogelijke m.e.r.-beoordeling van het plan. Dit besluit is als bijlage 1 bij het bestemmingsplan gevoegd. Uit dit besluit volgt dat het college van burgemeester en wethouders op basis van een aanmeldnotitie heeft besloten dat er voor de planontwikkeling 'Nieuw Manresa' geen milieueffectrapport te worden opgesteld

De gemeenteraad van Venlo neemt het besluit over doordat dit als bijlage gekoppeld is aan dit bestemmingsplan.

7.4 Procedure bestemmingsplan

Procedure

De wettelijke procedure start met de kennisgeving ex artikel 1.3.1 van het Bro. De wettelijke procedure start met het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan. De procedure ziet er als volgt uit:

  • Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken indien zienswijzen zijn ingediend;
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, 6 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep voor belanghebbenden bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking;
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan met alle bijbehorende stukken heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 Wro gedurende zes weken ter inzage gelegen van 18 april tot en met 29 mei 2019 en kon geraadpleegd worden:

  • analoog in het Stadkantoor Venlo, Hanzeplaats 1 te Venlo (op afspraak);
  • langs electronische weg via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl met het volgende identificatienummer NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-ON01.

Gedurende deze ter inzage termijn zijn géén zienswijzen ontvangen.

Vast te stellen bestemmingsplan

Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan (verbeelding en regels) is ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan ongewijzigd aangeboden ter vaststelling door de gemeenteraad. In de toelichting (het niet juridisch bindende deel) zijn op verzoek van de provincie enkele redactionele aanpassingen doorgevoerd met betrekking tot de saldobenadering volgens Omgevingsverordening Limburg 2014. Tevens is een nieuwe stikstofberekening aan het plan toegevoegd (bijlage 6).

 

Het vastgestelde bestemmingsplan wordt met alle bijbehorende stukken overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 Wro gedurende zes weken ter inzage gelegd en kan geraadpleegd worden:

  • analoog in het Stadkantoor Venlo, Hanzeplaats 1 te Venlo (op afspraak);
  • langs electronische weg via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl met het volgende identificatienummer NL.IMRO.0983.BP201816MANRESA-VA01.

Via de gemeentelijke website www.venlo.nl is tevens een link naar de landelijke website www.ruimtelijkeplanen.nl beschikbaar.