Plan: | Centrum Venlo |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0983.BP201227CENTRVENLO-VA02 |
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden gedaan naar de kwaliteit van de bodem. Wanneer een bestemmingsplan betrekking heeft op vastlegging van een bestaande situatie is in beginsel geen bodemonderzoek noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan betreft een actualiserend beheersplan; het is gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Verder worden bestaande bouwrechten op grond van vigerende bestemmingsplannen overgenomen in het nieuwe plan.
In de Flora- en faunawet is de soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn volledig geïmplementeerd. In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. Dit betekent concreet dat in bestemmingsplannen geen mogelijkheden moeten worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand in redelijkheid kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet geen ontheffing zal worden verleend.
Daarnaast dient rekening te worden gehouden met gebiedsbescherming. Gebieden kunnen beschermd zijn doordat ze zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Vanaf begin oktober 2005 zijn hierin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijn-gebieden opgenomen als Natura 2000-gebieden. Daarnaast kunnen gebieden zijn opgenomen in de Ecologische HoofdStructuur (EHS). Hiervan is echter geen sprake van in of in de directe nabijheid van het plangebied.
Voor beheergerichte bestemmingsplannen, zoals het op te stellen bestemmingsplan voor Centrum Venlo, kan in het algemeen worden gesteld dat de uitvoerbaarheid in de meeste gevallen niet ter discussie zal staan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn, mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvan de haalbaarheid nog niet is aangetoond. Een onderzoek flora en fauna is daarom niet noodzakelijk.
De gemeente Venlo streeft naar een milieuvriendelijke leefomgeving. In 2004 is het Uitvoeringsprogramma Klimaatbeleid 2004-2007 door het college vastgesteld. Negatieve milieueffecten van (gemeentelijke) plannen en activiteiten dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. Om dat te bereiken streeft Venlo naar beperking van energieverbruik, beperking van ruimtebeslag, het zuinig omgaan met schaarse grondstoffen en het zo min mogelijk produceren van schadelijke stoffen. De gemeente heeft als doelstelling een toename te realiseren van duurzame energie in bestaande bouw. Het beleid is gericht op een zuinig en verantwoord gebruik van energie. Het is van belang het energieverbruik door bedrijven en woningen terug te dringen. Dit betreft met name het energieverbruik voor ruimteverwarming, dat kan worden beperkt door verbeterde isolatie en door optimale benutting van alternatieve energiebronnen. Bij nieuw- en verbouwplannen zal moeten worden gestreefd naar een optimale benutting van energiebronnen. Het streven naar optimale benutting van energiebronnen kan niet in een bestemmingsplan worden afgedwongen of gereguleerd.
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich voor rondom risicovolle inrichtingen of transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een klein kantoorgebouw of een bedrijfsgebouw wordt daarbij beschouwd als een beperkt kwetsbaar object, waarbij de gehanteerde normen een richtwaarde vormen. Bij bijvoorbeeld woningen, die beschouwd worden als kwetsbare objecten, is de norm een grenswaarde waar altijd aan moet worden voldaan (afgezien van verspreid liggende woningen, maximaal 2 per hectare, deze worden beschouwd als beperkt kwetsbare objecten). Het risico wordt uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR).
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Plaatsgebonden risico
Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een (denkbeeldig) persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas. De normering voor het plaatsgebonden risico is afhankelijk van de aard van het te beschermen object. Hierbij wordt in wet- en regelgeving onderscheid gemaakt tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld (grote) kantoorgebouwen, kinderdagverblijven en ziekenhuizen. Beperkt kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld verspreid liggende woningen, (kleine) kantoorgebouwen, (kleine) winkels en sporthallen. De norm voor kwetsbare objecten is een grenswaarde. Hieraan moet worden voldaan. Deze grenswaarde is gesteld op 10-6 per jaar. De norm voor beperkt kwetsbare objecten is een richtwaarde. Hieraan moet zoveel mogelijk worden voldaan. Bij afwijken dient dit zeer goed gemotiveerd te worden."
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting die ontstaat door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen op de x-as is afgezet tegen de kans per jaar op (tegelijk) overlijden op de y-as. Voor het groepsrisico is in de landelijke wet- en regelgeving een oriënterende waarde vastgelegd. De oriëntatiewaarde is geen grenswaarde maar dient als richtwaarde. De oriëntatiewaarde geeft aan wat de kans is waar onder een ramp van bepaalde omvang bij voorkeur moet blijven.
Besluit externe veiligheid inrichtingen, Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en Besluit externe veiligheid buisleidingen
In 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit is van toepassing voor inrichtingen, die in het kader van de Wet Milieubeheer een vergunning nodig hebben, maar ook op bestemmingsplannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.
In het Bevi zijn de waarden voor het Plaatsgebonden Risico en het Groepsrisico wettelijk verankerd. Voor het Plaatsgebonden Risico houdt dit in dat kwetsbare bestemmingen niet binnen de 10-6 contour gebouwd mogen worden. PR is in het Bevi een ook voor bestaande situaties, grenswaarde en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Voor het Groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde, maar tevens een verantwoordingsplicht.
In juni 2012 is de wet Basisnet vastgesteld door de Tweede Kamer. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) aan de gemeenten duidelijkheid te bieden over de maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Die maximaal toelaatbare risico's worden met de bijbehorende risicozones voor alle relevante spoor-, weg- en vaarwegtrajecten in tabellen vastgelegd. Het Basisnet bestaat uit drie onderdelen: Basinet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Door het Basisnet weten de gemeenten waar ze kunnen bouwen en ontstaan er geen veiligheidsproblemen door (onverwachte) groei van het transport van gevaarlijke stoffen.
Om het Basisnet wettelijk te verankeren moet bestaande wetgeving worden aangepast en nieuwe wetgeving worden ontwikkeld. De Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) zal voor de regulering van de vervoerskant van het Basisnet worden aangevuld met artikelen over o.a. risicoplafonds en handhaving van de risicoruimte. Voor het wettelijk vastleggen van de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het Basisnet is een nieuwe AmvB in ontwikkeling: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). De gewijzigde Wvgs en het Btev treden naar verwachting begin 2013 in werking. Tot die tijd is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS) van kracht.
Risico inventarisatie
Uit de risicokaart van de provincie Limburg blijkt dat in het plangebied en (directe) omgeving de volgende risiscodragende objecten aanwezig zijn:
Er zijn geen buisleidingen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn in het plangebied.
Bron: www.risicokaart.nl
Tankstations ten westen en oosten van de N271
Aan de Krefeldseweg 4 en 5 zijn twee LPG-tankstations gelegen, respectievelijk buiten en binnen het plangebied. Beide tankstations zijn BEVI inrichtingen en kennen risicocontouren voor het plaatsgebonden- en groepsrisico die binnen het plangebied van dit bestemmingsplan vallen.
Bij een eerste inventarisatie blijkt dat beide tankstations een vulpunt hebben met een plaatsgebonden risico van 25 m. voor de 10-6 contour en het groepsrisico kent een invloedsgebied van 150 m. Ook hebben beiden tankstations een (ondergronds) LPG-reservoir van circa 20 m3 met een plaatsgebonden risicocontour van 25 m. voor de 10-6 contour. Ook hier betreft het invloedsgebied van het groepsrisico 150 m. Tot slot kent de LPG-installatie een plaatsgebonden 10-6 risicocontour van 15 m. en wederom een invloedsgebied voor het groepsrisico van 150 m.
Binnen het invloedsgebied van het groepsrisico wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, zodat de personendichtheid op basis van de bestemmingsplancapaciteit niet toeneemt.
Beide tankstations hebben een groepsrisico (binnen het invloedsgebied van 150 m.) dat boven de oriënterende waarde ligt (zoals vermeldt in het Beleidsplan EV Venlo 2012-2015, tabel 1.3; pag. 14). Dat betekent dat uitbreiding van de personendichtheden binnen die invloedsgebieden moet worden voorkomen. Betreffende invloedsgebieden zijn op de verbeelding aangeduid, met de regeling dat binnen die zones geen medewerking wordt verleend aan ruimtelijke plannen die leiden tot een toename van de personendichtheden in dit gebied.
De PR- en GR contouren van beide tankstations zijn, indien buiten de inrichting gelegen, in het bestemmingsplan geregeld. In dit geval houdt dit in dat de 25m. en 15m. PR risicocontouren als veiligheidszone - lpg - plaatsgebonden risico en de 150m. GR invloedsgebied als veiligheidszone - lpg - groepsrisico op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen.
Spooremplacement
In het zuiden van het plangebied is het spooremplacement met bijbehorende spoorweg gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ten behoeve van de ontwikkeling van kantoor- en woonlocatie "Maaswaard", gelegen ten zuidwesten van het plangebied, is in 2007 een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheid ("Onderbouwing externe veiligheid kantoor- en woonwijk Maaswaard in Venlo", mei 2007).
Ter plaatse van het spooremplacement geldt voor het plaatsgebonden risico dat conform de milieuvergunning de grenswaarde ten aanzien van het PR ter plaatse van kwetsbare objecten maximaal 10-6 per mag zijn (binnen de PR-contour mogen geen kwetsbare objecten liggen en de 10-6 contour mag zich dan ook buiten de inrichtingsgrens bevinden). De 10-8 contour van het plaatsgebonden risico van het spooremplacement is buiten de inrichting gelegen.
Binnen een zone van 300 m. van de perceelsgrens van de inrichting wordt geen medewerking verleend aan ruimtelijke plannen die leiden tot vergroting van de personendichtheid in het gebied. Een kamerverhuurbedrijf is derhalve niet toegestaan.
Daarnaast geldt op grond van het beleidsplan externe veiligheid Venlo dat binnen een zone van 200 m. uit de grens van de inrichting geen extra kwetsbare objecten zijn toegestaan (basisscholen, ziekenhuizen, kinderdagverblijven en verzorgingstehuizen).
De PR- en GR contouren van het spooremplacement zijn, indien buiten de inrichting gelegen, in het bestemmingsplan geregeld: In dit geval houdt dit in dat de volgende contour op de verbeelding en in de regels is opgenomen:
Doorgaand spoor
Voor het doorgaand spoor (Eindhoven-Venlo) geldt het Basisnet spoor. Op basis daarvan gelden de volgende aandachtspunten:
Daarnaast geldt op grond van het beleidsplan externe veiligheid Venlo dat binnen een zone van 200 m. uit het tracé geen extra kwetsbare objecten zijn toegestaan (basisscholen, ziekenhuizen, kinderdagverblijven en verzorgingstehuizen).
Voor de spoorweg geldt dat de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico tot aan de rand van het object reikt. De 10-8 en 10-7 contouren reiken tot buiten de randen van het spoor.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvan de haalbaarheid nog niet is aangetoond. Het betreft een actualiserend plan de bestaande situatie wordt vastgelegd. Het plaatsgebonden- of groepsrisico neemt derhalve dus niet toe.
De 200m. contour is als veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen op de verbeelding en in de regels opgenomen.
Transport gevaarlijke stoffen over de N271 en rivier de Maas
Naast het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, is er dergelijk vervoer over de Maas en over de N271 (Koninginnesingel / Burgemeester van Rijnsingel / Krefeldseweg).
Voor beide gevallen geldt dat de 10-6 contour niet buiten het object (weglichaam of oever) is gelegen.Verder wordt de oriënterende waarde voor het groepsrisico van het vervoer over de Maas niet overschreden. Voor de N271 is ook aangegeven in welke mate het groepsrisico wordt overschreden. Voor het gebied ‘Venlo-4’ wordt een factor van 0.45 genoemd. Deze waarde ligt ruim onder de oriënterende waarde (<0,1 maal de oriënterende waarde). Voor deze weg geldt dat er een verantwoording Groepsrisico moet worden uitgevoerd als de populatie in het invloedsgebied zal toenemen. Het invloedsgebied is afhankelijk van de soorten transporten met gevaarlijke stoffen die er over deze weg gaan.
Op grond van het beleidsplan externe veiligheid Venlo geldt voor de Maas dat binnen een zone van 200 m. uit het tracé geen extra kwetsbare objecten zijn toegestaan (basisscholen, ziekenhuizen, kinderdagverblijven en verzorgingstehuizen).
De 200m. contour is als veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen op de verbeelding en in de regels is opgenomen.
Mogelijke ongevalsscenario's
Bevindingen uit risico-inventarisatie
Het bestemmingsplan voldoet aan de richt- en grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Zoals aangegeven zijn er wel enkele scenario's van de risicobronnen die -theoretisch- effect hebben op het bestemmingsplan.
Brandbaar gas
Voor het spooremplacement geldt een scenario van een 'brandbaar gas'. Dit doet zich voor als een leiding- of reservoirbreuk ontstaat. Bij lekkages en fakkelbranden kan het incident worden beheerst door gebruik te maken van waterschermen. Een volledige breuk kan bij ontsteking van het gas tot veel gewonden leiden.
In de omgeving van het spooremplacement was de blusvoorziening niet optimaal. Om die reden werden (in 2012) aanvullende blusputten gerealiseerd rondom het emplacement teneinde bij calamiteiten beter op te kunnen treden. Tevens zijn enkele containers geplaatst voor opslag schuimvormend middel.
Hiermee is de (primaire) bluscapaciteit in het plangebied meer dan voldoende.
Elementen verantwoordingsplicht groepsrisico
Vanuit het Bevi geldt voor een ruimtelijk besluit de verplichting tot het verantwoorden van het groepsrisico. Gezien de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van risicovolle objecten zijn onderstaand de verschillende stappen van de verantwoordingsplicht groepsrisico doorlopen.
Personendichtheid in invloedsgebied
Het bestemmingsplan maakt geen direct realiseerbare nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het betreft het vastleggen en actualiseren van een bestaande situatie. De personendichtheid zal in het plangebied naar aanleiding van dit bestemmingsplan dus niet toenemen. Er is hiermee dus geen aantoonbare verandering in het groepsrisico.
Mogelijkheden voor hulpverlening
Voor de beschouwing van de mogelijkheden voor hulpverlening is een onderscheid gemaakt tussen de bereikbaarheid van het plangebied, in het plangebied en de bereikbaarheid van de risicobron. De bereikbaarheid van het plangebied moet tweezijdig zijn. In de huidige situatie voldoet het plangebied hieraan. De bereikbaarheid in het plangebied moet ook tweezijdig zijn. Dit is voornamelijk voor de ontvluchting van de personen in dat gebied. De vluchtwegen dienen in een andere route te voorzien dan de aanrijdroute voor brandweervoertuigen. In de huidige situatie zijn er voldoende vluchtwegen voorhanden zonder dat de hulpdiensten worden gehinderd.
De bereikbaarheid van de risicobron is voor de bronbestrijding essentieel. Zonder deze bereikbaarheid kan de brandweer niet optreden bij een risicobron. In het geval van een incident in de omgeving van de tankstations en spooremplacement is een goede wegenstructuur aanwezig voor de hulpdiensten. Daarbij zal er voldoende bluswatercapaciteit beschikbaar zijn aangezien aanvullende putten zijn gerealiseerd om rondom het emplacement op elk moment op elke plaats voldoende bluswater te hebben. Het spooremplacement beschikt daarbij over een adequate milieuvergunning.
De bovenstaande beschouwing van de bereikbaarheid laat zien dat de brandweer snel ter plaatse kan zijn bij een risicobron en in het plangebied..
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid van aanwezigen
Het succes van de zelfredzaamheid hangt af van twee aspecten:
In het plangebied zijn voornamelijk zelfredzame personen aanwezig en zal niet wijzigen naar aanleiding van dit bestemmingsplan. Wel is er nabij het tankstation (Krefeldseweg) een bejaardentehuis gelegen. De zelfredzaamheid van deze groep is relatief beperkt. De risico- en crisiscommunicatie kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid van de aanwezige personen.
Het gebied is verder goed omsloten (vluchtwegen) en er zijn voldoende objecten aanwezig om te schuilen.
Mogelijke risico-verlagende maatregelen
De mogelijkheden van de gemeente om bronmaatregelen te treffen zijn beperkt in het kader van deze bestemmingsplanactualisatie. De nabijgelegen risicobronnen zijn namelijk niet in bezit van de gemeente of liggen buiten het plangebied.
Brandweeradvisering en verantwoording
Het brandweeradvies maakt onderdeel uit van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Voor de verantwoording worden daarnaast nut en noodzaak en overige belangen afgewogen. De regionale brandweer is om advies gevraagd in het kader van het vooroverleg, zie hiervoor paragraaf 8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De brandweer hanteert voor het advies een effectbenadering waarbij zij ervan uitgaan dat een calamiteit plaatsvindt.
Conclusie
Het plaatsgebonden risico van de risicobronnen vormt geen knelpunt. Daarnaast is bij het voorliggende bestemmingsplan sprake van een bestaande situatie waarbij geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks worden toegestaan.
Het plangebied van het bestemmingsplan ligt echter wel binnen het invloedsgebied van de verschillende risicobronnen. Kwalitatief is de hoogte van het groepsrisico beschouwd. Het bestemmingsplan legt alleen de bestaande situatie vast waardoor het groepsrisico niet wijzigt. Een verdere verantwoording over het groepsrisico wordt om deze reden niet uitgewerkt. Officieel moet de regionale brandweer om advies worden gevraagd, dit heeft dan ook plaatsgevonden in het kader van het vooroverleg (zie paragraaf 8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid).
Tot slot kan worden gesteld dat ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen geen verslechtering optreedt van het veiligheidsniveau. Daarmee kan het bestemmingsplan Centrum Venlo verantwoord worden geacht. In Bijlage 4 Verantwoording groepsrisico van deze toelichting is de verantwoording van het groepsrisico bijgevoegd.
De risicocontouren (invloedsgebied) van de twee tankstations zijn als veiligheidszone - lpg - plaatsgebonden risico en veiligheidszone - lpg - groepsrisico op de verbeelding en in de regels opgenomen. De risicocontouren (invloedsgebied) van het spooremplacement, spoorwegen en het vervoer over de maas zijn als veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen en veiligheidszone - bevi op de verbeelding en in de regels opgenomen. Binnen deze contouren is een toename van kwetsbare objecten niet toegestaan (basisscholen, ziekenhuizen, kinderdagverblijven en verzorgingstehuizen). Daarnaast zijn deze in vergunningen geregeld. De kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn specifiek bestemd, indien deze binnen de contouren van risicobronnen zijn gelegen is een toename van de personendichtheid niet zonder meer toegestaan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluids- overlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieu- belastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
In deze paragraaf wordt ingegaan op deze afzonderlijke geluidsaspecten.
Wegverkeerslawaai
Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Omdat in het plangebied geen nieuwe gevoelige functies worden geprojecteerd, hoeft derhalve op dit moment geen akoestische toetsing plaats te vinden.
Spoorweglawaai
Ook spoorwegen hebben een onderzoekszone waarbinnen akoestisch onderzoek dient te worden verricht indien de bouw van geluidsgevoelige bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Een deel van het plangebied is gelegen in de onderzoekszone van de spoorlijn Nijmegen-Roermond. In voorliggend bestemmingsplan is de bestaande situatie vastgelegd. Een akoestisch onderzoek voor de beheersituatie is derhalve niet noodzakelijk.
Daarnaast is het spooremplacement gelegen binnen het plangebied. Dit is echter geen gezoneerd terrein en heeft derhalve geen geluidscontour.
Industrielawaai
Ten westen van het plangebied, aan de overzijde van de Maas, ligt ten noordoosten van de Eindhovenseweg het industrieterrein Venlo Trade Port. Op dit industrieterrein zijn enkele inrichtingen, als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikel 2.1, lid 3 en Bijlage A, onderdeel D, gelegen. Bij besluit van 14 mei 1991 heeft de Kroon onder nr. 91.004368 de zone rond dit industrieterrein vastgesteld.
Deze geluidszone (50 dB(A)-contour) is niet in het plangebied gelegen en derhalve niet van invloed.
Omdat in het plangebied geen nieuwe gevoelige functies en nieuwe bedrijven worden geprojecteerd, hoeft derhalve op dit moment geen akoestische onderzoek met betrekking tot industrielawaai plaats te vinden.
In het plangebied of in de invloedsfeer ervan zijn géén hinderlijke bedrijven gevestigd (het gaat hier om geurhinder ed.). Dit aspect speelt derhalve geen rol. Overige aspecten ten aanzien van hinder (die niet planologisch geregeld worden in dit bestemmingsplan) zullen binnen de daarvoor geldende regel- en wetgeving worden opgepakt en verholpen.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Aangezien het onderhavige bestemmingsplan een actualiserend plan betreft, hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. In de in eind 1998 uitgebrachte Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) staat de verbreding en verdieping maar ook de versterking van de uitvoering van integraal en duurzaam waterbeheer centraal. In het POL wordt de nadruk met name gelegd op het afkoppelen van bestaand of nieuw verhard oppervlak van de riolering, (her)gebruik van regen en/of afvalwater en het duurzaam en watervriendelijk inrichten van bebouwde gebieden. Wat betreft afkoppeling van verhard oppervlak van de riolering wordt in het POL een norm van minimaal 60% gesteld (in infiltratiegebieden is dit 80%).
De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving) worden in de volgende subpragrafen beschreven in de soorten van water die in het plangebied aanwezig zijn.
In de afgelopen eeuwen is veel ruimte aan de rivier ontnomen, met het gevolg dat de rivieren zijn ingeklemd tussen dijken die steeds hoger zijn gemaakt. Door de bevolkingsontwikkeling en de economische groei zijn de te beschermen waarden sterk toegenomen. Als een overstroming zou plaatsvinden, zijn de gevolgen enorm. Deze kwetsbaarheid van ons land, samen met de ongunstige verwachtingen over klimaatveranderingen en zeespiegelrijzing, maken duidelijk dat een duurzame bescherming tegen hoogwater, zowel nu als in de toekomst, hoge prioriteit moet hebben. De dreigende overstromingen in 1993 en 1995 hebben bewezen dat het probleem niet moet worden onderschat.
Om een goede afweging te kunnen maken bij elke nieuwe ingreep in het rivierbed, zodat de rivier de ruimte behoudt die zij nodig heeft voor de afvoer van maatgevend hoogwater, is in 1996 de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier tot stand gekomen. Na verloop van jaren werd deze beleidslijn ten aanzien van regionale ruimtelijk economische ontwikkelingswensen en mogelijkheden als te restrictief ervaren. Mede op basis van de resultaten van de evaluatie en ervaringen in de praktijk is besloten om de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier aan te passen. De nieuwe Beleidslijn Grote rivieren biedt meer ontwikkelingsmogelijkheden voor initiatieven die een positief effect hebben voor het rivierbeheer en voor de ruimtelijke en economische kwaliteit van het betreffende gebied.
Het uitgangspunt van de Beleidslijn Grote rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater, onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden, en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor overheden om te zorgen voor een goede ruimtelijke ordening. De beleidslijn gaat uit van een eigen risico en verantwoordelijkheid ten aanzien van ontstane schade door hoogwater voor activiteiten in het rivierbed. Initiatiefnemers in het rivierbed zijn zelf aansprakelijk voor schade en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen.
De Beleidslijn Grote rivieren heeft als doelstellingen:
Toepassingsgebied Beleidslijn Grote Rivieren
Het afwegingskader in deze beleidslijn is bedoeld om te kunnen beoordelen of activiteiten kunnen plaatsvinden in het rivierbed, en zo ja, onder welke voorwaarden. De beleidslijn zelf is geen instrument om actief rivierverruiming uit te voeren. Daarvoor bestaan andere kaders en procedures. Wel biedt het afwegingskader mogelijkheden voor initiatieven om binnen de gestelde voorwaarden rivierverruimende maatregelen uit te voeren. De Beleidslijn Grote rivieren is het kader voor beoordeling van initiatieven in het rivierbed. Daarbij wordt uitgegaan van een integrale afweging.
In het gedeelte van het rivierbed waar het stroomvoerend regime geldt worden in principe alleen "riviergebonden" activiteiten toegestaan. Het geldt een "ja, mits"-afweging; dat wil zeggen, dat deze riviergebonden activiteiten zijn toegelaten wanneer aan de gestelde rivierkundige voorwaarden wordt voldaan. Het betreft hier een beperkt aantal nader omschreven activiteiten, waarvan op voorhand duidelijk is dat situering buiten het rivierbed niet mogelijk of niet wenselijk wordt geacht. Het gaat daarbij om activiteiten en (bouw)werken ten behoeve van het rivierbeheer of de (beroeps)scheepvaart, of andere functies of vormen van gebruik die heel specifiek aan de rivier zijn gebonden. Vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover gekoppeld aan vervoer over de rivier, wordt specifiek genoemd als riviergebonden activiteit.
Uitsnede kaartblad 15-16 Beleidslijn Grote Rivieren
Het Integraal Waterbeheersplan ‘Orde in water’ van Waterschap Peel en Maasvallei (IWBP) beschrijft de uitwerking van het provinciale (oppervlakte)waterbeleid door het waterschap, zoals is vastgelegd in het POL2006. Het plan is richtinggevend voor het te voeren beleid en beheer van het waterschap gedurende de planperiode 2010- 2015. Het waterbeheer wordt in al zijn samenhangen bekeken met als belangrijke uitgangspunten de watersysteembenadering en de waterketenbenadering. Bij de integrale afwegingen zijn een er een aantal leidende principes: veiligheid, integraal waterbeheer, duurzaamheid, water als medeordenend principe, niet afwentelen op anderen, omgevingsgericht werken, geen verslechtering en doelmatig en effectief.
Extra inspanningen worden geleverd op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer waaronder het nadrukkelijk beïnvloeden van de ruimtelijke ordening vanuit waterhuishoudkundige principes in samenwerking met de gemeentes. Ook het samenwerken in de waterketen met de gemeentes en de verdere sanering van schadelijke rioolwateroverstorten staan hoog op de agenda. Bij nieuwbouwlocaties wordt gestreefd naar 100% afkoppeling van het afkoppelbaar verhard oppervlak van het riool.
Het Integrale Waterplan van de gemeente Venlo onderscheidt vijf sporen voor de vaststelling van de ambitieniveaus ofwel vijf verschillende aspecten van het watersysteem:
Bij elk ambitieniveau passen voor elk stroomgebied maatregelen. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied dient rekening te worden gehouden met deze vijf sporen.
Bij nieuwe ontwikkelingen streeft de gemeente Venlo naar het afkoppelen van de hemelwaterafvoer, waarbij zoveel mogelijk water in of nabij het plangebied wordt geïnfiltreerd. De benodigde ruimte voor infiltratievoorzieningen hangt af van het aandeel verhard oppervlak, het aantal en de omvang van de (woon)bebouwing, de grondwaterstand en de doorlatendheid van de bodem. De afvoer van hemelwater naar infiltratievoorzieningen vindt bij voorkeur bovengronds plaats. De omgang met hemelwater voor uitbreiding van bestaande bebouwing en verharding zal in de toekomst veranderen. Hierop anticipeert het bestemmingsplan. Binnen de bestemmingen wordt water, waterberging en waterinfiltratie mogelijk gemaakt.
Uit de bodemkaart van Nederland (kaartblad 52 oost, Venlo) blijkt dat het plangebied niet geheel gekarteerd is. De wel gekarteerde gronden betreft "bebouwd".
Op de Bodemkaart is tevens de grondwaterstand weergegeven in 7 klassen, de zogenaamde grondwatertrappen. Deze geven een globale aanduiding van het niveau van fluctuatie van het grondwater aan. Op de bodemkaart van Nederland is (een deel van) het plangebied aangegeven. Op basis van de bodemkaart zijn geen grondwatertrappen in het plangebied aanwezig.
Uit de Blauwe waardenkaart, behorende bij het POL, is af te lezen dat het plangebied is gelegen in de "Venloschol". Sinds januari 2008 is de Venloschol in Provinciale MilieuVerordening (PMV) aangewezen als boringsvrije zone en geldt er tevens een boorverbod, weliswaar met ontheffingsmogelijkheid. De boringsvrije zone Venloschol is ingericht om te voorkomen dat de in het gebied aanwezige (beschermende) kleilaag wordt doorboord en daarmee het onderliggende kwalitatief hoogwaardige grondwater kans loopt op vervuiling. Het betreft hier echter geen absoluut verbod.
Uitsnede bodemkaart van Nederland (kaartblad 52 oost, Venlo)
In het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Het gaat hier om een deel van de Maas. Dit water heeft echter geen specifiek ecologische functie.
Het plangebied ligt binnen het stroomgebied van de Rijnbeek. In het stedelijk gebied is deze beek echter overkluisd. Deze overkluisde beek is opgenomen en geregeld als Waterstaat - Waterlopen.
Kades
De kades langs de Maas die zijn aangelegd in het kader van de bescherming tegen hoogwater zijn binnen het kader van onderhavig bestemmingsplan juridisch geregeld.
De beschermingszone van de kades is in dit bestemmingsplan opgenomen als Waterstaat - Waterkering. Het betreft een kademuur aan de Maasboulevard in het westen van het plangebied. Bepaalde activiteiten zijn binnen deze beschermingszone (zonder vergunning van het Waterschap Peel en Maasvallei) niet toegestaan. Dit is binnen de zogenaamde Keur van het Waterschap geregeld.
Stroomvoerend en waterbergend rivierbed van de Maas
Een deel van het plangebied is gelegen binnen het stroomvoerend en waterbergend rivierbed van de Maas. In het waterbergend rivierbed zijn ingevolge de "Beleidslijn Ruimte voor de Rivier", bepaalde activiteiten, waaronder bouwen, verboden, dan wel streng gereglementeerd. In het kader van het provinciale (circulaire Bouwen langs de Maas) en rijksbeleid (Beleidslijn Grote Rivieren) is dit vastgelegd. Het stroomvoerend rivierbed is in dit bestemmingsplan opgenomen en geregeld als 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed'. Voor het deel van het plangebied dat is gelegen in het rivierbed van de Maas geldt dat bouwen geschiedt op eigen risico. Het Rijk is niet aansprakelijk voor eventuele schade.
In het plangebied liggen geen droge of natte ecosystemen.
In het gebied is een gemengd rioleringsstelsel aanwezig.