Plan: | Parkwijk 't Ham |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0957.BPW0000298-VG01 |
Voorliggend initiatief bestaat uit het voornemen om in Roermond een nieuw woongebied met maximaal 35 woningen, parkwijk 't Ham te realiseren. De gemeente heeft op 10 mei 2016 principe medewerking verleend.
Het huidige bestemmingsplan kent ter plaatse de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. Ook is op de gronden een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan 'Roer en Hambeek'. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om de maatschappelijke bestemming om te zetten naar een woonbestemming.
Voorliggend document voorziet in dit wijzigingsplan.
Het plangebied van dit wijzigingsplan ligt aan de westzijde van Roermond, op kleine afstand van het centrum van de stad aan de Hambeek. Ten zuiden van het plangebied staat een tv-zendmast. Het plangebied wordt ontsloten via de Burgemeester Geuljanslaan. De dijk langs de Hambeek vormt aan de noord- en westzijde de grens van het plangebied. Aan de zuidzijde begrenzen de gronden rondom de tv-zendmast, waaronder de straten Roodververij en op de Meulenberg en de daaraan gelegen woningen, het plangebied. Aan de oostzijde van het plangebied staan flatgebouwen. De gronden rondom deze gebouwen begrenzen hier het plangebied.
De afbeelding hierna laat de ligging van het plangebied binnen Roermond zien.
Afbeelding 1: ligging plangebied binnen Roermond (bron: Openstreetmap, december 2016)
In de afbeeldingen hierna zijn ligging en begrenzing van en straatnamen rond het plangebied weergegeven.
Afbeelding 2: ligging en begrenzing plangebied (bron: Bing Kaarten)
Abeelding 3: straatnamen rond het plangebied (bron: Esri Nederland)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Roer en Hambeek'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Roermond op 28 september 2017. Het bestemmingsplan is onherroepelijk geworden op 14 november 2018.
Dit wijzigingsplan bestaat uit drie delen:
De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.
Na deze inleiding volgt een hoofdstuk waarin de huidige ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied worden beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan relevant nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuhygiënische en planologische aspecten met betrekking tot de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 wordt een planbeschrijving gegeven en is aangegeven hoe het plan vertaald is naar voorliggend wijzigingsplan. Hoofdstuk 6 bevat een uiteenzetting over de uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied ligt aan de Hambeek in het stedelijk gebied van Roermond. Aan de noord- en westzijde begrenst de dijk langs de Hambeek het plangebied. Aan de zuidzijde begrenzen de gronden rondom de tv-zendmast, waaronder de straten Roodververij en Op de Meulenberg en de daaraan gelegen woningen, het plangebied. Woonbebouwing, in de vorm van flats, staat ten oosten van het plangebied. De locatie wordt aan de zuid- en oostzijde begrensd door opgaand groen en bomen. Het plangebied wordt ontsloten via de Burgemeester Geuljanslaan.
In het verleden heeft de locatie dienst gedaan als schoollocatie. Het schoolgebouw en bijebehorende gebouwen zijn gesloopt. Het terrein ligt braak.
De foto's hierna geven een indruk van de huidige situatie van het terrein. Deze foto's zijn gemaakt in het najaar van 2016. Sindsdien is er niets meer gewijzigd in het plangebied.
Afbeeldingen 4: diverse foto's plangebied (bron: Kragten, najaar 2016)
Hierna is een beschrijving van het plan opgenomen. Eerst wordt ingegaan op de functionele aspecten van het plan. Vervolgens wordt ingegaan op beeldkwaliteit en ruimtelijke inpassing.
Functioneel
Voorliggend wijzigingsplan maakt de bouw van maximaal 35 vrijstaande woningen mogelijk binnen het plangebied. De afbeelding hierna geeft een indruk van de stedenbouwkundige opzet van het plan. De flexibiliteit in het plan kan eventueel leiden tot ondergeschikte wijzigingen.
Afbeelding 5: stedenbouwkundige opzet plangebied
Het plangebied wordt ontsloten via de Burgemeester Geuljanslaan. Aan de zuidzijde, ter hoogte van de tv-zendmast is een pad voorzien, dat dienst doet als langzaamverkeersroute (fiets en voetganger) en tevens dienst kan doen als ontsluiting bij calamiteiten.
Aan de oostzijde van het plangebied blijven bestaande bomen en beplanting zoveel mogelijk behouden, ter afscherming van de flatgebouwen aan de oostzijde van het plangebied. Waar de weg aan de oostzijde het plangebied binnen komt, zijn parkeervoorzieningen mogelijk ter hoogte van het aanwezige, te behouden groen. Hier is ook ruimte voor een muur met daarop de naam van de wijk.
Binnen de lus die de weg vormt zijn woningen voorzien en aan de zijde van de Hambeek en de zuidzijde van het plangebied. De woningen aan de zijde van de Hambeek worden buiten de beschermingszone van de waterkering gebouwd. Op sommige locaties in het plangebied zijn vrijstaande bijgebouwen aan de straatzijde toegestaan. De woningen aan de zijde van de Hambeek krijgen de mogelijkheid om ook de gronden op de dijk te gebruiken en hier een aanlegsteiger voor een bootje te realiseren. Deze mogelijkheid valt buiten de grens van dit wijzigingsplan.
Binnen de lus die de weg vormt, voorziet het plan ook in vrijstaande woningen. Binnen de lus die de weg vormt dienen bijgebouwen achter de voorgevel van de woning te worden gerealiseerd. Wel bestaat hier de mogelijkheid om ook patiowoningen te realiseren. Bijgebouwen dienen hier achter de voorgevel van de woning te worden gerealiseerd.
Parkeren is voorzien op eigen terrein, bij de woningen. Voor bezoekers van de woningen zijn er parkeermogelijkheden op de openbare weg en ter hoogte van de ingang van het plangebied aan de Burgemeester Geuljanslaan.
Beeldkwaliteit en ruimtelijke inpassing
Het initiatief voorziet in de ontwikkeling van een lommerrijke, nieuwe wijk rondom de thema‘s water, groen en duurzaamheid. Het wordt een gebied met een eigen identiteit, een eigen adres in de stad: parkwijk 't Ham.
De inrichting van de openbare ruimte en het groen sluiten hierbij aan. Het bestaande groen wordt zoveel mogelijk gehandhaafd. De woonstraat wordt ontspannen en informeel ingericht, met een rijbaan en aan weerszijden groene bermen. Deze worden tevens gebruikt voor de opvang van regenwater. De tuinen bevinden zich tussen de woningen en de woonstraten. De percelen worden begrensd door hagen in verschillende hoogten tot een maximum van 2 meter.
Het is van belang dat de kwaliteit en uitstraling van het groen ook voor de toekomst worden geborgd. Het onderhoud van de hagen en bermen in het plan wordt uitgevoerd door de bewoners zelf.
Bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe woningen is ook rekening gehouden met de directe omgeving van het plangebied. De bestaande dijk langs de Hambeek blijft behouden en draagt bij aan de groene inpassing van de nieuwe woningen.
Binnen het plangebied zijn de volgende bomen aanwezig:
Totaal: 179 stuks
Van de te behouden bomen staan er 20 stuks op toekomstig privéterrein. De overige 9 stuks staan niet op toekomstig privéterrein. De te handhaven bomen op privéterrein (20 stuks) worden via een instandhoudingsplicht in het koopcontract vastgelegd.
Binnen het plangebied worden in totaal 150 bomen verwijderd:
De bomen en het groen aan de oostzijde van het plangebied, ter hoogte van de bestaande appartementen, worden gekapt. Nieuwe bomen worden teruggeplant.
Bij het bepalen van de compensatie opgave is rekening gehouden met de te behouden bomen op privé terrein. De compensatie opgave bedraagt in totaal 170 stuks waarbij ook rekening is gehouden met de 20 te behouden bomen op privéterrein. Het is namelijk niet volledig uit te sluiten dat de bomen op privéterrein in de toekomst worden gekapt door de nieuwe eigenaren.
Compensatie van de kap van de bomen vindt deels binnen het plangebied plaats. De rest van de compensatie, 88 bomen vindt buiten het plangebied plaats op het terrein van het Laurentius ziekenhuis in Roermond.
In de toekomstige situatie is er ruimte voor 82 bomen binnen het plangebied. De nieuwe bomenstructuur binnen het plangebied bestaat uit verspreid staande bomen langs de rijbaan met een diversiteit aan soorten. En aan de oostzijde van het plangebied, waar in de huidige situatie ook bomen aanwezig zijn ter hoogte van de appartementengebouwen worden bomen terug geplant. Op deze manier ontstaat een groene afscherming richting de appartementen en een groene inpassing van de nieuwe woningen. De bomen en het groen dragen bij aan de groene uitstraling van de wijk en zorgen voor privacy (over en weer) van de bewoners van de bestaande appartementen en de nieuwe bewoners van het plangebied.
De tuinen van de nieuwe woningen aan de westzijde van het plangebied komen met hun achterkant richting bestaande tuinen van bestaande woningen (Roodververij) te liggen. Het bouwvlak waarbinnen de nieuw te bouwen woningen zijn voorzien ligt op gepaste afstand van de bestaande woningen.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (verder: structuurvisie) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van nationale belangen.
Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de structuurvisie worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De 13 nationale belangen luiden kort samengevat als volgt:
Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland
Efficiënt gebruik van de ondergrond.
Waarborgen kwaliteit leefomgeving
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ geïntroduceerd. Het doel is een goede ruimtelijke ordening te bereiken door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en daarnaast ondersteunt het gemeente en provincie in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Per 1 juli 2017 is een nieuwe versie van de ladder van kracht.
Het tweede lid van art. 3.1.6. luidt met de inwerkingtreding van de aangepaste ladder als volgt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Relevantie voor het plan
In het voorliggende geval is sprake van een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 Bro, definiëring begrippen). In paragraaf 3.5 wordt ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking, die de afweging van de locatie als woningbouwlocatie motiveert / onderbouwt.
Voorliggend initiatief betreft een herontwikkeling van een binnenstedelijk gebied. Gelet op vorenstaande uiteenzetting met betrekking tot het Rijksbeleid is voorliggende ontwikkeling niet strijdig met dit beleid.
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro). Het Barro is met de aanvulling op 1 oktober 2012 volledig in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen:
Aan bovengenoemde onderwerpen zijn in het Barro deels al regels gekoppeld, deels zijn enkele onderwerpen nog open gelaten. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke ,Besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de
ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Relevantie voor het plan
Bij de realisatie van het voorliggende initiatief is sprake van een dermate kleinschalige en lokale ontwikkeling en zodanige ligging dat er geen nationale belangen zoals opgenomen in het Barro in het spel zijn.
Op 12 december 2014 heeft Provinciale Staten het POL2014, met bijbehorend Plan-MER, de omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma vastgesteld.
Het POL 2014 omvat een visie waarin wat nodig is om de kwaliteit van onze fysieke leefomgeving te verbeteren centraal staat voor de komende 10 jaar. Het is een visie waarin uitnodiging en inspiratie centraal staan. De ambitie is een voortreffelijk leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg.
Het POL 2014 gaat uit van 2 Limburgse principes: Kwaliteit centraal en Uitnodigen centraal.
De uitgangspunten van 'kwaliteit centraal' zijn: 'meer stad, meer land', 'van scheiden naar verweven van functies', 'inspiratie door kwaliteitsbewustzijn', 'een grens die verbindt' en 'zorgvuldig omgaan met onze voorraden'.
De uitgangspunten van 'uitnodigen centraal' zijn: 'uitnodigen en inspireren', 'een selectieve provincie', 'dynamisch voorraadbeheer', stimuleren van voorlopers', kwaliteitsbewust ontwikkelen', instrumenten op maat' en 'ruimte om te experimenteren'.
Gebiedstypen
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het plangebied is gelegen in de zone 'overig bebouwd gebied'. Gemengde woon- en werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakater en deels met een dorps karakter worden tot 'overig bebouwd gebied' gerekend.
Visie Midden Limburg
De in het POL omschreven centrale ambitie voor Midden-Limburg is het behouden en versterken van een voortreffelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven en sluit aan bij die voor Limburg als geheel. Het woon- en leefklimaat in Midden-Limburg is van hoog niveau, mensen voelen zich er prettig. De woningmarkt biedt voldoende woningen, van de juiste kwaliteit op de juiste plek. De steden en dorpen hebben zich verder ontwikkeld tot vitale gemeenschappen met een sterke sociale structuur en voldoende beschikbare voorzieningen (sociaal, cultureel, onderwijs), waarbij stad en platteland hand in hand gaan.
Het behouden en versterken van een voortreffelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven vormt een belangrijke uitdaging in Midden-Limburg. De focus in POL2014 is gericht op de fysiek-ruimtelijke opgaven en keuzen. Uiteraard moeten we hierbij het menselijk kapitaal als belangrijk onderdeel van het vestigingsklimaat niet vergeten. Voor Midden-Limburg (en dit geldt voor geheel Limburg) is er zowel een kwalitatieve als kwantitatieve opgave.
Midden-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er is er sprake van een gedifferentieerd woongebied waarin de komende 10-15 jaar een demografische transitie zal plaatsvinden. De woningmarkt heeft als opgave mee te bewegen in deze transitie. De regio heeft inmiddels een regionale structuurvisie wonen, zorg en woonomgeving opgesteld, waarin gezamenlijk invulling wordt gegeven aan het dynamisch voorraadbeheer. Dat omvat het werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder arbeidsmigranten). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing.
Relevantie voor het plan
De ontwikkeling van de locatie tot woningbouwlocatie past binnen de hiervoor geschetste ontwikkelingsmogelijkheden, binnen 'overig bebouwd gebied'.
De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening gewijzigd, vanwege de vaststelling van het POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document.
Met de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt beoogd om de doorwerking van het provinciaal beleid naar gemeenten en andere partners te borgen.
Het hoofdstuk Ruimte van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is gebaseerd op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In 2008 is het ruimtelijk ordeningsrecht grondig gewijzigd, met name waar het de onderlinge verhoudingen tussen de drie overheidslagen gemeente, rijk en provincie betreft. Eén van de meest in het oog springende veranderingen was het wegvallen van de goedkeuringsbevoegdheid van bestemmingsplannen. Met die goedkeuringsbevoegdheid kon de Provincie rechtstreeks invloed uitoefenen op de inhoud van bestemmingsplannen. Onder de huidige Wro is dat alleen nog mogelijk ten aanzien van die onderdelen van het ruimtelijk beleid, die in een zogenaamde ruimteverordening zijn ondergebracht. Dat betekent dat Provinciale Staten bewust moeten kiezen welke onderwerpen voor doorwerking via de verordening in aanmerking komen. In het hoofdstuk Ruimte (hoofdstuk 2) van de Omgevingsverordening 2014 zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen.
De ruimteverordening richt zich tot de gemeentebesturen. De instructies die in dit hoofdstuk staan moeten door de gemeentebesturen in acht worden genomen bij het opstellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen. De ruimteverordening heeft dus geen rechtstreekse werking richting burgers en bedrijven, zoals dat voor de meeste andere hoofdstukken van de Omgevingsverordening 2014 wel het geval is.
Relevantie voor het plan
De Omgevingsverordening stelt dat de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te houden met het bepaalde in artikel 3.1.6 , tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening. Toetsing aan dit artikel vindt plaats in paragraaf 3.5 van deze toelichting.
De locatie valt voor een zeer klein gedeelte binnen de bronsgroene landschapszone.
Het plangebied ligt in het "bebouwd gebied" en een klein gedeelte in "landelijk gebied". Het plangebied ligt niet binnen (milieu) beschermingsgebieden/beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap.
De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg (hierna Structuurvisie 2014) geactualiseerd. Daartoe is een woningmarktonderzoek uitgevoerd (2018) met ondersteuning van de Provincie Limburg. In de actualisatie (kortweg de Structuurvisie Wonen 2018) zijn de leermomenten van de Structuurvisie 2014 meegenomen. Er zijn concrete afspraken gemaakt voor de periode 2018 tot en met 2021 en deze structuurvisie geeft een doorkijk op de verwachte behoefte tot 2030.
De regio Midden-Limburg laat met de voorliggende actualisatie van de Structuurvisie 2014 zien, dat het regionaal samenwerken op het gebied van Wonen goed functioneert. Deze samenwerking heeft meerwaarde voor alle gemeenten.
Voor de komende periode heeft de regio haar ambities om te bouwen naar behoefte geactualiseerd om er voor te blijven zorgen dat de juiste kwaliteit woningen op de juiste plekken kunnen worden gebouwd. Deze actualisatie is, net zoals haar voorganger (de gezamenlijke structuurvisie uit 2014), een uitwerking van het POL2014 en bevat tevens een regionale reactie op het Provinciale rapport “Beweging op de woningmarkt”.
De Structuurvisie Wonen 2018 is uitvoeringsgericht en in de praktijk toepasbaar, inclusief toetsingskaders. Voorop blijft staan dat voorzienbaarheid gecreëerd wordt m.b.t. de benodigde reductie van de planvoorraad. Daarnaast ligt de focus op de realisatie van de (ver)bouwopgave en de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. De Structuurvisie Wonen 2018 bevat een gereedschapskist, het in te zetten instrumentarium om deze opgaven te bereiken.
Opgave Roermond
De gemeente Roermond heeft binnen Limburg een relatief grote woningbehoefte, welke direct wordt bepaald door de groei van het aantal huishoudens. In de Structuurvisie wonen Midden-Limburg 2018-2021 wordt voor de afspraken uitgegaan van de woningbehoefteberekening uit 2013, welke per 1 januari 2018 een resterende woningbehoefte van 2.841 geeft. Het plan Parkwijk 't Ham maakt onderdeel uit van de planvoorraad met 35 woningen. De planvoorraad per 1 januari 2019 is 2.965 woningen, een hoger aantal dan de kwantitatieve woningbehoefte. Het aantal van 2.965 bevindt zich echter wel binnen de afspraken uit de Structuurvisie wonen Midden-Limburg 2018-2021.
In het woningmarktonderzoek uit 2018, dat onderdeel uitmaakt van de vastgestelde Structuurvisie wonen Midden-Limburg 2018-2021 is een discrepantie-analyse opgenomen. In deze tabel is aangegeven hoe vraag en aanbod van bestaande woningen zich tot elkaar verhouden. De tabel geeft daarmee de theoretische tekorten en overschotten aan per type woning. De tabel geeft dus de richting aan waarin de markt zich beweegt. Uit de tabel komt naar voren dat er aanzienlijke tekorten bestaan aan vrijstaande woningen (vooral koop). Het tekort aan vrijstaande koopwoningen is voornamelijk aanwezig in het stedelijk gebied (ruim 1000 woningen). Parkwijk 't Ham maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied.
Worden deze cijfers gelegd naast de bestaande planvoorraad dan komt voor het stedelijk gebied per 1 januari 2019 een tekort naar voren van een kleine 500 vrijstaande koopwoningen, terwijl Parkwijk is meegeteld in de bestaande planvoorraad.
Relevantie voor het plan
Gelet op het voorgaande is de behoefte voor de woningen in plan Parkwijk 't Ham aangetoond.
Op 22 december 2016 is de Toekomstvisie Roermond 2030 door de gemeenteraad vastgesteld. De toekomstvisie in in een interactief proces met burgers en bedrijven in Roermond tot stand gekomen. In de
Toekomstvisie Roermond 2030 staan drie rode draden centraal. In 2030 moet Roermond een stad zijn
van ontmoeten (1), verbinden (2) en samenwerken (3). Deze rode draden lopen dwars door de verschillende thema’s heen die in de toekomstvisie worden benoemd. De rode draden zijn op basis van een constatering van (maatschappelijke) trends tot stand gekomen.
In de eerste plaats worden de verschillen in de samenleving groter. Dat gaat allereerst over sociaaleconomische verschillen. Internationaal gezien is de ongelijkheid in inkomen relatief klein in
Nederland. Maar bepaalde mensen hebben over de afgelopen tien jaar een minder gunstige
inkomensontwikkeling gehad dan anderen. Het aantal kwetsbare mensen in de samenleving is de afgelopen jaren toegenomen. Daarnaast ontstaan ook sociaal-culturele verschillen, omdat mensen van verschillend opleidingsniveau, verschillende afkomst of leeftijd groepen vormen. Door de inwoners van Roermond is aandacht gevraagd voor het verbinden van deze groepen.
Een tweede trend is het toegenomen organiserend vermogen van de samenleving, wellicht ingegeven door het vormen van groepen gelijkgestemden. Maatschappelijke initiatieven worden belangrijker in een samenleving waar steeds meer nadruk komt te liggen op zelfredzaamheid en zelforganisatie. Het is een uitdaging om nieuwe mensen te betrekken bij initiatieven en te enthousiasmeren om een actieve rol op te pakken. Ontmoeting en verbinding zijn zodoende cruciale ingrediënten van maatschappelijke initiatieven.
Daarnaast is een goede samenwerking tussen maatschappelijke initiatieven en professionele partijen in de stad, waaronder de gemeente, onontbeerlijk.
In de economie groeit het belang van beleving en innovatie. Steeds sterker komt de nadruk te liggen op beleving van een product of dienst, dan het product of de dienst zelf. Om de concurrentie voor te blijven
zetten producenten en winkels in op beleving en datzelfde geldt voor winkelgebieden. Een centrale rol in beleving is weggelegd voor ontmoeting. Een beleving krijgt pas echt waarde als je deze kan delen.
Tot slot is de samenleving door de toegenomen beschikbaarheid van informatie en social media getransformeerd in een netwerksamenleving. Dat vraagt een andere rol van de gemeente. Het is niet langer zo dat een gemeente van bovenaf, met enkele grote andere partijen, de ontwikkeling van de stad kan bepalen. De toekomst van Roermond wordt gemaakt door een veelheid aan partijen en in de eerste
plaats door de inwoners van Roermond zelf. Samenwerken is daarin cruciaal.
Inwoners en partners in de stad kozen vijf thema's die zij voor de nabije toekomst het belangrijkst vinden en die in hun ogen centraal zouden moeten staan in de toekomstvisie:
Thema 1: Een thuis voor de jeugd.
Thema 2: Stad die je actief houdt.
Thema 3: Roermond zorg(t) voor elkaar.
Thema 4: Stad van retail, leisure en industrie.
Thema 5: Historische binnenstad aan het water.
Roermond is een compacte stad met een rijke variatie aan stadslandschappen en woonbuurten. De stad is meerkernig met herkenbare gemeenschappen. Er is een rijkdom aan natuur in de directe omgeving en de Maasplassen bieden een uitgestrekt waterlandschap aan de westkant van de stad. Roermond is een veelzijdige stad. Roermond is in 2030 een stad waar aandacht is voor kwaliteit van leven van haar inwoners.
Relevantie voor het plan
Voorliggend wijzigingsplan sluit aan bij hetgeen wordt nagestreefd in de Toekomstvisie van Roermond. De bouw van maximaal 35 woningen aan de Burgemeester Geuljanslaan leidt tot een nieuwe wijk met een eigen uitstraling en sfeer. De herontwikkeling van een voormalige schoollocatie draagt bij aan de compactheid van de stad. Dit wijzigingsplan is niet in strijd met bovenstaand beleid.
Op 22 december 2016 heeft de gemeenteraad van Roermond de Groenvisie Roermond vastgesteld.
De gemeente Roermond heeft veel stenige stedelijke omgevingen met wanden en daken die getransformeerd kunnen worden naar groen en ziet daar een mooie uitdaging. Roermond heeft de ambitie om dé groene architectuurstad te worden. Om dit te bereiken worden in de Groenvisie kansen benoemd en inspirerende voorbeelden gegeven voor groene architectuur, waarbij de gemeente het voortouw neemt met strategische groenprojecten. De koppeling tussen groen en architectuur vraagt om een zorgvuldige afstemming, bouwkundig en communicatief. Elke situatie is anders en dat daagt uit tot verrassende en innovatieve oplossingen.
Tegelijkertijd zet de Groenvisie in op duurzame groenstructuren voor de openbare ruimte. Groenstructuren die aantrekkelijk zijn en zo robuust dat ze voor lange tijd bijdragen aan een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. De gemeente wil de landschappelijke structuren herkenbaar maken in de stad en meer bomen krijgen de kans om monumentaal te worden. De gemeente gaat voor een ecologisch waardevolle, klimaat- en ziektebestendige openbare groenstructuur die klaar is voor de toekomst. Om de ambitie voor de groene buitenruimte waar te maken, zijn spelregels opgesteld; toetsingscriteria voor kwaliteit. Deze spelregels zijn noodzakelijk om richting te kunnen
geven aan nieuwe ontwikkelingen en het in stand houden van het huidige openbaar groen. Goede spelregels zorgen er ook voor dat de beschikbare financiële middelen gerichter ingezet kunnen worden.
De gemeente ziet een kans in het meer toegankelijk maken van onder andere de Hambeek. In de visie is aangegeven dat vanaf de Burgemeester Geuljanslaan de toegang tot het pad over de dijk langs de Hambeek nadrukkelijker aangegeven zou kunnen zijn en de route over de dijk open te stellen.
Relevantie voor het plan
De kering langs de Hambeek valt buiten voorliggend wijzigingsplan. In de huidige situatie is er geen sprake van een route over de dijk. Het openstellen van de route over de dijk zoals voorgesteld in de groenvisie is niet aan de orde in het kader van de planvorming voor parkwijk 't Ham. Aan de overkant van de Hambeek is sprake van een voor voetgangers toegankelijk pad. Het onderhavige plangebied leent zich niet voor realisatie van een tweede pad voor voetgangers. De dijk langs de Hambeek blijft in zijn huidige hoedanigheid in stand en zorgt voor een groene afronding / inkadering van de wijk. De bomen en het groen aan de oostkant van het plangebied, ter hoogte van de bestaande bebouwing (appartementen) blijven behouden zodat direct sprake zal zijn van een nieuwe, groene wijk.
De inpassing van de wijk past binnen de Groenvisie van Roermond die zodoende het initiatief tot het realiseren van woningen binnen parkwijk 't Ham niet in de weg staat.
Op 30 maart 2017 heeft de gemeenteraad van Roermond de 'Duurzaamheidsvisie Roermond' vastgesteld. Voor Roermond is duurzaamheid een van de pijlers uit het coalitieakkoord 2018 - 2022. De gemeente onderschrijft daarbij ook de mondiale doelen. Elke bestuurslaag in elk land ter wereld dient mee te werken om deze doelstellingen te realiseren in de periode 2016 – 2030.
De gestelde doelen zijn talrijk, ambitieus en breed. Het is onmogelijk om aan alle doelen tegelijkertijd te werken. Om die reden zijn voor de komende 15 jaar een aantal doelen voor Nederland in het bijzonder benoemd. Ook de gemeente Roermond en haar inwoners willen hun bijdrage leveren aan de realisatie van deze doelen. Nationaal wordt ingezet op:
Op Roermondse schaal kan via realisatie van de in deze visie opgenomen doelstellingen, maar ook via sociaal beleid en uitvoering daarvan (armoedebeleid, gezondheidsbeleid, participatiebeleid etc.) een bijdrage worden geleverd. Bijvoorbeeld via de realisatie van de klimaatdoelstellingen en de doelstellingen vanuit participatie en sociale duurzaamheid. Dat geldt overigens ook voor een aantal andere doelen zoals:
iedereen heeft toegang tot duurzame energie, steden veerkrachtig en duurzaam maken, duurzaam consumeren en produceren en het beschermen van ecosystemen, bossen en biodiversiteit.
Een van de doelen in de duurzaamheidsvisie is het creëren van een aantrekkelijke leefomgeving en woonklimaat, waarbij de beschikbare ruimte in Roermond efficiënt en duurzaam wordt gebruikt. De kwaliteit van de ruimte wordt verhoogd, wat wil zeggen dat Roermond inzet op een toegankelijke en bruikbare buitenruimte voor een breed spectrum aan doelgroepen.
In Roermond worden vanaf 2020 alleen nog maar bouwplannen ontwikkeld die energieneutraal zijn maar bij voorkeur Nul op de Meter = NoM, materiaalgebruik en groen in relatie tot elkaar.
Samen met de woningcorporaties waaronder Wonen Limburg en met netbeheerder Enexis, werkt de gemeente aan een transitieplan naar een gasloze woningvoorraad.
In 2040 is de Roermondse woningvoorraad verduurzaamd, wat onder meer inhoudt dat de woningvoorraad minimaal energielabel C (of) B heeft.
Concreet kan dit het volgende betekenen: inbreiding gaat boven uitbreiding, duurzaamheidsafspraken met woningbouwcorporaties, woningeigenaren adviseren, stimuleren en ontzorgen bij verduurzaming van de woning en het creëren van een bruikbare en groene buitenruimte, samen met de bewoners.
Relevantie voor het plan
Voorliggend wijzigingsplan geeft invulling aan de duurzaamheidsvisie van de stad Roermond, door een voormalige schoollocatie her te ontwikkelen en omdat er sprake is van efficiënt hergebruik van deze inmiddels braak liggende schoollocatie. Zo wordt invulling gegeven aan het principe inbreiding gaat voor uitbreiding. Het plangebied wordt aan de noordrand begrensd door de dijk langs de Hambeek. Aan de oostzijde wordt het bestaande groen zo veel als mogelijk behouden, zodat sprake is van een groene buitenruimte die bijdraagt aan een goed woonklimaat.
Binnen Parkwijk 't Ham is nadrukkelijk aandacht voor de inrichting van de groene ruimte. Juist het groene karakter van de wijk maakt deze uniek. Hierbij wordt ook reeds rekening gehouden met de nieuwe normen die het waterschap stelt aan de opvang van de hoeveelheid hemelwater.
Bij het opzetten van de verkaveling is nadrukkelijk aandacht besteed aan de oriëntatie van woningen zodat platte daken optimaal gebruikt kunnen worden voor het plaatsen van zonnepanelen.
Dakranden van woningen worden licht verhoogd zodat zonnepanelen minder goed zichtbaar zijn vanaf de straat / maaiveld.
Zoveel als mogelijk wordt invulling gegeven aan het principe nul op de meter.
De wijk wordt gasloos uitgevoerd en de gebouwen worden voorzien van warmtepompen voor de energie (all electric).
Wat betreft het materiaalgebruik en hergebruik van materiaal in de toekomst voldoen de woningen aan de eisen van de de huidige tijd.
De Nota parkeernormen 2014 is op 4 november 2014 door het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld. Doel van deze nota is om voldoende parkeerplaatsen op de juiste locaties in de stad te realiseren. Het parkeerbeleid van de gemeente Roermond vormt zowel een volgend als een sturend beleid. Met een sturend beleid wil de gemeente het selectief gebruik van de auto bevorderen. Dit wordt toegepast op de functies werken, winkelen en recreëren.
De gemeente stelt met haar nieuwe parkeernota een actuele parkeernormensystematiek vast waarin parkeren bij in-, uitbreidingen functieverandering duidelijk is vastgelegd, gekoppeld aan de regelgeving van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. De huidige parkeernormen worden getoetst aan de nieuwste parkeerkencijfers. Uitgangspunt is om binnen de bandbreedtes van de nieuwste parkeerkencijfers van CROW te zoeken naar de best passende parkeernorm voor Roermond. Mogelijkheden om bij nieuwe functies bezoekers op te nemen in de bestaande parkeervoorzieningen moeten worden onderzocht.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen en de bouwverordening worden parkeernormen gehanteerd als norm voor het minimum aantal te realiseren parkeerplaatsen voor een gebouw of functie binnen een plangebied. Daarbij gaat het om nieuw te realiseren functies of uitbreidingen; bij bestaand gebruik blijft de parkeernorm gehandhaafd die bij het vaststellen van het oorspronkelijke bestemmingsplan is vastgesteld.
De parkeerbehoefte is afhankelijk van de locatie van de voorziening en van het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoersbewijzen is er een onderscheid gemaakt naar stedelijkheid en de zone waarin de voorziening gelegen is. In Roermond worden drie zones onderscheiden:
Voor het plangebied gelden de normen uit de categorie 'Rest van de bebouwde kom en buitengebied'. De parkeernormen uit de parkeernota zijn verankerd in de regels van dit wijzigingsplan. Volgens de Nota parkeernormen dienen bij een vrijstaande woning in principe 2,2 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Bij elke woning is ruimte voor 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Voor bezoekers parkeren dient rekening te worden gehouden met 0,3 parkeerplaats per woning: dus 10,5 (0,3 x 35) in totaal. In deze situatie komt dit er op neer dat elf bezoekers parkeerplaatsen in openbaar gebied dienen te worden gerealiseerd. Deze elf parkeerplaatsen worden gerealiseerd in openbaar gebied (grenzend aan de openbare weg).
Relevantie voor het plan
Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid voorzien. In principe vindt parkeren plaats op eigen terrein: 2 parkeerplaatsen per woning. De overige elf parkeerplaatsen, voor bezoekers (0,3 per woning), worden in openbaar gebied, grenzend aan de openbare weg gerealiseerd.
Door de parkeernormen aan de planregels te koppelen is de intentie van de hiervoor genoemde nota geborgd en zodoende geeft het plan invulling aan deze nota.
Op 13 juli 2017 heeft de gemeenteraad van Roermond het 'Gemeentelijk rioleringsplan Roermond 2017 - 2021' vastgesteld.
In het rioleringsplan wordt gesteld dat alle nieuwbouw in de kernen wordt aangesloten op de riolering. In nieuwbouwgebieden wordt stedelijk afvalwater en hemelwater gescheiden.
Voor nieuwbouwlocaties wordt de riolering ontworpen volgens de laatste stand der techniek, in overleg met Waterschap en/of Rijkswaterstaat. Nieuwe plannen worden op wateraspecten getoetst door de watertoets. De trits “vasthouden-bergen-afvoeren”is hierbij leidend.
Dat betekent ook dat in nieuwe plannen voldoende ruimte moet worden gereserveerd voor het vasthouden en bergen van water, de zogenaamde “blauwe ruimte”. Om dit te waarborgen, moet vanaf het beginstadium van planontwikkelingen de gemeente worden betrokken (voor de bestemmingsfase).
Relevantie voor het plan
Aan het voorgaande wordt invulling gegeven bij de ontwikkerling van Parkwijk 't Ham. Het plan sluit dus aan op en geeft invulling aan het gemeentelijk rioleringsplan.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Roer en Hambeek'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Roermond op 28 september 2017 en onherroepelijk geworden op 14 november 2018.
Ter plaatse geldt de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. Binnen deze bestemming is de realisatie van woningen niet mogelijk. Tevens zijn er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk de maatschappelijke bestemming om te zetten naar een woonbestemming.
De wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan 'Roer en Hambeek' is als volgt geformuleerd. Per aspect is een verwijzing opgenomen naar elders in dit plan (regels, verbeelding, toelichting of onderzoeken) of is aangegeven hoe hiermee om is gegaan.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Maatschappelijk' ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen naar een woonbestemming, met dien verstande dat:
Relevantie voor het plan
Middels de wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan wordt de realisatie van maximaal 35 woningen geregeld in voorliggend wijzigingsplan.
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. In het Bro is voor de ladder (d.d. 1 juli 2017) de onderstaande beschrijving opgenomen:
“ De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Indien in een bestemmingsplan toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel".
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' ligt mede ten grondslag aan het provinciaal beleid en is opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Inmiddels is de 'ladder voor duurzame verstedelijk' geactualiseerd. De opzet en het doel zijn gelijk gebleven ten opzichte van de eerdere 'ladder'. In de voorgaande paragrafen is uitgebreid beschreven hoe het initiatief zich verhoudt tot het provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Hierna wordt het initiatief getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend plan voorziet in maximaal 35 woningen. Gezien dit aantal woningen is het initiatief getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Hierbij is de volgende afweging gemaakt.
Er bestaat in de regio zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte aan de woningen waarin onderhavige ontwikkeling voorziet. In de Structuurvisie wonen, zorg en woonomgeving Midden-Limburg zijn afspraken gemaakt over de woningbehoefte en de planvoorraad. Daaruit komt naar voren dat:
Initiatiefnemer heeft een marktonderzoek uitgevoerd, specifiek gericht op Parkwijk 't Ham. Companen heeft dit marktonderzoek in het voorjaar van 2016 uitgevoerd. Uit dit marktonderzoek waar bijna 200 personen aan hebben deelgenomen volgt onder andere het volgende:
De uitkomsten van het woningmarktonderzoek van initiatiefnemer illustreren de in in de paragraaf toetsing van het plan aan de Structuurvisie wonen, zorg en woonomgeving opgenomen beoordeling.
De voorgestane ontwikkeling betreft een herontwikkeling van gronden die reeds bebouwd zijn geweest. Het plangebied kan worden aangemerkt als 'bestaand stedelijk gebied' (zie ook paragraaf Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014). De voorgestane ontwikkeling geeft hiermee invulling aan het idee van een duurzame stedelijke ontwikkeling, waarbij geen aanspraak wordt gemaakt op niet-verstedelijkt buitengebied.
Geconcludeerd kan worden dat wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond heeft besloten dat naar aanleiding van de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 1) geen sprake is van een m.e.r.-plicht voor voorliggend initiatief.
Hierna zijn de resultaten opgenomen van het bodemonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van parkwijk 't Ham en voorliggend wijzigingsplan. Het gehele onderzoek is als bijlage opgenomen bij deze toelichting. Zie bijlage 2, 3 en 4.
Voor de projectlocatie is een vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd. Dit vooronderzoek is uitgevoerd vanuit milieukundig oogpunt. Het doel van het vooronderzoek is het verzamelen van gegevens over de bodemkundige opbouw, de geohydrologie en over de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater. Op basis van de verzamelde gegevens zijn verwachtingen (hypothesen) opgesteld ten aanzien van de aan- of afwezigheid, de plaats van voorkomen en de ruimtelijke verspreiding van chemische bodemverontreiniging én asbest in de grond.
Voor het verkrijgen van de gegevens zijn allerhande informatiebronnen geraadpleegd, zoals literatuur, internetsites, eerder uitgevoerde onderzoeken en eventuele milieu- en vergunningendossiers. Het vooronderzoek heeft niet alleen betrekking op het plangebied maar ook op de directe omgeving daarvan (tot een afstand van circa 25 meter). Het vooronderzoek conform NEN 5725 vormt het uitgangspunt voor eventueel uit te voeren verkennend milieukundig bodemonderzoek conform NEN 5740 (naar de chemische kwaliteit van de grond en het grondwater), nader bodemonderzoek conform de NTA 5755 (naar de mate en omvang van chemische bodemverontreiniging) en/of verkennend of nader onderzoek conform NEN 5707 (naar asbest in de grond).
Uit het vooronderzoek blijkt het volgende.
Bodemverontreiniging
Op basis van de gegevens die verkregen zijn met het vooronderzoek kan gesteld worden dat de milieuhygiënische kwaliteiten van de bodem (grond en grondwater) van het perceel aan de Burgemeester Geuljanslaan onverdacht zijn (met uitzondering van het puinpad).
Uit het onderzoek blijkt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een chemische verontreiniging. In de grond en in het grondwater worden geen verontreinigingen verwacht die een belemmering vormen voor de geplande bestemmingsplanwijziging. Een verontreiniging met asbest wordt op basis van het vooronderzoek op de locatie niet verwacht. Het perceel is derhalve als asbest onverdacht aangemerkt.
Aanvullend onderzoek
Omdat op het terrein een puinpad aanwezig is, is onderzoek naar de omvang en milieuhygienische kwaliteit uitgevoerd. Hiervoor zijn enkele gaten gegraven in en direct naast het puinpad. Hieruit blijkt dat naast de aanwezigheid van puin ook bodemvreemde bijmengingen van stortmateriaal aanwezig is in de grond. Nader onderzoek naar de bijmengingen en omvang van verontreiniging was noodzakelijk.
Vanwege de dichte begroeiing (met name braamstruiken) was het zuidelijk deel van de onderzoekslocatie niet toegankelijk. Aangezien hier het pad met puin is gelegen, werd geadviseerd om na het verwijderen van de struiken aanvullende grondboringen, of sleuven en/of analyses uit te voeren. Het doel van de aanvullende werkzaamheden is meerledig, namelijk het vaststellen of in het puin asbest danwel asbestverdachte materialen aanwezig zijn en daarnaast verificatie van de bijmengingen van stortmateriaal , vaststellen of een eventuele relatie met de stortplaats 'Roerderveld' aanwezig is en nader in beeld brengen van de geconstateerde verontreinigingen.
Het aanvullende onderzoek is bijgevoegd als bijlage bij deze toelichting.
Het bodemonderzoek bestaat uit de volgende onderdelen:
a. nader asbestonderzoek;
b. aanvullend bodemonderzoek naar zware metalen en PAK;
c. verkennend bodem- en asbestonderzoek.
Hierna worden de aanleiding en doelstelling van genoemde onderdelen besproken.
a. Nader asbestonderzoek
Aanleiding voor het nader asbestonderzoek is de voorgenomen herontwikkeling van de locatie tot woonwijk. Daarnaast wordt de aanleiding voor het nader asbestonderzoek gevormd door het aantreffen van bodemvreemde bijmengingen, waaronder puin, tijdens eerder uitgevoerd onderzoek. Gezien de terreinsituatie en de bevindingen van eerder uitgevoerd onderzoek is besloten om direct een nader asbestonderzoek uit te voeren. Doel van het nader asbestonderzoek is vaststellen of de bodem verontreinigd is met asbest. Hiertoe wordt het gemiddelde gehalte per ruimtelijke eenheid (RE) bepaald.
b. Aanvullend bodemonderzoek naar zware metalen en PAK
Tijdens voorgaand onderzoek zijn sterk verhoogde gehalten aan metalen en matig verhoogde gehalten aan PAK gemeten in de grond. De aanleiding van het onderhavige onderzoek was de wens van de gemeente Roermond om de verontreinigingscontour nader vast te stellen door middel van het graven van sleuven. Doel van het aanvullend onderzoek was het nader vaststellen van de verontreinigingscontour.
c. Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Aanleiding voor het verkennend bodem- en asbestonderzoek is het voornemen om een gedeelte van het terrein in de toekomst als openbaar gebied over te dragen aan de gemeente Roermond. Dit terreindeel is niet eerder onderzocht. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) om te bepalen of er op de locatie sprake is van bodemverontreiniging en een indicatieve uitspraak doen over het asbestgehalte in de bodem. Op basis van het vooronderzoek is de onderzoekslocatie als "verdacht" beschouwd.
Uit de veldwerkzaamheden en de analyseresultaten blijkt het volgende.
a. Nader asbestonderzoek
Op het maaiveld is ter hoogte van een van de sleuven asbesthoudend materiaal op het maaiveld aangetroffen. Het betrof golfplaat bestaande uit hechtgebonden chrysotiel en crocidoliet. Op de locatie is sprake van een stortlaag. Het stortmateriaal bestaat onder andere uit puin, glas, botten, slakken en plastic. Boven- en onder deze stortlaag is grond aanwezig. In de grond is een gewogen asbestconcentratie van maximaal 6 mg/kg d.s. aangetoond. Het betreft hechtgebonden chrysotiel (plaatmateriaal) In het stortmateriaal is een gewogen asbestconcentratie van maximaal 48,7 mg/kg d.s aangetoond. Het betreft hechtgebonden chrysotiel en crocidoliet (golfplaat en plaatmateriaal).
De aangetoonde gewogen asbestconcentraties bedragen minder dan de interventiewaarde en hergebruikswaarde. Derhalve kan worden geconcludeerd dat zowel de grond als het stortmateriaal niet verontreinigd zijn met asbest.
b. Aanvullend bodemonderzoek naar zware metalen en PAK
Uit het aanvullend bodemonderzoek blijkt dat de eerder aangetoonde sterke verontreinigingen met zware metalen en de matige verontreinig met PAK zich in een stortlaag bevinden. De grond boven en onder de stortlaag is hooguit licht verontreinigd met zware metalen en PAK. Er is derhalve geen sprake van een geval van bodemverontreiniging. Het stortmateriaal bestaat onder andere uit puin, glas, botten, slakken en plastic. Het stortmateriaal is aangetroffen vanaf 0,5 m-mv tot minimaal 3,4 m-mv (dieper kon niet worden gegraven met de kraan). De gemiddelde dikte van de laag met stortmateriaal bedraagt minimaal 1,5 meter. De oppervlakte waarover het stortmateriaal aanwezig is wordt geraamd op circa 1.100 m2. De omvang van het stortmateriaal binnen de onderzoekslocatie bedraagt derhalve minimaal 1.650 m3. Het aangetroffen stortmateriaal betreft vermoedelijk een uitloper van de voormalige stortplaats Roerderveld, die aan de overzijde van de weg Op de Meuleberg is gelegen.
c. Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Zintuiglijk zijn in de boven- en ondergrond sporen tot zwakke bijmengingen met puin en koolas waargenomen. De bovengrond blijkt licht verontreinigd te zijn met kobalt. De ondergrond blijkt niet verontreinigd te zijn met de onderzochte stoffen. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Zowel zintuiglijk als analytisch is geen asbest aangetoond. De aangetoonde lichte verontreinigingen met zware metalen in de grond en het grondwater zijn in overeenstemming met de hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is. De aangetroffen gehaltes zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht. De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen naar de mening van Tritium Advies geen belemmering voor de overdracht van dit terreindeel aan de gemeente Roermond.
Resumerend
Het stortmateriaal maakt naar verwachting onderdeel uit van de voormalige stortplaats Roerderveld. Voor deze locatie is de Provincie Limburg het bevoegd gezag. Geadviseerd wordt om het stortmateriaal voorafgaand aan herontwikkeling van het terrein te ontgraven en af te voeren naar een erkend verwerker. Hiertoe dient een Plan van Aanpak te worden opgesteld dat vooraf ter goedkeuring dient te worden voorgelegd aan de Provincie Limburg.
Ter plaatse van het woonperceel zal dit materiaal geheel verwijderd worden. Ter plaatse van de toekomstige weg zal eveneens het stortmateriaal geheel verwijderd worden om toekomstige zettingen/zakkingen van de weg te voorkomen.
Bomen in relatie tot bodembinnen plangebied
Op basis van het bodemonderzoek (door Tritium) wordt plaatselijk op het maaiveld en in de top van het bodemprofiel asbest aangetroffen. Daarnaast is in de grond plaatselijk stortmateriaal aanwezig. Daarbij worden de interventiewaarden voor verschillende componenten overschreden. Voor een deel worden deze oppervlakten ontgraven bij de sanering ter plaatse van de bouwkavels en de toekomstige rijweg en trottoir.
Bij een nadere beschouwing (op verzoek van de gemeente Roermond) is beoordeeld dat de aanwezige groenbeplanting (bomen) van dermate kwaliteit is dat deze verwijderd kan worden. Ter plaatse van de groenstrook worden de bomen daarom verwijderd. Zie ook paragraaf 2.2 van deze toelichting. Hierna wordt het stortmateriaal (incl eventueel asbest) verwijderd voor zover noodzakelijk om een leeflaag van 1 meter geschikte grond te kunnen aanbrengen. Hierbij wordt nauw aangesloten bij het ontwerp van de buitenruimte van de wijk. In een later op te stellen saneringsplan wordt gedetailleerd ingegaan in de opbouw van de leeflaag en noodzakelijke sanerende handelingen.
Relevantie voor het plan
De bodemkwaliteit binnen het plangebied staat de planvorming voor parkwijk 't Ham niet in de weg. Conform hetgeen hiervoor is omschreven wordt omgegaan met de situatie ter plaatse.
Hierna zijn de resultaten opgenomen van het geluidonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van parkwijk 't Ham en voorliggend wijzigingsplan. Het gehele onderzoek is als bijlage opgenomen bij deze toelichting. Zie bijlage 5.
Conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlappen. De planlocatie ligt binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Burgemeester Geuljanslaan waarvoor 50 km/uur geldt. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.
De overige wegen in de directe omgeving van het plangebied betreffen 30 km/uur wegen en hebben volgens de Wet geluidhinder geen geluidzone. De geluidbelasting van deze wegen is wel inzichtelijk gemaakt in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Burgemeester Geuljanslaan bedraagt ten hoogste 42 dB na aftrek van de correctie zoals bedoeld in artikel 110g van de Wet geluidhinder en overschrijdt niet de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Gelet op het voorgaande kan worden gesteld dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het geluid vanwege de zendmast die naast het plangebied aanwezig is, komt in paragraaf 4.1.5 aan de orde.
Relevantie voor het plan
Het aspect geluid, vanwege de omliggende wegen, vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 35 woningen. Hiermee wordt ruimschoots onder de aantallen gebleven zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen'.
Relevantie voor het plan:
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer. Er bestaan voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen.
Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit en om ervoor te zorgen dat de zendmast niet beperkt wordt in zijn bedrijfsvoering. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op de invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het plangebied mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt. In de directe omgeving van het plangebied is geen bedrijvigheid gevestigd. Wel staat direct naast het plangebied de tv-zendmast. Om inzichtelijk te krijgen of deze zendmast beperkingen geeft aan parkwijk 't Ham is een onderzoek uitgevoerd naar de straling van deze zendmast. Dit onderzoek is als bijlage 7 toegevoegd bij deze toelichting. Hierna is een verkorte weergave van dit onderzoek opgenomen.
Om te beoordelen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening is aangesloten bij de systematiek uit de publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG): “Bedrijven en milieuzonering” uit 2009.
De VNG-publicatie geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van diverse bedrijfsactiviteiten. In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor het ontwikkelen van bedrijfsactiviteiten in relatie tot het lokale omgevingstype. De publicatie is een hulpmiddel bij de ruimtelijke inpassing van plannen en vormt op basis van vaste jurisprudentie een goed vertrekpunt voor de beoordeling of er sprake is van een akoestisch goed woon- en leefklimaat. In de bijlage van deze publicatie is een stappenplan opgenomen voor de beoordeling van het milieuaspect geluid.
Voor de beoordeling is uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor de zendmast (SBI 61 conform lijst 1 uit de VNG publicatie) dient uitgegaan te worden van milieucategorie 3.2, met een richtafstand voor het milieuaspect geluid van 0 meter in een rustige woonwijk. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. Echter, voor de zorgvuldigheid is de geluidbelasting ter plaatse van het plan “Parkwijk ’t Ham” berekend.
De richtafstand voor het milieuaspect gevaar bedraagt 100 meter. In de huidige situatie zijn er woningen aanwezig in de directe nabijheid van de zendmast. Deze woningen zijn maatgevend in dit kader, zodat het verder niet noodzakelijk wordt geacht om de ligging van de nieuw te bouwen woningen ten opzichte van de zendmast vanuit dit oogpunt te toetsen.
Het stappenplan geluid van de VNG-publicatie bestaat uit vier stappen waarbij de geluidbelasting per stap hoger wordt en daarmee ook de onderzoeks- en motiveringsplicht.
In stap 1 wordt onderzocht of geluidgevoelige bestemmingen binnen de richtafstand van bedrijven komen te liggen. Indien de richtafstand niet overschreden wordt kan verdere toetsing achterwege blijven en is inpassing mogelijk.
Vanaf stap 2 is akoestisch onderzoek noodzakelijk. In stap 2 staan streefwaarden geformuleerd. Voor het gebiedstype ‘rustige woonwijk’ gelden de volgende streefwaarden:
Indien niet aan stap 2 voldaan kan worden, dienen de richtwaarden voor ‘rustige woonwijk’ uit stap 3 beschouwd te worden:
Wanneer voldaan wordt aan deze richtwaarden moet het bevoegd gezag bovendien motiveren waarom deze geluidbelastingen in de concrete situatie acceptabel worden geacht.
Indien niet aan de richtwaarden uit stap 3 wordt voldaan, maar een ontwikkeling toch gewenst is, kan worden overgegaan tot stap 4. Voor stap 4 zijn geen richtwaarden opgenomen maar wordt geadviseerd de situatie grondig te onderzoeken, onderbouwen en motiveren waarom een hogere geluidbelasting in de betreffende situatie aanvaard kan worden.
Aan de hand van de uitgevoerde berekeningen is het inrichtingsplan geoptimaliseerd zodat ter plaatse van alle woningen binnen het plangebied wordt voldaan aan wet- en regelgeving m.b.t. geluid vanwege de zendmast. De bedrijfsvoering van de zendmast wordt op deze manier ook zeker niet gehinderd. Het voorgaande is ook doorvertaald in de verbeelding (en de regels) van het wijzigingsplan.
Geluid zendmast
Ten behoeve van de ruimtelijke procedure dient te worden aangetoond dat een akoestisch voldoende woon- en leefklimaat gegarandeerd is.
Hiertoe is aansluiting gezocht bij de publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG): “Bedrijven en milieuzonering” uit 2009. Verder heeft de beoordeling van de rekenresultaten plaatsgevonden conform het gestelde in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Omdat binnen het plan nieuwe geluidgevoelige bestemmingen wordengerealiseerd, dient enerzijds onderzocht te worden of omliggende bedrijven niet beperktworden in hun bestaande milieurechten door de realisatie van het plan en anderzijds dient beschouwd te worden of ter plaatse van het plan een aanvaardbaar (akoestisch) woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd. Hiertoe is een rekenmodel opgesteld om de geluidimmissie te berekenen vanwege de zendmast, die net buiten het plangebied staat.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels uit de Handleiding meten en rekenen industrielawaai van 1992. De rekenresultaten zijn getoetst aan de vigerende milieuwetgeving. Ten behoeve van de ruimtelijke procedure dient te worden aangetoond dat een akoestisch voldoende woon- en leefklimaat gegarandeerd is.
Vigerende vergunning
In de dag-, avond- en nachtperiode periode bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet meer dan respectievelijk 45 dB(A) in de dag-, 40 dB(A) in de avond- en 35 dB(A) in de nachtperiode. Hiermee wordt in de dag-, avond- en nachtperiode binnen het gehele plangebied voldaan aan de voorschriften uit de vigerende vergunning.
Goede ruimtelijke ordening
In de dag-, avond- en nachtperiode bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet meer dan respectievelijk 45 dB(A) in de dag-, 40 dB(A) in de avond- en 35 dB(A) in de nachtperiode. Hiermee wordt in de dag-, avond- ne nachtperiode binnen het gehele plangebied voldaan aan de richtwaarde van stap 2 uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering.
Veldsterktemeting
Gezien de ligging van het plangebied in de directe nabijheid van een telecommast is een veldsterktemeting uitgevoerd. Het betreft een sterkemeting van de aanwezige radiofrequente elektromagnetische velden. Deze veldsterktemeting is uitgevoerd door het Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. De resultaten van dit onderzoek, dat medio 2018 is uitgevoerd, zijn opgenomen in bijlage 8 van deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat met betrekking tot de toetsing blootstellingslimieten alle gemeten niveaus ver beneden de referentieniveaus liggen die gelden voor elektromagnetische straling en velden, als genoemd in de EU aanbeveling 1999/519/EG.
Relevantie voor het plan
De bestaande antenne-installaties en de daarvoor geldende blootstellingslimieten vormen geen belemmering voor voorliggend wijzigingsplan dat de bouw van maximaal 35 woningen mogelijk maakt binnen parkwijk 't Ham.
Door de realisatie van woningbouw binnen parkwijk 't Ham worden enerzijds bestaande bedrijven in de directe omgeving niet belemmerd in hun activiteiten en vergunde geluidrechten en wordt anderzijds ter plaatse van het plangebied een voldoende akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Omdat ter hoogte van het bouwvlak waarbinnen de dichtsbijzijnde woning bij de zendmast kan worden gerealiseerd sprake is van een akoestisch voldoende woon- en leefklimaatkan is de realisatie van een woning hier toelaatbaar (binnen het bouwvlak). Het bouwvlak van deze woning is aangepast naar aanleiding van geluidonderzoek voor / vanwege de zendmast. Op de aangrenzende gronden (van het bouwvlak) waarop de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - milieugevoelige functies' geldt, is het gezien de resultaten van het uitgevoerde geluidonderzoek niet mogelijk om een milieugevoelige functie uit te oefenen in een bijgebouw van een woning. Op de verbeelding is daarom de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - milieugevoelige functies' opgenomen. De regels waarborgen dat milieugevoelige functies ter plaatse van deze aanduiding niet zijn toegestaan in bijgebouwen.
De aanwezigheid van de zendmast staat de ontwikkeling van maximaal 35 woningen binnen het plangebied niet in de weg.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (o.a. van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden.
Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (o.a. l.p.g.-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (o.a. aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Uit een inventarisatie van de nationale risicokaart blijkt dat het plangebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en van leidingen ligt. Ook is er geen sprake van een transportroute voor gevaarlijke stoffen in de directe nabijheid. Het plangebied ligt op circa 830 meter en daarmee binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Roermond-Sittard. Gelet op deze afstand is het niet noodzakelijk om een kwantitatief onderzoek uit te voeren in het kader van de planvorming voor parkwijk 't Ham. Er is volstaan met een kwalitatieve beschrijving. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van voornoemde spoorlijn dient er invulling gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Door de grote afstand tussen het plangebied en de spoorlijn Roermond-Sittard is volstaan met de standaardverantwoording die is opgenomen in de Visie externe veiligheid Roermond die op 10 juni 2010 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Standaardverantwoording
In een gebied dat op meer dan 300 meter van een transportroute voor gevaarlijke stoffen is gelegen dient alleen rekening gehouden te worden met de effecten van een toxische gaswolk.
Ontwikkeling groepsrisico
Door de ontwikkeling van dit bestemmingsplan vindt er een toename plaats van de personendichtheid binnen het invloedgebied van de spoorlijn Roermond - Sittard. Het groepsrisico zal niet significant toenemen, vanwege:
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico door maatregelen bij de risicobron zijn beschreven in de Visie externe veiligheid Roermond.
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is binnen het plangebied geen item, vanwege het gegeven dat de:
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Op deze afstand van de risicobron speelt het bestrijdbaarheidsvraagstuk niet of nauwelijks. De bestrijding vindt plaats bij de bron, op ruime afstand van het plangebied. Ten aanzien van de algemene mogelijkheden van de bestrijdbaarheid wordt verwezen naar desbetreffende onderdelen van de visie.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Het plangebied wordt veelal alleen blootgesteld aan de gevolgen van een toxische gaswolk bij 'optimale' weersomstandigheden (bijvoorbeeld Pasquill-klasse F1.5: weinig vermenging met schone lucht), die gedurende het jaar procentueel weinig voorkomen.
Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.
Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding of via NL-Alert (Cell-Broadcast).
Relevantie voor het plan
Ongeacht de inzet van gemeente en hulpverleningsdiensten om de situatie zo veilig mogelijk te maken zal er altijd sprake zijn van een restrisico. Immers, de kans op een ongeval, hoe klein ook, blijft altijd aanwezig.
Het restrisico is in dit geval onder déze omstandigheden en afgezet tegen een breder kader aanvaardbaar. Het is daarom vanuit het oogpunt van externe veiligheid verantwoord om dit plangebied te ontwikkelen.
Het aspect externe veiligheid staat de planvorming en ontwikkeling van parkwijk 't Ham niet in de weg.
In het kader van de planvorming van dit wijzigingsplan is een watertoets uitgevoerd en heeft overleg plaatsgevonden met gemeente en Waterschap. In bijlage 9 is de gehele watertoets opgenomen. Hierna is een korte weergave hiervan opgenomen.
Met de watertoets wordt beoogd het aspect 'water' expliciet en op evenwichtige wijze in de planvorming mee te nemen. Hiervoor worden allereerst de relevante uitgangspunten zoals het beleid, de omgeving, de bodemopbouw en de (grond)waterstanden beschreven. Vervolgens worden de beoogde waterhuishoudkundige voorzieningen getoetst aan het relevante beleid ten aanzien van het afkoppelen van hemelwater.
Waterschap Limburg is het bevoegd gezag voor het afkoppelen van regenwater. Het beleid van het waterschap is opgenomen in de Keur.
De kernpunten uit het beleid van Waterschap Limburg (het projectgebied ligt in voormalig beheergebied Waterschap Roer en Overmaas) zijn navolgend puntsgewijs vermeld:
Het beleid van de gemeente Roermond ligt vast in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2017 - 2021:
Naast het beleid van waterschap en gemeente is ook het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) van toepassing. De dijken rondom de projectlocatie worden mogelijk in de toekomst verhoogd.
Omgeving projectlocatie
Het maaiveld ligt ter plaatse van het voormalige gebouw tussen NAP +19,5 en +21 m. De zuidzijde van het terrein ligt op ca. NAP +19,7 m. In de toekomst wordt het terrein opgehoogd tot op de hoogte van de kruin van de huidige dijk (NAP +21,8 m). Vanaf het hoogste punt zal het terrein aflopen naar het maaiveld van het zuidelijk deel van het terrein, circa NAP +19,7 m. Hierna wordt beschreven hoe het water wordt opgevangen en waarom het water vanuit dit laagste punt niet naar omliggende percelen kan stromen. Dit laatste punt wordt ook aangetoond in de civieltechnische uitwerking van het plan en sluit aan op de eis dat regenwater dat valt op het plangebied niet tot overlast leidt op belendende percelen.
Bodemopbouw
Op de bodemkaart van Stiboka (maps.bodemdata.nl) wordt de bovengrond als 'bebouwd' aangeduid. Direct ten noorden van de locatie bevinden zich afzettingen welke tot de kalkloze ooivaaggronden behoren. Deze bestaan overwegend uit lichte zavel met een homogeen profiel.
De diepere ondergrond is in beeld gebracht met behulp van REGIS II v2.1 van TNO, een geologisch model van de ondergrond (dinoloket.nl). Hierin is te zien dat ter plaatse van de Fontyslocatie een Holocene deklaag met daaronder kleiige afzettingen van de Formatie van Beegden aanwezig zijn. De diepere ondergrond, vanaf ca NAP +15,0 m bestaat uit zandige afzettingen van Beegden en Sterksel. De afzettingen vormen het eerste watervoerende pakket. Op ca. NAP -30 m is een dunne kleilaag van de Formatie van Stramproy aangetroffen.
Grondwaterstanden
De regionale grondwaterstroming is gericht richting de Hambeek en de Maas, globaal is dit in noordwestelijke richting.
Tijdens hoge waterstanden in de Roer en de Maas stijgen de grondwaterstanden. Deze grondwaterstanden blijven echter ruim beneden het huidige maaiveld en het toekomstige maaiveld (NAP +21,8 m met een aflopende helling van 2 %). Het is daarom niet waarschijnlijk dat bij toekomstige hoge waterstanden in de Maas en de omringende rivieren de grondwaterstand tot aan maaiveld reikt.
In het kader van de watertoets is een infiltratieonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage 9. De uitkomsten van het infiltratieonderzoek laten zien dat er sprake is van een heterogene bodemopbouw met bijbehorende wisselende waterdoorlatendheden. De te hanteren rekenwaarden voor infiltratie variëren tussen 0,33 m/dag en 3,55 m/dag.
Bergingsopgave
Vanuit het tot voor kort gevoerde waterbeleid van het waterschap geldt de eis dat een neerslaggebeurtenis met een herhalingstermijn van 1 keer per 25 jaar (35 mm) geborgen dient te worden. Daarbij mag een neerslaggebeurtenis met een herhalingstermijn van 1 keer per 100 jaar (45 mm) niet leiden tot overlast op percelen van derden. Sinds 1 april 2019 is dat waterbeleid herzien en is de bergingshoeveelheid uitgebreid tot 100 mm, gerekend over het aan te sluiten verharde oppervlak. Hier wordt een doorkijk naar gegeven. Leidend voor de uitwerking is het gemeentelijk beleid waarbij 50 millimeter geborgen moet worden. Met daarbij de toets dat 100 mm neerslag niet tot overlast mag leiden aan de bestaande en geplande bebouwing.
Totaal aan verhard oppervlak op basis van het meest recente stedenbouwkundige plan is circa 10.575 m2.
Uitgaande van een neerslaggebeurtenis van 50 millimeter is de bergingsopgave (10.575 m2 x 0,05 m =) 529 m3 .
In het geval van de bergingseis uit de nieuwe keur zou de bergingsopgave (10.575 m2 * 0,1 m =) 1.058 m3 bedragen.
De uiteindelijk te maken hoeveelheden zullen in de verdere technische uitwerking definitief worden vastgesteld op basis van het definitieve uitvoeringsontwerp. De berekeningen moeten dan ook op basis van het civieltechnische ontwerp en daadwerkelijke inrichting verder in het proces aangescherpt worden.
Regen
Regenwater dat op de verharding op de percelen en op verharding in de openbare ruimte valt, wordt centraal opgevangen middels ondergrondse, gecompartimenteerde regenwaterbergingsvoorzieningen. De bergingsvoorziening heeft een effectieve bergingsinhoud van 625 m3 (= 59 mm over 10.575 m2). Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de regenwaterbergingseisen van de gemeente Roermond (50 millimeter). Regenwater dat tot afstroming komt op verharding moet richting de centrale regenwaterbergingsvoorziening stromen. Bij een teveel kan tijdelijk regenwater geborgen worden op de te ontwikkelen straten (tussen de trottoir banden) in het te ontwikkelen gebied. Het overschot stort gericht over middels de te realiseren overstort op de Hambeek en mag niet leiden tot afstroming richting belendende percelen.
Relevantie voor het plan
De doorlatendheid van de bodem is met name in het zuiden van het plangebied hoog genoeg om mogelijkheden te bieden voor infiltratie. De minimale k-waarde is 0,33 m/d. De minimaal benodigde k-waarde is echter hoger (0,8 m/dag). Aangezien op andere locaties de k-waarde beduidend hoger ligt en het infiltratiesysteem met elkaar verbonden is, is deze heterogeniteit geen probleem voor het functioneren aan de totale voorziening. Het terrein wordt opgehoogd tot op de hoogte van de kruin van de huidige dijk (NAP +21,8 m). De grondwaterstand bevindt zich in de huidige en toekomstige situatie diep genoeg onder maaiveld om ondergrondse infiltratie mogelijk te maken. Dit is ook tijdens hoge waterstanden in de Maas, Roer en Hambeek het geval. De compartimentering zorgt ervoor dat kwel/grondwater in belangrijke mate wordt vastgehouden, mocht als gevolg van extreem hoogwater grondwater de voorziening inlopen.
De in het plan voorziene berging van afstromend hemelwater voldoet ruim aan de opgave van gemeente Roermond (50 millimeter). Met het Waterschap Limburg is overeengekomen dat dit voldoende berging is (pré-advies; email 5 juli 2019). Er is een doorkijk gegeven naar de nieuwe waterschapsnorm van 100 mm. Dit is ook afgestemd met het waterschap. De berging is groot genoeg om in combinatie met de doorlatendheid van de bodem binnen 24 uur weer leeggelopen te zijn. Daarmee is er sprake van een duurzaam regenwatersysteem met een maximale bergingscapaciteit binnen het plan.
Binnen de verschillende bestemmingen in dit wijzigingsplan zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan zodat de opvang van water en de realisatie van voorzieningen hiervoor mogelijk is. Het aspect water staat de planvorming binnen parkwijk 't Ham niet in de weg.
In deze paragraaf is kort het archeologisch onderzoek dat is uitgevoerd, omschreven. In bijlage 10, 11 en 12 is het gehele onderzoek, met achtergrondinformatie opgenomen.
Op de Beleidskaart Archeologie, kaartblad 17, behorende bij de Monumenten- en Archeologieverordening 2011 van de gemeente Roermond wordt ter plaatse van het plangebied een gebied weergegeven met een hoge archeologische verwachting. Voor een dergelijke zone geldt op basis van het vigerende archeologiebleid van de gemeente Roermond een onderzoeksverplichting wanneer daar ruimtelijke ingrepen worden voorzien met een oppervlakte van meer dan 1000 m2 en met een diepte van meer dan 0,4 meter beneden maaiveld.
Daarom is in het kader van het wijzigingsplan begonnen met het uitvoeren van een Archeologisch bureauonderzoek. In het kader van dit archeologisch bureauonderzoek zijn verschillende archieven geraadpleegd om inzicht te verkrijgen in de bestaande geologische, archeologische en historische informatie. Op basis van het archeologisch bureauonderzoek is een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. In het kader van het veldwerk, dat op 1 en 2 december 2016 is uitgevoerd, ter toetsing en ter aanvulling, van het archeologisch verwachtingsmodel, zijn 20 boringen uitgevoerd tot een diepte van 3,0 meter beneden maaiveld.
Aan de hand van de bevindingen uit het bureauonderzoek en het booronderzoek zijn de volgende aanbevelingen geformuleerd:
Naar verwachting zal de voorgenomen planrealisatie ter plaatse van de voormalige schoolgebouwen en de zones waar daarbuiten diepere bodemverstoringen werden aangetroffen niet leiden tot de aantasting van behoudenswaardige archeologische resten. Hier is immers sprake van grootschalige bodemverstoringen als gevolg van bouw- en sloopwerkzaamheden in het recente verleden. Archeologisch vervolgonderzoek wordt hier niet noodzakelijk geacht.
Het kon echter niet worden uitgesloten dat ter plaatse van het overige deel van het plangebied als gevolg van de inrichtingswerkzaamheden behoudenswaardige archeologische resten kunnen worden aangetast. Daar is immers een redelijk intacte bodemopbouw aangetroffen. Daarom is aanbevolen om op basis van de uitgewerkte plannen vast te stellen of de natuurlijke bodem als gevolg van de inrichtingswerkzaamheden daadwerkelijk zal worden aangetast en om ter plaatse van die locaties een inventariserend veldonerzoek door middel van proeflsleuven uit te voeren.
Dit advies is overgenomen door de gemeente Roermond. Op basis van de verwachte diepte van de civieltechnische graafwerkzaamheden en rekening houdend met de al aanwezige bodemverstoringen en de geplande opghoging ter plaatse van het westelijke en noordelijke deel van het plangebied, zullen ter plaatse van een beperkt aantal boringen mogelijk archeologisch relevante horizonten worden verstoord. Deze zone, met een oppervlakte van circa 0,4 hectare is dan ook aangemerkt als het onderzoeksgebied van het inventariserend veldonderzoek door proefsleuven. Hiertoe is een Programma van Eisen opgesteld waarin eisen en randvoorwaarden zijn vastgeld voor de uitvoering van het Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven. Tevens is rekening gehouden met een mogelijke doorstart naar een Archeologische Opgraving indien er behoudenswaardige archeologische resten worden aangetroffen.
Het Programma van Eisen is goedgekeurd door het bevoegd gezag in deze. Aan de hand van dit Programma van Eisen is het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.
De resultaten van dit proefsleuvenonderzoek zijn verwoord in bijlage 12 van deze toelichting.
Op basis van de fysieke en de inhoudelijke criteria, zoals vastgelegd in het Deelproces Waarderen van de KNA 4.0, deel II, Bijlage IV is geen sprake van een als behoudenswaardig aan te merken archeologische vindplaats.
Het bij het onderzoek aangetroffen vondstmateriaal is aangeleverd aan het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Limburg. Er zijn geen nadere conserveringsmaatregelen noodzakelijk om het te deponeren materiaal te stabiliseren.
Binnen het onderzoeksgebied zijn de oorspronkelijk hoogstgelegen delen tot op zekere diepte afgegraven en zijn de relatief lager gelegen delen opgehoogd. Er werd ter plaatse van het onderzoeksgebied geen behoudenswaardige archeologische vindplaats vastgesteld. Binnen het onderzoeksgebied wordt dan ook geen vervolgonderzoek noodzakelijk geacht.
Gezien de landschappelijke eenheid binnen het onderzoeksgebied met restgeulopvullingen kunnen altijd geïsoleerde archeologische vondsten worden aangetroffen.
Aan de hand van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek wordt de ondergrond van het plangebied vrijgegeven vanuit het oogpunt van archeologie. Het opnemen van een dubbelbestemming voor de bescherming van eventuele aanwezige archeologische waarden is niet noodzakelijk. De dubbelbestemming zoals opgenomen in het moederplan komt te vervallen.
Relevantie voor het plan
In het moederplan was ter plaatse van het plangebied sprake van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken kan worden gesteld dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van te beschermen archeologische waarden. Het aspect archeologie staat de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg.
Het plangebied en directe omgeving zijn qua bebouwing van vrij recente datum en herbergt weinig cultuurhistorische waarden. De Hambeek is van zichzelf een karakteristiek element samen met de tv-mast. Het plangebied grenst aan de Hambeek, en doet geen afbreuk aan de ter plaatse aanwezige waarden. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt doet de ontwikkeling van 'T HAM geen afbreuk aan de beek en de tv-toren.
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten of lijnen aanwezig. Het initiatief wordt niet in de weg gestaan door cultuurhistorische objecten of lijnen.
In deze paragraaf is kort het natuuronderzoek dat heeft plaatsgevonden omschreven. In bijlage 13 is het gehele onderzoek, met achtergrondinformatie opgenomen.
In het kader van het opstellen van dit wijzigingsplan heeft voor het aspect natuur een literatuuronderzoek plaatsgevonden en is er een veldbezoek afgelegd. Op basis van de verkregen informatie kan worden gesteld dat de voorgenomen ingreep nadelige effecten kan hebben voor beschermde soorten, maar niet voor beschermde gebieden. Hierna wordt dit nader gespecificeerd. Ten tijde van het uitvoeren van het onderzoek was de Wet natuurbescherming, d.d. januari 2017, nog niet van kracht. Toetsing aan de Wet natuurbescherming leidt niet tot andere conclusies dan verwoord in bijgevoegde rapportage en hierna. Zie ook hierna.
De provincie Limburg is bevoegd gezag wat betreft de uitvoering en handhaving van de Wet natuurbescherming.
Beschermde soorten
Als gevolg van de ingreep binnen het plangebied treden mogelijk negatieve effecten op beschermde vaatplanten, algemeen beschermde diersoorten en broedvogels op. Negatieve effecten op mogelijk voorkomende overige soorten (eekhoorn, steenmarter en vleermuizen) zijn niet te verwachten.
Beschermde planten - geen negatief effect op lokale staat van instandhouding
Een aantasting van de lokale staat van instandhouding van het rapunzelklokje, prachtklokje en wilde marjolein wordt niet verwacht doordat in de omgeving van het plangebied eveneens geschikt groeibiotoop aanwezig is. De ingreep leidt mogelijk wel tot de aantasting van exemplaren van deze soorten. Het verdient daarom de aanbeveling om bij de uitvoering aan te treffen exemplaren van deze soorten uit te graven en te herplanten in nabijgelegen geschikt biotoop. Deze aanbeveling is echter geen verplichting vanuit de Flora- en faunawet, doordat het voortbestaan van de soort niet afhankelijk is van deze maatregel.
Hierbij dient tevens opgemerkt te worden dat deze mogelijk aanwezige beschermde plantensoorten bij inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming niet meer beschermd zijn, zie ook hierna.
Algemeen beschermde soorten - rekening houden met zorgplicht en vangen vos
Het plangebied is in potentie geschikt als leefgebied voor algemeen voorkomende zoogdiersoorten en als landhabitat voor zwervende, algemeen voorkomende amfibieën. De omgeving van het plangebied biedt voldoende alternatief leefgebied voor een goede staat van instandhouding van de soorten. Bovendien is het plangebied na de ingreep grotendeels weer geschikt voor deze soorten. Negatieve effecten als gevolg van de ingreep worden daarom niet verwacht. De werkzaamheden zelf hebben mogelijk wel een negatief effect op individuen van voorkomende soorten. Individuen van de soort worden mogelijk verwond (artikel 9, Flora- en faunawet).
Indien er tijdens de werkzaamheden dieren aangetroffen worden dient er derhalve sprake te zijn van zorgvuldig handelen. Dit houdt in dat aangetroffen individuen van deze soorten verjaagd dienen te worden of gevangen en vrijgelaten dienen te worden in het aanliggend gebied, buiten invloed van de werkzaamheden.
In dit kader wordt de vos afzonderlijk benoemd. Vanwege de ligging van het plangebied in de kern van Roermond, zal het verjagen van de vos geen geschikte oplossing bieden. Geschikt alternatief leefgebied voor de vos is alleen aanwezig aan de overzijde van de Hambeek en ten oosten van de Maastrichterweg. Om dit leefgebied te bereiken, wordt de vos gedwongen om wateren of wegen te kruisen, waarbij er niet redelijkerwijs gegarandeerd kan worden dat de vos dit overleeft. De vos wordt voorafgaand aan de werkzaamheden gevangen en uitgezet in een geschikt leefgebied buiten de kern van Roermond.
Broedvogels - uitvoeren rooiwerkzaamheden buiten broedseizoen
Aangezien delen van de vegetatie binnen het plangebied gerooid worden, treden mogelijk negatieve effecten op broedvogels op, zoals het doden of verwonden van vogels (artikel 9, Flora- en faunawet), het verontrusten van broedende vogels (artikel 10, Flora- en faunawet), het vernielen van nesten (artikel 11, Flora- en faunawet) of het vernielen van eieren (artikel 12, Flora- en faunawet). Vogels zijn opgenomen in tabel 3 van de Flora- en faunawet.
In gebruik zijnde nesten van vogels worden gezien als vaste verblijfplaatsen van vogels. Deze zijn streng beschermd en mogen niet worden verstoord of vernietigd ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing van de Flora- en faunawet mogelijk. Voor de geplande rooiwerkzaamheden betekent dit, dat deze uitgevoerd moeten worden buiten het broedseizoen. Het broedseizoen duurt globaal van half maart tot half juli, afhankelijk van de weersomstandigheden en de betreffende vogelsoort.
Indien het niet mogelijk is om te rooien buiten het broedseizoen, kan middels een broedvogelschouw door een ecoloog onderzocht worden of in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn in de te rooien vegetatie. Indien nesten afwezig zijn kan de vegetatie vrijgegeven worden voor de rooiwerkzaamheden.
Wet Natuurbescherming - rapunzelklokje, prachtklokje en wilde marjolein verliezen beschermde status
Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat zowel soorten welke een beschermde status verkrijgen bij inwerkingtreding van de Wet Natuurbescherming als soorten die de beschermde status verliezen, in de omgeving van het plangebied zijn waargenomen. Van deze soorten worden het rapunzelklokje, prachtklokje en de wilde marjolein verwacht binnen het plangebied. Deze soorten verliezen bij inwerkingtreding van de Wet Natuurbescherming hun beschermde status. Dit houdt in dat wanneer de werkzaamheden uitgevoerd worden na inwerkingtreding van de wet, er geen rekening met mogelijk aanwezige rapunzelklokjes, prachtklokjes en wilde marjolein gehouden hoeft te worden. Met betrekking tot de overige in de literatuur genoemde soorten heeft de inwerkingtreding van de Wet Natuurbescherming vooralsnog geen consequenties voor de conclusies in dit rapport.
Beschermde gebieden
Onderzoek heeft plaatsgevonden naar eventuele (negatieve) effecten op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt. In bijlage 14 van de toelichting is het gehele onderzoek opgenomen en in bijlage 15 is een actualisatie van de berekening opgenomen in verband met een nieuwe versie van de AERIUS-Calculator.
Getoetst is aan de bepalingen uit de Wet natuurbescherming. Het onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de "Handreiking Passende Beoordeling Stikstofaspecten Bestemmingsplannen".
Uit de uitgevoerde berekeningen voor de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie in beide situaties niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Het onderhavige plan zal afzonderlijk - of in combinatie met andere plannen - geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
Relevantie voor het plan
Bij de uitvoering van de werkzaamheden voor de realisatie van de woningen en bijbehorende (verkeerskundige en waterhuishoudkundige) voorzieningen wordt rekening gehouden met (mogelijk) aanwezige soorten.
Het aspect natuur staat de ontwikkeling van de locatie tot woongebied niet in de weg.
De Burgemeester Geuljanslaan is een hoofdontsluitingsweg. Parkwijk 't Ham ontsluit op de Burgemeester Geuljanslaan die voldoende capaciteit heeft om verkeer van en naar het plangebied af te wikkelen. Per etmaal maken tussen de 8.000 en 8.500 motorvoertuigen gebruik van de Burgemeester Geuljanslaan, waar parkwijk 't Ham op ontsluit. Parkwijk 't Ham genereert ca. 240 motorvoertuigbewegingen per dag. In verhouding tot het aantal motorvoertuigen op de Burgemeester Geuljanslaan is dit een beperkt aantal. In het verleden, toen parkwijk 't Ham nog een schoollocatie was, werd het gebied ook ontsloten op de Burgemeester Geuljanslaan. Dit heeft nooit tot problemen geleid. De realisatie van maximaal 35 woningen binnen parkwijk 't Ham heeft immers een beperkte verkeersaantrekkende werking en zal nauwelijks tot geen consequenties hebben voor het verkeer en de verkeersafwikkeling op de Burgemeester Geuljanslaan.
De parkeernorm van de gemeente (zoals ook gekoppeld aan de regels van dit bestemmingsplan) geeft aan dat voor vrijstaande woningen rekening dient te worden gehouden met 2,2 parkeerplaats per woning. Voor parkwijk 't Ham houdt dit in dat rekening dient te worden gehouden met 77 (35 x 2,2) parkeerplaatsen.
Van deze 2,2 is 0,3 parkeerplaats bedoeld voor bezoekers. Dit betekent dat 35 x 0,3 = 10,5, wordt 11 parkeerplaatsen openbaar toegankelijk moeten zijn.
Op basis van de berekening parkeercapaciteit opritten en garages bij woningen gelden correctiefactoren, waardoor lange of dubbele opritten nooit volledig voor twee parkeerplaatsen meetellen. Dit varieert van 0,8 parkeerplaats voor een enkele oprit zonder garage tot 1,8 parkeerplaats voor een garage met een dubbele oprit.
Bij het toepassen van de correctiefactoren op het stedenbouwkundig plan dat als onderleggen voor dit bestemmingsplan is gebruikt, leidt dit tot de volgende bevindingen:
In totaal zijn op eigen terrein voor de woningen 56,2 = 56 parkeerplaatsen beschikbaar.
In het openbaar gebied, op straat, of grenzend aan de straat, is ruimte voor parkeren, ook door bezoekers. Hier is voldoende parkeergelegenheid (minimaal 21 parkeerplaatsen) aanwezig. Zie ook afbeelding hierna.
Afbeelding 6: parkeren binnen het plangebied
In totaal voorziet het plangebied in voldoende mogelijkheid tot parkeren op straat. Bij het toekennen van de bestemming 'Verkeer' is rekening gehouden met de mogelijkheid om in het openbaar gebied, op straat te parkeren.
Ter hoogte van de zendmast is sprake van een langzaamverkeerroute (fietsers en voetgangers) die tevens dienst kan doen als ontsluitingsroute in noodsituaties zodat plangebied ook voor hulpdiensten bereikbaar is, mocht de toegang vanaf de Burgemeester Geuljanslaan geblokkeerd zijn.
De aspecten verkeer en parkeren zijn nadrukkelijk meegenomen bij de ontwikkeling van de plannen voor parkwijk 't Ham en staan de ontwikkeling van 35 woningen op deze locatie dan ook zeker niet in de weg.
Het wijzigingsplan 'Parkwijk 't Ham' bevat het planologisch-juridisch instrumentarium voor de ontwikkeling van het woningproject parkwijk 't Ham. Na vaststelling van het wijzigingsplan maakt het wijzigingsplan integraal deel uit van het bestemmingsplan 'Roer en Hambeek'. De inleidende en algemene regels van het bestemmingsplan 'Roer en Hambeek' blijven dan ook onverkort van toepassing. Voorliggend wijzigingsplan behelst slechts een beperkte aanpassing van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan, waarbij de bestemming 'Maatschappelijk' wordt gewijzigd in de bestemmingen 'Wonen-2' en 'Wonen-3' en voor een ondergeschikt deel in de bestemmingen 'Verkeer' en 'Groen'.
Bij het opstellen van dit wijzigingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is aangesloten bij het gemeentelijke Handboek digitale bestemmingsplannen. Hierbij is gestreefd naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels, zoals aangegeven in de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer globaal tot gedetailleerd. Het bestemmingsplan biedt voldoende flexibiliteit om op wijzigende omstandigheden en/of nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen te kunnen inspelen. Uitgangspunt van het wijzigingsplan is het bieden van een flexibele juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid voor de burger wordt geschaad.
In paragraaf 5.3 wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen binnen het onderhavige wijzigingsplan.
Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2012 als uitgangspunt gehanteerd. SVBP2012 staat voor Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. In de SVBP2012 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven.
Het plangebied kent de volgende (dubbel)bestemmingen:
De gronden behorend tot onderhavig wijzigingsplan zijn op de verbeelding begrensd door de plangrens. De bestemming op de verbeelding is in de planregels aangevuld met bouw- en gebruiksregels.
De materiële inhoud van de bestemming is opgenomen in de planregels.
Voor de leesbaarheid zijn op de verbeelding verder aanduidingen opgenomen, zoals straatnamen, bestaande bebouwing, kadastrale gegevens etcetera.
Planregels zijn nodig om het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de bebouwing binnen het plangebied te regelen. De planregels zijn onder te verdelen in:
Ad a) Inleidende regels
De inleidende regels zijn van algemene aard en betreffen de ‘begrippen' en de 'wijze van meten’.
Begrippen
Hierin worden de in de planregels voorkomende begrippen omschreven en wordt de interpretatie van de diverse begrippen vastgelegd, zodat duidelijk wordt wat onder de begrippen wordt verstaan. Naast een toevoeging van een aantal nieuwe begrippen wordt voor de overige begrippen verwezen naar het moederplan.
Wijze van meten
Hier wordt verwezen naar het moederplan 'Roer en Hambeek'.
Ad b) Bestemmingsregels
Groen
Hier wordt verwezen naar het moederplan 'Roer en Hambeek'.
Verkeer
Hier wordt verwezen naar het moederplan 'Roer en Hambeek'.
Wonen-2
De voor Wonen-2 aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wonen in woningen, groenvoorzieningen, wegen en straten. De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is rechtstreeks toegestaan. Door de globale bestemming van de gronden zijn de gronden ook bestemd voor verschillende functies voor de inrichting van openbaar gebied, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
Voor de bebouwing geldt dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. De bestemming maakt vrijstaande woningen mogelijk. De bouwhoogte van hoofdgebouwen is op de verbeelding aangegeven.
Bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Per woning is één vrijstaand bijgebouw toegestaan binnen het bouwvlak, achter de voorgevelrooilijn. Ter hoogte van een aantal woningen is, daar waar voldoende ruimte is en dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk is, een vlak aangeduid aan de straatzijde. Binnen dit vlak is het mogelijk om een vrijstaand bijgebouw te plaatsen voor de woning, aan de straatzijde. Het bouwvlak ligt op dusdanige afstand van de bestemming 'Verkeer', dat er sprake blijft van een ruim opgezette woonstraat.
Het maximaal aantal te bouwen woningen is opgenomen op de verbeelding. Middels afwijking is het mogelijk om het aantal woningen binnen 'Wonen-2' aan te passen waarbij het maximaal aantal woningen binnen parkwijk 't Ham maximaal 35 blijft.
De overige bebouwingsregels zijn in de regels bij deze bestemming opgenomen.
Wonen-3
De voor Wonen-3 aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wonen in woningen, groenvoorzieningen, wegen en straten. De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is rechtstreeks toegestaan. Door de globale bestemming van de gronden zijn de gronden ook bestemd voor verschillende functies voor de inrichting van openbaar gebied, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
Voor de bebouwing geldt dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken mogen worden gebouwd. De bestemming maakt vrijstaande woningen mogelijk. De bouwhoogte van hoofdgebouwen is op de verbeelding aangegeven. Bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
Het maximaal aantal te bouwen woningen is opgenomen op de verbeelding. Middels afwijking is het mogelijk om het aantal woningen binnen 'Wonen-3' aan te passen waarbij het maximaal aantal woningen binnen parkwijk 't Ham maximaal 35 blijft.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - milieugevoelige functies' zijn (binnen bijgebouwen) geen milieugevoelige functies toegestaan. In de begripsbepalingen zijn tevens de begrippen milieugevoelige functie en milieugevoelig object gedefinieerd. Milieugevoelige functies zijn onder andere de aan huis verbonden beroepen, mantelzorg en in bepaalde gevallen ook de uitoefening van kleine economie afhankelijk van de aard van de functie (een opslagfunctie is namelijk geen milieugevoelige functie). Daarnaast gaat het om functies die worden uitgeoefend in een (bij)gebouw. Een tuin wordt dan ook niet aangemerkt als een milieugevoelige functie.
De overige bebouwingsregels zijn in de regels bij deze bestemming opgenomen.
Ad c) Algemene regels.
Hoofdstuk 3 Algemene regels omvat regels en bepalingen die betrekking hebben op het gehele plangebied.
Anti-dubbeltelbepaling
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgeschreven formulering.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling is een rechtstreekse uitwerking van het in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen verbod gronden of bouwwerken te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Aangegeven wordt van welke regel in welke gevallen kan worden afgeweken
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om meerdere bestemmingen te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Overige regels
Dit artikel bevat een bepaling omtrent de verhouding tussen de regels van voorliggend wijzigingsplan, en overige wettelijke bepalingen. Daarnaast zijn in dit artikel regels opgenomen omtrent het aantal parkeerplaatsen dat op eigen terrein aanwezig dient te zijn.
Ad d) Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevat onder andere de bepalingen die betrekking hebben op:
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de planregels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven.
Slotregel
Dit artikel geeft de titel van de planregels aan.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhalen van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen,
of indien:
Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 35 woningen in het gebied. Voor de realisatie van dit bouwplan is met de initiatiefnemer een anterieure grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 6.24 van de Wro gesloten. Op basis van deze overeenkomst realiseert de initiatiefnemer het plan geheel voor eigen rekening en risico. Partijen hebben in deze overeenkomst afspraken gemaakt over de planontwikkeling, de aan de inrichting van de aan te leggen openbare ruimte te stellen eisen, een tijdvak voor de realisering van het plan en de aan de gemeente te vergoeden kosten. Hierdoor is het kostenverhaal verzekerd, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van locatie-eisen aan de inrichting van de openbare ruimte, de aanleg van nutsvoorzieningen middels een exploitatieplan niet aan de orde.
Daarnaast bevat deze overeenkomst afspraken in verband met het risico op planschade. Hiermee wordt geregeld dat eventueel te vergoeden planschade op de initiatiefnemer kan worden verhaald.
Daarmee is het verhaal van de kosten van de grondexploitatie voor dit gebied anderszins verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van het plan gegarandeerd.
Gelet op het vorenstaande kan in het kader van de vaststelling van het wijzigingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Het wijzigingsplan is in het kader van vooroverleg toegestuurd aan de provincie Limburg, Rijkswaterstaat, de Veiligheidsregio Limburg-Noord, het Waterschap Limburg en het Agentschap Telecom. De reacties van deze instanties hebben niet geleid tot aanpassingen van het wijzigingsplan.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 19 februari tot en met 31 maart 2020 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn twee zienswijzen ingediend. Deze hebben niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan. Voor meer informatie over de inhoud van de zienswijzen en het gemeentelijk standpunt ten aanzien van de zienswijzen, wordt verwezen naar de als Bijlage 16 bij deze toelichting opgenomen 'Nota van zienswijzen'.