3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. duurzaam agrarisch bedrijfsmatig gebruik;
-
b. oppervlaktewaterbeheersing en erosiebestrijding;
-
c. erf, ter plaatse van de aanduiding 'erf';
met daaraan ondergeschikt:
-
d. instandhouding en herontwikkeling van de oorspronkelijke landschapsstructuur;
-
e. instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke openheid;
-
f. ontsluiting van de afzonderlijke percelen;
-
g. recreatief medegebruik,
-
h. duurzaam, bodem- en waterbeheer, tevens wateropvang/buffering en infiltratie.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen dubbelbestemmingen of aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 29.2.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van omheiningen en/of erfafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen tot een maximale hoogte van 1,50 meter.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor:
-
a. het oprichten van hagelnetten zoals bepaald in artikel 26.10;
-
b. het houden van militaire oefeningen zoals bepaald in artikel 26.11;
Bij het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid wordt de procedure in artikel 28.1 gevolgd.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod
Het is verboden op of in de tot 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
a. het aanleggen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
b. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, het ophogen, egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
-
c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
-
d. het aanleggen van groenstroken, waaronder begrepen lijnvormige elementen en grasbanen, anders dan ter bestrijding van erosie en voorkoming van wateroverlast;
-
e. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van graften, bosstroken en grasbanen;
-
f. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
-
g. het bebossen van gronden
-
h. het verrichten van exploratie-en exploitatieboringen t.b.v. de winning van delfstoffen.
3.6.2 Het bepaalde in 3.6.1 is niet van toepassing voor:
-
a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
-
b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
-
c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
-
d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing, afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.
3.6.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder artikel 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind. Een en ander dient met een onderbouwing te worden aangetoond.
3.6.4 Procedure
Burgemeester en wethouders volgen bij het toepassen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de procedure zoals vervat in artikel 3.9 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijziging naar water
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming:
-
a. 'Water' zoals bepaald in artikel 27.3;
Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid wordt de procedure ex artikel 3.6 Wro gevolgd.
3.7.2 Wijziging naar wonen
Burgemeester en wethouders kunnen, in het kader van de actuele woningbouwprogrammering ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied 2' de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits:
-
a. de toegestane activiteiten ter plaatse zijn beƫindigd;
-
b. maximaal 1 woning wordt opgericht;
-
c. de woningbouw past binnen het gemeentelijke woonbeleid;
-
d. de totstandkoming van een aanvaardbaar woonmilieu gegarandeerd kan worden;
-
e. de woning inpasbaar is vanuit het stedenbouwkundig beeld;
-
f. aangrenzende landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden en belangen, dan wel functies niet onevenredig worden aangetast of in hun mogelijkheden beperkt;
-
g. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
-
h. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets);
-
i. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 19.2, met dien verstande dat, het wijzigingsplan duidelijkheid geeft over het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen', alsmede de aard van de woning;
-
j. de economische uitvoerbaarheid aangetoond is.