Plan: | Kerneelhoven-Oost (Nooitgedacht 2016) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0946.BPNooitgedacht2016-VA01 |
Het voornemen bestaat om aan de Nooitgedacht in de wijk Kerneelhoven te Nederweert zes bouwkavels (zelfbouw of projectbouw) te realiseren. Het betreft in principe vrijstaande woningen. Met vrijstelling (afwijkingsbevoegdheid op de bouwregels) wordt de bouw van halfvrijstaande woningen toegestaan. De gemeente Nederweert heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het planvoornemen. Vanuit het ruimtelijk beleid is het gewenst dat de straatwand ter plaatse wordt afgebouwd. Het planvoornemen wordt gedeeltelijk gerealiseerd ter plaatse van een glastuinbouwbedrijf. Ten behoeve van het planvoornemen worden de bedrijfsactiviteiten gestaakt en de kassen gesloopt en wordt het gebruik van de gronden gewijzigd naar wonen en agrarisch gebied.
Luchtfoto plangebied (bron Bingmaps)
Het realiseren van zes vrijstaande (of met vrijstelling halfvrijstaande) woningen is ter plaatse op grond van het geldend planologisch regime, zijnde de beheersverordening 'Kerneelhoven 2013' en het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' inclusief latere herzieningen, niet mogelijk. Om het planvoornemen uit te voeren is een herziening van dit geldende planologisch regime noodzakelijk. Gezien het feit dat het agrarisch glastuinbouwbedrijf ter plaatse wordt gesaneerd wordt tevens de bestemming van deze gronden gewijzigd.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing c.q. verantwoording. De onderhavige toelichting bestaat onder andere uit:
Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een verbeelding.
Het plangebied is gelegen tussen de straat Nooitgedacht in de wijk Kerneelhoven en de straat Strateris in de kern Nederweert, binnen de gemeente Nederweert. Ter plaatse is een glastuinbouwbedrijf gevestigd danwel zijn de gronden als weiland en boomgaard in gebruik. Ten noorden van het plangebied ligt het buitengebied van Nederweert.
De gronden zijn kadastraal bekend als gemeente Nederweert, sectie Y, perceelnummers 875 en 890. De percelen hebben een oppervlakte van circa 1,3 ha.
Kadastrale ligging van het plangebied in de kern Nederweert (bron Planviewer)
Ten westen, oosten en ten zuiden van het plangebied zijn direct aangrenzend woningen met (achter)tuinen gelegen.
Voor het kadastraal perceelnummer Y875 geldt de beheersverordening 'Kerneelhoven 2013', vastgesteld door de gemeenteraad op 28 januari 2014. Het kadastraal perceel Y890 is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' (vastgesteld 24 november 2009).
Uitsnede vigerende beheersverordening 'Kerneelhoven 2013' tpv kadastraal perceel Y875
Aan het perceel Y875 is het besluitvlak 'Agrarisch' toegekend. Op basis van dit vlak zijn de gronden bestemd voor agrarisch grondgebruik en waterhuishoudkundige doeleinden. De gronden mogen uitsluitend bebouwd worden met bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' tpv kadastraal perceel Y890
Het perceel Y890 is bestemd als 'Agrarisch met waarden - Esdorpen' met de nadere aanduiding 'glastuinbouwbedrijf'. Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf met bedrijfswoning. Tevens ligt over het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Voor het bouwen geldt dat bij een bodemingreep groter dan 100 m2 en dieper dan 40 centimeter een archeologisch onderzoeksrapport moet worden overlegd.
Daarnaast zijn ter plaatse van het kadastraal perceel met nummer Y890 de gebiedsaanduidingen 'wro-zone - bebouwingsconcentratie' en 'milieuzone - boringsvrije zone' van toepassing.
Het realiseren van zes vrijstaande woningen (of met vrijstelling halfvrijstaande woningen) aan de weg Nooitgedacht en het gebruik van een bedrijfswoning (Strateris 55) als burgerwoning, is op grond van het geldend regime niet mogelijk. Om het beoogde bouwplan en het te wijzigen gebruik te kunnen realiseren is een herziening middels een bestemmingsplan noodzakelijk. In deze toelichting wordt de herziening van het bestemmingsplan onderbouwd en worden de mogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan gaat bieden, afgewogen. In de regels wordt een gedetailleerde regeling van de nieuwe bestemmingen gegeven en wordt duidelijk wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied zijn. De verbeelding (plankaart) betreft een visuele weergave hiervan.
Het bestemmingsplan is opgezet conform de eisen die de Wro en de gemeente Nederweert daaraan stellen. De regels zijn opgesteld conform de standaardregels SVBP2012 en de plansystematiek van de beheersverordening Kerneelhoven 2013, de verbeelding voldoet aan de meest actuele digitaliseringseisen conform IMRO2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen gegeven in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. De wateraspecten in de vorm van een waterparagraaf zijn aangegeven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en 8 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en het planvoornemen binnen het plangebied zelf.
De wijk Kerneelhoven is gelegen aan de noordzijde van Nederweert. De groene en ruim opgezette wijk ligt vlak bij het oude centrum. De karakteristieke lanen, de voorname architectuur en de inrichting van het openbaar gebied maken deze wijk tot een unieke woonomgeving met veel ruimte voor natuur en spelen.
Impressie Kerneelhoven
Het plangebied is gelegen aan de noordoostrand van de wijk Kerneelhoven. Ten zuiden en westen van het plangebied zijn uitsluitend woningen aanwezig. De woningtypologie varieert van vrijstaand tot tweekappers en aaneengebouwde woningen. De woningen tegenover het plangebied zijn vrijstaand in twee bouwlagen met kap en aangebouwde (geschakelde) garages.
Het perceel Y875 is in de huidige situatie onbebouwd. Het perceel bestaat uit grasland en is in gebruik als weide. Het perceel Y890 is op dit moment grotendeels bebouwd met een kas, behorende bij het bedrijf liggende aan de weg Strateris. In het verleden werden in de kas tomaten geteeld (tot 10 jaar geleden). Momenteel wordt de kas gebruikt voor kersenteelt. Ook het deel buiten de kas is al sinds geruime tijd in gebruik als (kersen)boomgaard.
Het planvoornemen ziet op het realiseren van zes vrijstaande woningen (of met vrijstelling halfvrijstaande woningen) op het perceel Y875 en gedeeltelijk op het perceel Y890.
Beoogde planontwikkeling bouw zes vrijstaande woningen
De woningen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak en dienen te voldoen aan de maximale maatvoeringen voortkomend uit de beheersverordening 'Kerneelhoven 2013'. Dit betekent dat de woningen bestaan uit maximaal 2 bouwlagen met een bouwhoogte van 10 meter. De voorgevel van de woning dient een minimale breedte van 5,50 meter te hebben. De afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 3 meter. Tevens dient de voorgevel van de woning te worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'. De inhoud van een woning bedraagt minimaal 350 m3 en maximaal 1.000 m3 waarbij de bouwdiepte maximaal 15 meter bedraagt. Mocht de woning slechts uit één bouwlaag bestaan, is een bouwdiepte van 20 meter toegestaan. De woningen mogen met een kap van minimaal 12° en maximaal 60° afgedekt worden. De nokrichting mag hierbij zowel parallel dan wel haaks op Nooitgedacht zijn. Bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter de voorgevel van de woning te worden opgericht waarbij bijgebouwen slechts aan één zijde van het perceel in de zijdelingse perceelsgrens en aan de andere zijde ten minste 3,00 m uit de zijdelingse perceelsgrens moeten worden gebouwd. Het oppervlak aan bijgebouwen bedraagt maximaal 75 m2 met dien verstande dat deze gronden voor maximaal 40% bebouwd mogen worden. Indien alle primaire voorzieningen op de begane grond gerealiseerd worden, mag de totale oppervlakte niet meer dan 100 m2 bedragen. Deze mogen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
Impressie met gedeelte woonbestemming in paars aangeduid
Het deel van het plangebied waar de zes woningen zijn voorzien is op voorgaande afbeelding paars gemarkeerd. Dit gedeelte krijgt een woonbestemming.
Het overige deel van het plangbied behoudt de huidige bestemming 'Agrarisch met waarden - Esdorpen'. De kas wordt gesloopt en de gronden worden als wei- of akkerland in gebruik genomen. De bestaande bedrijfswoning wordt in gebruik genomen als burgerwoning. De bouw- en gebruiksmogelijkheden voor deze woning zijn gelijk aan de overige burgerwoningen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert'.
De zes nieuwe woonkavels aan de weg Nooitgedacht worden individueel ontsloten op deze weg. In zuidelijke richting sluit de weg Nooitgedacht aan op de weg Kerneel. Dit betreft de wijkontsluitingsweg die in oostelijke richting aansluit op de weg Strateris, de doorgaande weg binnen de kern Nederweert die uitkomt in het centrum. Indien de weg Strateris wordt overgestoken is de N266, de Rijksweg Noord, te bereiken.
Parkeren vindt op eigen terrein plaats, de woonkavels zijn daarvoor ruim genoeg. Er dient tenminste te worden voorzien in 2 parkeerplaatsen per woning, dit kan zowel naast als achter elkaar.
De ontsluiting en parkeersituatie ter plaatse van de toekomstige burgerwoning Strateris 55 wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie.
De privacy en bezonning van het planvoornemen wordt in voldoende mate gewaardborgd door de ruime woonkavels. De hoofdbebouwing (zijnde de woning) wordt op voldoende afstand (minimaal 3 meter) van de bestaande zijdelingse perceelsgrenzen gesitueerd. Tevens ontstaat door de herontwikkeling ter plaatse een reguliere woonsituatie waarbij de richtlijnen voor privacy en bezonning in acht zijn genomen.
Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt om een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
Het Rijk benoemt voorts 13 nationale belangen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
Het planvoornemen betreft de bouw van zes vrijstaande woningen. Gezien de aard en omvang van deze ontwikkeling heeft het planvoornemen geen invloed op de gestelde doelen van het Rijk en bovendien voorziet de SVIR niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.
De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Aangezien de SVIR niet van invloed is op het planvoornemen, heeft ook het Barro geen gevolgen voor de realisatie van het planvoornemen.
Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden met als doel het ontwikkelen en in stand houden van soorten en ecosystemen die belangrijk zijn voor Europa. Deze gebieden zijn aangewezen op basis van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het beleid houdt echter niet bij de landsgrenzen op, vogels en planten trekken zich immers niets aan van landsgrenzen.
Er zijn drie thema's die centraal staan bij Natura 2000, te weten beleven, gebruiken en beschermen.
Het ministerie van Landbouw Natuur en Visserij neemt hierin in het voortouw, door Natura 2000-gebieden aan te wijzen. Bij het aanwijzen van een gebied wordt op basis van enkel ecologische argumenten bepaald welke natuurwaarden op welke locatie geholpen moeten worden en welke doelstellingen daarbij behaald moeten worden.
Natura 2000-gebieden die (in ontwerp) zijn aangewezen op basis van de Europese Vogel- en/of Habitatrichtlijn kennen een bescherming op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. De habitattoets als opgenomen in artikel 19j Natuurbeschermingswet dient om vast te stellen of, en zo ja, onder welke voorwaarden een menselijke activiteit in en rondom een Natura 2000-gebied kan worden toegelaten. Daarvoor moet er zekerheid zijn dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast en dat een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten, dan wel een verstoring van soorten uitblijft.
Onderhavig plangebied ligt op een afstand van circa 4 en 5,5 kilometer van de meeste nabij gelegen Natura 2000-gebieden 'Sarsven en de Banen' en 'Groote Peel'. Gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling aan de kernrand van Nederweert en de afstand tot de gebieden 'Sarsven en de Banen' en 'Groote Peel' kan redelijkerwijs worden gesteld dat de bouw van zes woningen en de omschakeling van de bedrijfswoning naar burgerwoning geen (significant) negatieve gevolgen heeft voor de gebieden Sarsven en de Banen en Groote Peel. Ook zijn er geen natuurwaarden in het geding aangezien de gronden binnen het plangebied gecultiveerd zijn.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:
Uit de redactie van artikel 6.1.2, lid 2 Bro blijkt dat de ladder slechts van toepassing is op ruimtelijke besluiten die een 'stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Dit begrip is in artikel 1.1.1, lid 1, sub i gedefinieerd als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Uit de jurisprudentie die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder blijkt dat de Afdeling een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zo heeft de Afdeling ten aanzien van woningbouwplannen geoordeeld dat de realisatie van 1 woning (AbRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4), 4 woningen (AbRvS 27 augustus 2014, nr 201311233/1/R4), 6 woningen, waarvan 3 rechtstreeks bestemd en 3 eerst na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid (Vz AbRvS 4 juni 2014, nr 201401129/1/R4) of 10 woningen, behoudens samenhang met een groter woningbouwproject (AbRvS 4 maart 2015, nr. ECLI:NL:RVS:2015:653), niet zijn aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Uit de diverse uitspraken blijkt dat voor woningbouw de minimum omvang ligt rond de 10 woningen. Het planvoornemen betreft de realisatie van zes nieuwe woningen (met bijbehorende bijgebouwen). Gelet op het beperkt aantal woningen is het planvoornemen niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de duurzaamheidsladder is dan ook niet noodzakelijk.
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak de van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zoveel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het limburgs omgevingsbeleid zijn:
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Uitsnede POL-kaart 1 Zonering Limburg
Het plangebied is deels gelegen binnen het bebouwd gebied, zijnde de zone 'overig bebouwd gebied' (rood op de uitsnede). Dit zijn gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter, zoals de kern Nederweert. Het accent ligt hier op de transformatie van de regionale woningvoorraad, de bereikbaarheid, de balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en kwaliteit leefomgeving.
Voor het overige deel is het plangebied gelegen in het landelijk gebied, zijnde de zone 'buitengebied'. Dit betreft gronden in het landelijk gebied, vaak met een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven.
In de visie op Midden-Limburg zijn de belangrijkste uitgangspunten voor wonen: werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder arbeidsmigranten). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing. Deze kwalitatieve sturing vindt plaats binnen het kader van de kwantitatieve opgave die met de regionale structuurvisie 'wonen, zorg en woonomgeving' wordt ingevuld op basis van het dynamisch voorraadbeheer.
Met het planvoornemen is sprake van een ontwikkeling die past binnen het gebied. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op het provinciale en regionale woonbeleid en de wijze waarop het planvoornemen hierbinnen past.
Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het hoofdstuk "Ruimte" uit de Verordening is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven. Een uitwerking van de ladder duurzame verstedeling is in paragraaf 3.2.4 opgenomen. In paragraaf 3.4 wordt verder ingegaan op het regionale woningbouwbeleid en hoe het planvoornemen zich hierin verhoudt.
Het plangebied is gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk. Met de ontwikkeling van de woningen wordt niet voorzien in een boorput, bodemenergiesysteem of wordt de grond op enige andere wijze geroerd tot meer dan 80 meter diepte op de Bovenste Brunssumklei. Er zijn derhalve voor het planvoornemen geen belemmeringen.
Voor het planvoornemen gelden vanuit de Omgevingsverordening verder geen specifieke regels.
Door de 7 Midden-Limburgse gemeenten is in bovengenoemde visie vastgelegd hoe dient te worden omgegaan met de actuele en te verwachten demografische en economische ontwikkelingen. De nadruk ligt hierbij op de benodigde transformatie van de bestaande woningvoorraad en de gevolgen voor de directe woonomgeving. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2014 tot en met 2017 en vormt tevens een basis voor afspraken op de middellange termijn tussen de samenwerkende gemeenten en de provincie. De structuurvisie is op 16 december 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Ook door de gemeenteraden van de overige regiogemeenten is de visie vastgesteld.
De opgave voor de toekomst heeft veel meer betrekking op kwalitatieve dan op kwantitatieve groei. De structuurvisie geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave waar gemeenten woningbouw nog wenselijk vinden. Ook geeft de structuurvisie aan waar en hoe de woningbouwplannen worden afgestemd op de behoefte. Dit betekent dat beleidsmatig is vastgelegd hoe, waar en voor zover nodig, de planvoorraad voor woningbouw wordt afgebouwd. Niet uit te sluiten is dat binnen de planperiode van de structuurvisie ook directe bouwmogelijkheden moeten komen te vervallen.
Het voorliggend planvoornemen voorziet in een extra toename van de woningvoorraad met maximaal 6 vrijstaande of halfvrijstaande woningen. Deze aantallen zijn in de gemeentelijke/regionale plancapaciteit gereserveerd. Gezien het feit dat in het verleden reeds woningbouw (2 woningen) op het perceel Y875 mogelijk was, het om een beperkt aantal woningen gaat en deze passen binnen de gedachte dat er medewerking wordt gegeven aan woningen die aansluiten bij de behoefte, is het vanuit volkshuisvestelijk oogpunt dan ook aanvaardbaar medewerking te verlenen aan dit planvoornemen.
Gemeld kan worden dat het type woning, vrijstaand of halfvrijstaand grondgebonden, in het marktbeeld (kwaliteitsenveloppe) voor Nederweert, behorende bij de structuurvisie wonen, zorg en woonomgeving, als kansrijk wordt aangemerkt.
De gemeente heeft op 9 november 2010 de structuurvisie Nederweert vastgesteld. Om inhoudelijk goed sturing te geven maakt de structuurvisie Nederweert onderscheid in:
De bovengenoemde vier pijlers zijn afgezet tegen de verschillende prioritaire beleidsvelden: Wonen, Voorzieningen, Werken, Omgevingskwaliteit en Mobiliteit. Het beleid op hoofdlijnen voor 'voorzieningen voor goed wonen en leven' bestaat uit het bereikbaar houden van basisvoorzieningen voor alle kernen.
Het gemeentelijke woningbouwbeleid is opgenomen in de regionale woonvisie (paragraaf 3.4.1). Het gemeentelijk beleid geeft uitvoering aan het regionale beleid. Op grond van demografische gegevens, opgenomen in de regionale woonvisie, wordt in Nederweert nog een groei van het aantal huishoudens verwacht tot 2030. De behoefte richt zich voor een groot deel op grondgebonden betaalbare koopwoningen voor starters en zelfbouwkavels voor de markt en in mindere mate op patio's voor senioren. In deze behoefte kan op inbreidingslocaties niet of nauwelijks worden voorzien. Doorgang en fasering van volgende fasen in de nieuwe woongebieden is afhankelijk van de vraagontwikkeling (vraaggestuurd bouwen).
Plannen en initiatieven voor woningbouw en herstructurering/renovatie van de bestaande woningvoorraad worden beoordeeld op het hierdoor te verbeteren woningaanbod en de bijdrage aan de kwaliteiten van de woonbuurt en de kern, waar dat bouwplan gerealiseerd gaat worden. Daarnaast worden initiatieven en plannen beoordeeld op de bijdrage aan het vergroten en versterken van de woningvoorraad voor de kwetsbare doelgroepen. Flexibel en levensloopbestendig bouwen geniet hierbij de voorkeur aangezien op deze wijze (op termijn) meerdere doelgroepen kunnen worden bediend. Als criteria hanteert de gemeente:
De gemeente Nederweert handelt met onderhavig voornemen in de lijn van de gemaakte regionale afspraken. Met onderhavig planvoornemen worden vrijstaande woningen mogelijk gemaakt door middel van zelfbouwkavels aan de rand van de wijk Kerneelhoven. Hiermee wordt nadrukkelijk voorzien in de behoefte.
De welstandsnota Gemeente Nederweert 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 augustus 2012. Het gemeentelijke welstandsbeleid richt zich vooral op bestaande, karakteristieke dorpslinten en centrum. Nieuwe woongebieden zijn deels welstandsvrij. Het plangebied is gelegen aan Nooitgedacht en Strateris 55 en valt in welstandsvrij gebied.
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning.
Een woning is een geluidgevoelig object in het kader van de Wgh. De zes vrijstaande woningen zullen worden gerealiseerd aan de Nooitgedacht en de bedrijfswoning die wordt omgezet naar burgerwoning is gelegen aan de Strateris. Het plangebied ligt niet binnen een wettelijk vastgestelde zone van een weg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en een zorgvuldige onderbouwing van de realisatie van zes woningen, is desondanks inzicht in de geluidbelasting op de (geprojecteerde) gevels door wegverkeerslawaai nodig om te bepalen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Door Windmill is een akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai uitgevoerd (15 april 2016, rapportnummer P2016.170.01-01). Het volledige onderzoek is als Bijlage 1 toegevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat met het verkeer op de Nooitgedacht, Kerneel, Speelhuijs en Strateris de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. De berekende geluidbelasting exclusief de aftrek overeenkomstig artikel110g van de Wet geluidhinder bedraagt ten hoogste 47 dB ter plaatse van het plangebied
Conclusie
Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen, de voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden en een beschikking hogere waarde is niet aan de orde. Voor het aspect geluid ten gevolge van wegverkeer is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Het planvoornemen ziet op de realisatie van zes vrijstaande woningen op deels onbebouwde en deels bebouwde (kassen) percelen aan de Nooitgedacht. Omdat agrarische (bedrijfs)bestemmingen worden gewijzigd in een woonbestemming met bouwmogelijkheden is het noodzakelijk om de kwaliteit van de bodem inzichtelijk te maken.
Voor het gehele plangebied is een historisch bodemonderzoek (NEN 5725) uitgevoerd. Uit dit vooronderzoek blijkt dat er sprake is van voormalige en/of huidige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. De onderzoekslocatie is derhalve volgens de strategie 'verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van de monsterneming' nader onderzocht.
Voor het gedeelte van het plangebied waarvan de bestemming wijzigt naar 'Wonen' is dus een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging te verwachten. In de bovengrond en in het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetroffen. Echter gelet op de lage gehaltes bestaat géén reden voor het uitvoeren van een nader onderzoek dan wel het uitvoeren van sanerende maatregelen.
Het 'Verkennend bodemonderzoek Nooitgedacht ong. te Nederweert' (Econsultancy, rapportnummer 1421.001, d.d. 25 mei 2016) is als bijlage 2 bijgevoegd.
Conclusie
De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen derhalve geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging. Indien werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.
Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
In onderhavig geval is sprake van woningbouw aangezien zes vrijstaande woningen en een voormalige bedrijfswoning positief worden bestemd. Uitgaande van het 3% criterium is binnen het plangebied daarmee geen sprake van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Gezien de ligging van het plangebied aan de kernrand van Nederweert wordt ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat in voldoende mate gewaarborgd. Het meest nabijgebelegen perceel met een agrarisch bedrijfsbestemming, Hovensteeg 11, ligt op een de afstand van circa 110 meter. Ter plaatse vinden op dit moment geen agrarische activitieten plaats. Daarbij zijn op kortere afstand van dit bedrijf reeds verschillende woningen gelegen. Verder zijn geen agrarische bedrijven op korte afstand van het plangebied gelegen. Derhalve hoeft voor het planvoornemen verder geen onderzoek inzake luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.
Conclusie
Het planvoornemen is niet van invloed op de luchtkwaliteit, er zijn dan ook geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Voor het realiseren van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en om te voorkomen dat agrarische bedrijven in hun ontwikkeling belemmerd worden, is het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij van belang. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.
De gemeente Nederweert heeft een Verordening Wet geurhinder en veehouderij en een gebiedsvisie (Evaluatie geurverordening Nederweert 2013, ontwikkeling geurbelasting 2013-2015) opgesteld. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) biedt de mogelijkheid door middel van een verordening en een gebiedsvisie af te wijken van de geurnormen genoemd in de Wgv, zodat er een meer op de gemeente toegepast toetsingskader voor geur ontstaat.
Uitsnede Gemeentelijke normstelling Nederweert 2013
De gemeente heeft verschillende normen toegekend aan verschillende gebieden binnen de gemeente. Voor het plangebied geldt gedeeltelijk een maximele norm voor geurbelasting van 1,5 OUE/m3 en gedeeltelijk een norm van 10,0 OUE/m3.
Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich de dichtsbijzijnde agrarische veehouderij. Om te beoordelen of de geurhinder vanwege deze veehouderij en eventueel verder weggelegen veehouderijen een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling moet worden bepaald of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het plan niet in strijd is met de gemeentelijke ‘verordening geurhinder en veehouderij’. Er zijn hierbij twee relevante partijen: enerzijds de veehouderijen en anderzijds de toekomstige bewoners van de woningen. De veehouderij heeft belang bij voortzetting van de bestaande bedrijfsactiviteiten.
De bewoners hebben belang bij een aanvaardbaar woon- en verblijfklimaat. Bij de beoordeling moeten daarom de volgende belangen in ogenschouw worden genomen. — Is ter plaatse een aanvaardbaar woon- en verblijfklimaat gegarandeerd (belang geurgevoelig object)? — Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad (belangen veehouderij)?
Eén van de aangewezen gebieden die zijn aangeduid in de verordening ‘geurhinder en veehouderij’ betreft het plangebied. Hierbij is de achtergrondbelasting (de geurbelasting als gevolg van de diverse veehouderijen in de omgeving) bepaald. Het leefklimaat op basis van de indicatieve voor- en achtergrondbelasting t.a.v. geurhinder is beoordeeld als redelijk goed.
Op basis van de berekeningsresultaten wordt geconcludeerd dat de voorgrondbelasting ten gevolge van de afzonderlijke veehouderijen ruim onder de geurnorm van 1,5 en 10,0 OUE/m3 blijven. De maximale geurbelasting bedraagt respectievelijk 1,3 ter plaatse van de bestemming 'Wonen' en 2,0 OUE/m3 voor het overige plangebied, waardoor het percentage geurgehinderden voor een concentratiegebied II tot 4,8% en 6,6% beperkt blijft. Op basis van het percentage geurgehinderden en de GGD-richtlijn kan gesteld worden dat de milieukwaliteit ten gevolge van de afzonderlijke veehouderijen goed tot zeer goed zal zijn.
Uit de berekeningen blijkt dat de achtergrondbelasting ter plaatse van het plan 3,5 tot maximaal 5 OUE/m3 bedraagt. De achtergrondbelasting is daarmee ruim lager dan de maximaal toegestane waarde van 10 OUE/m3.
Er kan worden geconcludeerd dat ten gevolge van de berekende geurberekeningen geen beperkingen gelden voor het plan omdat voldaan wordt aan de waarden voor de geurbelastingen ten gevolge van veehouderijen uit de gemeentelijke verordening.
Het geuronderzoek (Geuronderzoek bestemmingsplan Nooitgedacht 2016 te Nederweert, Econsultancy, rapportnummer 1431.005, d.d. 13 januari 2017) is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
De eindconclusie ten aanzien van het aspect geur luidt dat ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Omgekeerd heeft de realisering van woningen in het plangebied geen invloed op de mogelijkheden van de veehouderijen in de omgeving.
Door het toepassen van een milieuzonering voor milieuhinderlijke bedrijven kan ervoor worden
gezorgd dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van milieugevoelige functies krijgen. Andersom geldt dat nieuwe milieugevoelige functies op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd. In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. Alle bedrijven die in de buurt van de planlocatie liggen worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale hinderafstand.
Het planvoornemen betreft de realisatie van zes nieuwbouwwoningen en de omzetting van een bedrijfswoning naar burgerwoning. Hiermee ontstaan aan de Nooitgedacht zes nieuwe woningen die aangemerkt moeten worden als een milieugevoelige functie. De bedrijfswoning betreft voor activiteiten in de omgeving reeds een milieugevoelige functie.
Het plangebied is gelegen in een gebied met overwegend een woonfunctie. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen relevante bedrijven gelegen die enige hinder zouden kunnen veroorzaken. Het meest nabijgelegen bedrijf is een mengvoerderfabriek aan de Boeket 2. Uit de VNG-publicatie volgt dat dit bedrijf is ingedeeld in milieucategorie 3, waarbij een richtafstand van 50 meter. Gezien de afstand tussen bovengenoemde bedrijven en het plangebied is er geen belemmering voor de woningen en omgekeerd.
Conclusie
Omliggende bedrijven vormen geen belemmeringen voor het planvoornemen. Tevens zijn de nieuw te realiseren woningen in het plangebied geen beperking voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven. Vanuit bedrijven en milieuzonering hoeft derhalve geen nadere analyse uitgevoerd te worden.
Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Op basis van de risicokaart voor Limburg zijn de risicobronnen onderzocht.
Uitsnede risicokaart bij plangebied
Risicovolle inrichtingen
Binnen een straal van 500 meter van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen.
Transportassen
In de omgeving van het plangebied liggen geen wegen waarover gevaarlijke stoffen
worden vervoerd.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied liggen geen buisleidingen.
Conclusie
In het kader van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Het plangebied is niet gelegen binnen een zone of werkstrook van hoofdleidingen of kabels die planologisch bescherming behoeven. Wel liggen in het straatprofiel van Nooitgedacht de gebruikelijke leidingen voor gas, water, telefonie/internet en electra.
Het plangebied is gelegen binnen de boringsvrije zone (Roerdalslenk). Het planvoornemen is niet in strijd met de regels behorende bij deze zone aangezien de gronden niet zodanig diep (dieper dan 80 meter) worden geroerd dat deze van invloed zijn op de diepere bodemkundige waarden.
In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de Europese Unie, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ (ter plekke) bewaard moeten blijven. Er dient te worden nagestreefd om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard.
Het Verdrag van Valletta is via de Wet op de archeologische monumentenzorg doorvertaald in met name de Monumentenwet 1988, welke aangeeft dat de gemeente bevoegd gezag is op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
Het beleid van de provincie Limburg, zoals deze is geventileerd in het POL, sluit hier nauw bij aan. Het POL benadrukt dat archeologische waarden planologisch behouden en beschermd moeten worden, maar streeft ook naar het creëren van condities voor inspectie en beheer. Bovendien legt het niet zozeer de nadruk op geïsoleerde archeologische waarden, maar op waarden als onderdeel van een groter geheel.
Uitsnede archeologische beleidskaart Weert en Nederweert
Voor het plangebied is een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat er mogelijk archeologische waarden binnen het plangebied aanwezig zijn en daarom is inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Op basis van de waargenomen bodemverstoringen kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek bijgesteld naar laag voor alle perioden.
Op grond van de uitkomsten van het archeologisch onderzoek wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven op het aspect archeologie. Het bevoegd gezag (gemeente Nederweert) heeft het onderzoek beoordeeld en ingestemd met het advies.
Het 'Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Nooitgedacht ong. te Nederweert' (Econsultancy, rapportnummer 1431.002, d.d. 29 september 2016) is als bijlage 4 bijgevoegd.
Conclusie
Vanuit archeologie zijn er voor het planvoornemen geen belemmeringen. De gemeente heeft ingestemd met het advies van Econsultancy op de gronden archeologisch vrij te geven (als bijlage 5 bijgevoegd).
Volgens de Wet ruimtelijke ordening geldt er een verplichting om de benodigde aandacht te besteden aan cultuurhistorie. Daarnaast hecht de provincie Limburg veel waarde aan de cultuurhistorie van de provincie. De provincie wil dan ook dat er verstandig omgegaan wordt met cultuurhistorische bouwwerken en landschappen. In het POL is derhalve aangegeven dat gestreefd wordt naar het behouden, ontwikkelen en beheren van beschermde historische bouwwerken, hoofdlijnen van jonge en oude cultuurlandschappen en historische landschapselementen. Het beleid ten aanzien van cultuurhistorie zoals dit in het POL is weergegeven, is gestoeld op de nota Belvedere, met als uitgangspunt 'behoud door ontwikkeling'. Het POL schrijft dan ook voor een beschrijving in het bestemmingsplan mee te nemen, betreffende de omgang met de cultuurhistorische elementen in relatie tot de hiervoor geldende wettelijke bepalingen.
De opgave vanuit het POL bestaat uit het behoud, beheer, ontwikkeling en beleving van de (landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke en waterhuishoudkundige) kernkwaliteiten van Limburgs meeste bijzondere landschappen. De Provincie legt in haar landschapsaanpak de focus op de landschappelijke kwaliteit van:
Dit zijn de landschappen van provinciaal belang. Het plangebied is niet gelegen in een landschap van provinciaal belang.
In het gebied Kerneelhoven zijn geen monumentale gebouwen of bouwwerken gelegen. Wel bevinden zich in het gebied een aantal karakteristieke, cultuurhistorische elementen. Van belang is de karakteristieke landschappelijke structuur, c.q. de oude lijnen in het landschap. Ook de van oudsher aanwezige linten, de Bredeweg en Strateris, vormen belangrijke, cultuurhistorisch waardevolle elementen. Aan deze linten bevindt zich karakteristieke bebouwing, welke veelal gekenmerkt wordt door een grote diversiteit. Bij de realisatie van het gebied Kerneelhoven hebben deze cultuurhistorische elementen een belangrijk uitgangspunt gevormd. Zo is de variatie in bebouwing van de linten doorgezet in de bebouwing aan de westzijde van de Achtkant en de oostzijde van Speelhuijs en is de padenstructuur richting het buitengebied opgepakt in het stedenbouwkundig ontwerp van het gebied.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeenten Weert en Nederweert heeft het gebied zelf geen cultuurhistorische waarden. Ter plaatse van de woning Strateris 55 ligt de historische kern. Hier vinden echter geen wijzigingen in de bebouwingsstructuur plaats. Voor het overige is het plangebied aangewezen als cultuurland. Ter plaatse is geen bebouwing, anders dan een kas aanwezig. Cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering of aandachtspunt voor het planvoornemen.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Weert en Nederweert
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.
In paragraaf 3.2.3 is reeds ingegaan op de ligging van het plangebied op een afstand van respectievelijk 4 en 5,5 kilometer van de Natura 2000-gebieden 'Sarsven en de Banen' en 'Groote Peel'. Daarin is reeds aangegeven dat het planvoornemen niet van invloed is op de instandhouding van deze Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt derhalve alleen nog maar ingegaan op soortenbescherming.
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.
In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het besluitgebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.
De Flora- en faunawet deelt de soorten in drie tabellen in. Voor soorten in de eerste tabel geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor soorten in tabel 2 is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, tenzij men beschikt over of de werkzaamheden (aantoonbaar) uitvoert volgens een door het Rijk vastgestelde gedragscode. De soorten in tabel 3 zijn het strengste beschermd. Afhankelijk van het planvoornemen en de beschermde soort die in of nabij het plangebied voorkomt vindt een afweging plaats. Een aanvraag van een ontheffing is enkel noodzakelijk indien de voorgenomen activiteiten een schadelijk effect zullen hebben op de aanwezige beschermde soorten of zorgen voor een vermindering van de ecologische functionaliteit voor deze soorten. Een aanvraag is niet noodzakelijk indien de werkzaamheden dusdanig worden ingericht dat geen schade wordt toegebracht aan de beschermde soorten.
Standaard geldt voor het gehele gebied de algemene zorgplicht zoals die in de Flora- en faunawet centraal staat (artikel 2). Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen op flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt te allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Het plangebied bestaat momenteel uit een weiland en boomgaard waar regelmatig gemaaid wordt en een glastuinbouwbedrijf.
Uit de quickscan Flora en fauna volgt dat het planvoornemen uitvoerbaar is mits tijdens de planvorming en tijdens het uitvoeren van de plannen het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht wordt genomen. Overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels (nest niet jaarrond beschermd) kunnen op voorhand worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen en gevoelige periodes. Tevens dient te alle tijde de zorgplicht in acht genomen te worden ten aanzien van algemeen voorkomende amfibieën en grondgebonden zoogdieren.
De 'Quickscan Flora en fauna Nooitgedacht ong. te Nederweert' (Econsultancy, rapportnummer 1421.003, d.d. 24 mei 2016) is als bijlage 6 bijgevoegd.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting van een bestemmingsplan aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd. Met een separaat onderzoek is aangetoond dat het planvoornemen geen invloed heeft op de belangen van het waterschap en de waterhuishouding ter plaatse. Het heeft dan ook geen toegevoegde waarde om hier uitvoerig in te gaan op het geldende beleid.
De watertoets (Waterparagraaf Nooitgedacht (percelen Y890 en Y875) te Nederweert, Econsultancy, rapportnummer 1431.004, d.d. 20 september 2016) is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.
Het waterschap Peel en Maasvallei heeft in haar Waterbeheerplan 2010-2015 vastgelegd hoe zij de waterkeringen en het regionale watersysteem op orde wil brengen en houden. Voor sommige onderwerpen, zoals de riolering, staat beschreven welke inzet van andere partijen gevraagd wordt. Het waterschap beoogt samen met de betrokken partners via Nieuw Limburgs Peil balans te brengen in het vasthouden en afvoeren van water, beken te saneren en opnieuw in te richten, het Maashoogwater te keren en afvalwater te zuiveren. Bij het uitoefenen van deze taken richt het waterschap zich op economische dynamiek en een gezonde en veilige leefomgeving, waarbij de volgende leidende principes worden gehanteerd:
In het beleid van het waterschap staat centraal dat een duurzaam waterhuishoudkundig systeem dient te worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
Met de realisatie van zes woningen met bijgebouwen wordt voorzien in oppervlakteverharding. Ter plaatse van de nieuwe oppervlakteverharding wordt het hemelwater van het vuilwater gescheiden. In de wijk Kerneelhoven is sprake van een absoluut watersysteem. Het hemelwater en vuilwater wordt reeds separaat ingezameld en verwerkt. Het schone hemelwater wordt ter plaatse van de percelen opgevangen. Deze voorziening mag bovengronds overstorten op het gemeentelijk stelsel (HWA kolken). Het vuilwater wordt aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel.
In het kader van duurzaam waterbeheer zal bij de bouw van zes vrijstaande woningen en het oprichten van andere bouwwerken gebruik gemaakt worden van niet-uitloogbare materialen om zo verontreiniging van de bodem en het grondwater te voorkomen.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een drietal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:
De inhoud van de regels is gebaseerd op de systematiek van de vigerende beheersverordening 'Kerneelhoven 2013' en het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert'.
De structuur van het bestemmingsplan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
Ter plaatse van de bestemming 'Wonen - 2' geeft het bouwvlak de begrenzing weer waarbinnen hoofd- en bijgebouwen opgericht mogen worden. Dit is conform de plansystematiek uit de beheersverordening 'Kerneelhoven 2013'.
De regels zijn conform de SVBP 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als volgt opgebouwd:
De gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn grotendeels overeenkomstig de vigerende beheersverordening of het vigerende bestemmingsplan. Tevens is in de bestemming 'Wonen - 2' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de eventuele ongebruikte bouwtitels vijf jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan te kunnen schrappen. Dit betekent dat, indien er niet binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gestart met de bouw van de woning(en), de bouwtitel kan worden geschrapt. Hiermee wordt voorkomen dat de bouwtitels in lengte der jaren meetellen in de harde plancapaciteit en daarmee, bij het niet realiseren, een belemmering kunnen vormen voor andere woningbouwontwikkelingen in de kern Nederweert. Daarmee wordt voldaan aan de regionaal gemaakte afpsraken om planvoorraad te verminderen.
Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Voor de gemeente Nederweert zelf zijn er geen directe kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Wel is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is ook het kostenverhaal bij eventuele planschade opgenomen, waarbij de kosten van eventuele planschade worden verhaald op de initiatiefnemer. Tevens wordt een overeenkomst aangaande de aanleg van infrastructuur en dergelijke met initiatiefnemer gesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventuele kosten niet voor rekening van de gemeente Nederweert komen, maar voor rekening van de initiatiefnemer.
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Echter de kosten zijn anderzins verzekerd doordat de gemeente Nederweert met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluit.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het planvoornemen voldoende is gegarandeerd.
Het planvoornemen betreft het realiseren van zes vrijstaande woningen als verdere afronding van de wijk Kerneelhoven. Dit leidt niet tot een wijziging van de ruimelijke structuur, maar completeert deze juist. Gezien de relatief beperkte impact op de omgeving kan – ook gezien de conclusies uit voorgaande hoofdstukken van deze toelichting – redelijkerwijs worden gesteld dat met onderhavig planvoornemen geen waarden of belangen (onevenredig) zullen worden geschaad. Het planvoornemen zal daarom naar alle waarschijnlijkheid niet op overwegende planologische bezwaren uit de omgeving stuiten.
Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen. Gelijktijdig worden de relevante instanties op de hoogte gesteld van de inzage.
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare gezien het beperkte karakter ervan.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
a. Ontwerp:
Publicatie en terinzagelegging
Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad
b. Vaststelling:
Vaststelling door de Raad
Mogelijkheid reactieve aanwijzing
Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn
c. Inwerkingtreding:
Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)
d. Beroep:
Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Kerneelhoven-Oost (Nooitgedacht 2016)'. Hierin is vermeld dat het planvoornemen ziet op de realisatie van zes vrijstaande woningen ter verdere afronding van de wijk Kerneelhoven in de kern Nederweert.
Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundige relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen om een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.
Aangezien het verhard oppervlak dat mogelijk is door deze herziening van het bestemmingsplan kleiner dan 2500 m2 is, is een overleg met het Waterschap voorafgaand aan de ter inzage legging van het bestemmingsplan niet nodig. Wel zal het plan, gelijktijdig met het ter inzage leggen van het ontwerp bestemmingsplan, ter informatie aan het Waterschap toe worden gezonden.
Volgens artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met een aantal instanties. Gezien de relatief beperkte impact van de bestemmingsplanherziening heeft er geen afzonderlijk vooroverleg plaatsgevonden, maar zijn de provincie Limburg, het Waterschap Limburg en het Dörpsoverlek Ni-jwieërt via een e-mailbericht op de hoogte gesteld van de inzage van het ontwerp. Daarnaast zijn de provincie Limburg, Rijkswaterstaat Zuid-Nederland en het Waterschap Limburg ook via de provinciale website www.ruimtelijkinzichtlimburg.nl op de hoogte gebracht.
De provincie Limburg en het Waterschap Limburg hebben aangegeven geen zienswijzen ten aanzien van het plan in te dienen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 20 februari 2017 gedurende zes weken, dat wil zeggen tot en met 23 maart 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is zijn geen zienswijzen tegen het plan ingediend. Ook is er geen reden tot ambtshalve aanpassingen. Het bestemmingsplan is ten opzichte van het ontwerp dan ook ongewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 6 juni 2017.