direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ovenberg-Sprokkelveld 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het geldende bestemmingsplan 'Ovenberg-Sprokkelveld 2005' is op 17 september 2007 vastgesteld en op 22 januari 2008 onherroepelijk geworden. Gelet op de actualiseringsplicht uit de Wet ruimtelijk ordening en het overgangsrecht als opgenomen in de Invoeringswet Wro, dient dit plan binnen 10 jaar na het moment van onherroepelijk worden daarvan te worden herzien. Hierdoor is actualisering van dit bestemmingsplan en vorming van het nieuwe bestemmingsplan Ovenberg-Sprokkelveld 2018 noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0001.png"

Uitsnede landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl

Het plangebied, dat bestaat uit een aaneengesloten gebied van bedrijvigheid en woonbebouwing is gelegen in het noordwestelijk deel van de gemeente Gennep, op relatief korte afstand tot de gemeentegrens met Mook en Middelaar. Het plangebied wordt door de provinciale weg N271 gescheiden van de kern Milsbeek, die ten noorden van het plangebied ligt. Langs de zuidelijke plangrens ligt de Bloemenstraat en aan de oost- en westzijde grenst het plangebied aan het buitengebied van Gennep.

Het plangebied van het bestemmingsplan Ovenberg-Sprokkelveld 2018 komt grotendeels overeen met de begrenzing van het geldende plan, maar met uitzondering van de voormalige steenfabriek en de uiterwaarden van de Maas. Die zijn buiten het plangebied gelaten. Verder wordt de exacte begrenzing gevormd door de aansluiting van het plan op de grens van de reeds geactualiseerde bestemmingsplannen "Kern Milsbeek 2012" en "Buitengebied Gennep" (inclusief "Reparatie- en Veegbestemmingsplan Buitengebied"). Daarmee is de plangrens in zoverre in feite een contramal van de plangrenzen van voornoemde plannen.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied betreft het bestemmingsplan 'Ovenberg-Sprokkelveld 2005' van de gemeente Gennep. Dit bestemmingsplan is door de raad vastgesteld op 17 september 2007. In hoofdstuk 3 wordt nader op dit plan ingegaan.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 eerst een beschrijving van de feitelijke situatie binnen het plangebied gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de structuur en de aanwezige functies. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het huidige planologisch kader, bestaande uit de geldende bestemmingsplannen en andere relevante ruimtelijke besluiten. In hoofdstuk 4 komen vervolgens de beleidskaders van het Rijk, de provincie, regio en de gemeente aan bod. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten die van invloed (kunnen) zijn op de opzet en inhoud van het nieuwe bestemmingsplan, zoals milieuaspecten, water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, etc.

Hoofdstuk 2 Gebiedsprofiel

2.1 Begrenzing

Het plangebied is gelegen in het noordwestelijk deel van de gemeente Gennep en wordt globaal begrensd door de N271 in het noorden, de Maas in het zuiden en aan de de oosten westzijde door het buitengebied van Gennep. De plangrens komt daarmee globaal overeen met de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied in dit deel van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0002.png"

Luchtfoto plangebied en directe omgeving met globale aanduiding plangrens

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied kan in functioneel opzicht worden verdeeld in twee gebieden. Het noordelijk deel is in gebruik als bedrijventerrein, dat hoofdzakelijk wordt ontsloten via de wegen Ovenberg en Achterbroek. Een beperkt deel van de bedrijfskavels wordt ontsloten via de Kampweg en Sprokkelveld. Ten zuiden daarvan ligt een concentratie van woningen aan Sprokkelveld, de Steenweg en aan de noordzijde van de Bloemenstraat.

De ontsluiting van het gebied is goed. Het bedrijventerrein wordt via de wegen Ovenberg en Sprokkelveld ontsloten richting de N271. De Bloemenstraat voert in westelijke richting naar Middelaar en in oostelijke richting naar de N271. Binnen het plangebied vormen verder de wegen Sprokkelveld en Achterbroek de voornaamste noord-zuidverbindingen.

Binnen het plangebied zijn op een aantal plekken bosschages aanwezig die ook als zodanig zijn bestemd. Aan de achterzijde van de woningen Sprokkelveld 50A tot en met 68 is een bosschage aanwezig als buffer richting het achterliggende bedrijventerrein. Ook aan de noordzijde van de bedrijfskavels aan de Ovenberg, langs de noordelijke plangrens is een houtopstand aanwezig die verder doorloopt buiten het plangebied. Verder zijn met name langs de wegen Ovenberg en Achterbroek bermen aanwezig waarin ook bomen zijn aangeplant. Het overige groen is hoofdzakelijk aanwezig op de bedrijfskavels en privéterreinen, met name langs de weg Kampveld en aan de noordzijde van de weg Ovenberg.

Een andere belangrijk structurerend element langs de rand van het gebied is de waterkering langs de Maas, van het Waterschap Peel en Maasvallei.

2.3 Functionele structuur

Binnen het plangebied is een diversiteit aan functies aanwezig, waarop hierna per functie wordt ingegaan.

2.3.1 Bedrijvigheid

De binnen het plangebied aanwezige bedrijven zijn hoofdzakelijk geconcentreerd in het noordelijk deel van het plangebied. Hoewel de omvang van de percelen en de aanwezige bedrijfsbebouwing per perceel sterk verschillen, zijn de percelen over het algemeen relatief kleinschalig. Enkele grotere bedrijven op het terrein zijn c.q. waren het voormalige Bovema Konstructies BV (Achterbroek 11) en het nog aanwezige CNC Grondstoffen BV (Ovenberg 21). De overige bedrijven vormen een mix van met name werkplaatsen/productiebedrijven en groothandelsbedrijven.

2.3.2 Wonen

Binnen het plangebied komen ook woningen voor. Het merendeel van de woningen zijn geclusterd gelegen in het zuidelijk deel van het plangebied, aan de Bloemenstraat, Steenweg, Sprokkelveld en Smelenhof. Ook in het noordelijk deel zijn woningen aanwezig, tussen de bedrijven die daar zijn gevestigd. Een deel van die woningen betreffen gezien het geldende bestemmingsplan bedrijfswoningen, maar een deel is zowel in planologisch als in feitelijk opzicht aan te merken als burgerwoning.

De burgerwoningen die op grond van het bestemmingsplan zijn toegestaan op de bedrijventerrein in het noordelijk deel van het plangebied zijn herkeenbaar aan de bestemming "Gemengd'.

2.3.3 Kantoor

Op het perceel Bloemenstraat 70-72 was voorheen een kantoor van Wienerberger aanwezig. Op het adres Bloemenstraat 72 is een burgerwoning aanwezig.

2.3.4 Detailhandel

Detailhandelsvestigingen zijn niet aanwezig, met uitzondering van eventuele productiegebonden detailhandel en de verkoop van groenten en/of fruit op het perceel Rijksweg 35.

2.3.5 Agrarische percelen

Aan weerszijden van de weg Kampveld, gelegen tussen de bedrijvigheid in het noorden en de achterzijde van de woonpercelen aan de weg Sprokkelveld in het zuiden, zijn enkele relatief kleine agrarische percelen aanwezig. De percelen zijn onbebouwd en worden gebruikt als weide. Ook ten zuiden van de Bloemenstraat, ten oosten van de voormalige steenfabriek ligt nog een weide, waarop ook een stal / dierenverblijf aanwezig is.

2.4 Projectbeschrijving

Het planvoornemen betreft voornamelijk een actualisatie van het geldende bestemmingsplan, waarbij bestaande rechten zoveel mogelijk worden gerespecteerd.

Een belangrijke wijziging is dat voor de burgerwoningen, die in het geldende bestemmingsplan binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn gelegen, in dit bestemmingsplan een bestemming ''Gemengd' krijgen. Op deze percelen is wonen en bedrijvigheid toegestaan, al dan niet in combinatie met elkaar.

Hoofdstuk 3 Huidig planologisch kader

3.1 Geldende bestemmingsplan

Voor het plangebied van het nieuw op te stellen bestemmingsplan 'Ovenberg-Sprokkelveld 2018' geldt momenteel nog het bestemmingsplan 'Ovenberg-Sprokkelveld 2005', als vastgesteld door de gemeenteraad op 17 september 2007 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Limburg op 22 januari 2008.

Het nieuwe bestemmingsplan "Ovenberg-Sprokkelveld 2018" is in hoofdzaak een conserverend bestemmingsplan, waarbij op basis van de huidige bestemmingen een moderne regeling wordt geboden. De opgenomen bestemmingen komen daarom grotendeels overeen met de bestemmingen in het bestemmingsplan "Ovenberg-Sprokkelveld 2005", met dien verstande dat niet de exacte naam van de bestemming is overgenomen, maar er een vertaling heeft plaatsgevonden van de betreffende bestemming naar de corresponderende hoofdgroep als bedoeld in de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Voor de aanwezige nutsvoorzieningen heeft daarbij reeds een nadere specificatie plaatsgevonden naar Bedrijf – Nutsvoorziening. De verbeelding correspondeert daarmee als volgt met het geldende bestemmingsplan.

Benaming in het geldende bestemmingsplan   Bestemming op verbeelding  
Agrarisch – Onbebouwd A-O   Agrarisch  
Bedrijf – Voorzieningen van algemeen nut B-Nu   Bedrijf - Nutsvoorziening  
Bedrijventerrein 1/2 BT-1/2   Gemengd  
Bedrijventerrein 2 BT-2   Bedrijventerrein met aanduiding 'bedrijf van categorie 2'  
Bedrijventerrein 2/3 BT-2/3   Bedrijventerrein met aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2'  
Kantoor K   Kantoor  
Natuur-Houtopstand   Groen  
Verkeer V   Verkeer  
Verkeer-Verblijf V-V   Verkeer  
Leiding - Riool   Leiding - Riool  
Waterbergend rivierbed   Waterstaat - Bergend regime  
Waterstaat – Waterkering WK   Agrarisch met waarden - Natuur en landschap met dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering  
Wonen W   Wonen - 1  

Binnen de genoemde bestemmingen is waar noodzakelijk of wenselijk vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening of behoud van bestaande rechten, voorzien in maatwerk. Bovendien is de verbeelding uiteindelijk bepalend voor de toekenning van de bestemming voor een bepaald perceel.

Nieuw toegevoegd zijn de bestemmingen Waarde - Archeologie (op basis van actueel beleid) en een dubbelbestemming Waarde - Houtopstanden en houtwallen, overeenkomstig de systematiek van bestemmingsplan Buitengebied Gennep.

3.2 Andere planologische besluiten

Binnen het plangebied is een aantal vrijstellingsbesluiten genomen, waarbij afwijking van het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Het betreft de navolgende vrijstellingen. Deze vrijstellingsbesluiten hebben daar waar nodig een vertaling gekregen in dit bestemmingsplan.

Adres   Omschrijving vrijstellingsbesluit  
Ovenberg 14   Schoonheidssalon annex kapsalon in vrijstaand bijgebouw  
Ovenberg 26   Realisatie bedrijfsgebouw op kortere afstand tot perceelsgrens (80 cm ipv 2 meter)  
Sprokkelveld 2a   Uitbreiding van een woning (erker en afdak entree)  
Sprokkelveld 5   Uitbreiden bedrijfsgebouw (kantoor) op kortere afstand tot de perceelsgrens.  
Sprokkelveld 50B   Realisatie van een carport.  

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het geldende Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid dat van invloed is c.q. kan zijn op het nieuwe bestemmingsplan. Ook wordt ingegaan op de relevante algemene regels voor de ruimtelijke ordening van de Rijksoverheid en de Omgevingsverordening van de provincie Limburg. Voor dit bestemmingsplan wordt daarbij volstaan met een beschrijving van het meest relevante beleid en de regelgeving die daadwerkelijk van invloed is op het planvoornemen.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt diverse Rijksnota’s – waaronder de Nota Ruimte. De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma’s.

Relevantie voor het plangebied

De relevante nationale belangen voor dit bestemmingsplan zijn:

  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9);
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).

Het plangebied betreft een bedrijventerrein waarvoor een actualisatie van het geldende bestemmingsplan plaatsvindt. Daarbij wordt voorzien in passende bestemmingen, rekening houdend met de beperkingen die gelden binnen het rivierbed van de Maas. Ten behoeve van de beperkingen van het rivierbed van de Maas is een dubbelbestemming opgenomen (Waterstraat - Bergend regime). Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.2.2.

Vooralsnog worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen voorzien die een plek dienen te krijgen in het nieuwe plan. Aan de zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming wordt invulling gegeven door een zorgvuldig totstandkomings- en vaststellingsproces voor dit bestemmingsplan. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen zoals die voortvloeien uit de SVIR, voor zover noodzakelijk, juridisch vast. Een verdere uitwerking vindt daarbij vervolgens plaats in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Voor onderhavig plangebied is daarvan het volgende relevant.

TITEL 2.1 Barro - Rijksvaarwegen

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op de bijbehorende vrijwaringszone dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  • de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten, en
  • het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

Voor de Maas (CEMT-klasse Vb) geldt een vrijwaringszone van 25 meter. Deze overlapt echter niet met dit plangebied, waardoor er op dat punt geen sprake is van een belemmering en er op dit punt geen regeling hoeft te worden opgenomen in dit plan.

TITEL 2.4 Barro - Grote Rivieren

Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het rivierbed van de Maas gelden beperkingen op basis van titel 2.4 van het Barro. Binnen het stroomvoerend rivierbed van de Maas zijn maar zeer beperkt ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen het waterbergend rivierbed dient het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd te blijven en mogen geen feitelijke belemmeringen voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier ontstaan. De situering dient zodanig te zijn dat de waterstandsverhoging en/of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is en de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam mag niet verslechteren. Het eventueel resterende waterstandseffect en de afname van het bergend vermogen dienen te worden gecompenseerd. Het voorgaande geldt voor het waterbergend deel van het rivierbed, met dien verstande dat een en ander uitsluitend betrekking heeft op activiteiten in het rivierbed waarop artikel 6.12, lid 1, of de bij of krachtens artikel 6.15 van het Waterbesluit gestelde regels van toepassing zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0003.png"

Uitsnede Barro met begrenzing (waterbergend) rivierbed en stroomvoerend rivierbed

Het Waterbesluit bevat in de bijlagen een lijst van oppervlaktewaterlichamen die in beheer zijn bij het Rijk en een lijst van waterkeringen die in beheer zijn bij het Rijk. Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken. Daarnaast geeft het Waterbesluit twee hoofdregels voor de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen:

  • het Rijk beheert zijwateren van hoofdwateren, behoudens de uitzonderingen die in de Waterregeling zijn geregeld;
  • als het Rijk beheerder is van een oppervlaktewaterlichaam, beheert het ook de daarin gelegen kunstwerken.

Paragraaf 6 van Hoofdstuk 6 van het Waterbesluit regelt de handelingen die in Rijkswateren mogen plaatsvinden. Bepaalde handelingen mogen niet worden uitgevoerd zonder een vergunning van de Minister zoals bedoeld in artikel 6.5 Waterwet. Het afwegingskader voor de afgifte van een dergelijke vergunning wordt gevormd door de Beleidsregels grote rivieren.

Gezien het bepaalde in artikel 6.16 van het Waterbesluit is paragraaf 6 van hoofdstuk 6 (waarin de eerder genoemde artikelen 6.12 en 6.15 Waterbesluit zijn opgenomen) voor een groot deel van het plangebied niet van toepassing. Uit de bij dat artikel behorende kaartbijlagen blijkt namelijk dat het plangebied grotendeels is aangemerkt als een gebied waarop artikel 6.12 en de overige artikelen in paragraaf 6 van hoofdstuk 6 Waterbesluit niet van toepassing zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0004.png"

Uitsnede kaart behorende bij artikel 6.16 Waterbesluit

Relevantie voor het plangebied

In het bestemmingsplan wordt voorzien in een dubbelbestemming ten behoeve van het waterbergend deel van het rivierbed, met uitzondering van het gebied waarop paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit gezien het voorgaande niet van toepassing is.

Titel 2.6 Barro - Defensie

Rondom de radar van Vliegbasis Volkel is een radarverstoringsgebied aanwezig dat bestaat uit een cirkel met een straal van 15 kilometer gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken in het radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne, oplopend met 0,25 graden tot 15 km van de radarantenne. Voor de tippen van de wieken van windturbines geldt voor een gebied van 60 km buiten de zone van 15 km een maximale hoogte (114 meter t.o.v. NAP).

Relevantie voor het plangebied

Het plangebied voor dit bestemmingsplan ligt in de buitenste schil rond de radarinstallatie. Aangezien het bestemmingsplan geen mogelijkheden zal bieden voor de realisatie van windturbines vormt het Barro op dit punt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Sinds het toevoegen van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op 1 oktober 2012, dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen te worden gemotiveerd en afgewogen aan de hand van drie opeenvolgende stappen.

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied, zodat een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten kan plaatsvinden.

De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de SVIR. De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (woningbouw, kantoren, bedrijven, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen) dient in die plannen stil te worden gestaan bij drie treden waaruit de ladder voor duurzame verstedelijking bestaat:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Relevantie voor het plangebied

Het bestemmingsplan heeft een overwegend beheersmatig karakter. Er wordt een passend juridisch kader geboden voor de bestaande situatie, in zowel feitelijk als juridisch-planologisch opzicht. Alle bestemde functies zijn reeds aanwezig binnen het plangebied en ook toegelaten op basis van het geldende bestemmingsplan. Ook de bouwmogelijkheden zijn afgestemd op de geldende bestemmingen en de nadien verleende vergunningen. Er is daarom geen sprake van stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro. Een onderbouwing van dergelijke ontwikkelingen aan de hand van 'de ladder' is dan ook niet aan de orde.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Provinciaal OmgevingsPlan 2014 (POL2014)

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal OmgevingsPlan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).

In het POL2014 komen alleen die zaken aan bod die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak van de Rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:

Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop de provincie samen met diens partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat wil realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0006.png"

Uitsnede kaart Zonering POL2014

Het plangebied ligt voornamelijk in de zones 'Bedrijventerrein' en 'Overig bebouwd gebied'. Daarnaast zijn er nog kleinere delen gelegen in het ‘Buitengebied’ en de 'Bronsgroene landschapszone'. De zone 'Bedrijventerrein' omvat voornamelijk specifiek ingerichte gebieden voor grotere bedrijvigheid. De accenten die de provincie daarbij legt zijn de volgende:

  • ruimte voor bedrijvigheid;
  • optimale bereikbaarheid;
  • duurzame inrichting en gebruik.

Het 'Overig bebouwd gebied' betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. De accenten die de provincie voor dit gebied legt zijn:

  • Transformatie regionale woningvoorraad;
  • Bereikbaarheid;
  • Balans voorzieningen en detailhandel;
  • Stedelijk groen en water;
  • Kwaliteit leefomgeving.

Relevantie voor het plangebied

Het bestemmingsplan heeft een overwegend beheersmatig karakter. Uit het provinciaal beleid vloeien geen wezenlijke belemmeringen voor onderhavige actualisatie voort.

4.3.2 Provinciale Omgevingsverordening

Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg 2014. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels zijn opgenomen die gemeenten in acht dienen te nemen bij het maken en vaststellen van ruimtelijke plannen. De regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten. Nadien heeft in mei 2015 nog een herziening plaatsgevonden. Een tweede partiële herziening is ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan nog in procedure. De voornaamste wijziging betreft de borging van de bestuursafspraken ten aanzien van de regionale uitwerking van het POL2014 voor de onderwerpen wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen en vrijetijdseconomie.

Voor dit plangebied is van belang dat delen daarvan zijn aangewezen als Bronsgroene landschapszone. Verder zijn de meer algemene aspecten als duurzame verstedelijking van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0007.png"

Begrenzing Bronsgroene landschapszone

Relevantie voor het plangebied

De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf.

Binnen het plangebied komen met name de volgende kwaliteiten voor:

Kwaliteit   omschrijving  
bos in mozaieklandschap   Worden hoog gewaardeerd vanwege het besloten karakter, de rust, gecombineerd met hun bebouwingsarme karakter. De bijzondere kwaliteit die deze gebieden wordt door velen als aantrekkelijk ervaren. Door de relatieve rust en de vele overgangen met de aangrenzende gebieden, herbergt het bos veel natuurwaarden.  
droge heide ontginning   Een typische droge heide-ontginning kenmerkt zich door afwisselend open en bebouwingsvrij tot halfopen door groen en verspreide gebouwen omgeven bouwlanden. Binnen de jonge ontginningen zijn er nog gebieden waar nog zoveel (lineaire) landschapselementen te vinden zijn dat hierdoor een half-open landschap ontstaat.  
bouwland, velden   De velden zijn de oudste bouwlanden, die al eeuwen door mensen in gebruik zijn. Door bemesting vanuit het potstalsysteem zijn ze voorzien van een dikke humeuze bovenlaag waardoor grote bolliggende akker ontstonden. De velden werden en worden slechts doorsneden door smalle zandpaden, zonder opgaande beplanting. Een typisch veld wordt gekenmerkt door een relatief grote maat van openheid zonder enige bebouwing met een kleinschaligere verdichte rand, waarin wel beplantingselementen en gebouwen staan. Deze onlosmakelijke combinatie van een open middengebied met daaromheen bebouwing (kern of lint) of bos is bijzonder kenmerkend voor dit landschapstype en cultuurhistorisch van groot belang.
De natuurwaarde van de velden is beperkt al zijn de voorkomende soorten vaak zeer zeldzaam; met name akkervogels. Vanwege de lange gebruiksgeschiedenis is er een hechte relatie tussen de gebruiks- en bewerkingsmethode van de velden en de akkerorganismen.  
kampen, oude graslanden   Kenmerkend voor het kampen- en oude graslandenlandschap is de oorspronkelijke kleinschaligheid. Op de hogere delen liggen de overwegend licht golvend kampen als vaak bolle percelen grenzend aan de lager en vlakker gelegen oude graslanden. Dit is ontstaan doordat individuele boeren de kleinere percelen ontgonnen voor akkerbouw en de tussengelegen laagtes in gebruik namen als gras- en hooiland. Qua patroon lijken deze gebieden velden (bochtige wegen en relatief dikke eerdgronden), ze zijn alleen een maat kleiner. Soms bomenrijen of houtwalen langs de wegen en een enkele boerderij met bijgebouwen, plaatselijk verdicht tot lintachtige bebouwing met open tussenruimten.
Op dit moment zijn de karakteristieke ruimtelijke kenmerken niet altijd meer prominent aanwezig. Dit is het gevolg van ruilverkavelingen of het kappen van de aanwezige houtwallen. Daar waar de karakteristieke kleinschaligheid bewaard is gebleven, is het landschap visueel-ruimtelijk aantrekkelijk en waardevol. Dit landschapstype is, meer dan de velden, erg structuurrijk en gradiëntrijk en herbergt om die reden ook meer natuurwaarden.  
rivierdal   Het rivierdal is de belangrijkste structuurdrager van het landschap. Het omvat een strook van tussen de nul meter en 6 kilometer breed, direct grenzend aan de Maas en de Roer. Allereerst zijn daarbinnen de Maasterrassen met de daar doorheen lopende oude Maasmeanders. Deze zijn vaak nog herkenbaar door hun lagere ligging. De terrasranden zelf zijn op veel plekken nog herkenbaar als steilranden in het landschap. In de tweede plaats is er het typische Maasheggenlandschap dat zich vooral op het laagterras bevindt in Noord-Limburg.
Binnen het rivierdal zijn naast de rivierbedding zelf met haar stromende water en laagtes ook opduikingen met afwisselend oude bouwlanden en zowel oude als nieuwe stads- en dorpskernen en stedelijke ontwikkelingen te vinden.
Over het algemeen is het rivierdal half open tot open van karakter en worden de randen van de open gebieden bepaald door groene elementen. Tegelijkertijd liggen in het rivierdal ook verschillende bosgebieden.  

Behoud, herstel en duurzaam beheer van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kernkwaliteiten is uitgangspunt. Het bestemmingsplan heeft met name een beheersfunctie en is zo opgesteld dat de aanwezige kwaliteiten behouden blijven. De gronden met de nadere aanduiding Bronsgroene landschapszone hebben in het bestemmingsplan grotendeels de bestemming Agrarisch en Wonen, waarbij op deze betreffende gronden niet gebouwd mag worden. Binnen de bestemming 'Wonen'kunnen op deze gronden in theorie wel bijgebouwen worden opgericht.

De regels voor de Bronsgroene landschapszone vormen geen belemmering voor het plan, aangezien het plan een overwegend beheersmatig karakter heeft en geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien voor de betreffende zone.

Behalve in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op 1 oktober 2012, is de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in paragraaf 2.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014, inclusief een 'extra trede':

'Bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, onderzocht'.

Dit betreft een inspanningsverplichting voor gemeenten. Bij nieuwe ontwikkelingen op het gebied van bijvoorbeeld kantoren, woningbouw, bedrijventerreinen, detailhandel, land- en tuinbouw, vrije tijdseconomie/verblijfsaccommodaties moet eerst worden gekeken naar leegstaande monumentale beeldbepalende panden. Indien dit geen resultaat geeft, moet er vervolgens naar leegstaande beeldbepalende panden wordt gekeken en deze zoveel mogelijk hiervoor worden benut. Bij nieuwe ontwikkelingen gaat het niet alleen om nieuwbouw, uitbreiding en herstructurering van terreinen of bebouwing, maar ook om functiewijzigingen waarbij de nieuwe functie in een gebouw wordt ondergebracht. Het bestemmingsplan voorziet echter - zoals eerder reeds geconcludeerd - niet in nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

Op het aspect wonen wordt hierna nog nader ingegaan. Zie de paragraaf inzake de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Strategische regiovisie Bergen, Gennep, Mook en Middelaar

De gemeenten Bergen, Gennep, Mook en Middelaar hebben samen een Strategische Regiovisie ontwikkeld om te bepalen waarin de gemeenten de komende tijd gaan investeren. Met deze regiovisie willen deze gemeenten de regio beter tot haar recht laten komen en een bestendig perspectief voor het geheel garanderen. Hierin zijn wensen en ambities geformuleerd in zeven programma's en met twee sleutelprojecten is aangegeven welke ontwikkelingen met voorrang ter hand genomen worden. Hiermee is een kwaliteitsslag te bereiken die nodig is om de leefbaarheid te vergroten en de achterstand op het omliggende gebied te verkleinen.

Daarbij is gekozen voor een ontwikkelingsmodel met een onderscheidend profiel dat complementair is aan de stedelijke regio's in de nabije omgeving: in het noorden Arnhem/Nijmegen en in het zuiden Venlo. Van de groei van beide stedelijke regio's kan worden geprofiteerd, maar dan wel op de eigen manier, namelijk kleinschalig en duurzaam. De inzet is om in de regio een 'center of excellence' neer te zetten, met als steekwoorden: puur, authentiek, gastvrij en met respect voor de natuur en het landschap.

De regio heeft een aantal kwaliteiten die versterkt kunnen worden. Hierin wordt een viertal dragende functies onderscheiden waarop de hoofdprogramma's worden ingezet om de kwaliteitssprong te maken, te weten: wonen, zorg, recreatie en toerisme en landbouw.

De focus met betrekking tot 'wonen' ligt op 'excellent wonen'. Binnen de wooneconomie is nog plaats voor een excellent, onderscheidend woonmilieu voor verschillende wooncategorieën. Het betreft een milieu dat de stedelijke centra Arnhem/Nijmegen en Venlo niet kunnen bieden. Het woonmilieu zal de karakteristieken van de regio benutten en versterken. De kleinschaligheid en het respect voor het landschap maken dit woonmilieu tot een aantrekkelijk en exclusief geheel. Voor alles moet dit woonmilieu duurzaam en zelfvoorzienend in de energiebehoefte zijn en bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

Relevantie voor het plangebied

Uit de visie vloeien geen beleidsuitgangspunten voort die van invloed zijn op dit bestemmingsplan.

4.4.2 Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg

De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is door de gemeenteraad van Gennep vastgesteld op 19 april 2016. De structuurvisie geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave waar de acht gemeenten in de regio Noord-Limburg (Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Peel en Maas, Venlo en Venray) zich de komende jaren voor gesteld zien ten aanzien van volkshuisvesting. Daarnaast geeft de structuurvisie richting aan de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de (toekomstige) woningbehoefte. De belangrijkste pijler van het beleidsstuk is bouwen naar behoefte. Dit betekent dat het woningbouwprogramma van de gemeente niet meer nieuwbouwplannen mag omvatten dan de voorspelde groei in huishoudens.

De meeste Noord-Limburgse gemeenten kennen een overschot aan woningbouwplannen. Tot 2020 dienen zij dit overschot met 40% terug te brengen. Dit is ook het geval voor de gemeente Gennep. De groei in huishoudens wordt hier, volgens de huishoudensprognose van Progneff 2015, tot 2030 geschat op 345 woningen, terwijl er per 1 januari 2015 645 woningbouwplannen waren. De gemeente kende aan het begin van 2015 dus een overschot aan 300 woningbouwplannen. Tot 2020 moeten er 120 woningbouwplannen (40%) uit dit overschot worden geschrapt. De gemeente heeft daarop al actie ondernomen, waardoor de gemeente inmiddels voldoet aan de reductieopgave tot 2020. Het voorgaande is terug te vinden in het Genneps herprogrammeringsvoorstel 2015 - 2030 dat vastgesteld is door het college op 29 november 2016.

Relevantie voor het plangebied

Het bestemmingsplan “Ovenberg – Sprokkelveld 2005” biedt nog enkele mogelijkheden om nieuwe woningen te bouwen. Het betreft 4 onbenutte rechtstreekse bouwtitels binnen de bestemming Wonen. Daarnaast is voor een tweetal agrarische percelen aan weerszijden van de weg Kampveld een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming om te zetten naar (onder andere) de bestemming Wonen.

Gelet op de demografische ontwikkelingen en het actueel provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleidskader ten aanzien van woningbouw zullen deze bouwtitels en wijzigingsbevoegdheden niet worden overgenomen. De betreffende eigenaren zijn daarvan al op de hoogte gesteld en hebben nog tot aan het moment van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan de tijd om invulling te geven aan de betreffende mogelijkheden. Mocht vóór het moment van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan nog een omgevingsvergunning worden gevraagd voor de bouw van een woning voor de vooralsnog onbenutte rechtstreekse woningbouwtitels en wordt die vergunning verleend, dan zal voor die woning een passende regeling worden opgenomen in het bestemmingsplan.

Voor de wijzigingsbevoegdheden geldt dat wanneer een wijzigingsplan in procedure wordt gebracht voor de genoemde locaties, de betreffende locaties buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan worden gelaten. Een en ander wordt per fase opnieuw bezien (voorontwerp, ontwerp, vaststelling).

Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan ligt het ontwerp-wijzigingsplan “Kampveld Milsbeek” ter inzage. Het plangebied van dit wijzigingsplan wordt daarom buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan gelaten.

4.5 Gemeentelijk beleid

De gemeente Gennep beschikt niet over vastgesteld beleid concreet voor bedrijventerreinen. Wel beschikt de gemeente over diverse beleidsnota’s die van invloed kunnen zijn op de planvorming, zij het dat die invloed niet wezenlijk zal zijn, gezien het overwegend beheersmatig karakter van het plan. Hierna zullen beknopte beschrijvingen weergegeven worden van de volgende beleidsnota's:

  • Structuurvisie woningbouw in kernen – Borging kwaliteitsmenu;
  • Groenbeleidsplan 2016-2020;
  • Landschapsontwikkelingsplan;
  • Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan;
  • Parkeerbeleidsplan Gennep 2016;
  • Nota Parkeernormen 2015;
  • Waterplan 2007;
  • Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2019;
  • Milieubeleidsplan 2013-2016;
  • Milieujaarprogramma 2013-2016;
  • Nota bodembeleid;
  • Archeologiebeleid;
  • Dorpsontwikkelingsplan Milsbeek.
4.5.1 Structuurvisie woningbouw in kernen - Borging kwaliteitsmenu -

De Structuurvisie woningbouw is op 8 oktober 2013 vastgesteld en bevat het doel om nieuwe woningbouwontwikkelingen in de bebouwde kom mogelijk te maken en tegelijkertijd de kwaliteit van de openbare ruimte te versterken. Dat gebeurt door aan te geven welke kwaliteitsbijdrage een initiatiefnemer moet leveren om een woning te mogen realiseren. Met de kwaliteitsbijdrage zullen projecten worden gefinancierd ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwde kom.

4.5.2 Lokale woonvisie 2017-2021

Op 3 juli 2017 heeft de gemeenteraad de Lokale Woonvisie 'Samen sturen op kwaliteit 2017 - 2021 vastgesteld. Daarbij is ook een amendement aangenomen dat aandacht vraagt voor woningbouw in kleine kernen waar sprake is van ondercapaciteit, zoals in Milsbeek. De gemeente ziet het als haar taak om vraag en aanbod op de woningmarkt voor de korte en lange termijn met elkaar in balans te brengen. Dit betekent dat er keuzes gemaakt moeten worden en dat sturing op kwantiteit en kwaliteit nodig is. Dat kan de gemeente echter niet alleen, dat gaat in overleg met inwoners, woningcorporaties, ontwikkelaars, makelaars en zorgaanbieders. Samen wordt gestuurd op kwaliteit.

 

De lokale woonvisie geeft verder invulling aan de regionale afspraken die zijn vastgelegd in de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. De eerste reductieopgave is inmiddels gerealiseerd, maar er moet nog een vervolgstap worden gezet. Maatschappelijke en demografische ontwikkelingen leiden namelijk tot een veranderende woningvraag. Er moet vrije ruimte worden gecreëerd in de woningbouwprogrammering om alternatieve (nieuw)bouwinitiatieven, die inspelen op die veranderende vraag mogelijk te maken, net als maatwerkoplossingen voor bestaand vastgoed. Deze initiatieven moeten worden beoordeeld aan de hand van het in de Lokale Woonvisie opgenomen afwegingskader.

4.5.3 Groenbeleidsplan 2016-2020

De gemeente Gennep heeft het Groenbeleidsplan 2016-2020 opgesteld om de oude beleidsplannen te actualiseren. Behalve voornamelijk actualisatie worden hierin ontwikkelingen beschreven en maatschappelijke onderwerpen als 'Social Return' en burgerparticipatie. De gemeente Gennep scoort goed op het beheer van de groene buitenruimte, met enkele verbeterpunten als aandachtsverschuiving en bomenbeleidsplan.

4.5.4 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Gennep heeft samen met de gemeente Mook en Middelaar een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Het Landschapsontwikkelingsplan geldt als een belangrijk hulpmiddel voor het garanderen en verbeteren van de kwaliteit van het landschap. Het landschapsontwikkelingsplan geeft de visie van de gemeente weer op het landschap, de bestaande kwaliteiten en gewenste ontwikkeling. In het landschapsontwikkelingsplan zijn verschillende deelgebieden onderscheiden. Het plangebied ligt in de deelgebieden Maasdal en Overgangszone.

  • Het Maasdal: karakteristiek voor het Maasdal is uiteraard de rivier de Maas. Het van oorsprong halfopen landschap in de omgeving van de rivier wordt bepaald door de afwisseling van Maasheggen en weides. Gaandeweg heeft dit halfopen agrarische landschap steeds meer opgaande elementen verloren en neigt het meer naar een open landschap.
  • De Overgangszone: de zone tussen stuwwal en Maas is een smalle zone waar de bebouwing, infrastructuur en recreatieterreinen dicht op elkaar liggen. Hiertussen zijn nog enkele open plekken met landbouw- en natuurgebieden. Het is een uiterst gevarieerde zone met rivierduinrelicten, bomenrijen, houtwallen, beken en de Mookerplas. De dwarsdoorsneden van deze zones zijn kenmerkend voor de hele regio omdat ze de overgang van stuwwal naar rivierduinen en Maasdal laten zien.
4.5.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

Op 10 december 2012 is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Hierin is het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid voor de jaren 2013 – 2017 vastgelegd. De gemeente Gennep heeft de laatste jaren veel geïnvesteerd in bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid. Met het verkeersbeleid wil de gemeente er aan bijdragen het unieke karakter van Gennep verder uit te bouwen. De bereikbaarheid voor de auto is in grote lijnen op orde en daarom niet meer het belangrijkste thema. Om het vitale en groene karakter te versterken zal de komende jaren vooral worden ingezet op betere fietsbereikbaarheid en beter openbaar vervoer. Vooral de verbinding over de Maas moet worden verbeterd. Ook blijft er aandacht voor verkeersveiligheid en is er een focus op kwaliteit.

4.5.6 Parkeerbeleidsplan Gennep 2016

In het parkeerbeleidsplan zijn de beleidsdoelstellingen en een toekomstvisie op hoofdlijnen voor het parkeren in de gemeente Gennep opgenomen. Tevens is in het plan rekening gehouden met een aantal concrete ruimtelijke ontwikkelingen.

Het doel van het parkeerbeleidsplan is het tegengaan van de versnippering van het parkeerbeleid van de voorgaande jaren. Ook zijn met het opstellen van het Parkeerbeleidsplan diverse parkeerbeleidsstukken geactualiseerd en op elkaar afgestemd. Op 18 juli 2016 is het Parkeerbeleidsplan vastgesteld door de gemeenteraad.

4.5.7 Nota Parkeernormen 2015

Op 14 september 2015 is de Nota Parkeernormen 2015 door de Raad vastgesteld. De nota beoogt het vastleggen van de parkeernormen in de gemeente Gennep en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader. Aan de hand van de parkeernormen kan de parkeerbehoefte van toekomstige ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen berekend worden. Het parkeerbeleid heeft tot doel de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Gennep te waarborgen.

4.5.8 Waterplan 2007

In het Waterplan Gennep (vastgesteld in 2007) is het streven gericht op het verkrijgen van een duurzaam watersysteem, waarbij problemen niet worden afgewenteld in tijd of ruimte. Regenwater wordt zoveel mogelijk vastgehouden, en de afvoer wordt zoveel mogelijk vertraagd, zonder dat daarbij wateroverlast optreedt. Dit wordt krachtig samengevat in de drietrapsstrategie ‘vasthouden, bergen en afvoeren’ van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw.

Daarnaast wordt verontreiniging van water zoveel mogelijk voorkomen, vermenging van vuil met schoon water vermeden en vuil water zo goed mogelijk gezuiverd. Dit kan worden samengevat in de drietrapsstrategie ‘schoon houden, scheiden en schoon maken’.

Verder worden de natuurlijke eigenschappen van het gebied als uitgangspunt genomen bij de ontwikkeling van nieuwe of herinrichtingsgebieden. Het gebruik van water is optimaal in evenwicht met het natuurlijke systeem van voeding en afvoer en heeft nauwelijks een negatieve invloed op de kwaliteit van grondwater, oppervlaktewater en waterbodem.

Het rioolstelsel van de gemeente Gennep bestaat hoofdzakelijk uit een gemengd rioolstelsel. Het probleem bij veel regen in deze situatie is, dat de gemengde riolering het water niet meer kan verwerken en komt het met het afvalwater vermengde regenwater via overstorten op het oppervlaktewater terecht. Dit komt de waterkwaliteit van het oppervlaktewater niet ten goede. Bij (vervangende) nieuwbouw wordt het hemelwater afgekoppeld, waarbij het regenwater niet op de riolering wordt aangesloten, maar in de bodem wordt geïnfiltreerd. Het grondwater ligt ter plaatse van het stedelijk gebied over het algemeen voldoende laag, zodat er geen overlast optreedt.

4.5.9 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2019

In het bovengenoemde Waterplan is onder andere beschreven welke doelen de gemeente met betrekking tot riolering, regen- en grondwater heeft gesteld om te komen tot een duurzaam watersysteem. De gemeente heeft hierbij een wettelijk vastgelegde zorgplicht voor stedelijk afvalwater, afvloeiend regenwater en grondwater. Om deze zorgplichten goed in te vullen heeft de gemeente het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Gennep (VGRP) voor de periode 2014 tot 2019 opgesteld. Voor elke zorgplicht zijn in het VGRP doelstellingen vastgelegd. Deze doelstellingen zijn gelijk aan de doelen uit het voorgaand Gemeentelijk Rioleringsplan:

  • Het zorgdragen voor het doelmatig inzamelen en verwerken van het stedelijk afvalwater;
  • Het zorgdragen voor het doelmatig inzamelen en verwerken van het regenwater (voor zover de particulier niet op eigen terrein redelijkerwijs in de verwerking ervan kan voorzien);
  • Zorgen dat (voor zover mogelijk) de bestemming van een gebied moet aansluiten bij de natuurlijke grondwaterstand;
  • Doelmatig beheer.

In de tevens in het VGRP beschreven strategie is bepaald hoe met de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen moet worden omgegaan, om de hierboven beschreven doelstellingen te bereiken.

4.5.10 Milieubeleid

Het huidige klimaatbeleid van de gemeente Gennep is gebaseerd op het Milieubeleidsplan 2013 t/m 2016: Duurzaam Gennep. Voor alle hierin opgenomen milieuthema's is duurzaamheid uitgangspunt. Het nieuwe Milieubeleidsplan, waarin duurzaamheid – ook van de gebouwde omgeving - opnieuw het uitgangspunt zal zijn, wordt in de loop van 2017 vastgesteld. Daarbij zal zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht met de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet.

4.5.11 Nota bodembeleid

Algemene bodemkwaliteit

De gemeente Gennep heeft op basis van de beschikbare actuele bodemonderzoeksgegevens in samenwerking met de buurgemeenten Bergen en Mook en Middelaar een Nota bodembeleid Regio Maasduinen d.d. 28-11-2011 en bijbehorende Regionale bodemkwaliteitskaart inclusief Bodemfunctieklassenkaart d.d. 09- 12-2011 laten opstellen en bestuurlijk vastgesteld.

De Nota bodembeleid Regio Maasduinen (afgekort Nota) en de bodemkwaliteitskaart (afgekort Bkk) in samenhang met de bodemfunctieklassenkaart (afgekort Bfk) bevatten de kaders voor het duurzaam beheer van de bodem. Deze kaders omvatten regels hoe om te gaan met de Bkk en Bfk bij het uitvoeren van de bodemtoets bij ruimtelijk plannen en bouwen, en bij het uitvoeren van grondverzet.

De Bkk bestaat uit ontgravings- en toepassingskaarten van de boven- en ondergrond. De bovengrond omvat het bodemtraject van 0,0 tot 0,5 meter minus maaiveld, en de ondergrond van het traject vanaf 0,5 tot 2,0 meter minus maaiveld. De bodemkwaliteitskaart doet geen uitspraak over de grondwaterkwaliteit.

De ontgravingskaarten geven een indicatie van de te verwachten gemiddelde diffuse bodemkwaliteit van de droge landbodem weer. De ontgravingskaart van de ondergrond wordt tevens representatief geacht voor de bodemlagen dieper dan 2 meter minus maaiveld. De Bkk zegt niks over de kwaliteit van de waterbodem, dat wil zeggen de bodem onder oppervlaktewateren zoals beken, sloten en rivieren. Wat betreft de bodemkwaliteit worden de volgende kwaliteitsklassen onderscheiden:

  • Achtergrondwaarden: dit komt overeen met “schone grond”;
  • Wonen: dit komt overeen met “licht verontreinigde grond”;
  • Industrie: dit komt overeen met “matig verontreinigde grond”.

Verdachte locaties van bodemverontreiniging en lokale bodemverontreinigingen / puntverontreinigingen zijn uitgesloten van de Bkk, en zijn hier geen onderdeel van. Ook de zogenaamde “witte vlekken” maken geen onderdeel uit van deze Bkk. Witte vlekken zijn gebieden waarvan te weinig (onderzoeks)gegevens van de bodemkwaliteit voorhanden zijn voor een betrouwbare bepaling van de bodemkwaliteit in deze gebieden.

Op basis van het huidige en voorgenomen bodemgebruik is het gemeentelijk grondgebied op de Bfk ingedeeld in deelgebieden met de bodemfunctieklassen Wonen en Industrie. De niet ingedeelde deelgebieden vallen onder de bodemgebruiksfunctie natuur / landbouw, waarvoor de achtergrondwaarden als bodemkwaliteit gelden. Voor de bodemfunctieklassen 'Wonen' en 'Industrie' gelden de bodemkwaliteitsklassen 'Wonen' respectievelijk 'Industrie'.

De toepassingskaarten, welke gebaseerd zijn op de ontgravingskaarten en de Bfk, geven de kwaliteitseis weer voor het toepassen van grond of baggerspecie.

4.5.12 Archeologiebeleid

Gemeente Gennep heeft in samenwerking met de gemeenten Mook en Middelaar en Bergen een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Het doel van deze kaart is om ten behoeve van toekomstige planvorming en planuitvoering inzicht te verschaffen in de aanwezigheid en het karakter van de archeologische en historische resten in de gemeenten. Door aan de verwachte en bekende archeologische en historische resten een concreet beleidsadvies te koppelen, vormt de kaart een eerste praktisch handvat bij de inpassing van de archeologie bij planvorming en uitvoering in het onderzoeksgebied.

4.5.13 Dorpsontwikkelingsplan Milsbeek

Het Dorpsontwikkelingsplan (DOP) Milsbeek van SL!M vormt een hulpmiddel voor de inwoners van Milsbeek voor het realiseren van wensen en plannen. Het voordeel daarvan is dat er gestructureerd gewerkt kan worden, waar burgers zelf de handen uit de mouwen moeten steken en initiatieven ontwikkelen. De stichting SL!M kan daarbij helpen, adviseren en waar nodig contacten met overheden en organisaties onderhouden. Het dorpsontwikkelingsplan behandeld 5 thema's: De jeugd, Sociaal klimaat en identiteit, Wonen en woonomgeving, Voorzieningen en Economie.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan de omgevingsaspecten die een rol kunnen spelen bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan. Milieu-aspecten zoals luchtkwaliteit, geluidshinder en bodemkwaliteit zullen besproken worden, waarbij wordt ingegaan op de noodzaak van eventuele onderzoeken. Verder wordt ingegaan op sectorale aspecten als archeologie, cultuurhistorie en flora en fauna.

5.2 Milieu

5.2.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in detoelichting op een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door het gebruik en de activiteiten die plaatsvinden en of door grondverzet.

Het is een taak van de gemeente om erop toe te zien dat het ontstaan van nieuwe bodemverontreinigingen voorkomen wordt. Dit betekent dat wanneer sprake is van bodembedreigende activiteiten er maatregelen genomen worden ter bescherming van de bodem. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater, welke risico's oplevert voor het huidige dan wel toekomstige gebruik, zullen maatregelen genomen moeten worden, die die risico's wegnemen dan wel verminderen. In principe moet bij elk initiatief voor het wijzigen van het gebruik naar een gevoeligere bestemming dan wel voor het oprichten van een bouwwerk waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.

Relevantie voor het plangebied

Uit de ontgravingskaarten van de Bkk blijkt dat de gemiddelde diffuse bodemkwaliteit in het plangebied is ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde. Deze bodemkwaliteit vormt geen belemmering van de verschillende beoogde bestemmingen in het plangebied. Volgens de Bkk is de locatie Ovenberg 13 uitgesloten van de Bkk omdat sprake is van een verdachte locatie. Daarnaast is het industriegebied Bloemenstraat i.c. de terreinen van de voormalige steenfabriek (buiten het plangebied) als “witte vlek” aangemerkt, en vallen derhalve buiten de Bkk. Voor beide locaties geldt dat de Bkk niet representatief is voor de bodemkwaliteit op deze locaties. Bij nieuwe initiatieven op beide locaties is vooraf uitvoering van een bodemonderzoek noodzakelijk om inzicht te krijgen in de bodemkwaliteit ter plaatse.

Het bestemmingsplan heeft een beheersmatig karakter, afgestemd op de huidige situatie en

de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt voor nieuwe ontwikkelingen. Gezien dat uitgangspunt en gelet op de heersende bodemkwaliteit in het plangebied, is voor vaststelling van het bestemmingsplan geen verder bodemonderzoek noodzakelijk.

5.2.2 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Relevantie voor het plangebied

Het bestemmingsplan heeft een beheersmatig karakter, afgestemd op de huidige situatie en de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Gezien dat uitgangspunt is geen onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk.

5.2.3 Geluidhinder

Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering.

De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.

In de Wgh is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Ook rondom bedrijventerreinen kan sprake zijn van een geluidzone. Indien bepaalde vormen van bedrijvigheid worden toegestaan wordt een dergelijk terrein op grond van de Wgh aangemerkt als een (gezoneerd) industrieterrein.

Relevantie voor het plangebied

Het bestemmingsplan heeft een beheersmatig karakter, afgestemd op de huidige situatie en de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Het bestemmingsplan is geen industrieterrein als bedoeld in de Wgh en er worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt binnen de onderzoekszones van de wegen binnen het plangebied, dan wel wegen daarbuiten waarvan de zone het plangebied overlapt. Gezien dat uitgangspunt is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.

5.2.4 Bedrijven en milieuzonering

In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand.

Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of algemene regels in de geldende AMvB als bijvoorbeeld het Activiteitenbesluit.

Bij het opstellen van het geldende bestemmingsplan "Ovenberg-Sprokkelveld 2005" is gebruik gemaakt van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering uit 2001, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de milieucategorieën 1 tot en met 6. De meest recente versie van de betreffende brochure is van 2009 en daarin wordt een ander onderscheid in milieucategorieën gehanteerd. Dat onderscheid zit in het uitsplitsen van de categorieën 3 tot en met 5 in een aantal subcategorieën. In navolgende tabel wordt een en ander tegen elkaar afgezet. Beide brochures gaan in beginsel uit van de genoemde grootste afstand. Die afstand geldt tussen een bedrijf c.q. bedrijventerrein enerzijds en een rustig gebied anderzijds. Indien de woning is gelegen in een zogenoemd gemengd gebied dan mag een afstandsstap terug worden gezet tot de genoemde kleinste afstand voor de betreffende categorie.

Milieucategorie 2001   Richtafstand 2001
in meters  
Milieucategorie 2009   Richtafstand 2009
in meters  
1   0 – 10   1   0 – 10  
2   30   2   10 – 30  
3   50 – 100   3.1   30 – 50  
    3.2   50 – 100  
4   200 – 300   4.1   100 – 200  
    4.2   200 – 300  
5   500 – 1.000   5.1   300 – 500  
    5.2   500 – 700  
    5.3   700 – 1.000  
6   1.500   6   1.000 – 1.500  

Uit deze tabel blijkt dat hoewel de bij het geldende bestemmingsplan gehanteerde brochure is verouderd, de afstanden nog steeds corresponderen met de huidige brochure.

Relevantie voor het plangebied

De op basis van het geldende bestemmingsplan toegelaten milieucategorieën zijn voor een bedrijventerrein relatief laag. Er wordt maximaal categorie 3 toegestaan, hetgeen anno 2016 correspondeert met categorie 3.2. Hoewel deze milieucategorieën voor een bedrijventerrein relatief laag zijn, is toch sprake van een spanningsveld vanwege de op het terrein aanwezige en ook als zodanig bestemde burgerwoningen. Bij het opstellen van het oude bestemmingsplan zijn de op dat moment als burgerwoning bewoonde voormalige bedrijfswoningen bestemd als burgerwoning.

De doelstelling is een overwegend beheersmatig bestemmingsplan op te stellen. Wanneer de toegelaten milieucategorieën niet worden verhoogd en er geen nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt, is sprake van een bestaande situatie. Er vindt in dat geval ten opzichte van het huidige planologische kader geen nieuwe beperking van de bedrijfsvoering van de aanwezige c.q. toegelaten bedrijven plaats en de invloed van de bedrijvigheid op de aanwezige woningen wijzigt ook niet.

In beginsel zijn de op basis van het geldende bestemmingsplan opgenomen milieucategorieën overgenomen, waarbij ook het maatwerk voor de (nog) bestaande bedrijven van een hogere categorie dan generiek toegestaan, een aanduiding hebben gekregen met daaraan gekoppeld regels die een voortzetting van het betreffende bedrijf mogelijk maken. Zie op dit punt ook paragaaf 6.4 van deze toelichting.

Nieuw maatwerk

Op één locatie binnen het plangebied wordt voorzien in een dergelijke maatwerkoplossing die niet reeds is opgenomen in het bestemmingsplan "Ovenberg-Sprokkelveld 2005", namelijk het perceel kadastraal bekend Ottersum, sectie D, nummer 2954, onderdeel van het bedrijfsterrein van een dekaardeproductiebedrijf, dat is gevestigd op het adres Ovenberg 21. Op het betreffende kadastrale perceel zijn op basis van het geldende bestemmingsplan bedrijven van maximaal milieucategorie 2 toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0008.png"

Uitsnede plankaart vigerende bestemmingsplan

De bedrijfsactiviteiten van het dekaardeproductiebedrijf zijn niet te brengen onder een specifieke categorie van bedrijfsactiviteiten, als opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De enige functies die zijn opgenomen in de betreffende Staat van Bedrijfsactiviteiten die aansluiting vinden met de activiteiten van het bedrijf zijn "Dienstverlening ten behoeve van de landbouw: - algemeen" (o.a. loonbedrijven)” en "Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders". Een bedrijf in de dienstverlening ten behoeve van de landbouw algemeen met een bedrijfsoppervlak groter dan 500 m2 wordt ingedeeld in milieucategorie 3.1. Bij een bedrijfsoppervlak kleiner dan (of gelijk aan) 500 m2 is sprake van een bedrijf van milieucategorie 2. Een groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders wordt ingedeeld in milieucategorie 3.1. Op basis van tabel 2 (opslagen en installaties) bij de VNG-brochure kan nog worden gesteld dat (het gebruik van) laadschoppen, shovels en bulldozers wordt ingedeeld in milieucategorie 3.1.

Op basis van het voorgaande zijn de bedrijfsactiviteiten vergelijkbaar met bedrijven van milieucategorie 3.1. Tussen dergelijke bedrijfsactiviteiten en omliggende woningen dient op basis van de brochure in beginsel een richtafstand te worden gehanteerd van 50 meter. Daarbij wordt echter uitgegaan van een rustige woonwijk of rustig buitengebied. In dit geval is het plangebied aan te merken als een 'gemengd gebied' als bedoeld in de brochure. In dat geval mag de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd, van 50 meter naar 30 meter. Daaraan wordt voldaan ten opzichte van zowel de omliggende bestaande woningen, als de nieuw te realiseren woningen op basis van het bestemmingsplan "Kampveld Milsbeek", ten oosten en ten zuidoosten van dit terrein.

Verder is van belang dat in het verleden een milieuvergunning is verstrekt aan het betreffende bedrijf. Inmiddels vallen de activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Vanuit die optiek is sprake van bestaande rechten die dienen te worden gerespecteerd, voor zover dat verenigbaar is met een goede ruimtelijke ordening.

Het is niet gewenst voor het perceel generiek bedrijven van maximaal milieucategorie 3.1 toe te staan. Net als is beoogd met het geldende bestemmingsplan, is het gewenst langs de zuidzijde van het bedrijventerrein, richting de woningen aan het Sprokkelveld, lagere milieucategorieën toe te staan dan verder naar het noorden, om zo - in combinatie met de tussenliggende houtopstanden - (toekomstige) milieuhinder ten opzichte van die woonomgeving te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken. Om die reden is voorzien in een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dekaardeproductie, waaraan regels zijn gekoppeld die ter plaatse van die aanduiding conform de huidige situatie, de opslag van van turf, veen en schuimaarde toestaan. Daarmee wordt voorzien in een goede ruimtelijke ordening voor dit deel van het plangebied.

5.2.5 Externe veiligheid

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, wateren spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden.

Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet'. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers, respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit.

Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld, maar er geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet in meer of mindere mate inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0009.png"

Uitsnede Risicokaart

Relevantie voor het plangebied

Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van buisleidingen of van risicovolle inrichtingen. De dichtstbijzijnde risicobron is een bovengrondse propaantank van 5.000 liter. Deze is op meer dan 700 meter gelegen en daarmee niet van invloed op het plangebied. Verder vindt over de provinciale weg N271 en de Maas transport van gevaarlijke stoffen plaats. Deze weg en deze vaarweg zijn op korte afstand gelegen van het plangebied, echter gezien het beoogde beheersmatige bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen voorzien met dusdanige invloed, dat een nader onderzoek naar het aspect externe veiligheid benodigd is. Risicovolle inrichtingen zijn in het bestemmingsplan expliciet uitgesloten.

5.2.6 Geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. Bij de 'omgekeerde werking' gaat het om de vraag of ter plaatse van voor geurgevoelige objecten sprake is van en goed woon en/of leefklimaat.

Verder hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van de standaardnormen van de Wgv af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen en vastleggen in een geurverordening, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Relevante aspecten planvoornemen

Het bestemmingsplan krijgt een overwegend beheersmatig karakter en zal niet voorzien in ontwikkelingen die een nieuwe bron van geurhinder mogelijk maken. Een onderzoek naar de geurhinder wordt niet noodzakelijk geacht.

5.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Voornoemde toetsing heeft plaatsgevonden en de gemeenteraad heeft besloten dat kan worden afgezien van het opstellen van een milieueffectrapport en het doorlopen van een formele milieueffectrapportage. De 'Notitie vormvrije mer-beoordeling' is als Bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting.

5.4 Water

5.4.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.

5.4.2 Watertoets

Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.

Waterschap Limburg

Het plan ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt.

Vanuit het waterschap gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • waterverontreiniging dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

Het waterschap hanteert de algemene regel dat voor compenserende waterhuiskundige maatregelen bij de afkoppeling van hemelwater geen vergunning op grond van de Keur nodig is, wanneer het aan te brengen verhard oppervlak niet meer bedraagt dan 2.000 m2 in stedelijk gebied en niet meer dan 5.000 m2 in overige gebieden.

Wanneer het nodig is een watervoorziening aan te leggen, dan zal de voorziening afgestemd moeten zijn op de kenmerken van de ondergrond. Als er goed kan worden geïnfiltreerd heeft een infiltratievoorziening de voorkeur. Een bovengrondse infiltratievoorziening heeft de voorkeur boven een ondergrondse in verband met onderhoud en beheersbaarheid van de voorziening. Als de infiltratiecapaciteit van de bodem slecht is of de gemiddeld hoogste grondwaterstand zich dicht bij het maaiveld bevindt, beveelt het waterschap aan om een opvang voor het regenwater te realiseren die langzaam leegloopt (dynamische buffer) naar het oppervlaktewater.

Als de constructie een noodoverloop heeft op het riool, gelden voor de bergingscapaciteit van de voorziening de eisen van de gemeente (vaak afhankelijk van de capaciteit van het riool). Voor een infiltratievoorziening met overloop op eigen terrein adviseert het waterschap de voorziening te dimensioneren op basis van de T=10 mm-kaarten van de gemeente. En 84 mm moet op eigen terrein kunnen worden geborgen. Een infiltratievoorziening met overloop op openwater moet voldoen aan de eisen van het waterschap: boven de infiltratie voorziening moet een dynamische buffer gerealiseerd worden waarin een bui van 50 mm (T=10) kan worden geborgen. Daarboven vraagt het waterschap een waakhoogte van ongeveer 0,5 meter te hanteren.

5.4.3 Waterhuishoudkundige situatie

Het plangebied is gelegen binnen het waterbergend rivierbed van de Maas. Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen het waterbergend rivierbed dient het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd te blijven en mogen geen feitelijke belemmeringen voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de Maas ontstaan.

Voor het hiervoor bedoelde waterbergend deel van het rivierbed is in de regels een dubbelbestemming opgenomen, met uitzondering van het gebied waarop paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0010.png"

Uitsnede kaart behorende bij artikel 6.16 Waterbesluit

5.4.4 Conclusie

Er is sprake van een bestemmingsplan met een beheersmatig karakter. Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt zijn er geen belemmeringen te verwachten.

5.5 Archeologie en cultuurhistorie

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking geweest van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. Inmiddels heeft de bescherming van archeologische monumenten een plek gekregen in de Erfgoedwet.

5.5.1 Archeologie

De Erfgoedwet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente, behoudens archeologische monumenten, bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het voorgaande beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart.

Relevantie voor het plangebied

De archeologische verwachtingswaarden en het daaraan verbonden beleid is geborgd in het bestemmingsplan door het opnemen van beschermende dubbelbestemmingen. Ter plaatse zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0012.png"

Uitsnede Archeologische beleidskaart Gemeente Gennep

5.5.2 Cultuurhistorie

Gezien het bepaalde in artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied komt een aantal cultuurhistorisch waardevolle panden voor. Het gaat onder meer om het pand Ovenberg 5 en de romp van de voormalige molen op het perceel Ovenberg 3b-3c . Deze objecten zijn aangewezen als gemeentelijk monument.

Relevantie voor het plangebied

De gronden zijn volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg grotendeels aangewezen als cultuurlandschap en enkeerdgrond. Gezien het overwegend beheersmatige karakter van het bestemmingsplan is het plan niet negatief van invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. De gemeentelijke monumenten zijn door middel van een aanduiding mede bestemd als gemeentelijk moment.

5.6 Ecologie

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Hierin zijn de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) opgenomen. In de Flora- en faunawet is de soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd. In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. Dit betekent dat op voorhand moet worden onderzocht of het plan van invloed is op dergelijke soorten en of redelijkerwijs niet reeds kan worden gesteld dat een eventuele benodigde ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet kan worden verkregen.

Soortenbescherming

In het gebied is een ransuil aanwezig (zie onderstaande afbeelding aan Bloemenstraat bij zwarte vogel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0013.png"

Gebiedsbescherming

Ook dient rekening te worden gehouden met gebieden die worden beschermd via de Natuurbeschermingswet 1998, waarin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijn-gebieden zijn opgenomen als Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan een plan van invloed zijn op het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen: de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)).

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0014.png"

Ligging Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied

Relevantie voor het plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen maar in een passende regeling voor het bestaand grondgebruik binnen het plangebied, afgestemd op de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan reeds biedt. Er kan redelijkerwijs worden aangenomen dat bij een voortzetting van de huidige functies mogelijk aanwezige beschermde soorten niet worden verstoord.

Ook ten aanzien van omliggende Natura 2000-gebieden geldt dat dit plan ten opzichte van het huidige bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Dit betekent dat er geen sprake is van aantasting van omliggende Natura 2000-gebieden, danwel dat er sprake is van een toename van stikstofdepositie op de om liggende Natura 2000-gebieden.

5.7 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied zijn rioolleidingen van het Waterschapsbedrijf Limburg gelegen. Die leidingen zijn, net als een deel van deze leiding die in beheer is bij de gemeente Gennep zelf, in het bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Ovenberg-Sprokkelveld 2018' vervat in een verbeelding, planregels en toelichting. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de opzet en het gebruik van de verbeelding en planregels.

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Besluit omgevingsrecht (Bor). Als gevolg hiervan wordt in het bestemmingsplan niet meer gesproken over een plankaart, maar analoge of digitale verbeelding. Tevens is de benaming van de planvoorschriften gewijzigd in (plan)regels en vrijstellingen heten afwijkingen.

6.2 Algemeen

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een tweetal zaken de opzet en inrichting van de planregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

6.3 Regels

De regels zijn conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels, met de gebruikte 'begrippen' en 'wijze van meten';
  • bestemmingsregels, met de regels voor de binnen het plangebied gelegen bestemmingen en dubbelbestemmingen;
  • algemene regels, met een overzicht van de algemene bouw- en gebruiksregels, de aanduidingsregels en de algemene afwijkings- en wijzigingsregels;
  • overgangs- en slotregels, met de regels over het overgangsrecht en de wijze van aanhalen van het plan.

De in het bestemmingsplan opgenomen regels zijn zoveel mogelijk overeenkomstig de regels van de meest recente bestemmingsplannen 'Bedrijventerrein Hoogveld-De Groote Heeze 2012 ' en 'Kern Heijen 2016' opgesteld.

6.3.1 Inleidende regels

Begrippen (art. 1):

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP 2012.

Wijze van meten (art. 2):

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012.

6.3.2 Bestemmingsregels

Ter verkrijging van een logische opbouw wordt de navolgende volgorde in de bestemmingsregeling aangehouden voor de opgenomen bestemmingen:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Specifieke gebruiksregels (indien noodzakelijk)
  • 4. Afwijken van de gebruiksregels (indien noodzakelijk)
  • 5. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden (indien noodzakelijk)
  • 6. Wijzigingsbevoegdheid (indien noodzakelijk)

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Vervolgens worden de andere aan de grond toegekende functies genoemd.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.

In de specifieke gebruiksregels staat aangegeven welke gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingsomschrijving. Van de gebruiksregels kan tevens afgeweken worden middels een omgevingsvergunning voor meer gebruiksmogelijkheden (afwijken van de gebruiksregels).

In de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen onder welke voorwaarden een bestemming omgezet kan worden naar een andere bestemming. In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht. Hierbij wordt, conform SVBP2012, een alfabetische volgorde aangehouden.

6.3.3 Algemene regels

In artikel 18 de anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk. In artikel 19 zijn algemene bouwregels opgenomen, met daarin regels voor ondergrondse bouwwerken en ondergeschikte bouwdelen. In artikelen 20, 21, 22 en 23 zijn algemene aanduidingsregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels opgenomen. Deze verschaffen burgemeester en wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

In de bepaling Overgangsrecht (artikel 24) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de Slotregel (artikel 25) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.4 Bestemmingen

Agrarisch

De agrarische bestemming is opgenomen voor de gronden die zijn bestemd voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten en een hobbymatige uitoefening van agrarische bedrijfsactiviteiten. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot bouwwerken, geen gebouw zijnde met een hoogte van maximaal 2 meter. Voor een bestaand gebouwtje is een specifeke regeling opgenomen.

Agrarisch - Natuur en landschap

De waterkering die is gelegen binnen het plangebied heeft als 'primaire' bestemming Agrarisch - Natuur en landschap. Dit sluit aan bij het bestemmingsplan Buitengebied. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Bedrijf - Nutsvoorziening

Het transformatorhuisje aan de Rijksweg, naast nummer 33 is voorzien van de bestemming ‘Bedrijf – Nutsvoorziening'. Het transformatorhuisje heeft een strak bouwvlak. Gebouwen mogen 3,5 meter hoog zijn en mogen een oppervlakte hebben van 40 m2.

Bedrijventerrein

Dit is de hoofdbestemming van voorliggend bestemmingsplan. Het bedrijventerrein aan Ovenberg en Sprokkelveld heeft verschillende aanduidingen, waarvan de benaming ook direct de toegelaten milieucategorieën tot uitdrukking brengt. Voor deze bestemming geldt dat enkel bedrijven zijn toegelaten die voorkomen in de als bijlage bij de regels opgenomen bedrijvenstaat c.q. lijst van bedrijfsactiviteiten, dan wel bedrijven die niet in die lijst zijn opgenomen, maar die naar aard, omvang en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn. Op die locaties waar bedrijven van een hogere categorie aanwezig zijn dan in beginsel is toegelaten is voorzien in maatwerk in de vorm van een passende aanduiding die in aanvulling op het voorgaande ook de betreffende bedrijven toestaat. Het betreft de volgende bedrijven.

Aanduiding op verbeelding   Toegelaten  
specifieke vorm van bedrijf - aannemingsbedrijf timmerwerken   een aannemingsbedrijf timmerwerken  
specifieke vorm van bedrijf - elektrotechnisch bedrijf   een elektrotechnisch bedrijf  
specifieke vorm van bedrijf - groothandel in huiden en vellen   een groothandel in huiden en vellen  
specifieke vorm van bedrijf - keramisch atelier   een keramisch atelier  
specifieke vorm van bedrijf - machine- en apparatenfabriek   een machine- en apparatenfabriek  
specifieke vorm van bedrijf - metaalverwerkingsbedrijf   een metaalverwerkingsbedrijf  
specifieke vorm van bedrijf - meubelfabriek   een meubelfabriek  
specifieke vorm van bedrijf - natuursteenbewerkingsbedrijf   een natuursteenbewerkingsbedrijf  
specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf   een transportbedrijf  
specifieke vorm van bedrijf - vervaardiging beeldende kunst   vervaardiging beeldende kunst  
specifieke vorm van bedrijf - dekaardeproductie   opslag van veen, turf en schuimaarde  
specifieke vorm van bedrijf - machinefabriek   een machinefabriek
 

Op de verbeelding is gewerkt met bouwvlakken waarbinnen de bebouwing mag worden opgericht. De bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding aangeduid. Er geldt een maximale bouwhoogte van 10 meter, en een maximum bebouwingspercentage van 80%. De bouwvlakken zijn afgestemd op het voorheen geldende bestemmingsplan.

Detailhandel is in principe niet toegestaan op het bedrijventerrein. Een uitzondering geldt voor ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde producten en ondergeschikte detailhandel. In de regels is deze ondergeschiktheid uitgewerkt in een maximale winkelvloeroppervlakte. Naast deze ondergeschikte detailhandel is ook een uitzondering gemaakt voor niet-verkeersaantrekkende volumineuze detailhandel. Dit betreft detailhandel in de zogenaamde a, b, c goederen (auto’s, boten en caravans). Deze vorm van detailhandel wordt toegelaten op het bedrijventerrein. Voor verkeersaantrekkende volumineuze detailhandel (bijvoorbeeld bouwmarkten en tuincentra) is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

Tevens zijn er specifieke gebruiksregels gesteld aan het gebruik van gronden voor buitenopslag. Daarbij is voorzien in een generieke regeling voor het gehele bedrijventerrein, met maatwerk voor de bestaande opslagactiviteiten op een perceel aan de Ovenberg. Dit perceel heeft de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - buitenopslag', gekregen, waaraan de afwijkingen van de bestaande opslagactiviteiten van de generieke regeling in de regels zijn gekoppeld.

Gemengd

Deze bestemming is toegekend aan de percelen binnen het plangebied waarvoor in het geldende bestemmingsplan ook al is voorzien in een combinatie van wonen en bedrijvigheid. De regels zijn daarbij afgestemd op beide gebruiksvormen. De bouw- en gebruiksregels voor de bedrijfsactiviteiten zijn afgestemd op de mogelijkheden voor de omliggende bedrijfspercelen, met dien verstande dat de bedrijvigheid is beperkt tot activiteiten van milieucategorie 1 en 2 die zijn genoemd in bijlage 1 bij de regels. Voor wat betreft de woonfunctie is aansluiting gezocht bij de bouw- en gebruiksmogelijkheden als opgenomen in de regels voor de bestemming Wonen - 1.

Groen

Deze bestemming is onder andere gericht op de instandhouding van bosschages. Bouwen van gebouwen binnen deze bestemming is niet toegestaan. Het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde van beperkte omvang is wel toegestaan. Het uitvoeren van diverse werken c.q. werkzaamheden is op basis van de regels slechts mogelijk nadat daarvoor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden is gekregen.

Kantoor

Deze bestemming is alleen opgenomen voor het perceel Bloemenstraat 70. Binnen de bestemming 'Kantoor' zijn kantoren toegelaten. Een deel van het perceel is voorzien van een bouwvlak. Gebouwen mogen alleen binnen dat bouwvlak worden gebouwd. De goothoogte van gebouwen mag maximaal 6 meter en de bouwhoogte mag maximaal 10 meter bedragen. De voormalige bedrijfswoning Bloemenstraat 72 heeft de bestemming 'Wonen - 1' gekregen.

Verkeer

De binnen het plangebied aanwezige wegen zijn voorzien van een verkeersbestemming. Deze bestemming is bedoeld voor zowel bewegend en stilstaand verkeer, alsmede voor parkeren.

Wonen - 1

Voor de in het plangebied aanwezige burgerwoningen is de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen, die aansluit bij de regeling zoals opgenomen in het bestemmmingsplan 'Kern Heijen'.

De hoofdgebouwen, de woningen, zijn alleen mogelijk binnen de bouwvlakken. Voor het intekenen van de bouwvlakken is de volgende standaard aangehouden: vanaf de voorgevel is het bouwvlak 12 meter diep, behalve bij percelen waar de afstand vanaf de voorgevelbouwgrens tot aan de achterste perceelsgrens meer dan 22 meter bedraagt: daar is het bouwvlak de eerder genoemde 12 meter diep plus de extra diepte ten opzichte van die 22 meter, met een maximum van 15 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0015.png"

Uitleg principe diepte hoofdgebouw, gerelateerd aan diepte kavel

Verder geldt aan de zijkant van de hoofdgebouwen een standaard uitbreidingsruimte. Dit komt de flexibiliteit van het plan ten goede. De extra ruimte is alle ruimte tussen de feitelijke zijgevel van het hoofdgebouw en 2,5 meter afstand van de zijdelingse perceelsgrens, maar altijd met een maximum van 3 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0016.png"

Uitleg uitbreidingsruimte op het zijerf

Het voorgaande geldt als uitgangspunt. Indien de omvang en/of situering van een hoofdgebouw op een perceel daartoe aanleiding geeft, is voorzien in een passende regeling, afgestemd op de betreffende specifieke situatie. Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de hiervoor beschreven regeling.

Erfbebouwing is alleen mogelijk op het achtererfgebied. Afwijkingen zijn specifiek aangeduid.

Binnen de bouwvlakken gelden standaardbepalingen voor hoogte, erfbebouwing en gebruik.

Afwijkingen zijn specifiek aangeduid. Beroep aan huis is, onder voorwaarden, bij recht toegestaan tot 50 m2. Bedrijf aan huis is alleen, onder voorwaarden, via een afwijking toegestaan.

Er geldt een standaardregeling voor het exploiteren van een bed and breakfast en een aan huis-verbonden bedrijf. Dit betreft een binnenplanse afwijking. Tevens is een specifieke regeling opgenomen voor detailhandel in dagelijkse goederen en het afwijken ten behoeve van een meergeneratiewoning. Het concept van meergeneratiewoningen (ook wel kangeroewoningen genoemd) is eenvoudig: meerdere generaties onder één dak. De formule houdt in dat een familiaire relatie (grootouders/ouders/kind) intrekt bij de hoofdbewoner(s). Uitgangspunt is dat er geen woningsplitsing plaatsvindt, maar sprake is van twee wooneenheden op één adres (met een gezamenlijke entree), zodat het pand op een later tijdstip weer voor bewoning door één generatie/huishouden kan worden gebruikt.

Leiding - Riool

De rioolleidingen in het plangebied zijn voorzien van een beschermende dubbelbestemming. Bouwen is hier afhankelijk gesteld van een omgevingsvergunning, waarbij de leidingbeheerder moet worden geconsulteerd. Ook voor aanlegactiviteiten is een omgevingsvergunning noodzakelijk.

Waarde - Archeologie 3 en 4

De dubbelbestemmingen “Waarde – Archeologie 3” en “Waarde – Archeologie 4” gelden voor de gronden waar ingevolge de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart een (redelijk) hoge verwachting geldt voor het aantreffen van archeologische waarden. Hier is het bouwen en aanleggen afhankelijk gesteld van een omgevingsvergunning, waarbij een archeologisch deskundige moet worden geraadpleegd. In gebieden met de dubbelbestemming “Waarde –

Archeologie 4” is dit pas aan de orde bij werkzaamheden met een oppervlakte, groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 meter. In gebieden met de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 3” is dit aan de orde bij werkzaamheden met een oppervlakte, groter dan 100 m2 en dieper dan 0,3 meter. Binnen de voorgenoemde bestemmingen is een archeologische vindplaats geregeld. Deze komt voort uit de gemeentelijke beleidsadvieskaart en is, in een straal van 50 meter rondom, voorzien van een gebiedsaanduiding ‘overige zone - vindplaats’. In deze vindplaats gelden de vrijstellingsgrenzen niet; hier moet dus altijd een afweging plaatsvinden.

Waterstaat - Bergend regime

De gronden aan de zuidwestzijde van het plangebied zijn voorzien van de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterbergend rivierbed”. Hier mag pas worden gebouwd wanneer is aangetoond, dat het waterbergend vermogen ter plaatse niet onevenredig wordt geschaad.

Waarde - Houtopstanden en houtwallen

Voor één perceel aan Smelenhof is overeenkomstig het geldende plan de dubbelbestemming 'Waarde - Houtopstanden en houtwallen' opgenomen. Dit in verband met de op het perceel aanwezige landschapselementen in de vorm van een houtopstand c.q. houtwal. Hier mag pas worden gebouwd en mogen bepaalde werkzaamheden pas worden uitgevoerd indien daarmee geen landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden (onevenredig) worden aangetast.

Waterstaat - Waterkering

De zones rondom de waterkering zijn voorzien van de beschermende dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering”. Hier mag pas worden gebouwd als is aangetoond, dat de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 7 Haalbaarheid

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de uitvoerbaarheid van het project ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische haalbaarheid

Het bestemmingsplan betreft voornamelijk een actualisatie van het geldende plan. Er zullen geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden waarvoor de economische haalbaarheid moet worden onderzocht.

7.3 Maatschappelijke haalbaarheid

Het bestemmingsplan betreft voornamelijk een actualisatie van het geldende plan. Er zullen geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden welke maatschappelijke gevolgen kunnen hebben. De maatschappelijke haalbaarheid is derhalve niet in gevaar.

7.4 Conclusie

De haalbaarheid van het planvoornemen wordt niet gezien als een belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Voorbereiding:
    • 1. Vooroverleg met instanties;
    • 2. Inspraak (niet verplicht).
  • b. Ontwerp:
    • 1. 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan).
  • c. Vaststelling:
    • 1. Vaststelling door de Raad;
    • 2. 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan).
  • d. Beroep:
    • 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan;
    • 2. Reactieve aanwijzing;
    • 3. Beroep bij Raad van State.

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

8.2 Kennisgeving

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 27 april 2016 kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Ovenberg-Sprokkelveld 2018'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een actualisatie betreft van het geldende bestemmingsplan voor het plangebied.

8.3 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is, conform de gemeentelijke inspraakverordening, voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure voor inspraak vrijgegeven. Gedurende de inspraaktermijn is een ieder in de mogelijkheid gesteld schriftelijk en/of mondeling te reageren op het bestemmingsplan. Tevens heeft er op 5 oktober 2017 een informatieavond plaatsgevonden, waarbij belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld kennis te nemen van en om te reageren op het bestemmingsplan. Gedurende de inspraaktermijn zijn in totaal acht inspraakreacties ontvangen. Deze zijn samengevat en beantwoord in de Nota van inspraak- en overlegreacties bestemmingsplan Ovenberg-Sprokkelveld 2018, die als bijlage bij deze toelichting is opgenomen.

8.4 Vooroverleg met instanties

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties. Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan diverse vooroverlegpartijen. Er is een reactie ontvangen van Rijkswaterstaat, de provincie Limburg en de Nederlandse Gasunie NV. Alledrie deze instanties laten weten geen aanleiding te zien inhoudelijk opmerkingen te maken op het plan. De reacties zijn verwerkt in de Nota van inspraak- en overlegreacties bestemmingsplan Ovenberg-Sprokkelveld 2018, die als bijlage bij deze toelichting is opgenomen.

8.5 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 15 maart 2018 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende die periode zijn drie zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en van commentaar voorzien in een zienswijzenrapport dat als bijlage bij het vaststellingsbesluit is opgenomen.

8.6 Gewijzigde vaststelling na beroep

Nadat het bestemmingsplan op 29 oktober 2018 is vastgesteld, is tegen het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling). Op 18 december 2019 heeft de Afdeling daarover uitspraak gedaan (zie Bijlage 3). Daarbij is artikel 6, lid 6.5.1 van de planregels voor de bestemming 'Bedrijventerrein' vernietigd, voor zover daarin niet is geregeld dat met het betreffende artikel kan worden afgeweken van onderdeel o van de bestemmingsomschrijving, die is opgenomen in artikel 6.1 van de planregels. Voor het overige is het bestemmingsplan met de uitspraak van de Afdeling onherroepelijk geworden.

Artikel 6.5.1 betreft een zogenoemde afwijkingsbevoegdheid, waarmee burgemeester en wethouders, binnen de door de raad daaraan verbonden voorwaarden, kunnen afwijken van het bestemmingsplan. Concreet kunnen met toepassing van dat artikel andere bedrijven en/of bedrijfsmatige activiteiten worden toegestaan, dan genoemd onder 6.1 a en b, waarin kortgezegd is geregeld dat bedrijven/bedrijfsactiviteiten van categorie 2 zijn toegestaan (sub a) binnen de gehele bestemming en bedrijven/bedrijfsactiviteiten van categorie 3.1 of 3.2 slechts waar dat door middel van een aanduiding op de verbeelding is aangegeven. Niet is beoogd de toepassing van die afwijkingsbevoegdheid uit te sluiten voor gronden waaraan op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dekaardeproductie' is toegekend en zoals bedoeld in artikel 6.1, onder o van de planregels.

De betreffende aanduiding komt slechts op één locatie binnen het plangebied voor en is in navolgende afbeelding aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0907.BP17068OVBSPRVMIL-VA02_0017.png"

De aanhef van artikel 6.5.1 wordt daarom als volgt gewijzigd, waarbij de onderstreepte tekstdelen worden gewijzigd:

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 6.1 sub a, b en o voor het toestaan van een ander bedrijf en/of andere bedrijfsactiviteiten dan ter plaatse is toegestaan, mits:

  • a. het bedrijf voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in de betreffende categorie;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Daarmee wordt verduidelijkt dat ook andere vormen van opslag dan opslag van turf, veen en schuimaarde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dekaardeproductie' zijn te overwegen, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als opgenomen in artikel 6.5.1.

Zoals blijkt uit de voorwaarden die zijn verbonden aan het toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid, kunnen slechts bedrijven en bedrijfsactiviteiten worden toegestaan die naar aard en omvang gelijk kunnen worden gesteld met de reeds toegestane bedrijven. Ook mag door toepassing geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Door deze voorwaarden te verbinden aan de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid is geborgd dat wordt voorzien in een goede ruimtelijke ordening.