direct naar inhoud van 4.2 Milieu- en omgevingsaspecten
Plan: Kern Beek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0888.BPKERNBEEK10-VA01

4.2 Milieu- en omgevingsaspecten

4.2.1 Geluid

Luchtverkeerslawaai

Het plangebied is gelegen binnen het geluidinvloedgebied van de luchthaven Maastricht- Aachen-Airport. Hierbij is een deel van het plangebied gelegen tussen de 35 en 40 Ke-contour. Deze contour is met name van belang voor de woningbouw. Uit deze contour vloeit geen bouwverbod meer voort. Voor te ontwikkelen woningbouw en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de 35 Ke-contour dient wel aan bepaalde voorwaarden te worden voldaan (het betreft een deel van in het plangebied in het zuiden). De 35 Ke-contour is aangeduid (luchtvaartverkeerzone) in de verbeelding van dit bestemmingsplan.

Nieuwbouw binnen deze contouren is mogelijk indien isolatie conform Ke-regels geschiedt op basis van de Ke-geluidsbelasting. Zo dient aan de voorkeursgrenswaarden te worden voldaan dan wel aan de door de Minister van VROM vast te stellen hogere grenswaarden. Voorts dient de isolatie van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen te geschieden conform Ke-regels op basis van de Ke-geluidsbelasting zoals aangegeven door de aanloopcontour.

Wegverkeerlawaai

Een aantal wegen binnen het plangebied hebben een zodanige intensiteit dat er sprake is van zoneplichtigheid. Dit betekent dat, indien binnen de theoretisch bepaalde geluidszone langs deze wegen geluidsgevoelige functies (met name wonen) worden geprojecteerd, een akoestisch onderzoek moet plaats vinden om het juiste geluidsniveau ten aanzien van deze functies te kunnen vaststellen. De werkelijke geluidswaarde bepaalt of er al dan niet gebouwd mag worden en of dit rechtstreeks of na vaststelling van een hogere geluidswaarde door Gedeputeerde Staten mag plaatsvinden. Het verlenen van een hogere waarde hangt veelal samen met het nemen van maatregelen (zoals isolatie of het situeren van geluidsgevoelige ruimtes aan de achterzijde van de woning) om het geluidsniveau binnen de woning beneden het maximale geluidsniveau van 33 dB te houden.

De Maastrichterlaan-Wolfeynde-Prins Mauritslaan gelegen in het plangebied behoort tot het stedelijk gebied van Beek en zijn zoneplichtig (hoge etmaalintensiteit). Hetzelfde geldt voor de Raadhuisstraat. De Brugstraat die eveneens in het plangebied ligt heeft een lagere maar toch nog substantiële etmaalintensiteit. De overige wegen binnen het plangebied hebben of een lage etmaalintensiteit danwel een 30 km/uur-regime en hebben geen zone. Dit betekent echter niet dat deze wegen niet onderzoeksplichtig zijn. Formeel kan voor deze wegen geen hogere grenswaarde aangevraagd of verleend worden, omdat ze geen zone hebben. Vanuit de ruimtelijke ordening moet echter wel beoordeeld worden of de geluidbelasting op woningen nabij een 30 km/uur weg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Bij nieuwbouw van woningen en reconstructie van wegen zal altijd getoetst moeten worden aan de wettelijke eisen voor het binnenniveau, te weten 33 dB (in een enkel geval geldt een eis van 43 dB voor het binnenniveau, zie artikel 3.1 bouwbesluit). Dit betekent dat ook voor 30 km/uur wegen een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd, indien de geluidbelasting op de gevel mogelijk meer dan 53 dB zal bedragen.

Dit bestemmingsplan betreft een beheersplan, nieuwe rechtstreekse bouwmogelijkheden worden niet mogelijk gemaakt. Derhalve is nader akoestisch onderzoek in dit kader niet noodzakelijk. Indien zich in de toekomst binnen het plangebied nieuwe situaties voordoen ten aanzien van geluidhindergevoelige functies, dient in het kader van het bestemmingsplan te worden bezien of dit binnen de wettelijke normen ten aanzien van de akoestische situatie mogelijk is.

Bedrijfslawaai

Volgens de integrale zonering van Chemelot is het grootste deel van het plangebied in de huidige situatie gelegen binnen de 50 dB(A) en 55 dB(A) geluidcontour (inclusief afscherming woonkernen) en een klein deel in het noorden van het plangebied tussen de 55 dB(a) contour en de 60 dB(A)contour. In klein deel in het zuidoosten van het plangebied valt buiten de 50 dB(A) contour.

Tussen de 55 dB(A) en 60 dB(A) saneringscontour kan zonder geluidsafschermende maatregelen niet meer gebouwd worden en tussen de 50 en 55 dB(A) dient ontheffing bij de betreffende gemeente te worden aangevraagd voor woningbouw (in dit geval is dit de IMD Beek-Nuth-Stein). Buiten de 50 dB(A)-contour zijn geen woningbouwbeperkingen.

Een aanduiding geluidzone - industrie is opgenomen in dit bestemmingsplan.

Voor het onderhavige bestemmingsplan geldt dat dit plan het karakter heeft van een beheerplan. Dit betekent dat de bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied gehandhaafd worden en overeenkomstig de huidige situatie geregeld worden in het bestemmingsplan. Om deze redenen is er geen noodzaak om akoestisch onderzoek uit te voeren.

4.2.2 Lucht

Nieuwe Wet luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen (Staatsblad 2007, nummer 414, 434). De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. Met het inwerking treden hiervan is het tot dan toe geldende “Besluit luchtkwaliteit 2005” ingetrokken. In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. Verder voorziet de Wet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.

Uitvoeringsregels

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:

  • Algemene Maatregel van Bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
  • Ministeriële regeling: “Niet in betekenende mate” (regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
  • Ministeriële regeling “Beoordeling luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 220).
  • Ministeriële regeling “Projectsaldering luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 218).

In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien voldaan wordt aan deze regels dan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

In de NSL is de nibm (“niet in betekende mate”) 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 . In de Regeling nibm is in artikel 4 invulling gegeven aan artikel 4 van het Besluit nibm en een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die nibm bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Voor bijvoorbeeld een woonwijk bestaande uit 500 woningen en één ontsluitingsweg geldt dat deze nibm bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Aangezien er in het onderhavige geval geen sprake is van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling maar slechts het actualiseren van de bestaande situatie is nader onderzoek in het kader van luchtkwaliteit niet noodzakelijk.

4.2.3 Bedrijfs- en milieuhinder

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkómen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. In het kader van het ruimtelijke beleid is de VNG-Handreiking "Bedrijven en milieuzonering"een hulpmiddel bij de invulling van de beleidsvrijheid teneinde (door gemotiveerd toepassen) te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Belangrijke aspecten zijn richtafstanden, omgevingstypen en functiemenging.

De Wet milieubeheer stelt normen voor de bedrijfsvoering van inrichtingen in relatie tot hun omgeving. In het bestemmingsplan worden regels gesteld met betrekking tot bestaande bedrijvigheid en nieuwe bedrijvigheid welke zich, ter plaatse van deze bestaande bedrijvigheid, mag vestigen. In beide gevallen dient bezien te worden of deze bedrijvigheid geen belemmerende werking heeft op de bestaande woningen in en buiten het plangebied.

Om te bepalen of bepaalde nieuwe bedrijven in het plangebied vanuit het oogpunt van milieuhinder toelaatbaar zijn, wordt voor de eerste toetsing in het bestemmingsplan en voor de zonering van het terrein gebruik gemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het is aan de gemeente zelf om te bepalen en te motiveren welke functies en activiteiten in een specifiek gebied toelaatbaar zijn en welke 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' wordt toegepast.

Deze Staat is gebaseerd op de “richtafstandenlijsten voor milieubelastende activiteiten” uit de herziene uitgave 2009 van de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG. Het vormt een eerste toets of vestiging van een bedrijf van een bepaald bedrijfstype toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of de milieuvergunningen bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en derhalve al dan niet toelaatbaar is.

Voor milieubelastende activiteiten (gerangschikt naar SBI-code) zijn in de VNG-handreiking richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk.
In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPKERNBEEK10-VA01_0011.png"

Daarnaast bestaan er de milieucategorieen 5.1, 5.2, 5.3 en 6

Bij het realiseren van nieuwbouw in de nabijheid van deze bedrijven zal op basis van de milieuvergunningen van deze bedrijven steeds moeten worden gekeken of er sprake is van een potentiële hindersituatie. De eisen die in het kader van de milieuwetgeving aan bovengenoemde bedrijven zijn gesteld ter beperking van verontreiniging in van lucht en bodem en door geluid-, trilling- en stankhinder, zijn dusdanig dat in principe geen gevaar, schade of hinder voor de huidige of toekomstige (woon)functies in dit gebied is te verwachten.

In de kern van Beek bevindt zich binnen het plangebied een aantal bedrijven dat volgens de milieucategorisering van de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (2009) onder de milieucategorie 3 valt. Op basis van de milieuwetgeving mogen genoemde bedrijven een maximale hindercirkel hebben ter grootte van de afstand tot de op het moment van vergunningverlening dichtstbijzijnde woning, tot een maximum van 50 m.

Naast de genoemde bedrijfsmatige bebouwing is er tevens sprake van een aantal agrarische, semi-agrarische bedrijven en hobbyboeren in het plangebied.

In het Besluit landbouw milieubeheer uit 2006 een afstandsnormering opgenomen op basis van de (met name stank) overlast die een bedrijf kan veroorzaken. In dit geval betreft het agrarische bedrijven binnen de bebouwde kom. Binnen de milieucirkel kan zolang deze aanwezig is geen hindergevoelige bebouwing (wonen) worden gerealiseerd. De omvang van deze cirkels speelt een belangrijke rol bij de invulling van potentiële woningbouwlocaties. Binnen de stankcirkel van de bedrijven, kan zolang de cirkel aanwezig is geen hindergevoelige bebouwing (met name wonen) worden gerealiseerd. Voor potentiële woningbouwlocaties binnen de milieucirkel van een agrarisch bedrijf geldt dat eerst indien de agrarische bedrijfsvoering staakt, of maatregelen worden genomen om de milieucirkel te verkleinen of op te heffen gebouwd kan worden.

Binnen het plangebied zijn de volgende (agrarische) bedrijven gelegen:

  • Burgemeester Janssenstraat 47, 47a
  • Stegen 3

Bedrijven en agrariers buiten het plangebied

Voor (agrarische) bedrijven buiten het plangebied geldt hetzelfde als voor (agrarische) bedrijven binne het plangebied: bij het realiseren van nieuwbouw in de nabijheid van deze bedrijven zal op basis van de milieuvergunningen steeds dienen te worden gekeken of er sprake is van een potentiële hindersituatie. Het gaat hier met name om de milieucirkels van de bedrijven op bedrijventerrein Beeker Hoek (ten noordwesten van het plangebied) die, volgens de milieucategorisering van de VNG-Handreiking "Bedrijven en milieuzonering", de grenzen van het plangebied overschreiden.

4.2.4 Bodem

Om bebouwing in het plangebied te kunnen realiseren is inzicht noodzakelijk in de mogelijke verontreiniging van de bouwlocaties en dient een verkennend bodemonderzoek plaats te vinden (en indien noodzakelijk de bodem gesaneerd te worden). Dit onderzoek moet uitwijzen of de milieuhygiënische situatie van de bodem zodanig is dat zonder bezwaren gebouwd kan worden.

Er bestaat één bouwlocatie in het plangebied zijn die geregeld zal worden middels een wijzigingsbevoegdheid (zie verbeelding). Pas wanneer van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt om de potentiële woningbouwlocaties in te vullen dient een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Daarnaast is het altijd mogelijk dat bepaalde kleinere invullingen (spontane bouwplanontwikkelingen) plaatsvinden of dat er een functiewijziging van bepaalde gronden en of gebouwen plaatsvindt. Op dat moment zal inzicht moeten bestaan in de kwaliteit van de bodem. Een en ander is binnen de gemeentelijke bouwverordening geregeld.

4.2.5 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich voor rondom risicovolle inrichtingen of transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een klein kantoorgebouw of een bedrijfsgebouw wordt daarbij beschouwd als een beperkt kwetsbaar object, waarbij de gehanteerde normen een richtwaarde vormen. Bij bijvoorbeeld woningen, die beschouwd worden als kwetsbare objecten, is de norm een grenswaarde waar altijd aan moet worden voldaan. Het risico wordt uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval met gevraarlijke stoffen als deze persoon zich voortdurend en onbeschermd in de nabijheid van de transportas bevindt. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. 

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans aan dat iemand die voortdurend op een bepaalde plaats onbeschermd zou verblijven, ten gevolge van enig ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen om het leven komt. Dit risico wordt weergegeven in zogenaamde iso-risicocontouren op een topografische kaart. De contouren verbinden de plaatsen waar de kans op overlijden een zelfde waarde heeft.

De plaatsen met gelijke kansen van 10-4, 10-5, 10-6, 10-7 en 10-8 (kans op overlijden per jaar) zijn door lijnen met elkaar verbonden. De PR 10-6 contour is de wettelijke norm waaraan getoetst dient te worden.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) van een activiteit is de verzameling van gegevens over kansen per jaar (F) en het aantal slachtoffers (N) van mogelijke ongelukken met die activiteit gedurende een jaar voor een bepaalde bevolkingsgroep. Meestal beschouwt men als groep alle omwonenden die mogelijkerwijs door een ongeluk met die activiteit kunnen worden getroffen. Het groepsrisico wordt gepresenteerd in een grafiek; de FN-curve. Dit groepsrisico is derhalve de sommatie van alle risico's a.g.v. de totale locatie, waarbij verschillende bevolkingsgroepen op de verschillende plaatsen rondom een inrichting / vervoer zijn betrokken.

Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

In 2004 is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) in werking getreden. Dit is van toepassing voor inrichtingen, die in het kader van de Wet Milieubeheer een vergunning nodig hebben, maar ook op bestemmingsplannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.

In het BEVI zijn de waarden voor het Plaatsgebonden Risico en het Groepsrisico wettelijk verankerd. Voor het Plaatsgebonden Risico houdt dit in dat nieuwe kwetsbare bestemmingen niet binnen de 10-6 contour gebouwd mogen worden. PR is in het BEVI een grenswaarde, ook voor bestaande situaties en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Voor het Groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde, maar tevens een Verantwoordingsplicht, waarbij elke toename van het Groepsrisico gemotiveerd dient te worden.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen en sluit zoveel als mogelijk is aan op het BEVI.

Risico inventarisatie

Uit de risicokaart van de provincie Limburg blijkt dat binnen het plangebied één risiscodragend object aanwezig is. Daarnaast zijn er enkele risicodragende objecten in de (directe) omgeving. Deze worden hieronder toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPKERNBEEK10-VA01_0012.png"

Voor het plangebied zijn de volgende inrichtingen relevant:

  • Chemelot: Aan de noordzijde van het pangebied is het Chemelot terrein gelegen. Binnen deze site vinden diverse risicovolle activiteiten plaats, de inrichting valt onder het Besluit Risico’s Zware Ongevallen en hierdoor ook onder het Bevi. Volgens de gegevens van de risicokaart vallen de PR 10-6 contour t/m de PR 10-8contour van de site niet over het plangebied. In de beleidsvisie externe veiligheid Chemelot site/Westelijke mijnstreek (18 november 2009) is verder af te lezen dat het plangebied zich buiten het voor het groepsrisico relevante gebied tot aan de grens van het invloedsgebied bevindt (zie onderstaande tekening, blauwe omgeving). In dit gebied zijn de kansen en de omvang van het risico zo klein dat de bijdrage aan het groepsrisico niet meer relevant is. Een berekening van het groepsrisico wordt daarmee niet zinvol geacht.
    Vanuit het Bevi geldt voor een ruimtelijk besluit de verplichting tot het verantwoorden van het groepsrisico. Dit bestemmingsplan legt alleen de huidige ruimtelijke situatie en maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Hierdoor neemt het groepsrisico niet toe. Gelet op de kenmerken van het plangebied wordt een verdere verantwoording over het groepsrisico niet nodig geacht.
    Het plangebied ligt echter wel binnen het invloedsgebied van het toxisch scenario van chemieconcern Chemelot en de spoorlijn Maastricht – Sittard. Ten aanzien van dit ‘Toxische wolk’ scenario heeft de brandweer de volgende aanbevelingen met betrekking tot de te nemen maatregelen ter verbetering van de beheersbaarheid van een incident en de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied:
    1. Voorzie het plangebied van afdoende basisvoorzieningen (tweezijdige bereikbaarheid en bluswater primair; minimaal 60m3/uur, onbeperkte levertijd, om de 80 meter);
    2. Voorzie de bron (spoor) van afdoende bereikbaarheid (tweezijdig) en bluswater (secundair);
    3. Start met risicocommunicatie in het plangebied over hoe te handelen bij een incident (gerelateerd aan de risicobron);
    4. In gebouwen met een mechanische ventilatie moeten men die handmatig uit kunnen schakelen.

    afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPKERNBEEK10-VA01_0013.png"

  • LPG-tankstation Vossedal: Buiten het plangebied bevindt zich LPG-tankstation Vossedal, aan de Rijksweg 75 (westzijde A2). Voor het tankstation is een doorzet van max. 1.000 m3 per jaar in de milieuvergunning vastgelegd. Een LPG-tankstation is een categoriale inrichting waarvoor de afstanden uit de Revi afgelezen worden. Volgens de bijlage van de Revi bedragen de PR 10-6 contouren voor een nieuwe situatie: 45 meter (vanaf het vulpunt), 25 meter (vanaf het ondergronds reservoir) en 15 meter (vanaf afleverzuil). Binnen deze contouren liggen geen objecten waardoor voldaan wordt aan de grenswaarde. Het bestemmingsplan borgt dat geen saneringssituatie ontstaat doordat binnen de contouren geen bouwblokken liggen.
    Een LPG-tankstation heeft een invloedsgebied van 150 meter. Het plangebied is op ongeveer 180 meter afstand gelegen (220 meter tot bebouwing). Daarmee is dit tankstation niet relevant voor het plangebied.

Voor het plangebied zijn de volgende buisleidingen relevant:

  • Hogedrukaardgastransportleiding Gasunie: zie paragraaf 4.5.3 Hogedruk gastransportleidingen van deze toelichting voor nadere informatie.
    Het scenario treedt alleen op, als er in de omgeving van de leiding graafwerkzaamheden plaatsvinden. Graafwerkzaamheden zijn in de meeste gevallen de oorzaak van een lekkage met als gevolg een fakkelbrand of van een volledige leidingbreuk. Dit scenario is door de brandweer beheersbaar. Bij lekkages en fakkelbranden kan het incident worden beheerst door gebruik te maken van waterschermen. Een volledige leidingbreuk kan bij ontsteking van het gas tot veel gewonden leiden. Er bestaat een kleine kans op incidenten met de buisleiding in het plangebied doordat graafwerkzaamheden slechts na een klic-melding wordt toegestaan.

Voor het plangebied is het volgende vervoer gevaarlijke stoffen van belang:

  • A2 / A76: waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Vooruitlopend op de aankomende wetgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Basisnet) is voor transport van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen een plafond gesteld van het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de gewijzigde circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (15 december 2009) geeft de bijlage 1 een overzicht van de relevante wegen, met maximale transporten brandbaar gas en een veiligheidscontour. Voortkomend uit het Basisnet geldt een plasbrandaandachtsgebied voor de A2 en de A76. Binnen dit gebied dienen bij de besluitvorming over het vestigen/bouwen van een nieuw object de effecten van een plasbrand en de noodzaak van de ontwikkeling beschouwd te worden.
    Voor de A2 ter hoogte van de afslag Maastricht Airport (50) geldt geen veiligheidscontour. Voor de Rijksweg A76 geldt een veiligheidszone van 6 meter. Deze afstanden dienen in het bestemmingsplan vrijgehouden te worden van objecten. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van objecten in de betreffende veiligheidszone. Binnen het plasbrandaandachtsgebied (30 meter vanuit de Rijkswegen) wordt geen nieuwe bebouwing toegestaan, door het niet opnemen van een bouwblok. Voor dit bestemmingsplan geldt dat een aantal woningen binnen de 30 meter van het plasbrandaandachtsgebied (PAG) van de A2 liggen. Het bestemmingsplan legt hiervan echter alleen de bestaande situatie vast en laat geen ontwikkelingen toe. Daarom wordt een verdere beschouwing van het PAG niet nodig geacht. Maatregelen aan de locatie van de bouwwerken en de infrastructuur passen niet binnen het conserverende bestemmingsplan. Overige ruimtelijk ontwikkelingen binnen de bestemmingen in het PAG zijn niet van toepassing. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het transport van gevaarlijke stoffen over deze rijkswegen. Vanwege de relatieve lage bebouwingsdichtheid langs de bestemmingsplangrens wordt verwacht dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Een verdere verantwoording over het groepsrisico vindt niet plaats omdat het een bestaande situatie betreft en het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt.
  • Gemeentelijke wegen: Door de provincie Limburg is onderzoek uitgevoerd naar "Externe veiligheid Provinciale wegen" (Arcadis, 21 september 2010 074935205:B). Uit dit onderzoek blijkt dat er voor de Limburgse provinciale wegen geen knelpunten aanwezig zijn. Voor de gemeentelijke wegen zijn de vervoersaantallen vergelijkbaar of lager zijn dan de provinciale wegen. Gelet op de hoogte van het groepsrisico en het conserverende karakter van het bestemmingsplan waardoor er geen toename van het groepsrisico plaatsvindt, hoeft conform de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen het groepsrisico voor wat betreft de gemeentelijke wegen niet te worden betrokken bij het vaststellen van het bestemmingsplan.
  • Spoorweg Maastricht-Sittard: Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van deze spoorweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
    De studie “Risico’s in Limburg, weten waar het over gaat” (februari 2002) besteedt aandacht aan de risico’s die verbonden zijn aan het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. In de Risicoatlas Spoor (2001) zijn per baanvak de risico’s inzake individueel risico en groepsrisico voor het transport per spoor aangegeven. Voor het baanvak Maastricht-Sittard, dat op circa 250 meter hemelsbreed van dichtsbijzijnde deel van het voorliggende bestemmingsplan is gesitueerd, bedraagt de afstand van de 10-6 -contour voor het individueel risico minder dan 10 meter gemeten vanaf de spoorbaan (dit is de geringste afstand). Voor het groepsrisico is in het rapport aangegeven dat voor geen enkele woonkern in Limburg de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden.
    Dit traject is onderdeel van het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet geeft de verhouding aan tussen ruimtelijke ordening en de risico's van het vervoer gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in het gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. De transportroutes worden ingedeeld in drie categorieën, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen vervoer, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid:
  • Op sommige routes krijgt het vervoer voorrang;
  • Op andere routes krijgen de ruimtelijke ontwikkelingen voorrang;
  • Op routes die belangrijk zijn voor zowel het vervoer als voor de ruimtelijke ontwikkelingen, wordt in overleg met betrokkenen naar oplossingen gezocht.

Brandweeradvisering en verantwoording

Het brandweeradvies maakt onderdeel uit van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Voor de verantwoording worden daarnaast nut en noodzaak en overige belangen afgewogen.

Vanwege de kleine kans op optreden van toxische ongevalscenario's zullen extra maatregelen slechts beperkt bijdragen aan een verlaging van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er bestaat ook een kleine kans op incidenten met de buisleidingen in het plangebied doordat graafwerkzaamheden slechts na een klic-melding worden toegestaan. Het LPG-tankstation is op voldoende afstand van het plangebied gelegen.

Voor de aanvaardbaarheid van het restrisico geldt met name de mogelijkheid voor zelfredzaamheid van aanwezigen. Het succes van de zelfredzaamheid hangt af van twee aspecten:

  • De mate waarin de gebiedsinrichting de zelfredzaamheid bevordert.
  • De mogelijkheid om slachtoffers te voorkomen, gezien het maatgevende scenario.

Het plangebied bestaat voor het grootste gedeelte uit zelfredzame personen. Het gebied is verder goed omsloten (vluchtwegen) en er zijn voldoende objecten aanwezig om te schuilen. Voor een calamiteit met giftige stoffen is de beste optie om zo snel mogelijk te schuilen in gebouwen. De risico- en crisicommunicatie kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid van de aanwezige personen.

De personendichtheid in het plangebied verandert niet aangezien het een conserverend bestemmingsplan betreft.

Conclusie externe veiligheid

Het plaatsgebonden risico van de risicobronnen vormt geen knelpunt. Daarnaast is bij het voorliggende bestemmingsplan sprake van een bestaande situatie waarbij geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks worden toegestaan.

Het plangebied van het bestemmingsplan ligt echter wel binnen het invloedsgebied van de verschillende risicobronnen. Kwalitatief is de hoogte van het groepsrisico beschouwd. Het bestemmingsplan legt alleen de bestaande situatie vast waardoor het groepsrisico niet wijzigt. Een verdere verantwoording over het groepsrisico wordt om deze reden niet uitgewerkt. Officieel moet de regionale brandweer om advies worden gevraagd, dit heeft dan ook plaatsgevonden in het kader van het vooroverleg (zie paragraaf 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid).

Tot slot kan worden gesteld dat ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen geen verslechtering optreedt van het veiligheidsniveau. Daarmee kan het bestemmingsplan Kern Beek verantwoord worden geacht.