Plan: | Kern Beek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0888.BPKERNBEEK10-VA01 |
Luchtverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen binnen het geluidinvloedgebied van de luchthaven Maastricht- Aachen-Airport. Hierbij is een deel van het plangebied gelegen tussen de 35 en 40 Ke-contour. Deze contour is met name van belang voor de woningbouw. Uit deze contour vloeit geen bouwverbod meer voort. Voor te ontwikkelen woningbouw en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de 35 Ke-contour dient wel aan bepaalde voorwaarden te worden voldaan (het betreft een deel van in het plangebied in het zuiden). De 35 Ke-contour is aangeduid (luchtvaartverkeerzone) in de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Nieuwbouw binnen deze contouren is mogelijk indien isolatie conform Ke-regels geschiedt op basis van de Ke-geluidsbelasting. Zo dient aan de voorkeursgrenswaarden te worden voldaan dan wel aan de door de Minister van VROM vast te stellen hogere grenswaarden. Voorts dient de isolatie van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen te geschieden conform Ke-regels op basis van de Ke-geluidsbelasting zoals aangegeven door de aanloopcontour.
Wegverkeerlawaai
Een aantal wegen binnen het plangebied hebben een zodanige intensiteit dat er sprake is van zoneplichtigheid. Dit betekent dat, indien binnen de theoretisch bepaalde geluidszone langs deze wegen geluidsgevoelige functies (met name wonen) worden geprojecteerd, een akoestisch onderzoek moet plaats vinden om het juiste geluidsniveau ten aanzien van deze functies te kunnen vaststellen. De werkelijke geluidswaarde bepaalt of er al dan niet gebouwd mag worden en of dit rechtstreeks of na vaststelling van een hogere geluidswaarde door Gedeputeerde Staten mag plaatsvinden. Het verlenen van een hogere waarde hangt veelal samen met het nemen van maatregelen (zoals isolatie of het situeren van geluidsgevoelige ruimtes aan de achterzijde van de woning) om het geluidsniveau binnen de woning beneden het maximale geluidsniveau van 33 dB te houden.
De Maastrichterlaan-Wolfeynde-Prins Mauritslaan gelegen in het plangebied behoort tot het stedelijk gebied van Beek en zijn zoneplichtig (hoge etmaalintensiteit). Hetzelfde geldt voor de Raadhuisstraat. De Brugstraat die eveneens in het plangebied ligt heeft een lagere maar toch nog substantiële etmaalintensiteit. De overige wegen binnen het plangebied hebben of een lage etmaalintensiteit danwel een 30 km/uur-regime en hebben geen zone. Dit betekent echter niet dat deze wegen niet onderzoeksplichtig zijn. Formeel kan voor deze wegen geen hogere grenswaarde aangevraagd of verleend worden, omdat ze geen zone hebben. Vanuit de ruimtelijke ordening moet echter wel beoordeeld worden of de geluidbelasting op woningen nabij een 30 km/uur weg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Bij nieuwbouw van woningen en reconstructie van wegen zal altijd getoetst moeten worden aan de wettelijke eisen voor het binnenniveau, te weten 33 dB (in een enkel geval geldt een eis van 43 dB voor het binnenniveau, zie artikel 3.1 bouwbesluit). Dit betekent dat ook voor 30 km/uur wegen een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd, indien de geluidbelasting op de gevel mogelijk meer dan 53 dB zal bedragen.
Dit bestemmingsplan betreft een beheersplan, nieuwe rechtstreekse bouwmogelijkheden worden niet mogelijk gemaakt. Derhalve is nader akoestisch onderzoek in dit kader niet noodzakelijk. Indien zich in de toekomst binnen het plangebied nieuwe situaties voordoen ten aanzien van geluidhindergevoelige functies, dient in het kader van het bestemmingsplan te worden bezien of dit binnen de wettelijke normen ten aanzien van de akoestische situatie mogelijk is.
Bedrijfslawaai
Volgens de integrale zonering van Chemelot is het grootste deel van het plangebied in de huidige situatie gelegen binnen de 50 dB(A) en 55 dB(A) geluidcontour (inclusief afscherming woonkernen) en een klein deel in het noorden van het plangebied tussen de 55 dB(a) contour en de 60 dB(A)contour. In klein deel in het zuidoosten van het plangebied valt buiten de 50 dB(A) contour.
Tussen de 55 dB(A) en 60 dB(A) saneringscontour kan zonder geluidsafschermende maatregelen niet meer gebouwd worden en tussen de 50 en 55 dB(A) dient ontheffing bij de betreffende gemeente te worden aangevraagd voor woningbouw (in dit geval is dit de IMD Beek-Nuth-Stein). Buiten de 50 dB(A)-contour zijn geen woningbouwbeperkingen.
Een aanduiding geluidzone - industrie is opgenomen in dit bestemmingsplan.
Voor het onderhavige bestemmingsplan geldt dat dit plan het karakter heeft van een beheerplan. Dit betekent dat de bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied gehandhaafd worden en overeenkomstig de huidige situatie geregeld worden in het bestemmingsplan. Om deze redenen is er geen noodzaak om akoestisch onderzoek uit te voeren.
Nieuwe Wet luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen (Staatsblad 2007, nummer 414, 434). De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. Met het inwerking treden hiervan is het tot dan toe geldende “Besluit luchtkwaliteit 2005” ingetrokken. In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. Verder voorziet de Wet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.
Uitvoeringsregels
Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:
In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien voldaan wordt aan deze regels dan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
In de NSL is de nibm (“niet in betekende mate”) 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 . In de Regeling nibm is in artikel 4 invulling gegeven aan artikel 4 van het Besluit nibm en een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die nibm bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Voor bijvoorbeeld een woonwijk bestaande uit 500 woningen en één ontsluitingsweg geldt dat deze nibm bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Aangezien er in het onderhavige geval geen sprake is van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling maar slechts het actualiseren van de bestaande situatie is nader onderzoek in het kader van luchtkwaliteit niet noodzakelijk.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkómen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. In het kader van het ruimtelijke beleid is de VNG-Handreiking "Bedrijven en milieuzonering"een hulpmiddel bij de invulling van de beleidsvrijheid teneinde (door gemotiveerd toepassen) te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Belangrijke aspecten zijn richtafstanden, omgevingstypen en functiemenging.
De Wet milieubeheer stelt normen voor de bedrijfsvoering van inrichtingen in relatie tot hun omgeving. In het bestemmingsplan worden regels gesteld met betrekking tot bestaande bedrijvigheid en nieuwe bedrijvigheid welke zich, ter plaatse van deze bestaande bedrijvigheid, mag vestigen. In beide gevallen dient bezien te worden of deze bedrijvigheid geen belemmerende werking heeft op de bestaande woningen in en buiten het plangebied.
Om te bepalen of bepaalde nieuwe bedrijven in het plangebied vanuit het oogpunt van milieuhinder toelaatbaar zijn, wordt voor de eerste toetsing in het bestemmingsplan en voor de zonering van het terrein gebruik gemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het is aan de gemeente zelf om te bepalen en te motiveren welke functies en activiteiten in een specifiek gebied toelaatbaar zijn en welke 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' wordt toegepast.
Deze Staat is gebaseerd op de “richtafstandenlijsten voor milieubelastende activiteiten” uit de herziene uitgave 2009 van de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG. Het vormt een eerste toets of vestiging van een bedrijf van een bepaald bedrijfstype toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of de milieuvergunningen bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en derhalve al dan niet toelaatbaar is.
Voor milieubelastende activiteiten (gerangschikt naar SBI-code) zijn in de VNG-handreiking richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk.
In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
Daarnaast bestaan er de milieucategorieen 5.1, 5.2, 5.3 en 6
Bij het realiseren van nieuwbouw in de nabijheid van deze bedrijven zal op basis van de milieuvergunningen van deze bedrijven steeds moeten worden gekeken of er sprake is van een potentiële hindersituatie. De eisen die in het kader van de milieuwetgeving aan bovengenoemde bedrijven zijn gesteld ter beperking van verontreiniging in van lucht en bodem en door geluid-, trilling- en stankhinder, zijn dusdanig dat in principe geen gevaar, schade of hinder voor de huidige of toekomstige (woon)functies in dit gebied is te verwachten.
In de kern van Beek bevindt zich binnen het plangebied een aantal bedrijven dat volgens de milieucategorisering van de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (2009) onder de milieucategorie 3 valt. Op basis van de milieuwetgeving mogen genoemde bedrijven een maximale hindercirkel hebben ter grootte van de afstand tot de op het moment van vergunningverlening dichtstbijzijnde woning, tot een maximum van 50 m.
Naast de genoemde bedrijfsmatige bebouwing is er tevens sprake van een aantal agrarische, semi-agrarische bedrijven en hobbyboeren in het plangebied.
In het Besluit landbouw milieubeheer uit 2006 een afstandsnormering opgenomen op basis van de (met name stank) overlast die een bedrijf kan veroorzaken. In dit geval betreft het agrarische bedrijven binnen de bebouwde kom. Binnen de milieucirkel kan zolang deze aanwezig is geen hindergevoelige bebouwing (wonen) worden gerealiseerd. De omvang van deze cirkels speelt een belangrijke rol bij de invulling van potentiële woningbouwlocaties. Binnen de stankcirkel van de bedrijven, kan zolang de cirkel aanwezig is geen hindergevoelige bebouwing (met name wonen) worden gerealiseerd. Voor potentiële woningbouwlocaties binnen de milieucirkel van een agrarisch bedrijf geldt dat eerst indien de agrarische bedrijfsvoering staakt, of maatregelen worden genomen om de milieucirkel te verkleinen of op te heffen gebouwd kan worden.
Binnen het plangebied zijn de volgende (agrarische) bedrijven gelegen:
Bedrijven en agrariers buiten het plangebied
Voor (agrarische) bedrijven buiten het plangebied geldt hetzelfde als voor (agrarische) bedrijven binne het plangebied: bij het realiseren van nieuwbouw in de nabijheid van deze bedrijven zal op basis van de milieuvergunningen steeds dienen te worden gekeken of er sprake is van een potentiële hindersituatie. Het gaat hier met name om de milieucirkels van de bedrijven op bedrijventerrein Beeker Hoek (ten noordwesten van het plangebied) die, volgens de milieucategorisering van de VNG-Handreiking "Bedrijven en milieuzonering", de grenzen van het plangebied overschreiden.
Om bebouwing in het plangebied te kunnen realiseren is inzicht noodzakelijk in de mogelijke verontreiniging van de bouwlocaties en dient een verkennend bodemonderzoek plaats te vinden (en indien noodzakelijk de bodem gesaneerd te worden). Dit onderzoek moet uitwijzen of de milieuhygiënische situatie van de bodem zodanig is dat zonder bezwaren gebouwd kan worden.
Er bestaat één bouwlocatie in het plangebied zijn die geregeld zal worden middels een wijzigingsbevoegdheid (zie verbeelding). Pas wanneer van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt om de potentiële woningbouwlocaties in te vullen dient een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Daarnaast is het altijd mogelijk dat bepaalde kleinere invullingen (spontane bouwplanontwikkelingen) plaatsvinden of dat er een functiewijziging van bepaalde gronden en of gebouwen plaatsvindt. Op dat moment zal inzicht moeten bestaan in de kwaliteit van de bodem. Een en ander is binnen de gemeentelijke bouwverordening geregeld.
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich voor rondom risicovolle inrichtingen of transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een klein kantoorgebouw of een bedrijfsgebouw wordt daarbij beschouwd als een beperkt kwetsbaar object, waarbij de gehanteerde normen een richtwaarde vormen. Bij bijvoorbeeld woningen, die beschouwd worden als kwetsbare objecten, is de norm een grenswaarde waar altijd aan moet worden voldaan. Het risico wordt uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval met gevraarlijke stoffen als deze persoon zich voortdurend en onbeschermd in de nabijheid van de transportas bevindt. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans aan dat iemand die voortdurend op een bepaalde plaats onbeschermd zou verblijven, ten gevolge van enig ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen om het leven komt. Dit risico wordt weergegeven in zogenaamde iso-risicocontouren op een topografische kaart. De contouren verbinden de plaatsen waar de kans op overlijden een zelfde waarde heeft.
De plaatsen met gelijke kansen van 10-4, 10-5, 10-6, 10-7 en 10-8 (kans op overlijden per jaar) zijn door lijnen met elkaar verbonden. De PR 10-6 contour is de wettelijke norm waaraan getoetst dient te worden.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) van een activiteit is de verzameling van gegevens over kansen per jaar (F) en het aantal slachtoffers (N) van mogelijke ongelukken met die activiteit gedurende een jaar voor een bepaalde bevolkingsgroep. Meestal beschouwt men als groep alle omwonenden die mogelijkerwijs door een ongeluk met die activiteit kunnen worden getroffen. Het groepsrisico wordt gepresenteerd in een grafiek; de FN-curve. Dit groepsrisico is derhalve de sommatie van alle risico's a.g.v. de totale locatie, waarbij verschillende bevolkingsgroepen op de verschillende plaatsen rondom een inrichting / vervoer zijn betrokken.
Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In 2004 is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) in werking getreden. Dit is van toepassing voor inrichtingen, die in het kader van de Wet Milieubeheer een vergunning nodig hebben, maar ook op bestemmingsplannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.
In het BEVI zijn de waarden voor het Plaatsgebonden Risico en het Groepsrisico wettelijk verankerd. Voor het Plaatsgebonden Risico houdt dit in dat nieuwe kwetsbare bestemmingen niet binnen de 10-6 contour gebouwd mogen worden. PR is in het BEVI een grenswaarde, ook voor bestaande situaties en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Voor het Groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde, maar tevens een Verantwoordingsplicht, waarbij elke toename van het Groepsrisico gemotiveerd dient te worden.
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen en sluit zoveel als mogelijk is aan op het BEVI.
Risico inventarisatie
Uit de risicokaart van de provincie Limburg blijkt dat binnen het plangebied één risiscodragend object aanwezig is. Daarnaast zijn er enkele risicodragende objecten in de (directe) omgeving. Deze worden hieronder toegelicht.
Voor het plangebied zijn de volgende inrichtingen relevant:
Voor het plangebied zijn de volgende buisleidingen relevant:
Voor het plangebied is het volgende vervoer gevaarlijke stoffen van belang:
Brandweeradvisering en verantwoording
Het brandweeradvies maakt onderdeel uit van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Voor de verantwoording worden daarnaast nut en noodzaak en overige belangen afgewogen.
Vanwege de kleine kans op optreden van toxische ongevalscenario's zullen extra maatregelen slechts beperkt bijdragen aan een verlaging van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er bestaat ook een kleine kans op incidenten met de buisleidingen in het plangebied doordat graafwerkzaamheden slechts na een klic-melding worden toegestaan. Het LPG-tankstation is op voldoende afstand van het plangebied gelegen.
Voor de aanvaardbaarheid van het restrisico geldt met name de mogelijkheid voor zelfredzaamheid van aanwezigen. Het succes van de zelfredzaamheid hangt af van twee aspecten:
Het plangebied bestaat voor het grootste gedeelte uit zelfredzame personen. Het gebied is verder goed omsloten (vluchtwegen) en er zijn voldoende objecten aanwezig om te schuilen. Voor een calamiteit met giftige stoffen is de beste optie om zo snel mogelijk te schuilen in gebouwen. De risico- en crisicommunicatie kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid van de aanwezige personen.
De personendichtheid in het plangebied verandert niet aangezien het een conserverend bestemmingsplan betreft.
Conclusie externe veiligheid
Het plaatsgebonden risico van de risicobronnen vormt geen knelpunt. Daarnaast is bij het voorliggende bestemmingsplan sprake van een bestaande situatie waarbij geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks worden toegestaan.
Het plangebied van het bestemmingsplan ligt echter wel binnen het invloedsgebied van de verschillende risicobronnen. Kwalitatief is de hoogte van het groepsrisico beschouwd. Het bestemmingsplan legt alleen de bestaande situatie vast waardoor het groepsrisico niet wijzigt. Een verdere verantwoording over het groepsrisico wordt om deze reden niet uitgewerkt. Officieel moet de regionale brandweer om advies worden gevraagd, dit heeft dan ook plaatsgevonden in het kader van het vooroverleg (zie paragraaf 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid).
Tot slot kan worden gesteld dat ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen geen verslechtering optreedt van het veiligheidsniveau. Daarmee kan het bestemmingsplan Kern Beek verantwoord worden geacht.