direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Capelse Put
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Capelse Put (voorheen De Spranckelaer) is oorspronkelijk aangelegd als recreatiepark. De recreatiewoningen zijn echter sinds het begin grotendeels permanent bewoond.

In 2003 heeft de toenmalige minister van VROM een brief gestuurd aan gemeenten, waarin het Rijksbeleid ten aanzien van permanente bewoning van recreatieparken is vastgelegd.

Vanuit dit beleid heeft de gemeente Waalwijk er indertijd voor gekozen, om geen permanente woonbestemming mogelijk te maken op het park, maar om bewoners door middel van een persoonsgebonden gedoogbeschikking of vrijstelling de mogelijkheid te geven op het park laten te blijven wonen. De gemeente heeft haar indertijd ingezette koers vervolgens bekrachtigd met de vaststelling van het handhavingsbeleid voor De Capelse Put in 2005. Dat handhavingsbeleid is gewijzigd in 2009. Deze keuze heeft ertoe geleid, dat er momenteel een onduidelijke en vooral ongewenste situatie is ontstaan op het park, waarbij het niet helder is wat de toekomst van het park moet zijn.

In 2010 is er verandering gekomen in de koers van de gemeente Waalwijk ten aanzien van De Capelse Put. In het coalitieprogramma 2010-2014 “Veerkracht en inventiviteit” is aangegeven dat de gemeente mogelijkheden ziet voor permanente bewoning van het recreatiepark: “Indien de eigenaar en alle bewoners van De Capelse Put de noodzakelijke kosten willen dragen voor die voorzieningen die noodzakelijk zijn voor een reguliere woonwijk, de woningen voldoen aan de daarbij te stellen eisen en de provincie hieraan medewerking wil verlenen is voor coalitiepartijen een formele woonbestemming via wijziging van het bestemmingsplan bespreekbaar.”

In navolging van deze uitspraak is de Coöperatie De Spranckelaer (hierna: CDS), als belangenbehartiger van de bewoners van het recreatiepark, een onderzoek gestart naar de mogelijkheden om permanente bewoning te legaliseren, anders dan met alleen een persoonsgebonden gedoogbeschikking of vrijstelling.

Op basis van het onderzoek is gebleken dat het mogelijk is om de permanente bewoning te legaliseren. Om de legalisering vorm te geven, dient het planologisch kader, in casu het bestemmingsplan, te worden gewijzigd. In dit kader is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het recreatiepark De Capelse Put is gelegen ten zuiden van de A59 tussen Capelle en Waalwijk. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de A59. In het oosten en westen wordt het park begrensd door de agrarische gronden. In het zuiden wordt het recreatiepark begrensd door de Vier Heultjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0001.png"

Afbeelding 1.1: ligging plangebied

1.3 Doel

Met dit bestemmingsplan wordt het permanent wonen op he t recreatiepark, juridisch en planologisch mogelijk gemaakt.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Momenteel vigeert het bestemmingsplan Buitengebied. Dit bestemmingsplan vervangt het bestemmingsplan Buitengebied voor zover het betrekking heeft op de gronden van het recreatiepark De Capelse Put. Een deel van het recreatiepark is nog niet ontwikkeld. Het bestemmingsplan Buitengebied biedt de ruimte aan nog eens 42 recreatiewoningen. Deze niet gebruikte bouwmogelijkheid wordt in onderhavig bestemmingsplan eveneens meegenomen.

1.5 Proces

De inhoudelijke voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft onder andere plaatsgevonden door middel van een haalbaarheidsonderzoek en overleg met gemeente, provincie en bewoners van het recreatiepark.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Daaraan voorafgaand is op basis van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) het voorontwerpbestemmingsplan gepubliceerd en is op basis van artikel 3.1.1 Bro het wettelijk vooroverleg gevoerd.

1.6 Leeswijzer

Na deze inleiding volgt een hoofdstuk waarin het plangebied wordt beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het relevante nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 4 bevat de planologische aspecten voor dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de milieuaspecten. De planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en in hoofdstuk 9 wordt tenslotte de procedure uitgelegd.

Bij dit bestemmingsplan horen 14 bijlagen. Waar nodig is in de tekst van dit bestemmingsplan naar deze bijlagen verwezen. De onderzoeken die de basis vormen voor dit bestemmingsplan zijn onderdeel van een haalbaarheidsonderzoek (bijlage 6). Waar dit nodig was, zijn de onderzoeken uit het haalbaarheidsonderzoek aangevuld met extra onderzoeken (in de vorm van notities, inventarisaties of (voor)onderzoeken). Ook naar deze onderzoeken wordt waar nodig verwezen.

Naast de onderzoeken zijn ook een parkeerbalans, een memo over de gevolgen van de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg voor het verkeer in en om het plangebied, een memo over de akoestische effecten van het gebruik van de nieuwe ontsluitingsweg, een memo van de omgevingsdienst over het akoestisch onderzoek, een standaardadvies over de externeveiligheidssituatie in het plangebied (als gevolg van de ligging van het plangebied in het invloedsgebied van Stahl Europe BV) en een beschrijving van de ruimtelijke kwaliteitsverbetering die met dit bestemmingsplan gepaard gaat als bijlage opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

In het bestemmingsplan Buitengebied is het buitengebied onderverdeeld in drie deelgebieden. De Capelse Put is gelegen in deelgebied 1.

Dit deelgebied wordt ten westen begrensd door de gemeentegrens. De noordgrens wordt bepaald door het Oude Maasje en vanaf de Veerweg door de gemeentegrens. Ten oosten vormt het bedrijventerrein Haven VII inclusief de Sprangse Sloot de begrenzing. Ten zuiden vormt voor het grootste deel de A59 de begrenzing van dit deelgebied. Tussen Waspik en Capelle vormen 't Vaartje en de Waspiksedijk de zuidgrens waarbij de bebouwing aan 't Vaartje niet in het deelgebied valt.

Met name de overwegend agrarisch polders en uiterwaarden en hun landschappelijke openheid zijn kenmerkend in dit deelgebied.

Het zeer open rivierlandschap in combinatie met de grondgebonden landbouw en het huidige watersysteem maken dat dit gebied in het algemeen ook plaats biedt aan in een dergelijk landschap voorkomende weidevogels en soms ook 'wintergasten' zoals ganzen. De uiterwaarden zijn tevens van belang voor de afvoerfunctie van de Bergsche Maas. De poldergebieden, waar sprake is van (rivier)kwel, hebben over het algemeen een ruime drooglegging.

Kenmerkend is het vlakke land met daarin de aanwezige dijken, de Bergsche Maas, het Oude Maasje met historische beplanting op de oever en de waterloop naar de Capelsche Haven. De voormalige zandwinplas langs de A59 is vanuit het ontstaan als waardevol aan te merken voor het landschap.

Voor opzet van De Capelse Put is aangesloten bij de landschappelijke openheid van het gebied.

2.2 Functionele structuur

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan bestaat uit het recreatiepark De Capelse Put. Het park bestaat uit 202 bestaande woningen waarvan een gedeelte uit steen en een gedeelte uit chalets.

De eerste bouwvergunningen voor de houten recreatiewoningen zijn eind 1994 verleend. Vervolgens zijn eind 1996 de eerste 4 bouwvergunningen voor de stenen recreatiewoningen verleend en halverwege 1997 zijn de overige bouwvergunningen voor de stenen recreatiewoningen verleend. De eerste stenen recreatiewoningen zijn in 1999 gereed gemeld. De huizen zijn gelegen aan brede watergangen die uitkomen op een grote recreatieplas. Bij het ontwerp van het park is destijds gekozen om het geheel te laten integreren in het Slagenlandschap dat zo kenmerkend is voor deze streek.

Permanente bewoning is alleen toegestaan voor die bewoners die reeds voor november 2003 op het park woonden en hiervoor een gedoogbeschikking en/of vrijstelling hebben.

In 2011 kochten de huiseigenaren de infra en sindsdien beheert Coöperatie De Spranckelaer (CDS) het park.

Het meest oostelijk gelegen deel van het plangebied is nog niet ontwikkeld. In het bestemmingsplan Buitengebied is op deze gronden de bouw van 42 recreatiewoningen toegestaan. In 2006 is voor deze woningen een bouwvergunning afgegeven, maar deze woningen zijn tot op heden nog niet gerealiseerd. De mogelijkheid van de bouw van de 42 woningen blijft in dit bestemmingsplan gehandhaafd.

Aan de oostzijde van De Capelse Put wordt een tweede ontsluiting gerealiseerd. De 2e ontsluiting komt te liggen tussen Vier Heultjes en Winterdijk ter plekke van de oostelijke kavels tussen de laatste rij en een-na-laatste rij woningen van De Capelse Put in. De nieuwe ontsluitingsweg krijgt in dit bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

De oostelijke ontsluiting vervangt de bestaande calamiteitenontsluiting op de Winterdijk die nu grofweg in het midden van De Capelse Put ligt. Tevens wordt aan de westzijde van de De Capelse Put de weg die parallel loopt aan de Vier Heultjes en de wegen haaks op de Vier Heultjes ontsluiten verwijderd. Deze weg wordt in de huidige situatie gebruikt als parkeerruimte. In de toekomstige situatie krijgt de gronden waar de weg op ligt de bestemming 'Groen'. Paragraaf 4.6 gaat in op de verkeerskundige consequenties van deze ontsluiting.

De nieuwe ontsluiting (zie ook afbeelding 2.1) aan de oostzijde sluit het oostelijke gedeelte van de Vier Heultjes aan op de Winterdijk. De weg sluit haaks aan aan op de Vier Heultjes, steekt het dijklichaam van de Winterdijk over en sluit vervolgens haaks aan op de Winterdijk (weg). De aansluiting van de nieuwe ontsluiting op de Winterdijk bestaat uit een verkeersplateau op de Winterdijk. Het verkeer op de Winterdijk heeft voorrang op het verkeer dat op de ontsluitingsweg rijdt. De nieuwe oostelijke ontsluiting dient tevens als calamiteitenontsluiting voor de brandweer.

Paragraaf 4.6 gaat in op de verkeerseffecten van de nieuwe ontsluitingsweg. Door aanleg en gebruik van de nieuwe ontsluitingsweg ontstaan wijzigingen in verkeersbewegingen. Die effecten van die wijzigingen voor de geluidsituatie worden behandeld in paragraaf 5.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0002.png"

Afbeelding 2.1: impressie tweede ontsluiting

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) betreft een actualisatie van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid, dat meer overlaat aan provincies en gemeenten. Minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Het beleid ten aanzien van landschap is niet langer een rijksverantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies. Voor de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse waterlinie als (voorlopig) UNESCO-werelderfgoedgebied blijft het Rijk in het kader van de internationale afspraken hierover verantwoordelijk. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

EHS (ecologische hoofdstructuur)

De herijkte nationale EHS (Natuurnetwerk Nederland) wordt uiterlijk in 2018 door provincies gerealiseerd. De robuuste verbindingen zijn geschrapt. Voor de langere termijn ontwikkelt het Rijk in overleg met de provincies een visie op natuur. De Natura 2000-gebieden (met natuurwaarden van Europees belang) en de twintig Nationale Parken maken deel uit van de EHS, evenals de Noordzee en de grote wateren. Bij de realisatie van de EHS zal aandacht zijn voor de toegankelijkheid, de recreatieve waarde en de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

De herijkte nationale EHS is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. De mogelijkheid voor soorten om zich tussen natuurgebieden te verplaatsen wordt vooral gerealiseerd via landbouwgebied en ander particulier beheerd groengebied.

De Capelse Put maakt geen deel uit van de EHS. Het bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen van uit het beleid geformuleerd in de structuurvisie.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen (zie verder paragraaf 3.1.3). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte die in een (stedelijk) gebied beschikbaar is. In paragraaf 4.1 wordt het initiatief tot het legaliseren van permanente bewoning op De Capelse Put getoetst aan de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 17 december 2011 in werking getreden. Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het Rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

Per 1 oktober 2012 is aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Het Barro vormt geen belemmering voor de vaststelling van de het bestemmingsplan.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening is een nadere uitwerking van bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening. Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt hoe ruimtelijke plannen tot stand moeten komen en welke overheidslaag waarvoor verantwoordelijk is. De bepalingen in het Besluit ruimtelijke ordening hebben onder andere betrekking op structuurvisies, bestemmingsplannen en andere planologische besluiten.

Beleid permanent bewonen

Op grond van de brief van Minister Dekker van VROM van 11 november 2003 hebben gemeenten de mogelijkheid het permanent bewonen van een recreatiewoning positief te bestemmen. Hierbij moet aan een viertal voorwaarden worden voldaan:

  • 1. De woning moet op 31 oktober 2003 onrechtmatig worden bewoond, voor complexen geldt dat deze in overwegende mate onrechtmatig moeten worden bewoond.
  • 2. De woning moet zijn gelegen buiten waardevolle en/of kwetsbare gebieden die als zodanig door Rijk, de provincie of de gemeente zijn aangewezen.
  • 3. De woning moet voldoen aan het bouwbesluit voor reguliere woningen.
  • 4. De bestemmingswijziging mag niet in strijd zijn met milieuwetgeving.
  • 5. De woning niet bedrijfsmatig geëxploiteerd wordt.

Ad 1

De 202 woningen zijn alle in uiterlijk 2003 opgeleverd. Circa 90% van de bewoners heeft indertijd een persoonsgebonden beschikking aangevraagd, deze zijn grotendeels in 2005 verleend. Momenteel gelden nog persoonsgebonden beschikkingen of vrijstellingen voor circa 160 woningen.

Ad 2

Onder waardevolle en/of kwetsbare gebieden worden verstaan: Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Beschermde Natuurmonumenten en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De Capelse Put grenst aan de oost- en zuidzijde aan het Natuurnetwerk Nederland. Tevens ligt het Natura 2000-gebied 'De Langstraat' tegen het recreatiepark. Echter, ligt het park niet in deze natuurgebieden.

Ad 3

Alleen recreatieverblijven die (kunnen) voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit voor een bestaande woonfunctie komen in aanmerking voor legalisatie. Het Bouwbesluit stelt aan een bestaande woonfunctie zwaardere eisen met betrekking tot brand- en constructieveiligheid dan aan een (bestaand) recreatieverblijf. Wanneer een recreatieverblijf niet voldoet aan het Bouwbesluit voor bestaande woningen, komt het niet voor beleidsverruiming in aanmerking.

Op basis van de quickscan, uitgevoerd door Agel in juni 2012 blijkt dat zowel de houten als de stenen recreatiewoningen voldoen aan de eisen uit het geldende Bouwbesluit, dan wel door eenvoudige ingrepen kunnen voldoen aan deze eisen.

Toetsing aan Bouwbesluit in 2016

In 2016 is een bouwbesluittoets uitgevoerd door Antea Group aan de verblijven. De bevindingen zijn in een rapportage beschreven. De rapportage is betrokken bij dit bestemmingsplan. Uit de toetsing aan de eisen, die het Bouwbesluit stelt, blijkt dat nagenoeg alle woningen voldoen aan het Bouwbesluit of met geringe aanpassingen (plaatsen van rookmelders) kunnen voldoen aan het Bouwbesluit. Het verblijf aan de Vier Heultjes 402 voldoet niet aan de eisen van het Bouwbesluit. Paragraaf 4.2 bevat meer informatie over de toetsing aan het Bouwbesluit.

Ad 4

Wanneer de mogelijkheid tot omzetten in een woonbestemming wordt onderzocht, spelen ook diverse milieuaspecten een rol. Zo kan een recreatiewoning zijn gelegen binnen de geluidscontour van een weg en/of de milieucirkel van een agrarisch bedrijf. Voor het bestemmingsplan zijn ter onderbouwing verschillende onderzoeken worden uitgevoerd. Het initiatief voldoet aan alle milieuvereisten. In Hoofdstuk 5 wordt hier uitgebreid op ingegaan.

Ad 5

De woningen in het plangebied worden niet bedrijfsmatig geëxploiteerd.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012 is een motiveringsplicht opgenomen voor stedelijke ontwikkelingen, de ladder voor duurzame verstedelijking. Per 1 juli 2017 is de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking gewijzigd omdat er in de praktijk enkele knelpunten in de toepassing van de ladder ervaren worden. De meeste knelpunten hebben betrekking op de begrippen die in de huidige ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd worden, de toepassing van de ladder bij flexibele bestemmingsplannen, onderzoekslasten en regionale afstemming.

De doelen van de ladder worden echter onderschreven. Dus ook in de gewijzigde ladder staan een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten, duurzaam ruimtegebruik en het tegengaan van overprogrammering centraal.

Betekenis wijziging ladder voor duurzame verstedelijking

Uit de wijziging van het tweede lid van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening kan afgeleid worden dat het in de gewijzigde ladder voor duurzame verstelijking gaat om het aantonen van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in plaats van om het aantonen van de actuele regionale behoefte. In de gewijzigde versie van de ladder ontstaat een onderscheid tussen de toetsing van de behoefte en de reikwijdte waarin die behoefte afgestemd moet worden (een voorgenomen ontwikkeling die uitsluitend gevolgen heeft voor een gemeente hoeft niet in regionaal verband afgestemd te worden). De aard en omvang van een stedelijke ontwikkeling vragen immers niet altijd om afstemming in regionaal verband.

De wijziging van het derde lid van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening betekent dat de ladder voor duurzame verstedelijking het ook mogelijk maakt om toetsing van de voorgenomen ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking door te schuiven naar een wijzigings- of uitwerkingsplan. In het moederplan kan dan volstaan worden met een meer globale toetsing.

De begrippen “nieuwe stedelijke ontwikkeling” en “bestaand stedelijk gebied” worden door de wijziging van de ladder niet veranderd omdat zij inmiddels uitgekristalliseerd zijn in jurisprudentie.

Met deze wijzigingen wordt de ladder voor duurzame verstedelijking teruggebracht naar de essentie. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is bepalen of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een behoefte vervult en indien nodig motiveren waarom de voorgenomen ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden vervult.

Het voorstel tot wijziging van de ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat een uitgebreide toepassing van de ladder alleen nog maar plaats hoeft te vinden bij ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied en dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd moeten worden.

In de nieuwe vorm richt de ladder voor duurzame verstedelijking zich op het aantonen van het nut en de noodzaak van de voorgenomen ontwikkeling, in plaats van op het aantonen van de actuele regionale behoefte. Dit omdat dat laatste begrip leidde tot allerlei interpretatieverschillen. Een andere reden is dat een stedelijke ontwikkeling niet altijd om regionale afstemming vraagt.

De toetsing van het initiatief tot het mogelijk maken van permanente bewoning op De Capelse put vindt plaats in paragraaf 4.1.

3.1.4 Waterbeleid voor de 21e eeuw (2000)

Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw' (WB21)', is de zorg over het toenemende hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat er een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt.

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, beheersverordeningen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.

Het Watertoetsproces is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (2003). Toetsingscriteria in de watertoets zijn: veiligheid, regionale- en lokale wateroverlast, rioleringssysteem, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwateroverlast, oppervlaktewaterkwaliteit, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur (Handreiking watertoets2, 2003). Op basis van sectorale wetgeving en de algemene onderzoeksverplichting van artikel 3.2 Awb moet in het kader van de besluitvorming binnen de ruimtelijke ordening onderzoek naar de relevante omgevingsaspecten worden gedaan, zoals water. Het bestemmingsplan kent vanuit waterbeleid geen belemmeringen (zie paragraaf 5.1)

3.1.5 Archeologie en cultuurhistorie

'Het verdrag van Malta' heeft tot doel het archeologisch erfgoed in Europa te beschermen. Als de bodem wordt verstoord, moeten volgens het verdrag belangrijke archeologische resten intact worden gehouden, bij voorkeur op locatie in de bodem en, als het niet anders kan, door opgraving en archivering.

De archeologische monumentenzorg is conform het Verdrag van Valletta inmiddels geregeld in de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Inmiddels is dit geheel in breder perspectief geplaatst in het kader van de Modernisering van de Monumentenzorg. Hiermee is niet alleen het rekening houden met archeologische waarden in bestemmingsplannen maar ook het rekening houden met andere cultuurhistorische waarden. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op het onderdeel archeologie en cultuurhistorie.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO)

Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) voor de provincie Noord-Brabant vastgesteld, die op 1 januari 2011 in werking is getreden. In de structuurvisie zijn de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) opgenomen.

Sinds de vaststelling van de Structuurvisie in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn nu vertaald in de 'Structuurvisie RO 2010 – partiële herziening 2014', die op 7 februari 2014 vastgesteld. Er is bewust niet gekozen om een geheel nieuwe visie op te stellen. Dit omdat de bestaande structuurvisie recentelijk is vastgesteld en de visie en sturingsfilosofie voor het overgrote deel nog actueel zijn. Op onderdelen vindt er bijsturing plaats.

De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten die de Wet ruimtelijke ordening biedt, inzet. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening ruimte 2014 zijn de kaderstellende elementen uit de structuurvisie vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De provincie stuurt door middel van vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren worden de belangrijkste, maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen en kiest de provincie voor een bepaalde ordening van functies. Hiermee wil de provincie een gevarieerd en aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat ontwikkelen waarin een kennisinnovatieve economie het meest van belang is voor een duurzaam Noord-Brabant. Het principe van 'behoud en ontwikkeling' staat hierbij centraal.

De structuurvisie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.2.2 Verordening ruimte 2014

De Verordening Ruimte 2012 is op 1 mei 2012 door Provinciale Staten van Noord-Brabant vastgesteld en op 1 juni 2012 in werking getreden. Op 7 februari 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte 2014 vastgesteld, op 19 maart is deze in werking getreden. De beleidsaanpassingen zijn gebaseerd op de Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014.

De regels van de Verordening ruimte zijn er, in lijn met het beleid van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, op gericht om de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio's en in het bestaand stedelijk gebied. De begrenzingen van de stedelijke en landelijke regio's zijn vastgelegd in kaarten behorende bij de Verordening ruimte. In de verordening zijn ook het bestaande stedelijk gebied, de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling en de ecologische hoofdstructuur begrensd. In de Verordening ruimte zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen dienen te voldoen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden in bestaand stedelijk gebied of in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling.

Op grond van de Verordening ruimte is permanente bewoning van recreatiewoningen niet toegestaan. De verantwoordelijkheid voor het tegengaan van permanente bewoning ligt bij de gemeente. In 2014 heeft de provincie voor drie recreatieparken een uitzondering gemaakt op deze regel. Voor Parc Patersven (Zundert), Stille Wille (Oirschot) en De Spranckelaer (tegenwoordig De Capelse Put) (Waalwijk) heeft de provincie in principe het mogelijk maken van permanente bewoning toegestaan. Eerder is deze uitzondering voor het recreatiepark 't Soperse Bos (Maasdonk) gemaakt.

In de verordening is het park aangewezen binnen de groenblauwe mantel en attentiegebied ecologische hoofdstructuur. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen de ecologische hoofdstructuur en het landelijk gebied en het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Recreatiebedrijven zijn binnen de groenblauwe mantel goed inpasbaar. Om de effecten op de omgeving te beheersen is een maat gesteld aan de omvang van de toelaatbare bebouwing.

De aanwijzing attentiegebied EHS is vooral bedoeld om een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel te kunnen voorkomen dan wel in ieder geval beheersen. Activiteiten die een negatief effect kunnen hebben zijn aan een extra vergunning gebonden, die door het waterschap wordt beoordeeld.

De nieuwe ontsluiting aan de oostzijde van De Capelse Put is gelegen in de groenblauwe mantel en in het attentiegebied EHS. De nieuwe ontsluitingsweg heeft, gezien de beperkte oppervlakte, geen negatieve gevolgen voor de functionaliteit van de groenblauwe mantel. De aanleg van de nieuwe ontsluiting wordt opgenomen in een watervergunning die door het waterschap beoordeeld wordt. Eventuele negatieve effecten op de (grond)waterstand worden daarmee voorkomen.

Om de permanente bewoning toe te kunnen staan is de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant gewijzigd. De gronden zijn aangeduid als ”integratie stad-land”. Deze aanwijzing biedt de mogelijkheid een bestemmingsplan op te stellen waarin de permanente bewoning wordt toegestaan. Het mogelijk maken van de bewoning is op grond van deze aanwijzing verbonden aan een kwaliteitsverbeteringsopgave voor het landschap. In Hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de kwaliteitsverbetering van het landschap, in combinatie met het mogelijk maken van permanent wonen.

De verordening vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0007.png"

Afbeelding 3.1: uitsneden Verordening ruimte 2014

3.3 Beleid gemeente

3.3.1 Structuurvisie, Waalwijk 2025 onderscheidend, meer verleiden

Vertrekpunt voor de structuurvisie is de strategische visie (2010) met tussenbalans (2012) en de brainstorm/expertmeeting van de raad (2010/2011). Op 12 september 2013 heeft de raad de Structuurvisie op hoofdlijnen vastgesteld.

Om de juiste keuzes voor 2025 te maken is een aantal leidende principes geformuleerd:

  • Waarden ondergrond behouden en versterken.

Bij behoud is het zaak bedreigingen te voorkomen door bescherming van waarden en het reserveren van ruimte. Voor versterking kiest de gemeente ervoor deze alleen bij belangrijke projecten actief (mee) te ontwikkelen en in andere gevallen kansen vanuit de samenleving te benutten.

  • Bereikbaarheid netwerk optimaliseren.

Vooral kansen benutten en alleen actief (mee) ontwikkelen bij (koppeling aan) belangrijke projecten.

  • Vraaggericht functies versterken met kwaliteit.

Bij bestaande ontwikkelingen wordt het gekozen proces afgemaakt maar wel (markt)vraaggericht. Als het gaat om nieuwe ontwikkelingen kiest de gemeente de belangrijke (sleutel)projecten die we actief (mee) ontwikkelen.

Voor andere nieuwe ontwikkelingen is het zaak kansen te benutten die zich voordoen vanuit de samenleving, ook al betekent dat een getemporiseerde, fasegewijze ontwikkeling. Tot slot is het van belang om op daarvoor geschikte locaties ruimte te reserveren in de nabijheid van het bestaande netwerk van weg en water voor mogelijke toekomstige ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. Dit is om bedreiging van de ambities op de lange termijn te voorkomen.

In de structuurvisie is De Capelse Put als een bijzondere uitbreidingslocatie benoemd. Hierin wordt aangegeven dat van het recreatiepark een recreatieve woonlocatie wordt gemaakt waar permanent gewoond mag worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0008.png"

Afbeelding 3.2: uitsnede structuurvisie

3.3.2 Coalitieakkoord 2010-2014

In het coalitieprogramma 2010 -2014 is opgenomen dat een formele woonbestemming via wijziging van het bestemmingsplan bespreekbaar is indien:

De eigenaar en alle bewoners van De Capelse Put de noodzakelijke kosten willen dragen voor die voorzieningen die noodzakelijk zijn voor een reguliere woonwijk.

3.3.3 Woonvisie 2010-2019

De Woonvisie 2010-2019 -over woonlasten en -lusten- (vastgesteld in juli 2009) vormt de basis van het woningbouwbeleid in de gemeente. Deze visie is een actualisering van de Visie op Wonen 2005-2010 en bevat de volgende kernpunten:

  • 1. Behoud en versterking van het karakter van de gemeente Waalwijk (een levendig centrum, rustige groene wijken en kernen met een eigen karakter); Daarin past ‘gerichte verdichting’, altijd in combinatie met versterking van de omgevingskwaliteit. Dit is een uitwerking van de structuurvisie. Groei is daarbij een middel om in woonbehoefte te voorzien en geen doel.
  • 2. Voor iedereen een thuis bieden. Groepen die speciale aandacht vragen zijn:
    • a. Senioren en/of mensen met een zorgvraag: de juiste woningen en een passende woonomgeving.
    • b. Lagere en middeninkomens, waarbij wordt gewerkt met een verbrede doelgroep. In de sociale voorraad is het aantal woningen belangrijk, maar gaat het vooral om het verbeteren van de kwaliteit. Andere groepen redden zich redelijk goed of er is separaat beleid voor.
    • c. Wijken en kernen met een eigen karakter; de woonwensen zijn divers en er zijn in de bestaande wijken kansen om alternatieven te bieden naast landgoed Driessen. In Waspik en Sprang-Capelle is het eigen karakter en de eigen woningbehoefte leidend.
    • d. Programma voor het wonen: kwaliteit gaat boven kwantiteit. Centraal staan variatie en keuzevrijheid, gestaag bouwen voor keuzevrijheid, leefbare buurten in een prettige woonomgeving en duurzaamheid.

Het mogelijk maken van permanente bewoning op De Capelse Put past binnen het principe 'voor iedereen een thuis bieden'. Door de permanente bewoning kunnen de eigenaren blijven wonen op De Capelse Put .

Hoofdstuk 4 Planologische aspecten

4.1 Volkshuisvesting

Het effect van het mogelijk maken van permanente bewoning op het gemeentelijk woningbouwprogramma is altijd een zorgpunt voor de gemeenten waarin dit vraagstuk speelt. In de afgelopen jaren heeft de provincie Noord-Brabant in het kader van de herbestemming van de recreatieparken 't Soperse Bos, Parc Patersven, De Capelse Put en Stille Wille haar standpunt over de relatie tussen herbestemming van recreatiewoningen en de omvang van het gemeentelijk woningbouwprogramma bepaald. Dit standpunt is uitgewerkt en wordt toegepast bij deze parken.

Op hoofdlijnen is het standpunt als volgt. Bezien vanuit de provinciale systematiek van de vooruitberekening van de bevolking en de woningbehoefte heeft het omzetten van permanent bewoonde recreatiewoningen in 'reguliere woningen' geen gevolgen voor het gemeentelijke woningbouwprogramma. Veelal gaat het bij dergelijke 'omkat-acties' om parken waar al een groot deel van de recreatiewoningen permanent wordt bewoond. In de provinciale prognose worden huishoudens, die permanent in een recreatiewoning wonen - als ze al in de betreffende gemeente woonachtig/ingeschreven zijn - beschouwd als niet-woningbehoevend. Zij bewonen immers een recreatiewoning, die (door het CBS) niet als woning wordt meegeteld. Op het moment dat een permanent bewoonde recreatiewoning wordt omgezet in een 'echte woning', dan betekent dit dat de betreffende huishoudens woningbehoevend worden (en soms ook op papier naar de betreffende gemeente verhuizen, dat vervolgens weer is terug te vinden in de migratiegegevens). Deze toename van de woningbehoefte, waar in de provinciale prognose geen rekening mee is gehouden, gaat echter gelijk op met een toename van de woningvoorraad (want de omzetting, die moet worden doorgegeven aan het CBS, leidt tot een correctie van de woningvoorraad). Per saldo heeft deze omzetting dus geen effect op het gemeentelijk woningbouwprogramma. In een eerstvolgende actualisering van de prognose wordt een en ander meegenomen. Er is feitelijk sprake van een toename in woningaanbod als de 42 woningen aan de oostzijde gerealiseerd worden. Deze toename is in regionaal verband reeds besproken en past binnen de woningbouwopgave van de gemeente Waalwijk. De bouw 42 van deze 42 verblijven wordt reeds door het vigerend bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Verder voorziet dit bestemmingsplan door middel van een wijzigingsbevoegdheid in de bouw van vier extra woningen, waarmee het totaal aan nieuw te realiseren woningen op 46 komt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Paragraaf 3.1.3 beschrijft dat toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking nodig is. Het doel van deze ladder is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking.

De ladder voor duurzame verstedelijking kent twee stappen:

  • 1. Is er een behoefte?
  • 2. Is (een deel van) de behoefte op te vangen in het bestaand stedelijk gebied?

Op 1 juni 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een rechtszaak over bezwaren tegen het mogelijk maken van permanente bewoning op recreatiepark Parc Patersven in de gemeente Zundert. Net als De Capelse Put is dat recreatiepark in de Verordening ruimte 2014 aangemerkt als integratie stad-land om permanente bewoning mogelijk te maken. In de uitspraak (ECLI:NL:RVS:2016:1503) gaat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ook in op de (sindsdien gewijzigde) ladder voor duurzame verstedelijking.

Is er een behoefte?

In het geval van Parc Patersven overweegt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als volgt:

Het plan voorziet ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan dus in extra gebruiksmogelijkheden van een groot aantal van de bestaande recreatiewoningen. Gelet op de aard en de omvang van de functiewijziging, waarbij permanente bewoning van 420 recreatiewoningen mogelijk wordt gemaakt, is de Afdeling van oordeel dat hier zich in dit geval een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voordoet, waarbij de actuele regionale behoefte moet worden beschreven en moet worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien.

Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat het mogelijk maken van permanente bewoning op een recreatiepark vraagt om toetsing van een dergelijk initiatief aan de eisen die de ladder voor duurzame verstedelijking stelt.

Allereerst moet dus aangetoond worden dat er sprake is van een behoefte aan de woningen op De Capelse Put. In de aangehaalde uitspraak wordt nog verwezen naar de 'actuele regionale behoefte'. Met de wijziging van de ladder per 1 juli 2017' hoeft uitsluitend nog aangetoond te worden dat er sprake is van een behoefte aan woningen. Net als bij het mogelijk maken van permanente bewoning op Parc Patersven geldt voor het mogelijk maken van permanente bewoning dat het bestemmingsplan een toename van de woningvoorraad met zich meebrengt, maar dat deze woningen reeds bewoond zijn. Per saldo is, in het geval van de reeds bewoonde woningen, dus geen sprake van een toename van woningen.

In de provinciale prognose worden huishoudens, die permanent in een recreatiewoning wonen namelijk beschouwd als niet-woningbehoevend. Zij bewonen immers een recreatiewoning, die (door het CBS) niet als woning wordt meegeteld. Op het moment dat een permanent bewoonde recreatiewoning wordt omgezet in een 'echte woning', dan betekent dit dat de desbetreffende huishoudens woningbehoevend worden. Deze toename van de woningbehoefte, waar in de provinciale prognose geen rekening mee is gehouden, gaat echter gelijk op met een toename van de woningvoorraad (want de omzetting, die moet worden doorgegeven aan het CBS, leidt tot een correctie van de woningvoorraad). Daarmee is er geen onderscheid in permanente bewoning en per saldo heeft deze omzetting dus geen effect op het gemeentelijk woningbouwprogramma.

Het omzetten van recreatiewoningen, die niet permanent bewoond worden, kan wél gevolgen hebben voor het (resterend) gemeentelijk woningbouwprogramma. Deze woningen kunnen immers na de omzetting op 'de markt' komen en daarmee voorzien in de (lokale/regionale) woningbehoefte van huishoudens. Van niet-permanent bewoonde woningen in het plangebied is echter geen sprake.

Voor 42 verblijven is er nog een onbenutte bouwtitel en voor vier andere verblijven wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid die de bouw van die vier verblijven mogelijk maakt.

De bouw van de 42, planologisch reeds bestaande maar nog niet gerealiseerde, woningen aan de oostzijde van het gebied is reeds in regionaal verband afgestemd en past in de woningbouwopgave van de gemeente Waalwijk. Voor de bouw van de vier verblijven die door middel van een wijzigingsbevoegheid mogelijk worden gemaakt geldt dat deze ook in het bestaand stedelijk gebied liggen. De verblijven worden gebouwd zodra de behoefte aan één of meer van die verblijven aangetoond kan worden.

Is (een deel van de) behoefte op te vangen in het bestaand stedelijk gebied?

In de uitspraak over Parc Patersven gaat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ook in op de vraag of de behoefte opgevangen kan worden in het bestaand stedelijk gebied en overweegt daarbij als volgt:

Over de vraag of de behoefte binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4654, dat bij de uitleg van het begrip "bestaand stedelijk gebied" wordt uitgegaan van hetgeen planologisch is toegestaan op grond van het voorheen geldende plan. Het voorheen geldende plan maakte een omvangrijk recreatiepark met maximaal 500 recreatiewoningen mogelijk en voorzag daarmee in een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van dienstverlening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plangebied als bestaand stedelijk gebied kan worden aangemerkt.

Ook voor De Capelse Put moet aangetoond worden dat de behoefte in het bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden. Artikel 1.1.1, lid 1, aanhef en onder h van het Besluit ruimtelijke ordening definiëren het bestaand stedelijk gebied als volgt:

[E]en bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

De Capelse Put kan worden gezien als bestaand stedelijk gebied omdat er sprake is van een stedenbouwkundig samenstel gericht op wonen. Zowel de niet-permanent bewoonde als de permanent bewoonde woningen (toegestaan door een persoonsgebonden gedoogbeschikking/vrijstelling) maken daarbij onderdeel uit van een stedenbouwkundig samenstel met bijbehorende groen- en infrastructurele voorzieningen. Daarnaast is De Capelse Put in de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant aangemerkt als gebied waar gestreefd wordt naar de integratie van stad en land. Gebieden met de aanduiding 'integratie stad-land' zijn bedoeld voor stedelijke ontwikkeling in de nabijheid van bestaand stedelijk gebied (zie afbeelding 3.1) of in nieuwe clusters van stedelijke bebouwing. Mede uit de aanduiding 'integratie stad-land' kan worden afgeleid dat in het plangebied sprake is van bestaand stedelijk gebied met ruimte voor nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Uit het bovenstaand citaat uit de uitspraak over legalisatie van permanente bewoning op Parc Patersven kan worden afgeleid dat planologische bestaande, maar nog niet benutte mogelijkheden kunnen worden beschouwd als stedelijk gebied. De delen van het plangebied waar nog woningbouw plaats kan vinden kunnen daarmee worden gezien als een onderdeel van het bestaand stedelijk gebied (zie ook uitspraken ECLI:NL:RVS:2014:4654 en ECLI:NL:RVS:2015:1340). De Capelse Put kan daarmee worden gezien als bestaand stedelijk gebied waarin de behoefte in kwestie kan worden opgevangen.

Conclusie

Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een behoefte en dat die behoefte in het bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden.

4.2 Bouwkwaliteit woningen

Een van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om permanente bewoning van een recreatiewoning positief te bestemmen is dat de woning in kwestie moet voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit (zie verder paragraaf 3.1.3). Om die reden hebben bouwkundig adviseurs van Antea Group op 31 mei en 2 juni 2016 de woningen op De Capelse Put door middel van een, in samenspraak met de gemeente bepaalde, steekproef getoetst aan de eisen uit het Bouwbesluit.

Permanente bewoning van de woningen betekent dat de woningen getoetst moeten worden aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan een woonfunctie (een niet-permanent bewoonde recreatiewoning wordt getoetst aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan een logiesfunctie). Een gebouw dat na functieverandering voldoet aan de voorschriften voor bestaande bouw voor de nieuwe gebruiksfunctie, kan worden gewijzigd in die functie zónder dat hoeft te worden verbouwd. Uitgangspunt voor de inspectie is dus geweest: gebruiksfunctie woning, bestaande bouw.

De verschillende typen woningen zijn door de vereniging van eigenaren van De Capelse Put voorgedragen en vooraf is met de gemeente gesproken over typen en de aantallen te inspecteren woningen. Deze worden geacht representatief te zijn voor het geheel aan woningen welke op het park aanwezig zijn. Daarnaast is in overleg met de regionale brandweer ook getoetst in hoeverre de woningen voldoen aan die eisen die worden gesteld aan de weerstand tegen branddoorslag en -overslag.

De inspecties zijn door middel van een checklist op "woonfunctie bestaande bouw" conform Bouwbesluit 2012. Bij de geïnspecteerde woningen zijn over het algemeen dezelfde punten gevonden welke als onvoldoende beschouwd zou kunnen worden. Het betreft hier primair het ontbreken van rookmelders. Begin 2017 heeft de Coöperatie De Spranckelaer een bijeenkomst met alle bewoners gehad, waarin onder andere door een gespecialiseerd bedrijf uitleg is gegeven over de toe te passen rookmelders. Tevens zijn de bewoners meerdere malen middels brieven geattendeerd op het feit dat de rookmelders verplicht zijn en dat de bewoners zelf verantwoordelijk zijn voor het tijdig (voor legalisatie) plaatsen van rookmelders.

In het kader van "sterkte bij brand" (artikelen 2.13-2.15 uit het Bouwbesluit), en in het bijzonder het punt dat de constructie van de woning 20 minuten overeind moet blijven, bestaat alleen twijfel bij de woning aan de Vier Heultjes nummer 402. Dit object voldeed ook niet aan de in het Bouwbesluit gestelde minimale hoogte van 2,10 meter en had geen rookmelder(s).

Met betrekking tot de gewenste minimale weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van 20 minuten (WBDBO), dienen kozijnen van de woningen 219, 221, 320 en 322 voorzien te worden van brandwerende beglazing. Inmiddels zijn deze ramen vervangen met brandwerende beglazing waardoor voldaan wordt aan de eisen Hiermee voldoen alle woningen, met uitzondering van nummer 402, aan de WBDBO-eis van minimaal 20 minuten.

Conclusie

Samengevat kan gesteld worden dat, met uitzondering van het verblijf aan de Vier Heultjes nummer 402, alle woningen voldoen of met minimale aanpassingen (aanbrengen rookmelders en brandwerende beglazing waar nodig) kunnen voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit stelt.

4.3 Beeldkwaliteit

Voor het plangebied gelden geen specifieke eisen aan beeldkwaliteit.

4.4 Voorzieningen- en verzorgingsstructuur

In het plangebied zijn geen voorzieningen aanwezig. Vroeger waren er een restaurant, beheerderswoningen en tennisbanen et cetera. op het park gelegen. Momenteel zijn deze voorzieningen niet meer actief in gebruik.

4.5 Toerisme en recreatie

Naast directe effecten op de jaarlijkse inkomsten en uitgaven van de gemeente, zijn er ook indirecte effecten door het mogelijk maken van permanente bewoning. De indirecte effecten hangen samen met het verschil in gedrag en bestedingen tussen permanente bewoners en recreanten. Dergelijke effecten zijn onmogelijk te kwantificeren en zijn bovendien altijd onderwerp van discussie en meningsverschil. Primair gaat het om het verschil tussen een tweedewoningbezitter die op gezette tijden gebruik maakt van de woning en eigenaren die permanent in de woning verblijven. Het uitgaven- en levenspatroon van de laatste groep is vergelijkbaar met dat van de overige inwoners van de gemeente Waalwijk.

In algemene zin hebben het NRIT en de hoogleraren Voogd en Priemus onderzoek gedaan naar de economische effecten van permanente bewoning van recreatiewoningen. Wijlen prof. Voogd concludeerde in zijn onderzoek getiteld "De toeristisch-economische impact van niet-commerciële recreatiewoningen" (URSI-FRW, januari 2005), dat "permanent bewoonde recreatiewoningen ruim 16 keer zoveel bijdragen aan de lokale economische, inclusief toeristisch-recreatieve sector, als niet-permanent bewoonde niet-commerciële recreatiewoningen." In dit kader worden andere effecten meegewogen dan alleen de reguliere bestedingen. Een effect dat bijvoorbeeld op kan treden bij verruiming van de gebruiksmogelijkheden en een toename van (permanente) eigenaren is dat kleinere woningen met beperkt gebruik gekocht worden door eigenaren die het als hoofdverblijf willen gebruiken en dientengevolge zullen investeren in de woning. Ook de zekerheid omtrent de legaliteit van het gebruik kan een impuls geven aan investeringen en aanbestedingen aan het lokale bedrijfsleven.

4.6 Verkeer en mobiliteit

Deze paragraaf gaat allereerst in op de verkeerseffecten van de bestemmingswijziging en vervolgens op het parkeren op De Capelse Put. Tot slot wordt kort ingegaan op de relatie tussen de Capelse Put en de naastgelegen snelweg A59. De Capelse Put wordt ontsloten op de weg de Vier Heultjes. De Vier Heultjes is de centrale ontsluitingsweg van het terrein en takt aan op de Veerweg ten westen van het plangebied. Tevens is er een verbinding tussen de Vier Heultjes en de Winterdijk. Deze verbinding ligt ter hoogte van het gedeelte van het park waar de 42 nieuw te bouwen woningen voorzien zijn. Deze tweede ontsluiting vervangt de bestaande calamiteitenontsluiting ter hoogte van het middenterrein.

Verkeerseffecten

Het verkeer uit (de omgeving van) het plangebied is voor circa 30% georiënteerd op het westen, Veerweg en met name Wendelnesseweg, en voor 70% op het oosten, Winterdijk en Hoogevaart. Naar verwachting zal het verkeer dat wordt gegenereerd door de 42 extra woningen dezelfde oriëntatie kennen. Dit leidt tot een verdeling van circa 100 motorvoertuigen extra in westelijke (Veerweg) en 230 motorvoertuigen extra in oostelijke richting (Winterdijk) op een gemiddelde werkdag.

De verkeersgeneratie van de bestaande en nog te bouwen woningen samen is op basis van CROW-kentallen bepaald in tabel 4.1. Het plangebied krijgt een woonbestemming, om die reden wordt aangesloten bij de kentallen voor de categorie 'Wonen'. Uitgegaan wordt van de kentallen voor de subcategorie 'Wonen - koop, tussen/hoek'. De 42 nog te bouwen woningen genereren in totaal 333 motorvoertuigverplaatsingen tijdens een gemiddelde werkdag. Dit aantal is gebaseerd op kentallen van het CROW voor de verkeersgeneratie op een weekdag en conform richtlijnen van het CROW omgerekend naar verkeersgeneratie per werkdag (zie bijlage 2).

Het realiseren van een tweede ontsluiting zorgt ervoor dat de westelijke aansluiting beduidend minder gebruikt zal worden. Verkeer in oostelijke richting zal de oostelijke ontsluiting gaan gebruiken. Doordat het verkeer in oostelijke richting sterk op de Wendelnesseweg is georiënteerd neemt de druk op het kruispunt Hoofdstraat-Veerweg ook af.

Tabel 4.1: verkeersgeneratie op basis van CROW-kentallen

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0010.png"

Afbeelding 4.1: uitsnede verkeersmodel, de rode cirkel geeft de indicatieve locatie van De Capelse Put aan

Figuur 4.1 laat de verkeersgeneratie van De Capelse Put na de bouw van de 42 woningen zien (prognosejaar 2030). Het verkeer verdeelt zich over het omliggende wegennet. Hierbij wordt de verdeling aangehouden zoals die in het regionale verkeersmodel 'Hart van Brabant' is bepaald.

Kruispuntberekeningen

De effecten van het gebruik van de tweede ontsluiting op de doorstroming van het omliggende wegennet zijn bepaald met behulp van kruispuntberekeningen. Die kruispuntberekeningen zijn uitgevoerd voor de volgende kruisingen:

  • 1. Nieuwe ontsluiting - Hoofdstraat.
  • 2. Vier Heultjes - Veerweg.
  • 3. Veerweg - Hoofdstraat.

Analyse van de noodzaak tot het nemen van capaciteitsmaatregelen op het kruispunt oostelijke ontsluiting - Hoofdstraat laat zien dat de kruising zonder verkeersregelinstallatie (capaciteitsmaatregel omdat een dergelijke installatie de hoeveelheid verkeer op het kruispunt doseert) gerealiseerd kan worden. In lijn met de andere kruispunten op de Hoofdstraat/Winterdijk wordt dit kruispunt een voorrangskruispunt.

Het kruispunt Vier Heultjes – Veerweg en het kruispunt Veerweg - Hoofdstraat zullen als voorrangskruispunt in de toekomstige situatie goed functioneren. Verkeer hoeft niet langer dan 15 seconden op elkaar te wachten omdat de capaciteit van de kruispunten voldoende is om het verkeer af te wikkelen. Een wachttijd van 20 seconden geldt als bovengrens voor een acceptabele wachttijd bij een kruispunt.

Beoordeling verkeersafwikkeling wegvakniveau

De nieuwe ontsluiting leidt tot wijzigingen in de verkeersstromen door en rond het plangebied, maar niet tot extra verkeersgeneratie. De I/C-verhouding (verhouding tussen het aantal auto's op een weg (I) en de capaciteit van die weg (C)) in zowel de ochtendspits als avondspits (2030) laat zien dat er op het wegennet in de directe omgeving van het plangebied geen doorstromingsproblemen als gevolg van de nieuwe ontsluiting ontstaan.

Bijlage 2 bevat een volledige beschouwing van de verkeerseffecten van de tweede ontsluiting. De tweede ontsluiting leidt tot wijzigingen in verkeersstromen. Wijzigingen in verkeersstromen kunnen leiden tot veranderingen in geluidbelasting. Paragraaf 5.4 beschouwt de geluidseffecten van de tweede ontsluiting.

Beoordeling verkeersveiligheid tweede ontsluiting

Deze paragraaf gaat in op de verkeersveiligheid van de beide ontsluitingen van de Capelse Put.

Aansluiting Vier Heultjes-Veerweg

De aansluiting Vier Heultjes-Veerweg (westelijke ontsluiting van De Capelse Put) is een voorrangskruispunt waarbij verkeer op de Veerweg voorrang heeft op het verkeer op de Vier Heultjes. Over dit kruispunt lopen rode fietssuggestiestroken (langs de Veerweg) en er staan haaientanden op het wegdek vanuit de Vier Heultjes. De Veerweg is de verbindingsweg tussen de A59 en Sprang-Capelle. Ook voor automobilisten met bestemming De Capelse Put is de Veerweg de meest logische verbinding vanuit het hoofdwegennet.

Door de omgeving is het kruispunt niet overzichtelijk. In de noordoostoksel van het kruispunt staat een schuurtje dat, in combinatie met de bomen en de begroeiing, het zicht op de Vier Heultjes beperkt. Aan de westzijde van het kruispunt staan veel auto's haaks geparkeerd. Dit maakt de rijbaan optisch smaller en levert een rommelig straatbeeld op. Daarnaast is er een gemeenteplattegrond geplaatst tegenover het kruispunt. Dit is potentieel gevaarlijk voor de doorstroming wanneer automobilisten hier stilstaan. Door de aanleg van de nieuwe ontsluiting, zal deze aansluiting minder gebruikt gaan worden. Dat heeft een gunstig effect op de verkeersveiligheid.

Nieuwe ontsluiting

Een nieuwe ontsluiting aan de oostzijde van De Capelse Put heeft gevolgen voor de ontsluiting van het park. Het voordeel van een extra ontsluiting is dat niet al het verkeer via de Veerweg hoeft te rijden, de bewoners en bezoekers van het park krijgen een keuzemogelijkheid. De aansluiting Vier Heultjes - Veerweg wordt daardoor minder gebruikt, wat positief is voor de verkeersveiligheid op en rondom die aansluiting. In geval van calamiteiten is het ook sneller mogelijk al het verkeer te ontsluiten. Verkeer met bestemming Waalwijk kan aan de oostzijde van De Capelse Put het park verlaten, waardoor minder hoeft worden omgereden. Ook komt uit de verkeersberekeningen naar voren dat verkeer nu van en naar de Wendelnessesweg rijdt in de nieuwe situatie een route neemt via de Hoogevaart. Hierdoor neemt de druk op kruispunt Hoofdstraat-Veerweg af.

De Hoofdstraat/Winterdijk is een dijkweg met fietssuggestiestroken. Veel verkeer op deze weg is niet gewenst vanwege de beperkte breedte en vele erfaansluitingen op de weg. Gelijk aan de Veerweg staan aan beide zijden van de Winterdijk bomen die het zicht verminderen. Daarnaast zal bij een aansluiting op de dijk een behoorlijk hoogteverschil moeten worden overbrugd. Wanneer dit hoogteverschil dicht bij de dijk overbrugd wordt, is dit onveilig. Door de tweede ontsluiting ruim voor de dijk op hoogte te brengen, het kruispunt vorm te geven als een plateau en bomen indien nodig in verband met zicht worden verwijderd, is de nieuwe aansluiting verkeersveilig vorm te geven.

Parkeren

De omvorming van recreatie naar wonen betekent onder andere dat er in het plangebied voldaan moet worden aan de parkeernormen uit de Parkeernormennota Waalwijk 2015. De woningen vallen onder de categorie Sprang-Capelle bebouwde kom / buitengebied, woningtype koop vrijstaand. Dit betekent dat er in de parkeerbehoefte rekening gehouden moet worden met 2 parkeerplaatsen per woning.

In het plangebied zijn 74 stenen woningen en 128 houten woningen aanwezig. Dit leidt tot een totale parkeerbehoefte van 404 parkeerplaatsen. Daarnaast leidt de realisatie van de 42 woningen aan de oostzijde tot een parkeerbehoefte van 84 parkeerplaatsen. Ter plekke van de wijzigingsbevoegdheid kunnen maximaal 4 woningen komen, dit leidt tot een parkeerbehoefte van 8 parkeerplaatsen.

In de parkeerbehoefte wordt als volgt voorzien. Ter plekke van de 42 woningen en de wijzigingsbevoegdheid (4 woningen) geldt dat op eigen kavel voorzien moet worden in 2 parkeerplaatsen per woning. Hiermee wordt voor 'de nieuwbouw' voldaan aan het parkeerbeleid.

Voor de bestaande woningen is geïnventariseerd welke parkeerplaatsen op de diverse kavels aanwezig zijn. Vanuit de categorisering van de Parkeernormennota Waalwijk 2015 is rekening gehouden met de volgende categorieën parkeerplaatsen, die aanwezig zijn in het plangebied:

  • Enkele oprit zonder garage (5 meter x 2,5 meter): geldt als 1,0 parkeerplaats.
  • Lange oprit zonder garage (10 meter x 2,5 meter): geldt als 1,5 parkeerplaats.
  • Dubbele oprit zonder garage (5 meter x 5 meter): geldt als 2,0 parkeerplaatsen.

In de onderstaande figuur en in bijlage 1 bij de toelichting is in beeld gebracht hoeveel opritten in welke categorie er zijn in het plangebied. Samengevat zijn de volgende opritten aanwezig:

  • Enkele oprit zonder garage: 70 stuks. Dit telt als 70,0 parkeerplaatsen.
  • Lange oprit zonder garage: 79 stuks. Dit telt als 118,5 parkeerplaatsen.
  • Dubbele oprit zonder garage: 52 stuks. Dit telt als 104 parkeerplaatsen.

Het totale aanbod aan parkeerplaatsen op de kavels van de bestaande woningen bedraagt derhalve 292,5 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0011.png"

Afbeelding 4.2: parkeervoorzieningen in het plangebied (Plan en Project, 2016)

Daarnaast is het mogelijk om in de openbare ruimte te parkeren. Vanuit de nota gelden de volgende normen:

  • Openbare parkeerplaats – haaksparkeren (5 meter x 2,5 meter): geldt als 1,0 parkeerplaats.
  • Openbare parkeerplaats – langsparkeren (6 meter x 2 meter): geldt als 1,0 parkeerplaats.

In de toekomstige situatie zijn in het oostelijke deel van het plangebied 57 haaksparkeerplaatsen aanwezig. In het westelijke deel zijn 57 langsparkeerplaatsen aanwezig. Daarnaast worden er in het westelijke deel (langs de toegangsweg) 16 haaksparkeerplaatsen gerealiseerd.

In totaal zijn er bij de bestaande woningen en de openbare parkeerplaatsen derhalve 422,5 parkeerplaatsen aanwezig. Als de haaksparkeerplaatsen aan de westzijde niet worden meegeteld, dan zijn er 406,5 parkeerplaatsen aanwezig. Dit is voldoende om in de behoefte van 404 parkeerplaatsen voor de bestaande woningen te voorzien.

Relatie met de A59

Aan de noordzijde wordt de Capelse Put begrensd door de A59. Normaliter wordt in een bestemmingsplan, dat grenst aan een snelweg een vrijwaringszone aangehouden van 50 meter vanaf een snelweg. Binnen deze vrijwaringszone gelden dan veelal bouw- en gebruiksbeperkingen, zodat de functie van de snelweg niet belemmerd wordt. In het onderhavige bestemmingsplan is deze vrijwaringszone niet meegenomen, net zoals dit niet in het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied was gedaan. Binnen de zone van 50 meter langs de snelweg worden dan ook geen (extra) bouw- en gebruiksmogelijkheden mogelijk gemaakt, anders dan dat de geluidswal hoger mag worden dan voorheen. De bouwmogelijkheden binnen dit gebied, die zijn opgenomen in de daar geldende bestemmingen ('Groen' en voor een deel 'Water'), zijn dan ook niet dusdanig dat er sprake zou kunnen zijn van enige hinder voor de A59.

In dit bestemmingsplan is het mogelijk gemaakt om op de geluidswal langs de A59 zonnepanelen te realiseren. Conform het inrichtingsplan, dat onderdeel uit maakt van de regels, is hiervoor een zone voorzien op de zuidzijde van de geluidswal. Dit betekent dus, dat er geen zonnepanelen gerealiseerd zouden kunnen worden op de noordelijke zijde van de geluidswal. Er kan dan ook geen sprake zijn van een eventueel afleidende werking voor weggebruikers op de A59, omdat de zonnepanelen vanaf de A59 niet zichtbaar zijn.

4.7 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

Vanuit de ontginningsgeschiedenis van het laagveengebied waar het plangebied in ligt, zijn achterkaden aangebracht om te kunnen ontvenen. Bij de ontveningswerkzaamheden zijn droogleggingssloten aangebracht.

Deze combinatie heeft een uniek verkavelingspatroon doen ontstaan hetgeen op bepaalde plaatsen grotendeels in stand is gebleven. Visueel gezien gaat het om de slootstructuur waardoor smalle, langgerekte percelen zijn ontstaan en de begeleidende bomen en beplanting die dit beeld versterken.

Hoofdlijn van beleid is behoud van de cultuurhistorisch waardevolle verkaveling. Indien het slagenlandschap voorkomt in combinatie met ontwikkeling van natuurwaarden dienen beide waarden afgewogen te worden. Dit verkavelingspatroon komt in het plangebied ook herkenbaar voor.

De cultuurhistorische themakaart van de gemeente Waalwijk (afbeelding 4.3) laat zien dat er in het plangebied geen cultuurhistorische waarden voorkomen. Een deel van de Winterdijk ter hoogte van het plangebied maakt onderdeel uit van een historische bebouwingsstructuur en geeft als zodanig de historische nederzettingsstructuur in de omgeving van het plangebied weer, de Winterdijk maakt echter geen onderdeel uit van het plangebied. Hetzelfde geldt voor de voormalige batterij nabij het plangebied, ook dat is een cultuurhistorisch waardevol object dat niet in het plangebied gelegen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0012.png"

Afbeelding 4.3: uitsnede van de cultuurhistorische themakaart van de gemeente Waalwijk, de indicatieve ligging van het plangebied is weergegeven door de rode ovaal, de blauwe stip in het midden van de afbeelding geeft de locatie van de voormalige batterij aan (Vestiga, 2010)

Archeologie

Het plangebied heeft op grond van het bestemmingsplan Buitengebied geen archeologische verwachtingswaarde.

De erfgoedkaart van de gemeente Waalwijk (afbeelding 4.4) laat zien dat het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachting ligt. Afbeelding 4.4 laat zien dat het westelijk deel van de Winterdijk ter hoogte van het plangebied gecategoriseerd is als archeologisch waardevol omdat de bebouwing aan die dijk onderdeel uitmaakt van een historische kern. Het grootste deel van de Winterdijk ter hoogte van het plangebied heeft een onbekende archeologische verwachting. Verder laat afbeelding 4.4 zien dat aan er aan de Winterdijk tegenover het plangebied zich ooit een batterij heeft bevonden (zie tevens de uitsnede van de cultuurhistorische themakaart, afbeelding 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0013.png"

Afbeelding 4.4: archeologische verwachting in het plangebied (rode ovaal) zoals weergegeven door de erfgoedkaart van de gemeente Waalwijk (Vestiga, 2011)

De uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Waalwijk (afbeelding 4.5) geeft weer dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde kent. Een uitzondering hierop vormt de locatie van de voormalige batterij, dat gebied kent een hoge archeologische verwachtingswaarde. Een onbebouwd gedeelte van de westelijke oever van het plangebied en een gedeelte van het tracé van de Vier Heultjes is daarnaast gecategoriseerd als een gebied van archeologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0014.png"

Afbeelding 4.5: uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Waalwijk, de rode ovaal geeft de indicatieve ligging van het plangebied weer (Vestiga, 2011)

Een uitsnede van de kaart (afbeelding 4.6) met daarop een inventarisatie van archeologische waarnemingen en monumenten zien dat in het plangebied melding is gemaakt van een archeologische vondst. Aan de archeologische vondst is het nummer 36.226 toegekend. Dit nummer heeft betrekking op de vondst van een vleugellans uit de 10e of 11e eeuw aan de Noordstraat te Waalwijk. De grond waarin de vleugellans werd aangetroffen was afkomstig uit de voormalige zandwinningsplas in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0015.png"

Afbeelding 4.6: uitsnede van de kaart met een inventarisatie van archeologische waarnemingen en monumenten uit de toelichting op de archeologiekaart van de gemeente Waalwijk (Vestiga, 2010)

Niettegenstaande de vondst van de vleugellans heeft gedeelte van het plangebied waar de bouw van nieuwe woningen voorzien is, een lage archeologische verwachtingswaarde (zie afbeelding 4.5). Verder geldt dat dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch-juridisch vastleggen van het feitelijke gebruik van woningen in het plangebied. Dit houdt in dat er niet wordt voorzien in ingrepen die eventuele archeologische waarden kunnen verstoren. Het bestemmingsplan is geredeneerd vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie, dan ook uitvoerbaar.

4.8 Totaalbeeld planologische aspecten

De planologische aspecten leveren geen beperkingen op voor de bestemmingswijziging om op De Capelse Put permanent bewonen mogelijk te maken.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

Ingevolge deze bestemmingswijziging, zal de situatie van het nieuwe bestemmingsplan moeten voldoen aan alle relevante wet- en regelgeving ten aanzien van ruimtelijke en milieuhygiënische aspecten.

In de aanloop naar het bestemmingsplan is een haalbaarheidsonderzoek onderzoek uitgevoerd. In het kader van het haalbaarheidsonderzoek zijn in 2012 door Agel quick-scans van de aspecten ecologie, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieuhinder uitgevoerd. Dit betreffen kwalitatieve onderzoeken. Op basis daarvan is nader onderzoek voor de aspecten bodem, geluid en flora en fauna uitgevoerd. Het haalbaarheidsonderzoek is opgenomen als bijlage 6, waar nodig wordt in deze toelichting naar deze bijlage verwezen. Waar het haalbaarheidsonderzoek daar aanleiding toe gaf is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Die aanvullende onderzoeken zijn ook als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Waar nodig wordt ook naar die bijlagen verwezen.

5.1 Water

Sinds juli 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening. Het besluit verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van alle ruimtelijke plannen.

Het doel van de watertoets is dat water een volwaardige rol speelt in ruimtelijke plannen. Het middel dat de watertoets daarvoor gebruikt, is het zo vroeg mogelijk betrekken van de waterbeheerder bij een nieuw ruimtelijk plan. De watertoets is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Eerste aanspreekpunt voor de gemeente is in principe het waterschap. Naast het waterschap zijn er nog andere waterbeheerders zoals de provincie (grondwaterbeheerder), Brabant Water (grondwaterbeschermingsgebieden) en Rijkswaterstaat (kanalen).

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, dat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheerplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de “natuurlijke” waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.

De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de “beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen”.

Het waterschap coördineert het wateradvies. De waterparagraaf moet het bewijs leveren dat water inderdaad een volwaardige plaats heeft gekregen in het maken van het ruimtelijk plan. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om permanent te wonen op recreatiepark De Capelse Put en neemt de onbenutte bouwmogelijkheid van de 42 uit het vigerende bestemmingsplan mee over, daarmee is geen sprake van extra verharding. De wijzigingsbevoegdheid die de bouw van vier extra woningen mogelijk maakt, heeft nauwelijks effect op het verhard oppervlakte. De woningen vervangen immers de bestaande bebouwing en verharding van de voormalige horecavestiging. Bij nieuwbouw van recreatiewoningen wordt gebruik gemaakt van milieuvriendelijke materialen. Bij nieuwbouw wordt het gebruik van uitlogende materialen (zoals lood, koper, zink en zacht PVC) tevens voorkomen.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan wordt de bestaande geluidswal langs de A59 opgehoogd. Hierdoor wordt de geluidswal ook breder. Omdat in noordelijke richting (richting A59) geen ruimte beschikbaar is voor de verbreding, dient deze in zuidelijke richting gerealiseerd te worden. Hierdoor gaat bestaand wateroppervlak verloren (de wal gaat 'de plas in'). Ter compensatie van het verlies aan oppervlaktewater wordt er extra water gecreëerd, met name in het 'middenterrein'. Dit gebied heeft in het bestemmingsplan dan ook een aanduiding ten baten van waterberging gekregen. De aantasting van het wateroppervlak en de compensatie van deze aantasting is reeds geregeld bij omgevingsvergunning en watervergunning die is aangevraagd en verleend in het kader van de ophoging van de geluidswal.

De Keur van het waterschap bepaalt dat er onderhoudsstroken van 5 meter breed langs categorie A-watergangen moeten liggen. Aan de linker- en rechterzijde van De Capelse Put liggen categorie A-watergangen. De verhoogde geluidswal komt gedeeltelijk in deze zone voor onderhoudsstroken te liggen. Ook is in deze zone landschappelijke beplanting voorzien. In nadere afstemming met het Waterschap is inmiddels bepaald dat getracht wordt onderhoud ter plaatse van de geluidswal op alternatieve wijze te regelen. Daar waar het gaat om nieuwe (nog niet gerealiseerde) beplanting wordt getracht om ook een dergelijke afspraak met betrokken grondeigenaren te maken; indien dit niet mogelijk is zal de beplanting buiten de onderhoudsstrook gerealiseerd worden. Een en ander wordt in nader overleg met het Waterschap uitgewerkt en formeel afgestemd in de aanpassing van de reeds verleende Watervergunning voor activiteiten in het gebied.

Daarnaast wordt er aan de oostzijde van De Capelse Put een ontsluitingsweg op de Winterdijk gerealiseerd. Deze komt in de plaats van de huidige calamiteitenontsluiting ter plekke van het middenterrein. Deze tweede ontsluiting zal worden uitgevoerd als een 'reguliere' weg en worden verhard met klinkers. Als gevolg hiervan neemt het verhard oppervlak op deze plek toe. Dit wordt echter gecompenseerd met het wegnemen van de verharding van de huidige calamiteitenontsluiting ter plekke van het middenterrein. Er is reeds een watervergunning verleend voor het uitvoeren van diverse werkzaamheden. In overleg met het Waterschap wordt deze vergunning geactualiseerd; hierin wordt ook de tweede ontsluiting en het verwijderen van de huidige calamiteitenontsluiting meegenomen.

5.2 Natuur

De wet- en regelgeving op het gebied van natuur kent twee sporen, namelijk een soortgericht spoor (Flora- en faunawet) en een gebiedsgericht spoor (Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Natuurbeschermingswet 1998). De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten en de EHS en Natuurbeschermingswet 1998 op de bescherming van gebieden. Met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 is de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving geïmplementeerd. Door Antea group is een natuurtoets uitgevoerd waarin de soorten- en de gebiedsbescherming is geanalyseerd. Het onderzoek is als bijlage 3 ingevoegd bij dit bestemmingsplan. Onderstaand de conclusies.

Soortenbescherming

Op basis van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Het resultaat van de natuurtoets dat ter hoogte van het plangebied beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet niet uit te sluiten zijn. Deze soorten kunnen de voorgenomen ontwikkeling mogelijk beïnvloeden. Daarnaast moet rekening gehouden worden met algemene broedvogels.

Kleine modderkruiper

De kleine modderkuiper is een Tabel 2-soort. Het kan niet worden uitgesloten dat deze soort in het plangebied voor komt. Indien deze soort voorkomt dan moeten de werkzaamheden worden uitgevoerd conform een goedgekeurde gedragscode (www.rvo.nl). Tijdens een onderzoek met behulp van elektrovisserij (zie bijlage 4) is de kleine modderkruiper aangetroffen. Dat betekent dat eventuele werkzaamheden die gevolgen kunnen hebben voor de kleine modderkruiper volgens de bovengenoemde gedragscode moeten worden uitgevoerd.

Bittervoorn

De bittervoorn is een Tabel 3-soort. Onderzoek met behulp van elektrovisserij geen waarnemingen van de bittervoorn opgeleverd (zie bijlage 4). Het plangebied biedt echter wel een habitat die geschikt is voor de bittervoorn (aanwezigheid van zoetwatermosselen die de bittervoorn nodig heeft voor de voortplanting). Als de soort toch in het plangebied aanwezig is, dan is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet nodig om de maatregelen te mogen uitvoeren.

Algemene broedvogels

Met overige broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kap- en sloopwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (globaal halverwege maart tot en met juli) indien concreet broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde.

Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden ingezet, maar doorlopen tot in het broedseizoen dan kan het verstoren van vogels voorkomen worden door continu door te werken en werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stil leggen. Op deze manier wordt voorkomen dat vogels tot broeden komen in het gebied waar gewerkt wordt.

Bomen en verblijfplaatsen

Om de noodzakelijke watercompensatie in het plangebied te realiseren, moet een deel van het terrein worden afgegraven. Acht bomen die op dat af te graven terrein staan moeten worden gekapt. In het kader de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het kappen van die bomen is geïnventariseerd of er nesten/verblijfsplaatsen van vleermuizen in de bomen zitten. Afbeelding 5.1 laat de locatie van de bomen op het middenterrein van De Capelse Put zien. De nummers op die afbeelding, corresponderen met de nummers in tabel 5.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0016.png"

Afbeelding 5.1: locatie bomen

Tabel 5.1: inventarisatie van bomen, nesten en verblijfplaatsen vleermuizen

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0017.png"

Uit tabel 5.1 blijkt dat in geen van de bomen nesten of (potentiële) verblijfsplaatsen van vleermuizen aanwezig waren. De inventarisatie van bomen en verblijfplaatsen van vogels en vleermuizen is ook opgenomen als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan.

Gebiedsbescherming

Ten aanzien van de gebiedsbescherming kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Significant negatieve effecten van de ontwikkeling op Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet nodig.
  • Het plangebied ligt niet in de EHS. Daarmee is er geen sprake van directe aantasting van de EHS door het voornemen. Ook is er geen sprake van externe werking van het plan op de omliggende EHS. Daardoor is er geen belemmering vanuit de EHS voor het uitvoeren van de plannen.

Dit bestemmingsplan maakt permanente bewoning op De Capelse Put mogelijk, daartoe wordt de functie van de woningen in het plangebied gewijzigd van recreatiewoning naar reguliere woningen. Deze wijziging leidt niet tot fysieke ingrepen die gevolgen hebben voor flora en/of fauna. Aanvullend onderzoek naar flora en/of fauna wordt niet noodzakelijk geacht.

5.3 Bedrijfshinder

Bedrijfsmilieuhinder

Vanuit bedrijven kan hinder ontstaan, bijvoorbeeld geluidsoverlast bij een houtzagerij. Om inzicht te krijgen hierin, heeft de VNG de publicatie “bedrijven en milieuzonering” uitgebracht. In deze publicatie, die in de ruimtelijke ordening standaard wordt gebruikt om bedrijfsmilieuhinder in beeld te krijgen, is een lijst opgenomen met alle typen bedrijvigheid en de hinder die een dergelijk type bedrijf kan opleveren. Bij hinder valt te denken aan geluidsoverlast, luchtverontreiniging, gevaar, geurhinder, parkeerhinder, visuele hinder etc. Hoe groter de hinder, hoe groter de afstand moet zijn tot gevoelige objecten zoals woningen.

Tabel 5.2: milieuhindercategorieën en richtafstanden

Milieucategorie   Richtafstanden tot gemengd gebied   RIchtafstanden tot rustige woonwijk  
1   0   10  
2   10   30  
3.1   30   50  
3.2   50   100  
4.1   100   200  
4.2   200   300  
5.1   300   500  
5.2   500   700  

De afstanden in bovenstaande gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de categorieën ingedeeld. Voor het bepalen van de afstand tot woningen kan het gebied in twee typen worden ingedeeld, te weten 'rustige woonwijk/rustig buitengebied' of 'gemengd (buiten)gebied'. Bij gemengde gebieden wordt de hinder één categorie teruggebracht. De omgeving van het plangebied is ingedeeld in de categorie 'rustige woonwijk', wat inhoudt dat de richtafstanden die bij het 'gemengd gebied' gehanteerd worden ook passen in de omgeving.

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Voor het haalbaarheidsonderzoek is de potentiële bedrijfsmilieuhinder in kaart gebracht (zie bijlage 3 van het haalbaarheidsonderzoek bijlage 6). In de onderstaande tabel zijn de relevante activiteiten weergegeven.

Tabel 5.3: nabijgelegen bedrijven en afstanden tot het plangebied

Omschrijving   Cat.   Min. afstand   Werkelijke afstand  
Hoofdstraat 25: kerkgebouw   2   30 meter   250 meter  
Hoofdstraat 37: handel in agrarische producten   2   30 meter   200 meter  
Hogevaart 88: kledingverkoop   2   30 meter   750 meter  
Hogevaart 125: aannemersbedrijf   2   30 meter   750 meter  
Maasroute 2: tankstation met LPG   4.1   300 meter   325 meter  
Winterdijk 11: chauffeurs-/onderhoudsbedrijf   3.2   100 meter   1.000 meter  
Winterdijk 17: opslagbedrijf   2   30 meter   700 meter  
Winterdijk 35: aannemersbedrijf   2   30 meter   60 meter  
Winterdijk 38: autodemontagebedrijf   3.1   50 meter   55 meter  
Vier Heultjes 82K29: verkoop van kleding   2   10 meter   12 meter  
Vier Heultjes 020: financieel adviesbureau   1   10 meter   12 meter  
Vier Heultjes 201: rijschool   1   10 meter   12 meter  
Vier Heultjes 120: schoonheidssalon   1   10 meter   12 meter  

De afstanden die in tabel 4.3 in de kolom 'werkelijke afstand' genoemd zijn, moeten gezien worden als indicaties. Paragraaf 5.7 gaat in op de effecten van het LPG-tankstation.

De propaaninstallatie in de omgeving van de Vier Heultjes diende om de woningen in het plangebied van gas te voorzien. Deze propaaninstallatie is inmiddels verwijderd en wordt in dit bestemmingsplan wegbestemd. In het kader van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt wordt het restaurant aan de Vier Heultjes 82 wegbestemd en voorzien van een woonbestemming (door middel van een wijzigingsbevoegdheid). Ook deze bedrijfsfunctie is, na het van kracht worden van dit bestemmingsplan, niet meer aanwezig.

Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden die vanwege de milieucategorie dit bestemmingsplan onuitvoerbaar maken.

Geur

Rondom het plangebied bevinden zich diverse veehouderijen. Deze veehouderijen zijn mogelijke bronnen voor geurhinder ten opzichte van geurgevoelige objecten, zoals woningen, ziekenhuizen en bedrijfsgebouwen waar mensen verblijven. Binnen de wetgeving ten aanzien van agrarische geurhinder (Wet geurhinder veehouderijen, Wgv) worden recreatiewoningen ook gezien als gevoelige objecten; recreatiewoningen hebben dezelfde status als reguliere woningen. Dit betekent voor het aspect geurhinder, dat de huidige situatie gelijk is aan de nieuwe situatie binnen het initiatief.

Om dit aspect in beeld te krijgen, is een quick scan uitgevoerd. In bijlage 6 zijn de resultaten weergegeven in het haalbaarheidsonderzoek. Uit de quick scan blijkt, dat alle agrarische bedrijven die in het kader van geurhinder relevant kunnen zijn, op meer dan 500 meter afstand liggen. Deze bedrijven kennen allen een vaste hinderafstand (de geurcirkels hoeven dus niet berekend te worden), die kleiner is dan de afstand tot De Capelse Put. Er is dus geen sprake van geurhinder op het recreatiepark; zowel nu als in de toekomst.

De veehouderij aan de Winterdijk 30 (tegenover het plangebied) is opgeheven en leidt dus niet tot geuremissies die gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat in het plangebied.

5.4 Geluid

Voor het toestaan van de wonen in de huidige recreatiewoningen dient op grond van de Wet geluidhinder aangetoond te worden dat de woningen voldoen aan de vereisten die in de wet aan woningen zijn gesteld. Antea Group heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven. De omgevingsdienst Midden- en West-Brabant heeft dit onderzoek in januari 2016 getoetst. De opmerkingen van de omgevingsdienst hadden betrekking op:

  • Het haalbaarheidsonderzoek dat niet bij het akoestisch onderzoek gevoegd was waardoor de geluidbelasting op de Winterdijk niet beoordeeld kan worden. De haalbaarheidsrapportage is wel bij dit bestemmingsplan gevoegd (als bijlage 6). Daarmee worden de vragen van de omgevingdienst over geluidbelasting op de Winterdijk en op niet-gezoneerde wegen beantwoord.
  • De maaiveldhoogte en de locaties van de grondwallen die niet duidelijk waren. De hoogte en de locatie van de wallen zijn aangegeven in het akoestisch onderzoek.
  • Het gemeentelijk hogerewaardebeleid bepaalt dat voor stroomwegen moet worden onderzocht of een geluidluw(er) asfalt op de A59 doelmatig is of niet. Dat onderzoek is niet uitgevoerd. Omdat in het onderzoek uiteindelijk wordt gekozen voor geluidwallen is dit wel begrijpelijk, maar niet in overeenstemming met het beleid. De A59 is reeds voorzien van geluidluw asfalt. Het aanbrengen van nog geluidluwer asfalt is erg duur en neemt de overschrijding van de maximaal toelaatbare geluidbelasting niet weg. Bovendien gaat het om een grotendeels bestaande situatie. Het nemen van bronmaatregelen is daarom niet doelmatig en daarom wordt gekozen voor een geluidwal.
  • De hoogte die de geluidwal moet hebben om ervoor te zorgen dat de voorkeursgrenswaarden van 48 dB op de woningen van De Capelse Put bereikt wordt. Na bespreking is geconcludeerd dat een hogere geluidwal dan nu voorzien is niet doelmatig is.

De opmerkingen van de omgevingsdienst geven geen aanleiding tot wijziging van het akoestisch onderzoek.

A59

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de A59 bij een opgevuld geluidplafond de geluidbelasting op de bestaande recreatiewoningen ten hoogste 60 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt. Op de locatie waar nieuwe woningen kunnen worden gerealiseerd, bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 61 dB. Bij 193 woningen en 2 voormalige bedrijfswoningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Bij 90 van deze woningen en de 2 voormalige bedrijfswoningen wordt ook de maximaal toelaatbare hogere waarde van 53 dB overschreden. De geluidbelasting op de twee voormalige bedrijfswoningen is 58 dB inclusief aftrek ex art. 110g van de Wet geluidhinder. Voor de voormalige bedrijfswoningen hoeft geen hogere grenswaarde te worden vastgesteld. Deze woningen zijn namelijk al bestaande geluidgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in artikel 76 Wet geluidhinder.

Vanwege de overschrijding is onderzocht welke maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer te reduceren.

Advies

Uit de maatregelafweging blijkt, dat een bronmaatregel (het vervangen van de wegdekverharding ZOAB door tweelaags-ZOAB) in deze situatie niet doelmatig is. Door de bestaande wal te verhogen en te verlengen, wordt bij alle bestaande woningen (inclusief mogelijke tweede bouwlaag) en alle nieuwe woningen voldaan aan de maximaal toelaatbare hogere waarde van 53 dB. Bij 185 bestaande woningen en 46 nieuwe woningen is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde en dient daarom een hogere waarde te worden vastgesteld.

De bestaande wal dient op de volgende manier verhoogd en verlengd te worden:

  • Het verlengen van de bestaande wal aan de westkant, dwars op de rijksweg, met een lengte van 60 meter en een hoogte van 5,5 m. +mv;
  • Het westelijke deel van de bestaande wal over een lengte van 475 meter ophogen tot 6,0 m. + mv en aansluitend over 300 meter ophogen tot 5,5 m. +mv;
  • De wal parallel aan de A59 vanaf de oostkant over 50 meter ophogen tot 6,5 m. +mv en aansluitend over 170 meter ophogen tot 6,0 m. +mv;
  • De wal aan de oostzijde, haaks op de A59, vanaf de noordkant over 120 meter ophogen tot 6,5 m. + mv, vervolgens over 30 meter tot 6,0 m. +mv en aansluitend over 80 meter tot 5,5 m. +mv.

Hogere grenswaarden

Beleid gemeente Waalwijk

Op basis van het ‘Hogere waarde beleid Wet geluidhinder’ van de gemeente Waalwijk, is er sprake van een situatie waarin een hogere waarde kan worden vastgesteld, aangezien het bestaande bebouwing betreft waar permanente bewoning mogelijk wordt gemaakt.

Het gemeentelijk beleid schrijft verder voor dat in het onderzoek naar voren moet komen wat de kosten van mogelijke maatregelen zijn en welke afweging is gemaakt om deze wel of niet te (laten) treffen. Uit het onderzoek blijkt dat een bronmaatregel in deze situatie niet doelmatig is.

Er wordt geadviseerd om een overdrachtsmaatregel te treffen. Met het treffen van de overdrachtsmaatregel wordt de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde niet weggenomen en is het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk. Extra aanvullende maatregelen (meer of hogere geluidwal) zijn niet doelmatig. Alle woningen waar een hogere waarde wordt vastgesteld, hebben een geluidluwe zuidgevel.

Aan het beleid van de gemeente Waalwijk wordt derhalve bij het vaststellen van de hogere waarden voor de bestaande woningen voldaan.

Vast te stellen hogere waarden

Indien maatregelen om de geluidbelasting ter plaatse van plangebied terug te brengen niet of beperkt mogelijk of doelmatig zijn, dient het bevoegd gezag hogere waarden vast te stellen voor de woningen waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Indien de geadviseerde maatregelen worden uitgevoerd, dan dienen de hogere waarden, zoals opgenomen in tabel 5.4, te worden vastgesteld.

Tabel 5.4: overzicht hogere waarden (met geadviseerde maatregelen)

Locatie   Hoogte
(m)  
Gevel-
oriëntatie  
Bron   Hogere waarde (db)  
Aan de westkant van De Capelse Put:
- 14 woningen
- 7 woningen
- 6 woningen
- 10 woningen
- 18 woningen
- 1 woning
- 1 woning
(totaal 57 woningen)  
4,5  

N
N
N
N
N
W
O  
A59  

53
52
51
50
49
49
49  
Aan de oostkant van De Capelse Put:
- 93 woningen
- 31 woningen
- 5 woningen
(totaal 129 woningen)  
4,5   N   A59  

53
52
51  
42 nieuw te realiseren woningen aan de oostzijde van De Capelse Put   4,5   N   A59   53  

In totaal dient voor 185 bestaande woningen en 46 nieuwe woningen een hogere waarde te worden vastgesteld. Een volledig overzicht is opgenomen in bijlage 4 en figuur 3 van het akoestisch rapport. Er is geen sprake van cumulatie van de geluidbelasting met andere geluidbronnen.

Geluidwering van de gevel

Bij de ontwikkeling van nieuwe woningen dient het geluidonderzoek en de geluidbelasting als onderlegger te worden gebruikt. Voor alle woningen die in het plangebied worden gerealiseerd en waarvan de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer boven de 53 dB exclusief correctie ex artikel 110g Wgh ligt, dient met behulp van een gevelgeluidweringsonderzoek te worden onderzocht of deze woningen aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau kunnen voldoen.

Voor bestaande bouw is in het Bouwbesluit 2012 geen norm voor het binnenniveau opgenomen. Er is daarom voor de bestaande recreatiewoningen wettelijk geen nader onderzoek naar de gevelgeluidwering noodzakelijk. Het Bouwbesluit 2012 stelt namelijk dat indien de bouw van een geluidgevoelig object (zoals een woning) na 1 januari 1992 heeft plaatsgevonden, een geluidgevoelig object aan een minimale gevelgeluidweringseis van 20 dB moet voldoen. Dat betekent dat indien de bouwvergunning na 1 januari 1992 verleend is en de eis aan de gevelgeluidwering 20 dB of minder is, er wordt voldaan aan de eisen aan het binnenniveau. Om die reden komen de woningen in dit geval niet in aanmerking voor nader onderzoek.

Tweede ontsluiting

De aanleg en het gebruik van de tweede ontsluiting van de Capelse Put leiden tot wijzigingen in de verkeersbewegingen in en rond het plangebied. Wijzigingen in verkeersbewegingen kunnen leiden tot wijzigingen in geluidbelasting op omliggende panden. Het pand dat het dichtste bij de nieuwe ontsluiting ligt en daarmee de meeste geluidbelasting als gevolg van verkeersbewegingen op de tweede ontsluiting ontvangt is de woning aan de Winterdijk 20. De afstand tussen de nieuwe ontsluiting en de woning is circa 75 meter. De afstand tussen de Winterdijk en de woning is circa 10 meter.

Ter plaatse van de woning is op de Winterdijk na de aanleg van de tweede ontsluiting sprake van een kleine afname van het aantal verkeersbewegingen. Ten oosten van de nieuwe aansluiting is sprake van een toename in het aantal verkeersbewegingen omdat minder bewoners van De Capelse Put de westelijke ontsluiting gaan gebruiken en via de nieuwe ontsluiting direct de Winterdijk op gaan.

Op basis van de toename van het verkeer ten oosten van de nieuwe ontsluiting is de toename van de geluidbelasting langs dat wegvak ongeveer 1,7 dB. Bij de woning aan Winterdijk 20 is het wegvak maatgevend waar een afname van het verkeer optreedt.

Uit de geluidberekeningen blijkt (zie ook bijlage 8), dat bij de woning sprake is van een (verwaarloosbare) afname van de geluidbelasting van 0,17 dB. De geluidbelasting bedraagt in de huidige situatie (situatie zonder aanleg en gebruik van de nieuwe ontsluiting) en toekomstige situatie (situatie met aanleg en gebruik van de nieuwe ontsluiting) ten hoogste 57 dB (inclusief 5 dB aftrek ex art. 110g Wgh) ten gevolge van wegverkeer op de Winterdijk. De geluidbelasting is berekend op de gevel die het dichtste bij de Winterdijk ligt (noordgevel van de woning).

Ten gevolge van de nieuwe ontsluiting (Vier Heultjes) bedraagt de geluidbelasting bij de woning Winterdijk 20 ten hoogste 41 dB (exclusief aftrek ex art. 110g Wgh) ten gevolge van wegverkeer op de nieuwe ontsluiting. Daarmee blijft de geluidbelasting onder de grenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting van 41 dB is berekend op de gevel met de hoogste geluidbelasting, de noordgevel.

De noordgevel van die woning aan de Winterdijk 20 ontvangt de meeste geluidbelasting ten gevolge van de Winterdijk (maatgevende weg), Vier Heultjes en A59. Cumulatief treedt er geen verandering in de geluidbelasting op die gevel op. De geluidbelasting is zowel in de huidige als toekomstige situatie 57 dB (inclusief 5 dB aftrek ex art. 110g Wgh).

De tweede ontsluiting leidt tot een andere verdeling van verkeersstromen, maar niet tot de generatie van extra verkeer. De tweede ontsluiting leidt daarmee alleen tot een nivellering van de geluidbelasting zoals bepaald in het akoestisch onderzoek. Het voorgaande betekent dat de aanleg van de tweede ontsluiting niet leidt tot een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder en dat er ter plaatse van de woning aan de Winterdijk 20 sprake is van een goede ruimtelijke ordening/aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.5 Luchtkwaliteit

Om de situatie voor luchtkwaliteit in beeld te krijgen, is een quick scan uitgevoerd. In bijlage 6 zijn de resultaten van dit onderzoek opgenomen.

In de directe omgeving van het park is geen industrie gelegen, die van invloed is op de luchtkwaliteit. De kwaliteit van de lucht wordt daarom voornamelijk bepaald door de uitstoot van het wegverkeer (met name A59). De beoordeling van de huidige luchtkwaliteit is gedaan door te kijken naar de aanwezige concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Deze stoffen zijn nagenoeg altijd maatgevend voor de luchtkwaliteit (zeker bij wegverkeer), overige stoffen hoeven niet beoordeeld te worden. Uit de database van de Saneringstool en de Monitoringstool van het NSL (Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit) kan worden herleid dat de normen voor PM10 en NO2 niet worden overschreden.

Door de (fictieve) ‘nieuwe ontwikkeling’ wordt er extra verkeer gegenereerd. Daarom moet verantwoord worden of deze verkeerstoename al dan niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De Algemene Maatregel van Bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (NIBM) bepaalt wanneer de mate van luchtverontreiniging verwaarloosbaar is. In zo’n geval hoeft een project niet langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden. In de NIBM is vastgesteld dat de een ontwikkeling verwaarloosbaar is, als de ontwikkeling leidt tot een toename van niet meer dan 3% van de grenswaarde.

Voor woningbouw is deze 3% vertaald naar een aantal woningen: als er 1.500 woningen worden gerealiseerd, met 1 ontsluitingsweg, dan is een project NIBM. Bij 2 ontsluitingswegen kunnen er 3.000 woningen gerealiseerd worden. Met het initiatief worden er 202 + 42 = 244 woningen 'gerealiseerd'. Dit aantal ligt ruim onder de 1.500 woningen. Een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan voorziet verder in de bouw van vier extra woningen, waarmee het totaal aan te realiseren woningen op 248 komt.

Geconcludeerd kan worden dat het project NIBM is. Het aspect luchtkwaliteit vormt dus geen belemmering voor het initiatief.

5.6 Bodemkwaliteit

Door Antea group is een vooronderzoek uitgevoerd om te beoordelen of de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de functieverandering naar wonen. Het vooronderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN 5725, zie bijlage 10. De verzamelde informatie geeft aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het onderzoeksterrein.

De verzamelde informatie geeft aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het onderzoeksterrein.

Op basis van het vooronderzoek zijn de in onderstaande tabel opgenomen deellocaties te onderscheiden.

Tabel 5.5: deellocaties, de letters corresponderen met de letters op afbeelding 5.2

Deellocatie  
A   Verontreiniging met zware metalen (o.a. cadmium, nikkel en zink) op noordwestelijk terreingedeelte  
B   Parkeerplaatsen met halfverharding aan de noordzijde van Vier Heultjes --> indien puinhoudend dan ook asbestverdacht  
C   Geplande nieuwbouwlocatie op oostelijk terreingedeelte (onverdacht)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0018.png"

Afbeelding 5.2: locaties van de bodemonderzoeken

Aanbevelingen

Voor de deellocaties A en B geldt dat deze zich bevinden op het terreingedeelte waar na de bestemmingsplanwijziging geen gevoeliger bodemfunctie zal ontstaan. Daarnaast heeft de in 2006 uitgevoerde risico-evaluatie naar de verontreiniging met zware metalen uitgewezen dat door afwezigheid van risico's er geen reden om over te gaan tot sanering. Ook is daarbij aangegeven dat verder onderzoek naar de aan- of afwezigheid van verhoogde gehalten aan zware metalen niet zinnig wordt geacht. Verder bodemonderzoek kan bij de deellocaties A en B derhalve achterwege blijven.

Voor deellocatie A geldt dat de verontreiniging mogelijk al verwijderd is, dit is echter niet met zekerheid vast te stellen. Onder het huidige en landelijk geldende bodembeleid hoeven saneringen alleen met spoed uitgevoerd te worden indien er sprake is van risico's voor de volksgezondheid. De risico-evaluatie wijst uit dat er geen sprake is van dergelijke risico's. Bij toekomstige werkzaamheden in de grond onder deellocatie A, zal wel nader onderzoek plaats moeten vinden om vast te stellen of de verontreiniging wel of niet aanwezig is.

Voor deellocatie C heeft voor zover bekend geen bodemonderzoek plaatsgevonden. Een bodemonderzoek voor woningbouw wordt normaliter noodzakelijk geacht. Bij een eventuele toekomstige aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen, zal de grond onder deze locatie dan ook onderzocht moeten worden.

Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen en vast te stellen of daadwerkelijk bodemonderzoek dient plaats te vinden.

5.7 Externe veiligheid

Door transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen ontstaan risico's op ongevallen. Vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt invulling gegeven aan hoe hiermee omgegaan moet worden.

Risico's vanuit externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico heeft betrekking op de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die zich een jaar lang op de plaats bevindt. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 10-6/jaar onacceptabel wordt geacht. Kwetsbare objecten, zoals woningen, mogen niet binnen deze zogenaamde 10-6-risicocontour worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een motiveringsplicht.

Het groepsrisico is afhankelijk van het aantal personen dat zich op een bepaalde plaats bevindt; naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, dient de kans op een dergelijk ongeval kleiner te zijn. Berekende groepsrisicowaarden worden afgezet tegen de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde geldt niet als norm, maar als waarde om de hoogte van het groepsrisico aan te kunnen staven.

Om de situatie ten aanzien van externe veiligheid in beeld te brengen, is een onderzoek verricht. In bijlage 6 zijn de resultaten van dit onderzoek opgenomen. In het kader van het aspect externe veiligheid zijn de volgende installaties, bedrijven en transportroutes beschouwd:

  • LPG-tankstations langs de rijksweg A59;
  • BRZO-inrichting Stahl Europe BV;
  • rijksweg A59;
  • een hogedrukaardgastransportleiding;
  • propaantank (50 m3) recreatiepark De Capelse Put (inmiddels verwijderd).

Uit het onderzoek blijkt, dat er geen plaatsgebonden risicocontouren (PR 10-6) aanwezig zijn die belemmerend kunnen werken. Wel ligt het recreatiepark deels binnen de invloedsgebieden van de A59 en Stahl Europe BV. Derhalve is verantwoording van het groepsrisico ten aanzien van deze risicobronnen verplicht conform het Bevt (A59) en het Bevi (Stahl Europe BV).

Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 3,4 kilometer van Stahl Europe BV. Op basis van de QRA van Stahl Europe BV blijkt dat bij het meest ongunstige weertype letale effecten van een incidenten kunnen reiken tot een afstand 4,2 kilometer rondom de inrichting (in het geval van een toxisch incident). Dat betekent dat het plangebied in het invloedsgebied van Stahl Europe BV ligt.

De brandweer Midden- en West-Brabant heeft een standaardadvies voor ontwikkelingen in het invloedsgebied van Stahl Europe BV uitgebracht. Dit advies heeft betrekking op de gevolgen voor externe veiligheid die ontwikkelingen in het invloedsgebied van Stahl Europe BV hebben. Dit advies bevat:

  • een toelichting op de werkingssfeer van het advies;
  • een overzicht van mogelijke maatregelen om het groepsrisico te beperken;
  • een overzicht van mogelijkheden voor de rampenbestrijding;
  • suggesties om de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van Stahl Europe BV zo groot mogelijk te maken.

Op basis van het standaardadvies kan het bevoegd gezag het groepsrisico verantwoorden. Het standaardadvies is als bijlage 11 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Ten aanzien van de delen van het onderzoek naar externe veiligheid die betrekking hebben op Stahl Europe BV en de propaantank (bijlage 6) geldt dat het standaardadvies uit bijlage 11 in acht genomen moet worden en dat de propaantank inmiddels verwijderd is. Verder is de analyse (behoudens de terminologie en de naamgeving van wet- en regelgeving die het desbetreffende onderzoek gebruikt wordt) zoals opgenomen in het onderzoek naar externe veiligheid in bijlage 6 actueel.

5.8 Technische infrastructuur

In het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en leidingen.

5.9 Totaalbeeld milieuaspecten

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de milieuaspecten geen belemmering vormen voor het toestaan van permanente bewoning.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Uitgangspunten

Zoals reeds in het voorgaande is beschreven maakt dit bestemmingsplan permanente bewoning op De Capelse Put mogelijk. Uitgangspunten zijn:

  • geen verdere verstening van het terrein;
  • ten behoeve van de legalisatie van permanent wonen dient een evenredige investering in het landschap gedaan te worden;
  • voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.

Verdere verstening van het terrein vindt zo min mogelijk plaats. De regels in onderhavig bestemmingsplan zijn dusdanig opgezet dat de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn opgenomen en niet verder zijn verruimd. Vanuit het bestemmingsplan wordt derhalve geen verdere verstening toegestaan. Wel wordt met het vergunningvrij bouwen meer mogelijk. Dit vindt verder geen grondslag in het bestemmingsplan. Regels voor vergunningvrij bouwen zijn landelijk van toepassing en gelden voor alle woningen, maar niet voor woningen ten bate van recreatief nachtverblijf. Doordat permanent wonen wordt gelegaliseerd, zijn de regels voor vergunningvrij bouwen na vaststelling van dit bestemmingsplan ook van toepassing binnen het plangebied.

Vanuit de Verordening ruimte (integratie stad-land) is bij stedelijke ontwikkelingen een evenredige investering in het landschap vereist. Deze investering in het landschap is ten behoeve van dit bestemmingsplan uitgewerkt in een verantwoording van de kwaliteitsverbetering en concreet inrichtingsplan. Deze zijn in bijlage 12 en bijlage 13 opgenomen.

Er wordt voldaan aan de vigerende wet- regelgeving, dit is in deze toelichting nader onderbouwd.

6.2 Beheer

De in dit plan opgenomen regeling voorziet in bestemmingswijziging binnen het plangebied. Het plan maakt het permanent wonen op De Capelse Put mogelijk. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan de regeling gebruikt worden voor de beheersfase. De regeling en het opgenomen bouwvlak zijn conserverend qua bouwmogelijkheden om verstening in het gebied te voorkomen.

6.3 Nieuwe ontwikkelingen

Dit bestemmingsplan laat de mogelijkheid tot de bouw van 42 woningen aan de oostzijde van het plangebied in tact en voegt daar een wijzigingsbevoegdheid die de bouw van vier woningen mogelijk maakt aan toe. De bouw van de 42 woningen aan de oostzijde van het plangebied is feitelijk geen nieuwe ontwikkeling omdat de bouw van deze woningen in het voorgaande bestemmingsplan planologisch al mogelijk was gemaakt. De bouw van de vier woningen door middel van een wijzigingsbevoegdheid is wel een nieuwe ontwikkeling omdat de bouw van deze woningen nog niet voorzien was in het voorheen geldende bestemmingsplan. De bouw van die vier woningen leidt niet tot extra verstening omdat de totale oppervlakte van de woningen niet groter mag zijn dan de oppervlakte van het huidige horecapand.

Met dit bestemmingsplan wordt het namelijk mogelijk om de bestaande verblijven op De Capelse Put voor permanente bewoning te gebruiken.

Tevens maakt dit plan de aanleg van een nieuwe ontsluiting aan de oostzijde van De Capelse Put mogelijk. Deze ontsluiting biedt de woningen aan de oostzijde van De Capelse Put een gemakkelijk bereikbare toegang tot de Winterdijk en dient als calamiteitenontsluiting voor de brandweer. De ontsluiting vervangt de bestaande calamiteitenontsluiting die in de huidige situatie ter hoogte van het middenterrein van de Capelse Put ligt. Deze nieuwe ontsluiting zal worden uitgevoerd als een 'reguliere' en met klinkers verharde weg. Als gevolg hiervan neemt het verhard oppervlak op deze plek toe. Dit wordt gecompenseerd door het wegnemen van de verharding van de huidige calamiteitenontsluiting ter plekke van het middenterrein. Er is daarom geen sprake van verdere verstening van het terrein. Op het middenterrein van De Capelse Put worden twee bomen geplant als compensatie voor vier bomen aan de Winterdijk die gekapt worden om de aanleg van de nieuwe ontsluiting mogelijk te maken.

6.4 Ruimtelijke kwaliteitsverbetering

Om permanente bewoning van het plangebied moet, conform artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant, een investering in de kwaliteit van het landschap worden gedaan (zie ook paragraaf 3.2.2). Deze paragraaf gaat in op het inrichtingsplan en de verantwoording van de kwaliteitsverbetering die invulling geven aan deze eis. Beide stukken zijn tevens als bijlage 12 en bijlage 13 bij de toelichting op dit bestemmingsplan opgenomen.

 

Met de realisatie van het inrichtingsplan wordt invulling gegeven aan de kwaliteitsverbetering. Het inrichtingsplan is een vertaling van de provinciale regels en het beleid voor kwaliteitsverbetering, door middel van een financiële investeringsverplichting, naar een uitvoeringsplan. De verantwoording van de kwaliteitsverbetering beschrijft op welke wijze het budget voor de kwaliteitsverbetering tot stand is gekomen en op welke wijze het inrichtingsplan de kwaliteitsverbetering binnen het budget invult.

6.4.1 Uitgangspunten

In samenspraak met de provincie Noord-Brabant is bepaald dat de ruimtelijke kwaliteitsverbetering in dit geval een maatwerkoplossing behoeft. Die maatwerkoplossing is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  • De kwaliteitsverbetering moet minimaal 20% van de 'bestemmingswinst' door het nieuwe bestemmingsplan beslaan.
  • De 'bestemmingswinst' wordt gebaseerd op de functiewijziging, er is geen sprake van een toename van verstening. Het initiatief mag verdere verstening dan ook niet toestaan. Dit betekent voor De Capelse Put, dat nieuwbouw, anders dan reeds planologisch is bestemd en vergund, niet mogelijk mag worden gemaakt.
  • Er moeten kosten worden gemaakt om de nieuwe bestemming mogelijk te maken. Om tot een nieuwe bestemming voor legaal wonen te komen, moeten investeringen worden gedaan in de fysieke leefomgeving (bijvoorbeeld verhoging geluidswal, aanpassing nutsinfrastructuur, kosten voor ontsluiting van het park, kosten voor aanpassingen in de openbare ruimte). Deze kosten hebben invloed op de 'bestemmingswinst' en mogen daarom hierop in mindering worden gebracht.
  • Plan- en apparaatskosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en procedurekosten moeten sowieso worden gemaakt, dus mogen niet in mindering worden gebracht op de 'bestemmingswinst'.
  • De gemeente moet aantonen dat de investeringsverplichting en de uitvoering van de kwaliteitsverbetering is geborgd. De financiële zekerstelling moet zodanig zijn ingericht dat de genoemde termijn van uitvoering haalbaar is.
  • Voor wat betreft de termijn voor de realisatie van de daadwerkelijke kwaliteitsverbetering wordt aangesloten bij het compensatiebeginsel voor het Natuurnetwerk Nederland. Na de vaststelling van het bestemmingsplan geldt een termijn van maximaal 5 jaar, waarbinnen de kwaliteitsverbetering moet worden gerealiseerd.

In aanvulling op de bovenstaande uitgangspunten zijn de gemeente Waalwijk en Coöperatie De Spranckelaer overeengekomen dat de kwaliteitsverbetering waar mogelijk plaatsvindt in het plangebied.

6.4.2 Investeringsverplichting

Deze voorgaande uitgangspunten zijn vertaald naar een berekening voor de investeringsverplichting dat de omvang van de kwaliteitsverbetering van het landschap vertegenwoordigd. Over de omvang van de investeringsverplichting heeft Coöperatie De Spranckelaer overeenstemming bereikt met de gemeente en de provincie Noord-Brabant. Op basis van de investeringsverplichting is het inrichtingsplan uitgewerkt. Bijlage 12 bevat een onderbouwing van de berekening van het budget.

6.4.3 Inrichtingsplan

Het inrichtingsplan (bijlage 13) geeft weer op welke wijze en met welke ingrepen in de fysieke leefomgeving de kwaliteitsverbetering vorm krijgt. De ingrepen vinden plaats in drie deelgebieden die weergegeven zijn op afbeelding 6.1. De deelgebieden zijn:

  • 1. Het waterpark (middenterrein en driehoek aan de zuidwestzijde).
  • 2. De zoom (de landschappelijke rand rondom het park, inclusief de geluidswal).
  • 3. De ontsluitingsweg (inclusief de aansluiting van de schiereilanden op de ontsluitingsweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01_0019.png"

Afbeelding 6.1: deelgebieden in het inrichtingsplan (Plan en Project, 2016)

Waterpark

Het waterpark bestaat uit het middenterrein en de zuidwesthoek van het plangebied. Het middenterrein is momenteel parkachtig ingericht en bevat recreatiefuncties die niet meer gebruikt worden. Het park sluit niet aan op de omgeving. De zuidwesthoek is een grasveld dat geen verdere functie heeft.

In het waterpark wordt een vertaling gemaakt van het omliggende slagenlandschap door langgerekte (schier)eilanden te creëren die begeleid worden door elzensingels en worden ingezaaid met kruidenmengsel. Het nieuwe water dat hier wordt gerealiseerd, wordt tevens benut voor de benodigde watercompensatie. De relatief grote infrastructuur (rondweg op het middenterrein) krijgt een visueel minder nadrukkelijke plek in het gebied, onder andere door het aanpassen van de begeleidende begroeiing. Door het waterpark komt een nieuw wilgenlaantje zodat waardoor er ook door het park gewandeld kan worden. De bestaande calamiteitenontsluiting wordt verwijderd.

Zoom

Het westelijk deel van de zoom wordt beplant met vooral solitaire bomen en kruidenmengsel. Het middendeel en het oostelijke deel wordt aangeplant met voornamelijk bosplantsoen en enkele solitaire bomen. Aan de westzijde en oostzijde wordt de zoom aan de buitenkant begeleid door een nieuwe elzensingel. Rondom het water wordt een nieuw wandelpad aangelegd.

Ter plekke van een verhoging in de geluidswal (ten noorden van het voormalig restaurant) wordt een uitkijkpunt gerealiseerd: door een onderbreking in het bosplantsoen en door begeleiding van een kleine elzensingel wordt hier een oude lijn visueel zichtbaar gesteld. Ter plekke van dit punt kan men de geluidswal op wandelen en het omliggende gebied beleven. Verspreid komen enkele zitbankjes. Aan de westzijde komt een nieuwe trailerhelling voor de maaiboot; deze is nu bij het middengebied gelegen maar vervalt op deze locatie.

Ontsluitingsweg

Om het ruimtelijke beeld van de ontsluitingsweg (Vier Heultjes) in relatie met de Winterdijk te verbeteren, worden op de koppen van de schiereilanden groene ruimtes gecreëerd die worden aangeplant met gebiedseigen beplanting (bomen, struiken en onderbegroeiing). De slootjes tussen de schiereilanden worden benadrukt door korte elzensingels. In het westelijke deel wordt de ruimte voor dit groen gevonden door de aanwezige parallelweg te verwijderen en de parkeerplaatsen die hier gebruikt worden als langsparkeerplaatsen langs de hoofdontsluiting te leggen. De bestaande bestrating wordt hierdoor opnieuw benut. Aan de oostelijke zijde wordt een nieuwe ontsluitingsweg gerealiseerd en blijven de haaksparkeerplaatsen gehandhaafd en wordt het groen op de koppen rondom deze parkeerplaatsen opnieuw ingericht. De wegberm aan de zuidzijde wordt vrijgemaakt van niet gebiedseigen beplanting en elementen en opnieuw ingezaaid met gebiedseigen kruidenmengsel. De bomen in de zuidelijke berm blijven gehandhaafd. Op het middenterrein van De Capelse Put worden twee bomen geplant als compensatie voor de kap van vier bomen aan de Winterdijk. De kap van die bomen is noodzakelijk om de oostelijke ontsluiting mogelijk te maken.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

7.1 Inleiding

In deze paragraaf wordt ingegaan op de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald in het bestemmingsplan.

De planmethodiek is afgestemd op de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Daarbij is de indelingsopzet van de aangegeven hoofdgroepen van bestemmingen gehanteerd.

Inhoudelijk (materieel) is het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' (2010) zoveel mogelijk gehandhaafd.

7.2 Algemene toelichting verbeelding

Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.

7.3 Algemene toelichting regels

De opbouw van de (plan)regels sluit aan op de SVBP2012 en luidt als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat de begripsbepalingen en een bepaling over de manier waarop de in het plan genoemde maten moeten worden bepaald.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen. De bestemmingen zijn in alfabetische volgorde geplaatst.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk staan de algemene regels vermeld. Het gaat hier bijvoorbeeld om de Anti-dubbeltelregel, de algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit laatste hoofdstuk staan de overgangsregels en de slotregel.

Opbouw bestemmingsbepalingen:

Voor de enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen geldt een vaste opbouw. Niet alle elementen hoeven hierbij steeds te worden opgenomen.

De volgende onderdelen komen (deels) terug bij de diverse bestemmingen:

Bestemmingsnaam; aangesloten is bij de voorgeschreven benamingen uit de SVBP 2012. De bestemmingen staan in alfabetische volgorde.

Bestemmingsomschrijving; hierin komt tot uiting welke doeleinden aan de betreffende gronden zijn toegekend. Het betreft een verdere uitwerking van de bestemmingsnaam.

Bouwregels; hierin zijn de situerings- en maatvoeringseisen opgenomen voor bouwwerken.

Nadere eisen; via het stellen van nadere eisen kan het bevoegd gezag in specifieke situaties sturing geven aan ontwikkelingen.

Afwijken van de bouwregels; onder dit kopje worden mogelijkheden geboden voor kleine afwijkingen in maatvoering en situering.

Specifieke gebruiksregels; deze regeling geeft een nadere invulling aan de gebruiksmogelijkheden.

Afwijken van de gebruiksregels; onder dit kopje zijn regels opgenomen die het mogelijk maken om, met inachtneming van bepaalde voorwaarden, van het verboden gebruik af te wijken.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden; via dit instrument wordt voorkomen dat de bestemming wordt gefrustreerd door werken en werkzaamheden binnen het bestemmingsvlak. Activiteiten die een nadeel kunnen toebrengen, zijn slechts toegestaan indien hiervoor een vergunning is verkregen.

Wijzigingsbevoegdheid; dit instrument biedt de mogelijkheid om grotere afwijkingen van het bestemmingsplan door te voeren.

7.4 Hoofdstuk 1 Inleidende bestemmingen

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de regels voorkomt nader omschreven. Door de omschrijving wordt interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid en rechtszekerheid van het plan worden vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de in de regels voorgeschreven maatvoeringen bepaald moeten worden.

7.5 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De geluidswal die de vijver scheidt van de A59 is bestemd als 'Groen'. Dat geldt ook voor het middenterrein van het park. Op deze gronden moet ook de ruimtelijke kwaliteitsverbetering en compensatie plaatsvinden als gevolg van de functiewijziging van recreatie naar 'Wonen'.

Op het middenterrein is tevens een aanduiding waterberging opgenomen. De verbreding van de aarden wal gaat ten kosten van het oppervlaktewater. Deze oppervlakte wordt gecompenseerd op het middenterrein.

Artikel 4 Recreatie - Recreatiepark

De recreatiewoningen die niet aan de eisen die aan een woonfunctie gesteld worden voldoen, behouden de bestemming 'Recreatie - Recreatiepark'. Om deze recreatiewoningen een woonbestemming te kunnen geven op het moment dat zij wel aan de relevante eisen voldoen, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Artikel 5 Verkeer/Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

De ontsluitingsweg en de wegen en paden op het terrein zijn bestemd als 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Het verschil tussen deze bestemmingen is de verblijfsfunctie van de wegen op het terrein en de ontsluitende functie van de Vier Heultjes.

Voor de directe ontsluiting van de woningen is een functieaanduiding opgenomen 'ontsluiting'. In de regels is bepaald dat de oriëntatie van de woningen op deze wegen gericht moeten zijn.

Artikel 7 Water

De vijver en de afwateringssloten zijn bestemd als 'Water' en daar bij behorende voorzieningen.

Artikel 8 Wonen

De voormalige recreatiewoningen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Binnen deze bestemming is het toegestaan te wonen en woningen op te richten. De woningen moeten voldoen aan in de regels gestelde voorwaarden. Werken die niet als pand zijn aan te merken hebben de aanduiding 'stacaravan' gekregen. In de stacaravans mag worden gewoond. De stacaravans mogen ook worden vervangen door een pand. Tevens is voorzien in een wijzigingsbevoegdheid om de aanduiding te verwijderen als een woning is gerealiseerd.

Binnen deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bouwvlakken te kunnen verschuiven en om de bouwvlakken te kunnen verruimen tot maximaal 60 m2. Die wijzigingsbevoegdheid maakt het ook mogelijk om bouwvlakken samen te voegen of te verwijderen.

Artikel 9 Waarde - Archeologie

De dijk en gronden aan de zuidzijde van het plangebied hebben de potentie om archeologische waarden te bevatten. Om deze waarden te beschermen is aan deze gronden de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' toegekend. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning gekoppeld.

Artikel 10 Waterstaat - Waterbergingsgebied

De voormalige zandwinput en de waterlopen tussen de woningen zijn bestemd door middel van de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterbergingsgebied" om het waterbergend en –kerend vermogen van deze gronden te behouden. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning gekoppeld.

7.6 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel bevat een regeling om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied' de grenzen van de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Water' en 'Wonen' te wijzigen en te herbegrenzen. Dit artikel bepaalt ook aan welke voorwaarden deze wijziging en herbegrenzing moeten voldoen.

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Artikel 12 Algemene bouwregels

In dit artikel is een regeling opgenomen die bepaalt hoe moet worden omgegaan met de afmetingen, oppervlakte, inhoud en situering van gebouwen die afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 van de regels van dit bestemmingsplan.

Daarnaast is in dit artikel een regeling opgenomen die bepaalt hoe moet worden omgegaan met gevallen waarbij een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding ontbreekt.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

Dit artikel bepaalt wat er in dit bestemmingsplan onder strijdig gebruik verstaan wordt en bepaalt aan welke maatregelen voldaan moet zijn alvorens gronden in gebruik genomen worden voor de bestemming 'Wonen'.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

Met de algemene afwijkingsregels en wijzigingsregels wordt onder voorwaarden enige flexibiliteit aan de regels met betrekking tot infrastructuur gegeven.

7.7 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

Dit artikel bevat een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van dit bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of dit strijdige gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 17 Slotregel

Dit artikel bepaalt de officiële naam van het bestemmingsplan. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is gewaarborgd vanuit particuliere financiering door de corporatie. Door middel van een anterieure overeenkomst worden de kosten verhaald door de gemeente op initiatiefnemer, onderdeel hiervan is een verhaalovereenkomst planschade. Op basis van artikel 6.12 lid 1 Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan op te stellen. Doordat echter een anterieure overeenkomst wordt afgesloten zijn de kosten van de grondexploitatie conform artikel 6.12 lid 2 Wro 'anderszins verzekerd'. De verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan vervalt hiermee. De economische haalbaarheid van het plan is gewaarborgd. Hiermee is het plan economisch uitvoerbaar en is derhalve geen exploitatieplan opgesteld.

Hoofdstuk 9 Overleg en inspraak

9.1 Inspraak en vooroverleg

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is op 21 december 2016 gepubliceerd. In de periode van 12 januari 2017 tot en met 23 februari 2017 heeft het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Gelijktijdig is het voorontwerp bestemmingsplan gestuurd aan de vooroverlegpartners ten behoeve van het wettelijk vooroverleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening.

Er zijn in deze periode geen inspraakreacties binnen gekomen. Wel zijn er drie vooroverlegreacties binnen gekomen en wel van de brandweer Midden en West Brabant, de provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta.

De reacties uit het vooroverleg zijn verwerking in de 'Nota beantwoording inspraak en vooroverleg'. De nota is als bijlage 14 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

9.2 Zienswijzen

Het ontwerp van dit bestemmingsplan is op 14 juni 2017 gepubliceerd. In de periode van 15 juni 2017 tot en met 26 juli 2017 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen binnengekomen.

9.3 Ambtshalve wijzigingen

Ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Dit zijn de volgende wijzigingen:

  • 1. Een deel van de bouwvlakken van de 42 oostelijk gelegen kavels is op verzoek van de initiatiefnemer 90 graden gedraaid. Hiermee wordt een te eentonige repetitie voorkomen doordat woningen 'gedraaid' kunnen worden. Zo sluit de structuur meer aan bij de rest van het gebied.
  • 2. In de toelichting is in paragraaf 4.6 kort ingegaan op de reden waarom langs de A59 geen vrijwaringszone is opgenomen.