direct naar inhoud van Regels
Plan: De Capelse Put
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "De Capelse Put" van de gemeente Waalwijk.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0867.BPWWdecapelseput-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aangebouwd bijgebouw

een met het hoofd(woon)gebouw verbonden gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofd(woon)gebouw en ten dienste staat van het hoofd(woon)gebouw dan wel in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofd(woon)gebouw.

1.6 bebouwing

- één of meer gebouwen en/of;

- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen)

- het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

- uitoefening van ambachtelijke bedrijvigheid;

in of bij een woning waarbij de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Degene die de bedrijfsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de woning.

1.8 beroepsmatige activiteiten (bij wonen)

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Degene die de beroepsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning.

1.9 bestaand bouwwerk

bouwwerk dat op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan is gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bijgebouw

gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, onderscheid wordt gemaakt in aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag

een doorlopend, horizontaal gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, of een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 bouwwerk, geen gebouw zijnde

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de grond is verbonden.

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.23 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.24 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.25 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.26 extensief dagrecreatief medegebruik

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 geluidwerende voorziening

voorziening dat ten doel heeft het geluid van een geluidbron te weren zodat een geluidsluwte ontstaat achter de voorziening. Een voorziening kan een scherm betreffen (hard materiaal zoals beton of glas) of een wal (aarde).

1.29 hoofdfunctie

een functie waarvoor het hoofdgebouw, en de bijhorende gronden, als zodanig gebruikt mag worden.

1.30 hoofdgebouw

een gebouw, dat door zijn bestemming, ligging, constructie en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk op het bouwperceel valt aan te merken.

1.31 huishouden

één, of meerdere personen, die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn.

1.32 huisvesting

huisvesten van personen die geen huishouden vormen, zoals arbeidsmigranten en vergunninghoudende vluchtelingen (statushouders).

1.33 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65° niet zijnde een lessenaarsdak tenzij in de regels en/of de verbeelding een andere regeling is opgenomen in welk geval die regeling geldt.

1.34 kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid

een bedrijf waarin geheel of overwegend door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt of herstelt alsmede het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren van goederen die verband houden met het ambacht, en niet zwaarder is dan een categorie 2 bedrijf als opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.35 ruimtelijke kwaliteitsverbetering

het inpassen van een gebouw of een complex van gebouwen dan wel een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de structuur van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw/de gebouwen en/of de aanplant van gebiedseigen beplanting, de ruimtelijke kwaliteitsverbetering bestaat daarnaast bijvoorbeeld uit:

  • de realisatie, versterking of het herstel van landschapselementen zoals waterpartijen/-lichamen en grondwallen;
  • de realisatie, versterking of het herstel van voorzieningen die de gebruiks-/-belevings/-toekomstwaarde van het landschap ten goede komen, zoals recreatievoorzieningen;
  • activiteiten gericht op het behoud of het herstel van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of terreinen;
  • het verwijderen van verharding;
  • het slopen van bebouwing;
  • een fysieke bijdrage aan de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland en/of van ecologische verbindingszones.
1.36 lessenaarsdak

een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.

1.37 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.38 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b van de Wabo.

1.39 ondergeschikte functie

een functie waarvoor maximaal 30% van de gebruiksvloeroppervlakte, en de bijhorende gronden, van het hoofdgebouw als zodanig gebruikt mag worden en waarbij voor het overige geldt dat de ondergeschikte functie qua uitstraling en ruimtelijk effect duidelijk kleiner is dan de uitstraling en het ruimtelijk effect van de hoofdfunctie.

1.40 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander (semi-)openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.41 oprit

het gedeelte van het bouwperceel voor het bereiken van de bij het bouwperceel behorende garage en/of carport en/of andere bij de desbetreffende bestemming behorende gebouwen waar verkeer over rijdt. Een oprit is altijd direct bereikbaar vanaf de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' die voorzien zijn van de nadere aanduiding 'ontsluiting'.

1.42 overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw , dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw. Daarbij geldt dat, indien vóór dan wel achter het (verlengde van) de voorgevel van een gebouw wordt gebouwd, het volgende:

  • 1. vóór: het moet een open constructie zijn;
  • 2. achter: maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
1.43 peil
  • a. Voor een gebouw, gelegen op enig punt op een afstand van 4 meter uit de wegkant:
      • de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. Voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde:
      • de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  • c. Indien in, op of over het water wordt gebouwd:
      • het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.
1.44 permanente bewoning

bewoning van een bouwwerk als hoofdverblijf.

1.45 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.46 recreatiewoning

een gebouw dat wordt gebruikt voor verblijfsrecreatieve doeleinden door personen of groepen van personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.47 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.48 Staat van Bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze planregels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.49 stacaravan

een wagen (niet uitklapbaar) welke volgens de bepalingen van het wegenverkeersregelement niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen of een gebouw van lichte constructie, die in het geheel of in delen kan worden verplaatst en die geplaatst of gebouwd, ingericht en bestemd zijn voor verblijfsrecreatie op een vaste standplaats; ook als zij niet vergunningsplichtig zijn, zijn deze toch als een gebouw aan te merken.

1.50 supermarkt

detailhandelsonderneming voor levensmiddelen en huishoudelijke producten.

1.51 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en/of omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.52 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.53 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die langs de kanten van het bouwvlak wordt getrokken en parallel loopt aan de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' die voorzien zijn van de nadere aanduiding 'ontsluiting'.

1.54 vrijstaand bijgebouw

een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.55 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit.

Hieronder worden in ieder geval verstaan: infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi’s, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten.

1.56 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.

1.57 wonen

het verblijf dan wel het gebruik als woonruimte inclusief nachtverblijf voor de huisvesting van een huishouden zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

1.58 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor het huisvesten van één huishouden.

1.59 standplaats

een stuk grond aangewezen voor het plaatsen van een stacaravan alsmede bijbehorende voorzieningen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens.

2.2 de afstand tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.3 breedte/diepte/oppervlakte van een bouwwerk
  • 1. behoudens de hierna genoemde gevallen onder 2 en 3: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren), nederwaarts geprojecteerd 1 m boven peil;
  • 2. in geval van een ondergronds bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren) 0,5 m onder peil;
  • 3. in geval dat geen sprake is van buitenwerkse gevelvlakken (en/of gemeenschappelijke scheidsmuren): de neerwaartse projectie van het dak, 1 m boven peil;
  • 4. de totale oppervlakte van bouwwerken wordt bepaald door de som van 1, 2 en 3. Voor zover ondergrondse gebouwen zijn gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren) van een bovengronds gebouw, wordt de oppervlakte van het ondergrondse gebouw niet meegeteld met de totale oppervlakte van bouwwerken.
2.4 bruto-vloeroppervlak van een gebouw

gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies of indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw: tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructies.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 diepte van het bouwvlak

loodrecht vanaf de lijn waarin de voorgevel van het hoofd(woon)gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

2.7 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.8 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.9 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 het bebouwingspercentage

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming, of een in de regels nader aan te duiden gedeelte van het bouwperceel.

2.11 de nokhoogte van een bouwwerk

vanaf de horizontale snijlijn van twee hellende dakvlakken tot aan het peil.

2.12 verticale diepte

Vanaf onderkant vloer van het ondergronds bouwwerk tot aan het peil.

2.13 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. geluidwerende voorziening(en) ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal';
  • c. ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' gebieden voor watercompensatie;
  • e. voorzieningen ten bate van opwekking en transport van duurzame energie;
  • f. (onverharde) voet- en rijwielpaden;
  • g. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • h. parkeervoorzieningen.
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. uitlaatplaats voor honden;
  • k. speelvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Zonnepanelen

Op gronden met de aanduiding 'geluidwal' mogen zonnepanelen worden gebouwd.

3.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • b. de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

  • a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
  • b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
  • c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  • a. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
  • b. gronden voor open opslag.

Artikel 4 Recreatie - Recreatiepark

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Recreatiepark’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatieve doeleinden in recreatiewoningen en de daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de op het terrein verblijf houdende personen;
  • b. dagrecreatie;
  • c. beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw op een maximum van 30 m2 van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
  • d. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor de hydrologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Recreatiewoningen

Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. er mag niet meer dan één recreatiewoning per bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 60 m²;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,4 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m.
4.2.2 Vrijstaande bijgebouwen bij recreatiewoningen

Voor het bouwen van vrijstaande bijgebouwen bij recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 20 m² bedragen;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,1 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • d. er mag ten hoogste 1 vrijstaand bijgebouw per bouwperceel worden gebouwd;
  • e. de minimale afstand tot de recreatiewoning dient 1 m te bedragen;
  • f. de afstand tot de voorgevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 3 m.
4.2.3 Aangebouwde bijgebouwen bij recreatiewoningen

Voor het bouwen van aangebouwde bijgebouwen bij recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bouwperceel mag maximaal 1 erker, 1 overkapping en 1 serre worden gebouwd als aangebouwd bijgebouw;
  • b. de totale oppervlakte van aangebouwde bijgebouwen mag maximaal 20 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,1 m;
  • d. aangebouwde bijgebouwen moeten voorzien zijn van een plat dak;
  • e. de afstand van serre tot de voorgevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 3 m;
  • f. een overkapping met een open constructie mag tot in de voorgevelrooilijn gebouwd worden;
  • g. een erker dient vóór de voorgevelrooilijn gebouwd te worden in het verlengde van de zijgevels van de recreatiewoning en de diepte mag maximaal 1 m bedragen.
4.2.4 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen ten behoeve van een recreatiewoning is uitgesloten.

4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij recreatiewoningen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,2 m.
4.2.6 Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de regels in lid 4.2.1 tot en met lid 4.2.5 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

  • a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
  • b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
  • c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  • a. gronden en/of bouwwerken voor permanente bewoning;
  • b. gronden en bouwwerken voor de huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • c. het hoofdgebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak;
  • d. gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
  • e. gronden voor open opslag.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen buiten het bouwvlak de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² al dan niet in de vorm van wegen;
  • b. vanwege de aanwezige hydrologische waarden:
    • 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem indien het betreft verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,60 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;
    • 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;
    • 3. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels;
    • 4. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen.
4.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.5.3 Toelaatbaarheid

De in lid 4.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden;
  • b. het bevoegd waterstaatsgezag gehoord wordt bij het toepassen van het bepaalde in lid 4.5.1 onder b.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen naar de bestemming 'Wonen' teneinde permanente bewoning toe te staan, mits voldaan wordt aan de eisen zoals gesteld in het Bouwbesluit.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  • b. behoud van landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden in de vorm van wegbeplanting of laanbeplanting;
  • c. water, waterlopen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. voet- en rijwielpaden;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • g. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • c. de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  • b. woonstraten en pleinen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. voet- en rijwielpaden;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' de toegang tot de bouwpercelen met de bestemming 'Wonen';

met aan lid a tot en met g ondergeschikte:

  • j. tuinen;
  • k. nuts- en wko-voorzieningen;
  • l. uitlaatplaatsen voor honden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • c. de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. zwemmen;
  • c. ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. verkeer te water;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. taluds;
  • h. (onverharde) wegen en paden.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 m.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - standplaats stacaravan' tevens wonen in een stacaravan;
  • c. beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw, op een maximum van 30 m² van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
  • d. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. er mag niet meer dan één woning per bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,4 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m;
8.2.2 Vrijstaande bijgebouwen

Voor het bouwen van vrijstaande bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 20 m² bedragen;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,10 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • d. er mag ten hoogste 1 vrijstaand bijgebouw per bouwperceel worden gebouwd;
  • e. de minimale afstand tot de woning dient 1 m te bedragen;
  • f. de afstand tot de voorgevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 3 m.
8.2.3 Aangebouwde bijgebouwen

Voor het bouwen van aangebouwde bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bouwperceel mag maximaal 1 erker, 1 overkapping en 1 serre worden gebouwd als aangebouwd bijgebouw;
  • b. de totale oppervlakte van aangebouwde bijgebouwen mag maximaal 20 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,1 m;
  • d. aangebouwde bijgebouwen moeten voorzien zijn van een plat dak;
  • e. de afstand van serre tot de voorgevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 3 m;
  • f. een overkapping met een open constructie mag tot in de voorgevelrooilijn gebouwd worden;
  • g. een erker dient vóór de voorgevelrooilijn gebouwd te worden in het verlengde van de zijgevels van de woning en de diepte mag maximaal 1 m bedragen.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • c. de bouwhoogte van pergola's mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2,2 m.
8.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

  • a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
  • b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
  • c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Wonen in stacaravans

Het wonen in een stacaravan is uitsluitend toegestaan in een bestaande stacaravan die aanwezig was ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

8.4.2 Beroepsmatige activiteiten

De in lid 8.1 onder c genoemde activiteiten zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  • b. het geen uitoefening van detailhandel betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroepsmatige activiteit.
  • c. bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:
    • 1. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;
    • 2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    • 3. het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  • d. op het bij de woning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende woning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroepsmatige activiteit;
  • e. wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 8.1 onder c voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en) bij het hoofdgebouw, mits:

  • a. het oppervlak in een bijgebouw niet meer bedraagt dan 20 m2;
  • b. per bouwperceel maximaal 50 m² van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten in gebruik wordt genomen;
  • c. het bepaalde in lid 8.4.2 onverminderd van toepassing blijft.
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
8.6.1 Stacaravans

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door de aanduiding 'standplaats' te verwijderen, mits op het perceel de stacaravan vervangen is door een woning.

8.6.2 Bouwvlakken

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen ten aanzien van de bouwvlakken, met dien verstande dat:

  • a. het bouwvlak mag worden verplaatst, samengevoegd of verwijderd;
  • b. het bouwvlak mag worden verruimd tot maximaal 60 m2;
  • c. de afstand tussen twee hoofdgebouwen ten minste drie meter bedraagt;

mits de aanpassingen aan de bouwvlakken passen binnen de stedenbouwkundige structuur van het plangebied en de brandveiligheid niet in het geding is.

Artikel 9 Waarde - Archeologie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

9.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,70 m een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het in lid 9.2 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

  • a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
  • b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
  • c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op meer dan 100 m² en dieper dan 0,70 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,70 m onder het maaiveld.
9.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
9.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 9.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

Artikel 10 Waterstaat - Waterbergingsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor tijdelijke opvang van water

10.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 2 m worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming

10.3 Ontheffing van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het bepaalde in 10.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De bebouwing mag niet leiden tot een vermindering of verslechtering van het waterbergend vermogen van de gronden.
  • b. Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij het waterschap.
10.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

  • a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
  • b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
  • c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alle dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  • c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • d. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² al dan niet in de vorm van wegen.
10.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 10.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.5.3 Toelaatbaarheid

De in lid 10.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de gronden. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Bestaande maten en afstanden
12.1.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

12.1.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, bouwhoogten, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

12.1.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 12.1.1 en 12.1.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

12.2 Ontbreken maatvoeringsaanduidingen

In die gevallen dat op de verbeelding een maatvoeringsaanduiding ontbreekt gelden de maatvoeringen van de bestaande bouwwerken, voor zover deze in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan waarbij voor het bebouwingspercentage geldt dat dit met 10% mag toenemen ten opzichte van de aanwezige bebouwing.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik, met de in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor kamerverhuur met meer dan 4 personen per woning, zoals aanwezig op het moment van ter visielegging van het ontwerp van dit plan;
  • e. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning.
13.2 Voorwaardelijke verplichting

Bij het in gebruik nemen van de gronden voor 'Wonen':

  • a. dienen de maatregelen (bron- of overdrachtsmaatregelen met de vereiste akoestische werking), zoals deze zijn opgenomen in het akoestisch onderzoek "Akoestisch onderzoek Herbestemming recreatiepark 'De Spranckelaer' te Sprang-Capelle", en opgenomen in bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan, te zijn getroffen en in stand te worden gehouden. Het betreffen de volgende situaties:
    • 1. woningen waarbij voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) door toepassing van maatregelen (bron- of overdrachtsmaatregelen);
    • 2. woningen waarvoor een hogere grenswaarde onherroepelijk van kracht is en de bijbehorende bron- of overdrachtsmaatregelen worden getroffen.
  • b. dient voldoende waterberging te zijn gerealiseerd en in stand te worden gehouden met een oppervlakte van ten minste 4.058 m2;
  • c. dienen de maatregelen binnen vijf jaar na vaststelling van dit bestemmingsplan te zijn getroffen en in stand te worden gehouden, zoals die zijn opgenomen in het document “Inrichtingsplan De Spranckelaer", en opgenomen in bijlage 3 bij de regels van dit bestemmingsplan, teneinde een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te bewerkstelligen. De maatregelen zijn verantwoord en toegelicht in het document “Verantwoording kwaliteitsverbetering van het landschap”, dat is opgenomen in bijlage 4 bij de regels van dit bestemmingsplan;
  • d. dienen, over het gehele plangebied beschouwd, twee parkeerplaatsen per woning aanwezig te zijn en duurzaam in stand te worden gehouden.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' de grenzen van de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Water' en 'Wonen' wijzigen en herbegrenzen teneinde het realiseren van maximaal 4 woningen ingebed in een raamwerk van water-, groen- en infrastructurele structuren mogelijk te maken, met dien verstande dat:

  • a. het huidige gebouw wordt gesloopt;
  • b. het totale bouwvolume van de nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan het bouwvolume van het bestaande gebouw;
  • c. de inrichting van de gronden past binnen de stedenbouwkundige structuur van het plangebied;
  • d. het verhard oppervlak niet toeneemt;
  • e. uit onderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het nieuwe gebruik;
  • f. uit onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
  • g. geen onevenredig nadelige gevolgen optreden voor de omliggende percelen;
  • h. parkeren op eigen terrein wordt voorzien;
  • i. de waterbeheerder gehoord wordt.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan De Capelse Put.