Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied Someren
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0847.BP02011002-VS02

Artikel 5 Agrarisch - Glastuinbouw

 
Toelichting
De bestemming Agrarisch- Glastuinbouw’ is toegekend aan gronden die gelegen zijn in het tuinbouwontwikkelingsgebied Vlasakkers. Het bestemmingsplan dat hiervoor geldt, is nagenoeg integraal in dit bestemmingsplan opgenomen. Hierbij is de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 3 maart 2010, waarbij enkele onderdelen zijn vernietigd, verwerkt. Voor het gebied gelden verschillende wijzigingsbevoegdheden ten behoeve van de ontwikkelingsmogelijkheden van de glastuinbouw. Deze hebben betrekking op meerdere bestemmingen en om die reden zijn ze opgenomen in Hoofdstuk 3 Algemene regels.
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die zijn aangewezen als ‘Agrarisch- Glastuinbouw’, zijn bestemd voor:
  1. Agrarische bedrijfsdoeleinden, uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van glastuinbouwbedrijven.
  2. Tevens voor agrarische doeleinden ten behoeve van tuinbouwbedrijven uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘tuinbouw: (tb)’ op de verbeelding.
  3. Tevens voor een transportbedrijf, in de vorm van een stalling van voertuigen met bijbehorende voorzieningen, enkel ten behoeve van het vervoer van producten van glastuinbouwbedrijven en mits die bedrijvigheid een ondergeschikt en onlosmakelijk onderdeel vormt van het ter plaatse eveneens gevestigde glastuinbouwbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘Specifieke vorm van agrarisch- stalling voor transport’ (sa-svt) op de verbeelding.
  4. Bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ (bw) op de verbeelding;
  5. Bij de doeleinden onder 1, 2 en 3 behorende gebouwen, bouwwerken, installaties en voorzieningen op bedrijfsniveau zoals: kassen, bedrijfsgebouwen (anders dan kassen), teeltondersteunende voorzieningen, buffertanks, sorteer- en/of verpakkingsruimten en installaties ten behoeve van (glas)tuinbouwproducten, waterbehandeling, warmtekrachtkoppeling, covergisting (met een verwerkingscapaciteit van maximaal 100 ton biomassa per dag), parkeervoorzieningen alsmede, binnen de onder 3 genoemde aanduiding, reparatie-/onderhoudsruimten voor de betreffende transportbedrijfstak.
  6. Tot de agrarische doeleinden worden tevens gerekend:
    • bewerking en/of verwerking van door het agrarisch bedrijf zelf voortgebrachte agrarische producten uitsluitend als ondergeschikte functie, tot maximaal 20% van de aanwezige kassen en bedrijfsgebouwen en in totaal niet meer dan 2000 m² per bedrijf, tenzij het bestaande gebruik als zodanig al een grotere omvang heeft en dat geldt dit als maximum.
    • detailhandel in door het agrarisch bedrijf zelf voortgebrachte agrarische producten uitsluitend als ondergeschikte functie, tot een oppervlak van maximaal 50 m²;
  7. Water(huishoudkundige) voorzieningen in de vorm van gietwatervoorzieningen, hemelwaterpiekbergingen, infiltratievoorzieningen, open watergangen en overkluisde watergangen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch- overkluisde watergang’.
  8. Groene erfinrichting.

5.2 Bouwregels
De tot ‘Agrarisch- Glastuinbouwbedrijf’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden bebouwd ten dienste van de in de doeleindenomschrijving aangegeven bestemming waarbij aan de hierna gestelde bepalingen moet worden voldaan.

5.2.1 Bedrijfsgebouwen (anders dan kassen)
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen (anders dan kassen) gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. Deze bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de vlakken met de bouwaanduidingen‘kassen’ [sba-kas] en ‘andere bebouwing’ [sba-ab] met dien verstande dat:
    • Binnen het vlak [sba-ab] mag maximaal 1.000 m² kassen per hectare mag worden gebouwd, tenzij het een met (tb) nader aangeduid tuinbouwbedrijf betreft waarbij de bestaande bebouwing als zodanig al meer kassen per hectare omvat. Deze verhouding geldt voor die bedrijven dan als het maximum.
    • vak [sba-ab] volledig bebouwd mag worden met bedrijfsgebouwen;
    • het bepaalde in 6.3. daarbij in acht wordt genomen.
  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.
  3. De hoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.
5.2.2 Kassen
Kassen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken [sba-kas] en [sba-ab] worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. Die bouwvlakken daarmee volledig bebouwd mogen worden;
  2. Het bepaalde in 5.3 daarbij in acht wordt genomen;
  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.
  4. De hoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.
  5. De afstand tot woningen binnen de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Bedrijf’ mag niet minder bedragen dan 25 m¹.
5.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende randvoorwaarden:
  1. Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak [sba-ab] ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning (bw)’ op de verbeelding. Hierbij geldt dat per aanduiding niet meer dan één bedrijfswoning is toegestaan.
  2. Bij herbouw mag de bedrijfswoning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend.
  3. De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³, de inhoud van kelders wordt niet meegeteld.
  4. Indien de inhoud van de bestaande bedrijfswoning op de datum van ter visie legging van het ontwerp- bestemmingsplan al meer bedraagt, geldt de bestaande inhoud plus maximaal 10% als maximaal toegestaan. Bij vervangende nieuwbouw geldt dat deze tot maximaal de bestaande inhoud mogen worden teruggebouwd.
  5. Voor woonboerderijen geldt de totale inhoud van het pand als de maximaal toegestane inhoud.
  6. De afstand tot de as van de weg moet tenminste 15m¹ zijn.
  7. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m¹.
  8. De hoogte mag niet meer bedragen dan 10 m¹.

5.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. Bijgebouwen bij bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen bouwvlak[sba-ab]I.
  2. De afstand tot het naburig erf mag niet minder bedragen dan 5 m.
  3. De gezamenlijke oppervlakte per woning mag niet meer bedragen dan 100 m².
  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  5. De hoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
5.2.5 Andere bouwwerken bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, overkappingen en terreinafscheidingen gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. Per bedrijfswoning mag 1 carport worden gebouwd met de volgende maatvoering:
  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².
  3. De hoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  4. De afstand tot het naburig erf mag niet minder bedragen dan 5 m.
  5. De bouw mag uitsluitend plaatsvinden binnen bouwvlak [sba-ab].
  6. De hoogte van terreinafscheidingen mag vóór de bouwgrens niet meer bedragen dan 1m en voor het overige niet meer dan 2m.
  7. De hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag binnen bouwvlakken sba-kas en-sba-ab niet meer bedragen dan 12 m en voor het overige, niet meer bedragen dan 4 m.
5.3 Inrichting

Bij de inrichting van de, bij één bedrijf behorende, gronden dient te worden voldaan aan de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. Het realiseren van nieuw verhard oppervlak met een omvang van meer dan 500 m² dient (op bedrijfsniveau) hydrologisch neutraal met betrekking tot zowel het oppervlaktewater als het grondwater plaats te vinden, waarbij de aanleg van open waterhoudende vijvers, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verleend, niet als een afdoende infiltratievoorziening kan worden aangemerkt.
  2. Per bedrijf dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein te worden aangelegd voor personenauto’s ten behoeve van personeel en bezoek, met dien verstande dat per ha aan kassen daarvoor ten minste 3 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd.
  3. Bij glastuinbouwbedrijven die direct grenzen aan de en bestemming ‘Agrarisch met waarde- landschapswaarden’ of ‘Agrarisch’ zonder wijzigingsbevoegdheid voor glastuinbouwontwikkeling’ dient bij de bouw van vervangende of nieuwe kassen langs de grens van het bouwperceel of direct aangrenzend binnen voornoemde gebiedsbestemmingen voorzien te worden in een afdoende landschappelijke inpassing naar de omgeving, met dien verstande dat daarvoor een groenvoorziening met een breedte van ten minste 7 m dient te worden gerealiseerd.

5.3.1 Afwijken van de bouw- en inrichtingsregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de volgende onderdelen van het plan:
  1. Het bepaalde in 5.2.1.sub a voor het bouwen van een grotere oppervlakte aan bedrijfsgebouwen binnen bouwvlak [sba-kas] tot een maximum van 2.500m² aan bedrijfsgebouwen per hectare kassen indien de noodzaak voor de grotere oppervlakte aan bedrijfsgebouwen vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling aanwezig is of indien dit noodzakelijk is ten behoeve van een facilitaire voorziening.
  2. Het bepaalde in 5.2.1 sub b en 2, in 5.2.2. sub c en d en in 5.2. 5 voor het bouwen van kassen, bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde met grotere goothoogte of hoogte, waarbij moet worden voldaan aan de volgende specifieke randvoorwaarden:
    1. De goothoogte en hoogte van kassen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 10m¹ en 14m¹.
    2. De goothoogte en hoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 11m¹ en 15m¹.
    3. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 1m¹.
    4. De noodzaak voor de grotere goothoogte en/of hoogte moet vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling aanwezig zijn.
    5. De bebouwing dient langs wegen en perceelsranden die gericht zijn op het omliggende landschap op een verantwoorde wijze stedenbouwkundig en landschappelijk ingepast te worden.
  3. Het bepaalde in 5.2.3. sub 2 voor een gewijzigde situering van de bedrijfswoning bij vervangende nieuwbouw waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. De nieuwe locatie ligt niet minder dan 5m¹ van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15m¹ uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd.
    2. De ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd.
    3. De stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast.
    4. Met de nieuwe situering is sprake van een planologische verbetering.
  4. Het bepaalde in 5.3.onder 1 voor de aanleg van open waterhoudende vijvers als infiltratievoorziening, al dan niet in combinatie met gietwatervoorziening, mits:
    1. Op basis van nader hydrologisch onderzoek aantoonbaar verzekerd is dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de vereiste hemelwaterpiekberging en/of infiltratievoorziening c.q. aan het vereiste van hydrologisch neutraliteit met betrekking tot de waterhuishouding wat betreft oppervlaktewater- en/of grondwater voldaan blijft worden;
    2. Vooraf advies is ingewonnen van het betreffende Waterschap Aa en Maas of De Dommel inzake de vereiste hemelwaterpiekberging en het betrokken organisatieonderdeel van de provincie Noord-Brabant inzake de vereiste infiltratievoorziening;
    3. Het bepaalde in5.3 onder 3 voor wat betreft de minimale breedte van de betreffende groenvoorzieningen waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    4. De afwijking is alleen toelaatbaar voor zover er sprake is van een aantoonbare noodzaak in verband met de bouw van kassen om daarbij een optimale ruimtelijke verhouding te verkrijgen op basis van de daarbij aan te wenden zogenaamde vak- en/of kapmaten.
    5. De breedte van de groenvoorziening dient gemiddeld ten minste 7 m te blijven bedragen, waarbij dan tevens het verlies aan groenvoorzieningen in m² dat ontstaat daar waar de breedte minder bedraagt dan 7 m elders aansluitend op die groenvoorziening wordt gecompenseerd in 2x die oppervlakte aan groenvoorzieningen.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Onder met het plan strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  • het gebruik van de gronden en opstallen, anders dan genoemd in 5.1 onder 3 van dit artikel, als zelfstandige transportstalling;
  • het gebruik van de gronden en opstallen voor zelfstandige opslag.
5.5 Ontheffing van de gebruiksregels
5.5.1 Huisvesting tijdelijke werknemers
 
1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van de structurele of tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers in een bedrijfswoning, in bestaande of direct vergunbare bedrijfsgebouwen of ten behoeve van alleen tijdelijke huisvesting in woonunits, (sta-) caravans of vergelijkbare onderkomens. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. Deze huisvesting dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte in het betreffende agrarisch bedrijf, waarover advies gevraagd kan worden aan de AAB.
  2. De huisvesting mag uitsluitend werknemers betreffen, die binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten.
  3. Bij huisvesting in een woning of bedrijfsgebouw dient per persoon tenminste 12m² woonoppervlak beschikbaar te zijn. Er mogen maximaal 20 personen per locatie worden gehuisvest.
  4. Huisvesting in woonunits, (sta-) caravans of vergelijkbare onderkomens is alleen toegestaan als het gaat om een aantoonbaar tijdelijke oplossing gedurende niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar .
  5. Na afloop van de termijn dienen deze verblijven te worden verwijderd.
  6. Per woonunit van 20m² mogen maximaal vier personen worden gehuisvest, dit is exclusief een minimum van gemeenschappelijke leef- en woonruimte van 5m² per persoon.
  7. De (nok)hoogte van een woonunit mag niet meer bedragen dan 3 m¹.
  8. De onder 4 genoemde verblijven moeten worden geplaatst binnen het bestemmingsvlak.
  9. Per drie huisvestingsplaatsen moet minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein beschikbaar te zijn. Het totale aantal parkeerplaatsen wordt naar boven afgerond.
2. Aan de omgevingsvergunning wordt het voorschrift verbonden dat deze wordt ingetrokken indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijk grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Niet van toepassing.     
 
5.7 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bebouwing binnen de bouwvlakkenk [sba-kas] en [sba-ab].
Deze nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld met het oog op de volgende belangen:
  1. een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van de bebouwing in relatie tot de omringende bestemmingen;
  2. een goede verkeerskundige inpassing ten opzichte van de weg waaraan wordt gebouwd met name in verband met voldoende uitzicht vanaf en/of voldoende parkeerruimte op het bouwperceel;
  3. ten behoeve van voldoende afstand van nieuwe bebouwing tot de insteek van de watergang met het oog op de realisatie/behoud van een obstakelvrije onderhoudszone van 4 m breedte daarlangs.
5.8 Wijzigingsbevoegdheid
Deze zijn opgenomen in Hoofdstuk 3, Algemene regels.