Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.10 lid 2 van de Wabo moet een aanvraag omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan worden gezien als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit bedoeld in artikel 2.1 eerste lid sub c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevings-vergunning te verlenen voor afwijkingen van de in navolgend schema genoemde bepalingen van het plan voor de in datzelfde schema omschreven ontwikkelingen of veranderingen, met inachtneming van de beschrijving in hoofdlijnen volgens artikel 9, voorzover relevant.
11.1 Algemeen
-
a. afwijking minimum- en maximummaten
Bij het verlenen van vrijstelling voor het afwijken van de in deze voorschriften voorgeschreven minimum- en maximummaten gelden de volgende voorwaarden:
-
1. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing dient aanwezig te zijn;
-
2. deze vrijstelling mag alleen worden toegepast indien elders in deze voorschriften geen andere vrijstellingen zijn opgenomen voor afwijking van de voorgeschreven maten.
-
b. bebouwing ten behoeve van algemeen nut
Bij het verlenen van vrijstelling voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een functie ten behoeve algemeen nut - zoals ten dienste van verkeer, waterhuishouding, energievoorziening, telecommunicatie, dagrecreatief medegebruik, de wering van milieuhinder en/of gevaar, de bescherming van diersoorten en/of wild, herdenkings- of religieuze doeleinden gelden de volgende voorwaarden:
-
1. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m2;
-
2. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
-
3. de hoogte van gebouwen mag niet bedragen dan 4,5 m;
-
4. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 15 m.
-
c. overschrijding bebouwingsgrens
Bij het verlenen van vrijstelling voor overschrijding van de bebouwingsgrens gelden de volgende voorwaarden:
-
1. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting moet aanwezig zijn;
-
2. er mogen geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
-
3. de wegbeheerder dient gehoord te worden.
11.2 Kleine schuilgelegenheden, bouwwerken e.d.
Bij het verlenen van vrijstelling voor het bouwen van kleine schuilgelegenheden, wildrasters, terreinafscheidingen en andere daarmee vergelijkbare kleine bouwwerken gelden de volgende voorwaarden:
-
a. voorzover het de aanduidingen "natuur" en "bos" betreft, dient de noodzaak voor een doelmatige inrichting en beheer als natuur- of bosgebied te worden aangetoond;
-
b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de voorwaarde dat de hoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
11.3 Afwijkende maatvoering
Bij het verlenen van vrijstelling voor afwijkende maatvoering gelden de volgende voorwaarden:
-
a. deze vrijstelling mag uitsluitend verleend worden voor de volgende bebouwingsvoorschriften:
-
1. hoogte van woningen en bouwwerken, tot maximaal 12,5 meter;
-
2. de hoogte van bijgebouwen bij woningen, tot maximaal 6,5 meter, mits deze voldoende ondergeschikt blijven aan de woning;
-
3. voor het bouwen van bijgebouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
-
4. voor het bouwen van gebouwen op een andere afstand tot de as van de weg dan de op de plankaart opgenomen rooilijn, mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
-
5. voor het bouwen van gebouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mits de kwaliteit van de groenvoorziening en duurzame instandhouding daarvan niet onevenredig worden geschaad;
-
6. voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 15 meter van de woning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.
-
b. de overige afwijkende maatvoering moet ter plaatse noodzakelijk zijn voor een doelmatige perceelsinrichting en/of uitbreiding van of aansluiting op aanwezige bebouwing, met een reeds op deze punten afwijkende maatvoering;
-
c. verkleining van de afstand tot de weg is alleen toegestaan mits er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden en er voldoende parkeerruimte op het eigen erf aanwezig blijft;
-
d. de stedenbouwkundige structuur ten opzichte van omringende of direct aangrenzende bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
-
e. indien het een woning betreft moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;
-
f. cultuurhistorische en landschappelijke waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
-
g. er dient rekening te worden gehouden met de bereikbaarheid en de mogelijkheden voor doelmatig onderhoud langs waterlopen binnen 4 m vanaf de insteek.
11.4 Vergroting bijgebouwen
Bij het verlenen van vrijstelling voor vergroting van de oppervlakte aan bijgebouwen, gelden de volgende voorwaarden:
-
a. vergroting van de woning en bijgebouwen mag, binnen de grenzen van de eerst genoemde voorwaarde, met elkaar gecombineerd worden;
-
b. de overige aanwezige bijgebouwen, voorzover die het op grond van voornoemde punten toegelaten maximum aan bijgebouwen overschrijden, moeten volledig afgebroken worden;
-
c. om de eenheid van bebouwing te bewaren op het gehele landgoed, moet alle bebouwing voldoen aan de in het beeldkwaliteitplan vastgelegde eisen met betrekking tot stijl, materiaal- en kleurgebruik, afwerking en wijze van afdekking.