direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoogstraat 162, Berlicum
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het centrumgebied van Berlicum kent een divers aanbod aan voorzieningen. Naast supermarkten, winkels en horeca zijn er verschillende maatschappelijke voorzieningen aanwezig zoals sporthal De Run en het sociaal cultureel centrum Den Durpsherd. Behoud en versterking van deze voorzieningen is belangrijk om ook in de toekomst een levendig centrum met voldoende aanbod te garanderen. Ook moet het centrum een prettige plek blijven om te wonen en te verblijven.

Op de hoek van de Hoogstraat en de Runweg staat een woonhuis met schuur. Rondom deze gebouwen bevindt zich een ruim perceel met voorzieningen voor paarden zoals een uitloopgebied en een weiland. Al geruime tijd is een derde supermarkt voorzien op deze hoek. Naast deze supermarkt is het voornemen hier appartementen op de verdiepingen te realiseren en ruimte voor andere detailhandelszaken op de begane grond.

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum', vastgesteld op 6 juli 2017. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Middels dit wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Runweg en de Hoogstraat, in het centrumgebied van Berlicum. De indicatieve begrenzing van het plangebied van het wijzigingsplan is in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Begrenzing plangebied wijzigingsplan

1.3 Geldend bestemmingplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum', vastgesteld op 6 juli 2017. Het plangebied is bestemd conform de bestemmingen behorend bij het voormalig gebruik en de voorheen geldende bouw- en gebruiksrechten. Ter plaatse gelden de bestemmingen 'Centrum' en 'Agrarisch'. Binnen de bestemming 'Centrum' is het toegestaan de gronden te gebruiken voor diverse doeleinden zoals detailhandel, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Ter plaatse is het toegestaan binnen het bouwvlak gebouwen te realiseren tot een goothoogte van 6 en een bouwhoogte van 11 meter. Eén vrijstaande woning mag op het perceel gebouwd worden. De gronden achter de woning zijn bestemd ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering. Ter hoogte van deze gronden is het niet toegestaan gebouwen te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan

In het vigerend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ter hoogte van het plangebied. Een verruiming van bouw- en gebruiksmogelijkheden is (onder voorwaarden) mogelijk op deze locatie. In de toelichting van het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum' is beschreven dat op de locatie de ontwikkeling van een derde supermarkt voorzien is, eventueel gecombineerd met wonen op de verdieping. Hiermee is voorgesorteerd op voorliggende ontwikkeling. Een toets van de plannen aan de wijzigingsregels is opgenomen in paragraaf 2.4.

1.4 Leeswijzer

In de volgende hoofdstukken wordt aandacht besteed aan de verschillende aspecten van het wijzigingsplan. In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven vanuit de stedenbouwkundige en functionele structuur. Hoofdstuk 3 gaat in op de ruimtelijk-planologische beleidskaders. Voor een uitgebreide beschrijving van de omgevingsaspecten wordt verwezen naar hoofdstuk 4. De juridische planbeschrijving is onderdeel van hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 en 7 beschrijven de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Hoogstraat en de Runweg. De Hoogstraat fungeert als gebiedsontsluitingsweg en takt via de rotonde aan op de Kerkwijk, Sassenheimseweg en de Runweg.

Ter hoogte van het plangebied staat een woonhuis met schuur. Rondom deze gebouwen bevindt zich een ruim perceel met voorzieningen voor paarden zoals een uitloopgebied en een weiland. Een impressie van de huidige situatie is opgenomen in onderstaande figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Woonhuis gezien vanuit de Hoogstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Schuur en weiland gezien vanuit de Runweg

Aan de zuid- en westzijde van het plangebied bevindt zich een watergang.

2.1.2 Omgeving

Ruimtelijk

Het dorp Berlicum is ontstaan op de scheidslijn tussen de hoge (en droge) en de lage (en natte) gronden. De hoofdas van het dorp is parallel aan de Aa gelegen en wordt van oudsher gevormd door de

Hoogstraat en Kerkwijk. Eigen aan een 'lintakkerdorp' als Berlicum zijn ook de straten loodrecht gelegen op de hoofdas zoals de Runweg. Uitbreiding van de bebouwing vond aan het begin van de twintigste eeuw vooral ten noorden van de Hoogstraat en in de richting van de Kerkwijk plaats. Na de Tweede Wereldoorlog heeft men op grotere schaal gewerkt aan een nieuw dorpscentrum, centraal gelegen binnen de gemeente. Dit is het hedendaagse Mercuriusplein.

Het Mercuriusplein is de centrale pleinruimte in het dorp waaraan de meeste centrumfuncties gelegen zijn. De bebouwing rondom het Mercuriusplein is van na de oorlog en bestaat uit aaneengesloten (winkel)bebouwing van gemiddeld drie bouwlagen. Deze vrij forse bebouwing omsluit het plein aan drie zijden. Het plein zelf is ingericht te behoeve van parkeren en wordt ontsloten via de Hoogstraat, de

Sassenheimseweg en de Kerkwijk. De bebouwing ten zuidwesten van de Hoogstraat is opener en kleinschaliger van aard dan de bebouwing van de overige pleinwanden. Ook is op een enkele locatie meer modernere bebouwing aanwezig.

Functioneel

Het centrumgebied van Berlicum kent een divers aanbod aan voorzieningen. Detailhandelsfuncties komen geconcentreerd voor op de begane grond rond het Mercuriusplein en het westelijk gedeelte van de Kerkwijk. Het betreft winkels in zowel de food- als de non-food sector. Rondom het Mercuriusplein zijn twee supermarkten gevestigd. Aan het Mercuriusplein zijn ook twee horecavestigingen aanwezig. Dit betreffen Eetpaleis 't Vosje en snackbar de Bourgondiër. Boven deze voorzieningen wordt voornamelijk gewoond.

Ten zuidoosten van het plangebied, aan de overzijde van de Runweg bevindt zich sporthal De Run.

Direct ten zuiden van het plangebied ligt een woonwijk, ten westen een solitaire woning (tevens een gemeentelijk monument). Naast deze woning zijn aan de Hoogstraat zelf ook enkele voorzieningen in de plint aanwezig zoals een kapper en een modewinkel. Boven deze voorzieningen bevinden zich appartementen.

2.1.3 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur en ontsluiting

Momenteel hebben de Hoogstraat en de Sassenheimseweg een doorgaande functie voor bovenlokaal verkeer. Door maatregelen wordt er naar gestreefd deze doorgaande functie te beperken, o.a. door vebreding van de N279 tussen 's-Hertogenbosch en Veghel. Hierdoor is de verwachting dat minder verkeer door het centrum van Berlicum rijdt.

Bovengenoemde wegen hebben eveneens een functie voor het langzame verkeer. Fietsverbindingen zijn gelegd door middel van fietssuggestiestroken (Hoogstraat, Kerkwijk en de Runweg) of vrijliggende paden (Sassenheimseweg). Dwars op de hoofdstraten zijn op enkele punten verbindingen voor langzaam verkeer gelegd waardoor eenvoudig overgestoken kan worden. Ten behoeve van voetgangers zijn trottoirs aanwezig op alle omliggende wegen.

Op loopafstand van het plangebied (aan de Hoogstraat) vertrekken bussen naar meerdere plekken zoals Den Bosch en Veghel.

Parkeren

Van groot belang voor het functioneren van het centrumgebied zijn de aanwezige parkeervoorzieningen. Deze zijn met name gelegen op het Mercuriusplein, rondom sporthal De Run en ter hoogte van de Minervaplaats (achter de Jumbo) en de Vestaplaats. Daarnaast zijn (langs)parkeerplaatsen gesitueerd aan de Kerkwijk, op de parallelweg van de Sassenheimseweg en op enkele plaatsen aan de Hoogstraat. Op diverse plaatsen komen parkeerplaatsen op eigen terrein voor.

2.2 Beoogde ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling voorziet in de sloop van de bestaande woning en schuur. Door herinrichting van het gehele terrein ontstaat de ruimte voor de realisatie van een derde supermarkt. Naast deze supermarkt komt er ruimte voor andere detailhandelszaken op de begane grond. Boven een groot gedeelte van de supermarkt en de detailhandelszaken komen appartementen, verdeeld over drie bouwlagen. Op de hoek van de Runstraat en de Hoogstraat is een vierde bouwlaag aanwezig om hier een hoogteaccent aan te kunnen brengen. Onder de supermarkt bevindt zich een parkeerkelder ten behoeve van het parkeren voor de appartementen (en in beperkte mate voor de commerciële functies). De gronden buiten de bebouwing worden ook ingericht ten behoeve van parkeren voor de supermarkt. Het laden en lossen vindt plaats via de Runweg. Aan de zijkant komt een garagedeur (zie figuur 2.4.) waarlangs de vrachtwagen naar binnen rijdt. Via de deur aan de achterzijde (zie figuur 2.5) verlaat de vrachtwagen de locatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0005.png"

Figuur 2.3 Impressie vanaf de rotonde Hoogstraat, Runweg, Kerkwijk, Sassenheimseweg (bron: SC architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0006.png"

Figuur 2.4 Impressie vanaf de Runweg (bron: SC architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0007.png"

Figuur 2.5 Impressie vanaf achterzijde (bron: SC architectuur)

Supermarkt

De supermarkt krijgt een verkoopvloeroppervlak van circa 1389 m2 bvo (1.088 m2 wvo). Naast de winkel is er ruimte voor het (intern) kunnen laden en lossen, een afhaalmagazijn en andere voorzieningen zoals een keuken voor personeel. De supermarkt wordt voor klanten bereikbaar vanaf de Runweg. De ingang van de supermarkt bevindt zich aan de zuidwestzijde van het nieuwe pand. Hier zijn ook de winkelwagens gesitueerd.

Detailhandelszaken

Aan de Hoogstraat wordt extra winkelruimte van circa 879 m2 bvo (879 m² wvo) toegevoegd voor de verkoop van dagelijkse en niet-dagelijks artikelen. In theorie zouden zich hier twee of drie winkels kunnen vestigen met een ingang aan de Hoogstraat en/of Runweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0008.png"

Figuur 2.6 Plattegrond begane grond en parkeerkelder (bron: SC architectuur)

Woningen

Boven een groot gedeelte van de supermarkt en de detailhandelszaken komen appartementen, grotendeels verdeeld over drie bouwlagen. Alleen op de hoek van de Hoogstraat en Runweg wordt ten behoeve van een hoogteaccent één woning op de vierde verdieping gerealiseerd waardoor het pand (inclusief plint) uit maximaal vijf bouwlagen bestaat. De woningen beschikken allen over eigen voorzieningen zoals keuken en sanitair. Alle woningen krijgen de beschikking over een eigen buitenruimte in de vorm van een balkon en worden ontsloten via een interne galerij.

De doelgroep voor de woningen is divers, mede door de variatie in oppervlakte en daarmee prijsklasse. De woningen zijn voornamelijk geschikt voor jongeren, jonge gezinnen, alleenstaanden en ouderen. In totaal worden er 43 woningen gerealiseerd, verdeeld in onderstaande (prijs)categorieën.

Oppervlakte   Aantal   Prijssegment  
< 90 m2   17   Goedkope koop (sociale koopwoning)  
90 – 135 m²   19   Middeldure koop  
> 135 m²   7   Duurdere koop  

Tabel 2.1 Indicatieve verdeling woningen

Op het dak van de supermarkt wordt een groene buitenruimte aangelegd voor alle bewoners van de appartementen.

Parkeren

Onder het gebouw komt een parkeerkelder met 78 parkeerplaatsen. Hier is ook ruimte gereserveerd om het fietsparkeren voor de woningen op te vangen in stallingen. Op maaiveld is ten zuiden en zuidwesten van het nieuwe gebouw ook nog ruimte voor 75 auto's om te parkeren. Deze parkeerplaatsen zijn bedoeld voor het winkelend publiek. Daarmee worden in totaal 153 autoparkeerplaatsen toegevoegd.

2.3 Inpasbaarheid

 

2.3.1 Ruimtelijk

De beoogde ontwikkeling voorziet in een nieuw pand op de hoek van de Runweg en Hoogstraat waardoor de bouwmassa op deze hoek van het Mercuriusplein wordt versterkt om zo het plein te omsluiten met een vierde wand. Het pand is opgebouwd uit vier verdiepingen, met een vijfde verdieping op de hoek. Over het algemeen bedraagt de bouwhoogte 16 meter. Ten behoeve van het hoogteaccent wordt het pand op de hoek opgetrokken tot een hoogte van circa 21 meter. Deze hoogte sluit aan de bij andere wanden van het plein.

Het nieuwe pand geeft het dorp weer de allure die het had tot de jaren zestig van de vorige eeuw, voornamelijk gekenmerkt door de lintbebouwing aan de Hoogstraat en Kerkwijk. Voorheen is veel van de historische bebouwing verloren gegaan. Door de supermarkt op het achterterrein te situeren kan deze richting de Hoogstraat gecamoufleerd wordt met commerciële ruimte. Hierdoor oogt het bouwvolume aan de zijde van de Hoogstraat minder massief, wat beter past bij de korrelgrootte in het karakteristieke dorpslint van de Hoogstraat.

Gekozen is voor een karakteristieke gevel, met een afzonderlijke geveluiting per pand /onderdeel. Door onder andere het gebruik van diverse materialen, verschillende raampartijen en afwisseling in hoogte, en dakvorm ontstaat een speels bouwvolume wat past op deze locatie. Door afwijkingen in detaillering en rooilijn lijkt het alsof het pand is opgebouwd uit afzonderlijke delen uit verschillende bouwjaren. 

2.3.2 Functioneel

Het Mercuriusplein is de centrale pleinruimte in het dorp waaraan de meeste centrumfuncties gelegen zijn. Het toevoegen van een supermarkt en detailhandel is passend op deze locatie. Onderzocht is in hoeverre behoefte bestaat aan de toevoeging van dit soort functies. Dit om leegstand op andere locaties te voorkomen. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 3.

Appartementen zijn het meest voorkomende woningtype in het centrum van Berlicum. Deze appartementen bevinden zich grotendeels in meerdere bouwlagen boven de voorzieningen aan het Mercuriusplein en het westelijk gedeelte van de Kerkwijk. Het toevoegen van appartementen boven de supermarkt en winkels is daarmee passend in dit centrum.

2.4 Toets aan de wijzigingsregels

De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de wijzigingsregels die zijn opgenomen in artikel 21 van het vigerende bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum'. De wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0009.jpg"

Figuur 2.7 Wijzigingsbevoegdheid

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling wordt de bestemming van het gehele perceel gewijzigd in Centrum. Het bouwvlak samen met de toegestane goot- en bouwhoogte wordt gewijzigd conform de impressies opgenomen in paragraaf 2.2. Het maximaal aantal woningen wijzigt in 43.

Het planvoornemen is getoetst aan de stedenbouwkundige uitgangspunten zoals benoemd in het stedenbouwkundig advies 'Hartkamers van Berlicum'. De beoogde ontwikkeling zal voor vergunningverlening tevens beoordeeld worden door de welstandscommissie.

In hoofdstuk 3 en 4 wordt het planvoornemen getoetst aan de geldende beleidskaders en de wet en regelgeving op het gebied van bijvoorbeeld bodem, archeologie, geluid en flora en fauna. In deze hoofdstukken wordt aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk is de beoogde ontwikkeling ook getoetst aan de geldende parkeernormen en is uitleg gegeven hoe aan deze norm voldaan wordt op eigen terrein.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt het ontwerp wijzigingsplan voor 6 weken ter inzage gelegd. Eenieder krijgt de mogelijkheid op dat moment een zienswijze tegen de plannen naar voren te brengen en daarmee de eigen belangen, voor zover daar in het voorliggend plan geen rekening mee is gehouden, te behartigen.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Toetsing van de mogelijkheden van het wijzigingsplan aan rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid heeft reeds plaatsgevonden bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum'. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in onderstaand hoofdstuk nogmaals een toets opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. De ambities die tot 2028 zijn geformuleerd luiden als volgt:

  • het vergroten van de concurrentiepositie door de ruimtelijk- economische structuur te versterken;
  • het verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving, met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening en ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Op 12 mei 2017, is het besluit tot wijziging van de ladder voor duurzame verstedelijking in het Staatsblad verschenen. De wijziging voorziet in een aanpassing van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en is in werking getreden op 1 juli 2017. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekend dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.

Toetsing

De SVIR en het Barro worden beiden gekenmerkt wordt door een hoog abstractie- en schaalniveau en hebben geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het plangebied. Een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in bijlage 3.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.  

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010 - partiële herziening 2014

Visie op hoofdlijnen

In deze structuurvisie is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Dit met als doel een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Brabant

 

De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Ook is er aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. Een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw) is ook onderdeel van de structuurvisie. Tot slot is er aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).

 

Provinciale ruimtelijke belangen

De provinciale opgaven, leiden tot ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. Bij deze ruimtelijke keuzes hanteert de provincie twee leidende principes:

  • ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid;
  • vestigings- en leefklimaat en gezondheid.

De ruimtelijke keuzes zijn vertaald in 14 provinciale ruimtelijke belangen:

  • regionale contrasten;
  • een multifunctioneel landelijk gebied;
  • een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
  • een betere waterveiligheid door preventie;
  • koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
  • duurzaam gebruik van de ondergrond;
  • ruimte voor duurzame energie;
  • concentratie van verstedelijking;
  • sterk stedelijk netwerk;
  • groene geledingszones tussen steden;
  • gedifferentieerd aanbod aan goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen;
  • economische clusters;
  • (inter)nationale bereikbaarheid;
  • beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.

Toetsing

Het plangebied is vanuit de provinciale structurenkaart aangewezen als 'kern in het landelijk gebied', zie figuur 3.1. Tevens is het plangebied onderdeel van het zogenaamde 'mozaïeklandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0010.jpg"

Figuur 3.1 Provinciale structurenkaart Noord-Brabant (bron: provincie Noord-Brabant)

De provincie Noord-Brabant heeft de ambitie zich te ontwikkelen tot een top kennis- en innovatieregio op Europees niveau. Daarvoor is agglomeratie kracht en zijn sterke stedelijke gebieden nodig. Om niet uit te groeien tot een klassieke metropool, vindt de provincie het van belang dat er verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied, de zogenaamde mozaïekstructuur.

Concentratie van verstedelijking

In het landelijk gebied bieden vitale kernen landelijke en meer kleinschalige woon- en werkmilieus. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen dienen gericht te zijn op de eigen behoefte. Om de leefomgeving aantrekkelijk te houden, verplaatsen bedrijven die hier qua aard, schaal en functie niet meer bij passen naar werklocaties rond de steden. Leefbaarheid en het op peil houden van het voorzieningenniveau is daarbij een belangrijk aandachtspunt. De beoogde ontwikkeling levert hier een bijdrage aan.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Voorliggend plan voorziet in de transformatie van een perceel in het centrum van Berlicum naar ruimte voor detailhandel en wonen.

Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit

De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.

In de kernen in het landelijk gebied hanteert de provincie als uitgangspunt dat er alleen voorzieningen worden gevestigd die qua aard, schaal en functie passen. Het is daarom belangrijk om zorgvuldig om te gaan met bestaande winkelcentra, dit is een primaire verantwoordelijkheid van de gemeente. De provincie richt zich op grootschalige, bezoekersintensieve ontwikkelingen met een regionaal en bovenregionaal karakter. Ontwikkelingen kunnen worden ingepast als ze het bestaande voorzieningenniveau versterken en de ruimtelijke effecten inpasbaar zijn in de omgeving. Om te beoordelen of de beoogde ontwikkeling het lokale voorzieningenniveau kan versterken, is een distributie planologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3.

De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van 'migratiesaldo-nul'. Regionale afstemming vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen en werken. In paragraaf 3.4 en 3.5 wordt nader ingegaan op de regionale en gemeentelijke woningbouwafspraken.

3.3.2 Verordening ruimte 2014

De Verordening ruimte 2014 (geconsolideerd per 15 juli 2017) heeft wel een doorwerking naar gemeentelijke besluitvorming. De verordening bevat concrete regels die de provinciale belangen veilig stellen. Ingevolge de Verordening dient bij een ruimtelijk plan of besluit dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording te worden opgenomen waaruit blijkt dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving (artikel 3.1). Toepassing moet worden gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De volgende artikelen zijn tevens relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Artikel 4 Bestaand stedelijk gebied

4.1 Omschrijving

Het bestaand stedelijk gebied van de stedelijke structuur bestaat uit:

  • a. stedelijk concentratiegebied;
  • b. kernen in landelijk gebied.

4.2 Stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

4.3 Nieuwbouw van woningen

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
    • a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen;
    • b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
  • 2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:
    • a. wordt uitgedrukt in aantallen woningen;
    • b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

4.8 Detailhandelslocaties

  • 1. Een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied kan voorzien in een ontwikkeling of een uitbreiding van een detailhandelslocatie tenzij deze ontwikkeling of uitbreiding leidt tot een bovenregionale detailhandelslocatie.
  • 2. Onder een bovenregionale detailhandelslocatie als bedoeld in het eerste lid, wordt begrepen een detailhandelslocatie waarbij:
    • a. uit onderzoek blijkt dat ten minste 20% van de bezoekers afkomstig is buiten een straal van 35 kilometer vanaf de beoogde detailhandelslocatie; of
    • b. het te verwachten aantal bezoekers ten minste 2.500.000 per jaar bedraagt.
  • 3. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een detailhandelslocatie bevat een verantwoording over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen.

Toetsing

Het plangebied is vanuit de Verordening ruimte 2014 onderdeel van het 'bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied' zoals weergegeven in figuur 3.2.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0011.jpg"

Figuur 3.2 Integrale plankaart met structuren en aanduidingen (bron: provincie Noord-Brabant)

Wonen

Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen het bestaand stedelijk gebied. In en rondom de kernen in het landelijk gebied staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Voor deze kernen geldt over het algemeen dat nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als dat nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei. De afspraken zoals vastgelegd in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) zijn hiervoor leidend.

In het kader van voorliggende ontwikkeling worden 43 woningen mogelijk gemaakt en daarmee formeel 42 woningen bij recht toegevoegd. Het toevoegen van deze woningen past binnen de woningbouwafspraken zoals vastgelegd in het RRO en binnen de gemeentelijke woningbouwafspraken (zie paragraaf 3.4 en 3.5 ).

Detailhandel

Juist met het oog op de aantrekkelijkheid van Brabant vindt de provincie een vitale en toekomstbestendige detailhandelsstructuur van groot belang. Voor het optimaal benutten van het bestaand stedelijk gebied ligt het accent op zorgvuldig ruimtegebruik, inbreiden en herstructureren. In de Verordening ruimte is vastgelegd dat in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) afspraken gemaakt moeten worden over welke detailhandelsinitiatieven regionaal en bovenregionaal moeten worden afgestemd. in het kader van de Verordening ruimte is voorliggende ontwikkeling geen bovenregionale detailhandelslocatie. In paragraaf 3.4 wordt nader ingegaan op de regionale afspraken ten aanzien van detailhandel.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid en zijn afgestemd binnen het Regionaal Ruimtelijk Overleg.

3.4 Regionaal beleid

De gemeente Sint-Michielsgestel is onderdeel van de regio Noordoost-Brabant. In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) vindt de afstemming plaats en worden afspraken gemaakt met betrekking tot de thema’s wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, landschap en ruimtelijke strategie.

3.4.1 Regionale Agenda Wonen 2016

In de Regionale Agenda Wonen 2016 is een beeld geschetst van enkele actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noordoost-Brabant. Naast de regionale plancapaciteit komt ook een aantal vraagstukken en opgaven rond de aansluiting van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt in dit stuk aan bod. Uit de regionale agenda blijkt dat voor de komende jaren de groei van de woningvoorraad met ca 1.000 woningen per jaar achter blijft bij de benodigde groei om te kunnen voorzien in de woningbehoefte.

Om flexibiliteit in de programmering te houden, is afgesproken dat gemeenten niet meer dan 70% harde plancapaciteit ter beschikking mogen hebben. Zo kan ingespeeld worden op de ontwikkelingen in de markt en tussentijdse mogelijkheden die geboden worden voor woningbouw op herontwikkelingslocaties. Kwalitatief staat de sociale huurwoningvoorraad en de voorraad duurdere huur in de vrije sector steeds meer onder druk. Ook het huisvesten van vergunninghouders en personen vanuit verslavingszorg, jeugdzorg en maatschappelijk opvang is een belangrijk vraagstuk voor de komende jaren.

Toetsing

In de gemeente Sint-Michielsgestel is de komende jaren behoefte aan de toevoeging van circa 965 woningen. Tevens is de verwachting dat er rond de 150 woningen worden gesloopt. Hiermee komt de benodigde woningbouwcapaciteit boven de 1.100 woningen. Er liggen al diverse plannen, waarmee voor circa 71% in de benodigde vraag kan worden voorzien. Circa 69% van deze plannen behoren tot de zogenaamde harde plancapaciteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0013.jpg"

Figuur 3.3 Woningbouwcapaciteit en regionale woningbouwafspraken (bron: Regionale Agenda Wonen 2016)

Feitelijk is er sprake van de toevoeging van 42 woningen aan de voorraad, ondanks dat er 43 ontwikkeld worden. Dit omdat er in de huidige situatie ook een woning op het perceel aanwezig is. Het toevoegen van 42 woningen aan de voorraad, past binnen de kwantitatieve uitgangspunten zoals opgenomen in de Regionale Agenda Wonen 2016. Het realiseren van appartementen van diverse grootte in diverse prijsklassen en voor diverse doelgroepen sluit goed aan bij de gewenste differentiatie in woonmilieus.

Deze verwachting dat Noord-Brabant blijft groeien is onlangs bevestigd in de meest actuele bevolkings- en woningbehoefteramingen die de provincie Noord-Brabant eind mei 2017 naar buiten heeft gebracht. Voor Sint Michielsgestel alleen al is de verwachting dat de bevolking toe zal nemen met 425 personen tussen 2015 en 2029. Om de bevolkingsgroei van de gehele provincie te kunnen opvangen moet de Brabantse woningvoorraad tot 2030 nog met 120.000 woningen groeien. Met de toevoeging van 42 woningen wordt een bijdrage geleverd aan de groeiende woningbehoefte.

3.4.2 Regionale Detailhandelsvisie

In december 2015 is ingestemd met een nieuwe Regionale Detailhandelsvisie. Het doel van deze regionale visie is het formuleren van een gedeelde ambitie en visie over de gewenste ontwikkelingsstructuur van de detailhandel in de regio Noordoost-Brabant. De inzet van de regionale visie is gericht op het in goede banen leiden van de veranderingen ten behoeve van een goede consumentenverzorging nu en op langere termijn, maar ook om zorg te dragen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en kwaliteitsverbetering van de winkelstructuur en de winkelomgeving. De focus ligt daarbij op de kansrijke bestaande winkelgebieden en hergebruik van gebouwen. De omvang en samenstelling van het winkelaanbod en de leegstand in Noordoost-Brabant wijkt niet sterk af van het landelijke of provinciale beeld.

In de nabije toekomst is minder behoefte aan fysieke winkelruimte en er is nu al sprake van druk op het middensegment van het aanbod. Ondanks dat er teveel winkelaanbod aanwezig is en in de toekomst minder detailhandelsmeters nodig zijn in de regio, moet voorkomen worden dat ontwikkeling op slot worden gezet. Vernieuwing en kwaliteitsimpulsen zijn nodig om te kunnen blijven voorzien in de veranderende consumentenbehoefte. Kwaliteitsimpulsen staan voorop in plaats van kwantitatieve uitbreiding van winkelaanbod.

Winkelgebieden zullen zich daarnaast meer moeten onderscheiden, helder positioneren en zich moeten aanpassen aan de toekomstige verzorgingsfunctie. Clustering resulteert in meer bezoekers, beperking van het aantal verkeersbewegingen en gaat versnippering tegen.

Toetsing

Vanuit de regionale detailhandelsstructuur is de gemeente Sint-Michielsgestel aangewezen als een gemeente met een zeer beperkt regionaal verzorgingsgebied. Het centrum van Berlicum kent een lokaal verzorgingsgebied. Al deze winkelgebieden zullen over het algemeen in de toekomst winkelaanbod gaan inleveren. Profilering is met name gericht op het winkelgebied als gemakscentra waar aspecten zoals bereikbaarheid, parkeren en compleetheid in dagelijks aanbod doorslaggevend zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0015.jpg"

Figuur 3.4 Verbeelding verzorgingsgebieden (bron: Regionale Detailhandelsvisie)

De aard en omvang van nieuwe initiatieven ten aanzien van detailhandel moeten worden afgewogen in relatie tot het verzorgingsniveau van het winkelgebied waarin het initiatief wordt beoogd. Daarbij wordt voor een kwantitatief criterium gekozen, omdat de omvang van de detailhandel en de omvang van de reeds bekende plannen en initiatieven een knelpunt in de regio is. Initiatieven in winkelgebieden met een zeer beperkt regionaal verzorgingsgebied dienen regionaal afgestemd te worden vanaf 1.500 m2 winkelvloeroppervlak. Alle initiatieven in centra met een lokaal verzorgingsgebied dienen al afgestemd te worden vanaf 500 m2 winkelvloeroppervlak. Initiatieven onder de drempelwaarde worden geacht passend te zijn bij het verzorgingsniveau van het winkelgebied. Middels voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal m2 detailhandel (wvo) in het centrum van Berlicum toe met circa 1.967 m2 . Afstemming in de regio is om deze reden noodzakelijk.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het regionaal beleid en is afgestemd binnen het Regionaal Ruimtelijk Overleg.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Sint-Michielsgestel 2025

Op 13 oktober 2009 heeft de gemeenteraad van Sint-Michielsgestel de toekomstvisie 'Zieners van 2025' vastgesteld. In deze visie geeft de gemeente blijk van een ambitieuze maar realistische kijk op de toekomst, waarbij niet de kwantiteit (in termen van aantallen woningen en vierkante meters bedrijventerrein) maar kwaliteit, kleinschaligheid, de dorpse schaal en duurzaamheid leidend zijn. Op basis van deze toekomstvisie is in 2011 de Structuurvisie Sint-Michielsgestel 2025 vastgesteld.

Op basis van een analyse van de huidige situatie worden in de structuurvisie een aantal belangrijke kwaliteiten, maar ook knelpunten onderscheiden. Belangrijke kwaliteiten betreffen de ligging binnen de invloedssfeer van met name de stad ‘s-Hertogenbosch, maar ook Eindhoven en Tilburg, de landschappelijke en groene kwaliteiten zowel binnen de gemeente als daar net buiten (Groene Woud), de hiermee samenhangende recreatieve potentie en het prettige leefklimaat. De belangrijkste knelpunten betreffen de beperkte toegankelijkheid en bereikbaarheid van de natuur- en recreatiegebieden, de lage differentiatie in woonmilieus, het ontbreken van een sterke ruimtelijke kwaliteit en identiteit van de dorpscentra en de ongeschikte locatie van bedrijven die qua aard en schaal niet op die specifieke plek thuis horen. De beperkte variatie in woonmilieus laat zich voelen in het beperkte woningaanbod voor starters/jongeren en senioren.

Eén van de speerpunten betreft dan ook de bouwopgave. In de structuurvisie is gekozen te bouwen bij alle dorpen. Dit heeft de wens als achtergrond om toekomst te bieden aan de dorpen, de dorpsgemeenschappen, de dorpsvoorzieningen en kleine werkgelegenheid. De dorpen moeten de gelegenheid krijgen om op een waardige en respectvolle wijze en voor alle bevolkingsgroepen te bouwen aan hun eigen toekomst. Verder ligt de nadruk sterk op de kwalitatieve woningbehoefte. Er moet meer worden gebouwd naar de wensen en behoeften van de inwoners. In de structuurvisie wordt daarnaast aangegeven dat er bijzondere aandacht nodig is voor woonzorgcombinaties zoals nultredenwoningen omdat hier een tekort aan zal ontstaan. Wanneer een nieuw zorgpunt gerealiseerd moet worden, is het goed om ook aansluiting te zoeken bij bestaande ontmoetingsplekken, zoals tussen zorgcentrum Berlerode en sociaal cultureel centrum Den Durpsherd in Berlicum.

Samen met lokale ondernemers moet gezocht worden naar ruimtelijke kansen en mogelijkheden de bedrijvigheid in Sint-Michielsgestel te stimuleren. Door het stimuleren van bijvoorbeeld horeca, ambachtelijke bedrijfjes en winkeltjes kan een goed verblijfsgebied in de dorpen ontstaan voor bewoners en recreanten. Daarbij kan gedacht worden aan het vernieuwen en opwaarderen van horeca.

De 'rode' ontwikkelingen dienen ten allen tijde in balans te zijn met de groene kwaliteiten van de gemeente. Deze kwaliteiten vormen de basis van de aantrekkelijkheid van de gemeente. Landschap is daarin belangrijk, maar ook duurzaamheid en ecologie. Duurzaamheid en ecologisch evenwicht worden als randvoorwaarden gehanteerd bij alle ruimtelijke ontwikkelingen.

Toetsing

Het centrum van Berlicum is vanuit de structuurvisie aangewezen als stedelijk gebied waar centrumontwikkelingen voorzien zijn. Een uitsnede van de structuurvisie voor de kern Berlicum is opgenomen in figuur 3.5. Beoogde ontwikkelingen passen daarmee in het centrum. Daarnaast is er sprake van transformatie van percelen en levert de ontwikkeling een bijdrage aan de gewenste differentiatie in woonmilieus en aanbod in winkels voor dagelijkse en niet-dagelijkse artikelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0016.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0017.jpg"

Figuur 3.5 Uitsnede Structuurvisie Sint-Michielsgestel 2025 (bron: gemeente Sint-Michielsgestel)

3.5.2 Woonvisie 2016-2021

In de Woonvisie 2016-2021 legt de gemeente Sint-Michielsgestel de prioriteiten van het woonbeleid voor de komende jaren vast. Daarbij wordt concreet ingezet op de komende vijf jaar, met een doorkijk naar de jaren daarna. De woonvisie wordt gezien als een 'kompas' om doelen en richting te bepalen. Daarbij moet tevens ingespeeld kunnen worden op nieuwe ontwikkelingen en kansen die zich voordoen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het gemeentelijk woonbeleid in 2015 opgesteld en uitgaat uit van de Regionale Agenda Wonen 2015. De Regionale Agenda Wonen 2016 dateert van daarna.

De woningvoorraad in de gemeente Sint-Michielsgestel is gemêleerd met veel vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen. Ongeveer 76% bestaat uit koopwoningen, 16% bestaat uit sociale huurwoningen, en 8% uit particuliere/vrije sector huurwoningen. Op basis van de provinciale bevolkings- en huishoudensprognose zal het aantal huishoudens de komende jaren toenemen als gevolg van 'huishoudensverdunning'. Het uitgangspunt in de huidige woningbouwopgave is bouwen voor de eigen bevolking, met 'migratiesaldo-nul'. De dynamiek op de lokale woningmarkt is de afgelopen jaren lager geweest dan in het verleden. De doorstroming op de woningmarkt is laag, waardoor er weinig ruimte is voor nieuwkomers, zoals starters maar ook vergunninghouders.

De gemeente vindt het belangrijk dat iedereen kan wonen in een betaalbare woning die aansluit bij hun woonbehoeften. De beschikbaarheid van betaalbare woningen in het goedkope en middensegment is laag en vraagt prioriteit. Ook wordt ingezet op de bouw voor woningen voor senioren (diverse soorten woonvormen), zorgwoningen en woningen voor de lage middeninkomens.

Tot en met 2025 moeten er in de gemeente 1.125 woningen worden gebouwd om in de huisvestingsvraag op basis van demografische ontwikkeling van de huidige bevolking te kunnen voorzien (migratiesaldo is daarmee 0). Uitgaande van 140 te slopen woningen die zullen worden herbouwd, betekent dit een netto opgave van 985 toe te voegen woningen. Dit betekent een jaarlijkse woningbouwopgave van ca. 110 woningen tot 2025. Op dit moment liggen er harde plannen klaar voor de bouw van zo'n 883 woningen. Van deze plannen is het grootste gedeelte planologisch harde plancapaciteit (zo'n 839). Dit betekent dat de bruto ruimte voor woningbouw die nog niet is vastgelegd in harde afspraken zo'n 242 woningen betreft (140 sloop/nieuwbouw en 102 toevoeging). Dat betekent dat het aantal woningen dat nog aan het huidige woningbouwprogramma kan worden toegevoegd beperkt is.

De bestaande nieuwbouwplannen worden nog eens tegen het licht gehouden om te kijken naar de mogelijkheden voor sociale huur. Bij de komende nieuwbouwplannen wordt voor 70% ingezet op sociale woningbouw: voornamelijk huurwoningen, maar er is ook ruimte voor sociale koop in het starterssegment. De overige 30% mag vrije sector (huur of koop) zijn. Door ook woningen te bouwen in het middeldure segment komen er meer mogelijkheden voor de doelgroep, die net teveel verdienen om in de sociale huursector terecht te kunnen. Dit kan doorstroming vanuit de sociale huursector op gang brengen.

Toetsing

De gemeente kiest er voor om meer grootschalige woningbouwplannen te concentreren in de grotere kernen zoals het centrumplan in Berlicum. Deze te ontwikkelen woningen dienen zo veel mogelijk levensloopbestendig gebouwd te worden om voor meerdere doelgroepen geschikt te zijn, waaronder voor senioren. In de grotere kernen is het draagvlak onder de voorzieningen voldoende groot. In het kader van voorliggende ontwikkeling worden 42 woningen bij recht toegevoegd in het centrum van Berlicum. In totaal worden er 43 woningen gerealiseerd, maar op het perceel is reeds een woning aanwezig. De woningen worden voor verschillende doelgroepen in verschillende prijsklassen gerealiseerd. Circa 81% van de nieuwe woningen bestaat uit woningen in het goedkope en middensegment.

3.5.3 Uitvoeringsnota voor de woningbouw 2016

Jaarlijks wordt de Uitvoeringsnota voor de woningbouw opgesteld. Hierin staat beschreven in hoeverre woningbouwplannen zijn gerealiseerd en wat de nieuwe planning is voor de komende jaren. De uitvoeringsnota vormt daarmee het afwegingskader voor woningbouwontwikkelingen.

In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) overleg van 4 december 2015 is besloten dat de woningbouwopgave tot 2025 voor de gemeente Sint-Michielsgestel daalt van 1.165 naar 1.125 woningen. Deze daling is het resultaat van een lager gemiddelde van gesloopte woningen in de afgelopen 10 jaar. Na vaststelling van de harde plancapaciteit resteert er een openstaande plancapaciteit van 242 woningen, inclusief een sloopopgave van 140 woningen. Deze woningen mogen worden herbouwd op de bestaande plek of in nieuwe plannen. De netto ruimte voor toevoeging komt daarmee op 102 woningen voor heel Sint-Michielsgestel.

Toetsing

Voor wat betreft de woningbouwopgave is er beperkt ruimte is voor nieuwe harde plancapaciteit binnen de gemeente. Dit geldt ook ten aanzien van het plangebied. De genoemde 102 woningen behoren nog niet tot de harde plancapaciteit. Middels voorgenomen ontwikkeling worden 42 woningen toegevoegd aan de voorraad. De ontwikkeling past daarmee binnen de kwantitatieve behoefte die er bestaat.

3.5.4 Economische Visie 2025 en Actieplan 2013-2018 Sint-Michielsgestel

De economie van de gemeente Sint-Michielsgestel heeft vooral een lokaal verzorgende functie, waarbinnen de sectoren bouw, onderwijs, handel en specialistische zakelijke diensten domineren. Andere belangrijke sectoren zijn de agrarische sector, de horeca, verhuur, informatie en communicatie en financiële dienstverlening. In een zogenaamde ‘economische foto’ van Sint-Michielsgestel is een beeld geschetst van de huidige economische situatie.

Doelen van de economische visie zijn:

  • creëren van een dynamische economie door behoud en versterking van de economische structuur en werkgelegenheid;
  • stimuleren van een aantrekkelijke en duurzame bedrijfsomgeving/ondernemingsklimaat;
  • betere aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt;
  • bevordering van duurzaamheid;
  • doorontwikkeling van regionale samenwerking en dienstverlening richting regionale stakeholders (publiek/privaat).

Specifieke doelen ten aanzien van economische structuurversterking zijn:

  • enige groei van de werkgelegenheid;
  • stimulering van economische dragers zoals de vrijetijdseconomie, detailhandel/horeca, agribusiness en starters/ZZP'ers.

Versterking van detailhandel en horeca is van belang om de bezoekersaantallen en bestedingen/consumptie te verhogen. Hiervoor wordt per kern een detailhandel/horecaplan ontwikkeld om meer bewoners en toeristen aan te trekken.

Toetsing

Voor het centrum van Berlicum zijn geen specifieke doelen en/of uitgangspunten opgenomen in de Economische Visie en het daarbij behorende Actieplan. Ten aanzien van de versterking van detailhandel is de Nota detailhandel en horeca Berlicum/Middelrode opgesteld.

3.5.5 Nota detailhandel en horeca Berlicum/Middelrode

De detailhandel is momenteel sterk in beweging. Ontwikkelingen in het aanbod als schaalvergroting, gebrek aan opvolging en branchevervaging hebben invloed, maar ook consumententrends, zoals vergrijzing, internetaankopen en toenemende mobiliteit zorgen voor structurele veranderingen in het aanbod en de spreiding van winkels en horeca. Om te kunnen sturen op ontwikkeling van stedelijke functies heeft het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing verklaart op ontwikkeling van detailhandel en horeca. Om de trends en ontwikkelingen te verbinden aan de lokale mogelijkheden, is actueel inzicht in de ontwikkelingsmogelijkheden van de detailhandel en voorzieningen gewenst.

Voor het centrum van Berlicum is een analyse van deze mogelijkheden opgenomen in de Nota detailhandel en horeca Berlicum/Middelrode. Doel van het beleid is dat inwoners van Berlicum en Middelrode het grootste deel van hun dagelijks boodschappen nu en in de toekomst in Berlicum kunnen doen. Bovendien moeten optimale randvoorwaarden worden geboden voor winkels in niet-dagelijkse goederen. De nota geeft de kaders waarbinnen initiatiefnemers worden uitgenodigd om initiatieven te ontwikkelen. Tevens geeft het ruimtelijke kaders om ondernemerschap te sturen naar locaties waar de meerwaarde het grootste is en de randvoorwaarden het best zijn. Omdat de nota alleen kaders geeft, is het bij de verdere uitvoering van een initiatief het noodzakelijk opnieuw de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking te doorlopen.

Toetsing

Algemeen

Het winkelaanbod in Berlicum is met name gericht op het lokale verzorgingsgebied ('boodschappen doen') en heeft een oppervlak van circa 6.250 m2 bvo. Daarmee heeft Berlicum een relatief groot eigen aanbod aan winkels en voorzieningen op het gebied van horeca en dienstverlening. De omvang van het winkelaanbod in de sectoren 'mode en luxe'' en 'vrije tijd' is beperkt, mede door de nabijheid van het centrum van 's-Hertogenbosch. De winkelvoorzieningen in het centrum zijn goed bereikbaar (mede door de parkeervoorzieningen op het Mercuriusplein) en de kansen voor combinatiebezoek zijn optimaal door de aanwezigheid en afwisseling van 'trekkers' zoals supermarkten en speciaalzaken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0018.jpg"

Figuur 3.6 Winkelstructuur in de omgeving van Berlicum (bron: verdiepingsslag op de regionale detailhandelsfoto Noordoost-Brabant)

Dagelijkse goederen

In woonplaatsen met circa 10.000 inwoners zijn over het algemeen drie of meer supermarkten aanwezig. Het centrum van Berlicum beschikt momenteel over twee supermarkten, beiden met een relatief beperkte omvang. Hierdoor blijft de omvang van het aanbod detailhandel in dagelijkse goederen en de koopkrachtbinding achter. Gezien de boodschappenfunctie van het kernwinkelgebied is een sterk supermarktaanbod wenselijk. De supermarktsector kan op dit moment niet optimaal voldoen aan de behoefte van de hedendaagse consument waardoor een deel van de bestedingen afvloeit naar supermarkten in de omgeving (bijvoorbeeld Rosmalen). Dit heeft tevens een negatieve weerslag op het draagvlak van speciaalzaken, omdat een supermarktbezoek door driekwart van de bezoekers gecombineerd wordt met een bezoek aan speciaalzaken. Uit onderzoek bijgevoegd bij de Nota detailhandel en horeca Berlicum/Middelrode blijkt dat er voldoende draagvlak is voor een derde complementaire supermarkt in het centrum van Berlicum en voor uitbreiding van de bestaande twee supermarkten. Bij realisatie kan voldaan worden aan de kwalitatieve behoefte van consumenten aan een volwaardig supermarktaanbod op korte afstand van de woonomgeving en wordt de afvloeiing van koopkracht (ook ten aanzien van speciaalzaken) beperkt.

In het kader van voorliggende ontwikkeling is het onderzoek naar de behoefte geactualiseerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 3.

Niet-dagelijkse goederen

De winkels in niet-dagelijkse goederen weten een prima omzet te behalen. Ook voor niet-dagelijks producten bezoeken veel inwoners van Berlicum de eigen kern, de koopkrachtbinding in het centrum van Berlicum is daarmee hoog. Er is sprake voor enige ruimte voor ontwikkeling en versterking die vanwege het belang van concentratie van het winkelaanbod met name ingezet dient te worden in het centrumgebied. Een specifiek beleid tot versterking is niet vereist. Geaccepteerd dient namelijk te worden dat consumenten voor aanschaf van artikelen in deze sector ook grotere, meer recreatief bezochte winkelgebieden zoals het centrum van 's-Hertogenbosch bezoeken. Dit consumentengedrag is moeilijk en ook niet noodzakelijk om om te buigen.

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de toevoeging van circa 879 m2 detailhandel in niet-dagelijkse artikelen. Hierdoor wordt het winkelaanbod aan het Mercuriusplein en daarmee in het centrum van Berlicum versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0019.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0020.jpg"

Figuur 3.7 Ruimtelijke opzet winkelstructuur (bron: Rho adviseurs voor de leefomgeving)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0021.jpg"

Figuur 3.8 Ontwikkelingskaders Mercuriusplein (bron: Rho adviseurs voor de leefomgeving)

3.5.6 De hartkamers van Berlicum

Om de verdere planvorming in het centrum van Berlicum meer handen en voeten te geven en mede ter voorbereiding op het te maken bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum' is een stedenbouwkundig advies gemaakt met de titel "De hartkamers van Berlicum". Die hartkamers zijn het Mercuriusplein en het gebied ter plaatse van Den Durpsherd (de Kerkwijk).

Kerkwijk en Hoogstraat behoren tot de historische lintstructuur van Berlicum. De Hoogstraat is het oudste deel en bevat ook de meest fraaie historische bebouwing. De bebouwing aan het Mercuriusplein en rondom De Run zijn van na de oorlog. Bij het Mercuriusplein is dan ook nieuwbouw te zien met meer aaneengesloten (winkel)bebouwing. Ruimtelijk gezien wordt een echt dorpshart gemist. Het Mercuriusplein is functioneel wel de centrale plek van Berlicum, maar in ruimtelijke zin niet de afspiegeling daarvan door de stedenbouwkundig matige situatie. Alleen de voormalige burgemeesterswoning (gemeentelijk monument) en de recente nieuwbouw naast deze woning worden gezien als kwaliteit.

Toetsing

Toekomstige initiatieven moeten passen binnen de stedenbouwkundige structuur die voorzien is voor deze twee gebieden. Daarbij wordt er gekozen vernieuwende architectuur aan het Mercuriusplein. Een schaalvergroting van het bouwvolume is daarbij wenselijk, met name via hoogteaccenten ter plaatse van de bestaande pleinwanden. Een ontwikkelingen op de hoek van de Hoogstraat/Runweg moeten zowel aan de zijde van de Runweg als richting Mercuriusplein worden voorzien van een voorkant.

Meer informatie over de beoogde ontwikkeling in relatie tot het stedenbouwkundig advies is opgenomen in paragraaf 2.3.1.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.


Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van circa 43 woningen, 1.389 m2 aan supermarkt en circa 879 m2 aan overige detailhandelszaken. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarden.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen:

  • Archeologie: uit het archeologisch onderzoek blijkt dat geen negatieve effecten op archeologische resten plaatsvinden.
  • Cultuurhistorie: de beoogde ontwikkeling zal aansluiten bij de stijlkenmerken van de historische bebouwingslinten. De bestaande woning en schuur zijn niet aangewezen als gemeentelijk monument. Cultuurhistorische waarden worden dan ook niet geschaad.
  • Bodem: er wordt een BUS-melding opgesteld om het perceel te saneren tot de terugsaneerwaarde 'Wonen'. De beoogde ontwikkeling heeft geen relevant negatieve effecten op de bodemgesteldheid.
  • Ecologie: de voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten.
  • Verkeer en parkeren: het plan voorziet in voldoende parkeercapaciteit om de parkeerbehoefte van de ontwikkelingen te voorzien. De extra verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling kan afgewikkeld worden op het omliggende wegennet. Er ontstaan dan ook geen negatieve effecten ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren.
  • Geluid: uit het onderzoek naar wegverkeerslawaai blijkt dat op de Runweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Uit het onderzoek naar cumulatie blijkt dat geluid optreedt die 8 dB hoger is dan afzonderlijke toetsing. Vanwege de overschrijdingen dienen hogere waarden te worden aangevraagd. Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient de binnenwaarde verder onderzocht te worden zodat voldaan wordt aan de normen uit het Bouwbesluit. Door te voldoen aan deze normen zal het effect ten aanzien van wegverkeerslawaai minimaal zijn. Uit het onderzoek naar inrichtingslawaai blijkt dat er een marginale overschrijding is van de normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau vanwege de realisatie van de supermarkt. Dit geldt voor zowel de omliggende woningen als de beoogde appartementen in het plangebied. Om alsnog een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen worden maatregelen getroffen en 'best beschikbare technieken' toegepast.
  • Externe veiligheid: de beoogde Aldi, detailhandel en woningen vormen geen extern veiligheidsrisico. Tevens zijn in de omgeving geen risicobronnen gelegen.
  • Luchtkwaliteit: De beoogde ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Tevens wordt in de huidige situatie ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Belangrijke nadelige milieugevolgen ten aanzien van luchtkwaliteit zijn dan ook uitgesloten.
  • Water: ten gevolge van de toename van verharding worden watercompenserende maatregelen getroffen. De beoogde ontwikkeling heeft verder geen negatieve effecten voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

De te verwachten effecten, in combinatie met de te nemen mitigerende maatregelen (voor het aspect geluid) rechtvaardigen geen MER. Bij de besluitvorming over het wijzigingsplan wordt door het bevoegd gezag tevens vastgesteld door middel van een besluit dat geen milieueffectrapportage nodig is.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek

Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek naar asbest uitgevoerd in 2014 (zie bijlage 4). Voor de verschillende delen van het plangebied zijn er verschillende conclusies te trekken. Ter hoogte van de schuur is de bovengrond licht verontreinigd met aldrin, dieldrin en DDD. Het grondwater ter plaatse is niet verontreinigd. Ter plaatse van de voormalige boomgaard (locatie huidig weiland) is de bovengrond over het algemeen licht verontreinigd met beta- HCH, heptachloorepoxide, DDD/DDE/DDT, chloordaan en kwik. De ondergrond is licht verontreinigd met kobalt. In het grondwater is geen verontreiniging aangetoond. Lokaal is de bovengrond sterk verontreinigd met DDE/DDT ter plaatse van het woonperceel. De bovengrond is verder over het algemeen licht verontreinigd met beta-HCH, DDD/DDE/DDT en chloordaan. In de ondergrond zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten aangetoond.

Er zijn tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen. De woning en schuur zijn tevens separaat onderzocht op asbest. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 5. Uit dit onderzoek blijkt dat op verschillende locaties asbesthoudende en asbestverdachte toepassingen zijn aangetroffen. In het kader van de sloop van de gebouwen dient nader asbestonderzoek uitgevoerd te worden. Dit onderzoek wordt toegevoegd in het kader van de sloopmelding.

Ten behoeve van het vaststellen van de aard en de omvang van de (sterke) verontreinigingen wordt nader bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in 2016 uitgevoerd (zie bijlage 9). Uit dit onderzoek blijkt onder andere, dat de bovengrond ter plaatse van twee boorpunten sterk verontreinigd is met bestrijdingsmiddelen (OCB). Het gehele perceel is licht verontreinigd met orchanochloorbestrijdingsmiddelen. Gezien de mate en het volume van de geconstateerde verontreiniging is op grond van de Wet bodembescherming sprake van van ernstige bodemverontreiniging dat niet met spoed gesaneerd hoeft te worden. Geadviseerd wordt de met DDT verontreinigde bodem in relatie tot de voorgenomen herontwikkeling te saneren conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan.

Conclusie

Er wordt een BUS-melding opgesteld om het perceel te saneren tot de terugsaneerwaarde 'Wonen'. De sanering vindt plaats onder miliekundige begeleiding en wordt gecombineerd met het afgraven van de parkeergarage. Na de sanering is de bodemkwaliteit geschikt voor de beoogde functie en staat het aspect bodem de vaststelling van het plan niet in de weg.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Aa en Maas, die verantwoordelijk is voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2016 – 2021 staan de doelen die het waterschap Aa en Maas nastreeft en wat in deze periode gedaan moet worden om de doelen te halen. Samenwerking staat in dit plan centraal. Samenwerken met de partners van het waterschap maar ook met de inwoners van het beheersgebied. Het plan is geen grote koerswijziging ten opzichte van het Waterbeheerplan 2010-2015. Maar ontwikkelingen zoals de klimaatverandering vragen wel om nieuwe accenten. Waterveiligheid en waterkwaliteit zijn hierbij belangrijke onderwerpen.

Om het beheersgebied beter te beschermen tegen overstromingen worden er strengere eisen gesteld aan de dijken langs de Maas. Het waterschap heeft tot 2050 om de dijken hierop aan te passen. De kwaliteit van het oppervlaktewater is daarnaast de komende jaren echt een punt van aandacht. Enerzijds zitten er te grote hoeveelheden voedingsstoffen in het water. Deze staan een natuurlijk en gezond watersysteem in de weg. Anderzijds zijn er ook allerlei 'nieuwe' stoffen die een steeds groter probleem vormen, zoals medicijnresten, drugs(afval) en resistente bacteriën. Deze stoffen kunnen door de zuiveringen nu moeilijk uit het afvalwater gehaald worden. Ook dit vraagt om actie.

Gemeentelijk beleid

Op 22 januari 2015 heeft de gemeenteraad het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) voor de periode 2015-2019 vastgesteld. Hierin zijn zorgplichten opgenomen ten aanzien van afvalwater en hemelwater.

Huidige situatie

Algemeen

Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Berlicum ligt, is het plangebied op de Bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. In figuur 4.1 is te zien waar de bodem in de omgeving van het plangebied uit bestaat en welke watertrap hier geldt. Er is hoofdzakelijk sprake van enkeerd- en beekeerdgronden en leemarm en zwaklemig fijn zand met grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat van nature de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 meter beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwatertrap meer dan 1,2 meter beneden maaiveld ligt.

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat ter hoogte van het plangebied de gemiddelde stand van het freatisch grondwater circa 3 meter +NAP, bedraagt, waardoor het grondwater zich op circa 2,5 meter beneden maaiveld zou bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0022.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede bodemkaart van Nederland (bron: Bodemdata)

Waterkwantiteit

Ten zuiden en zuidwesten van het plangebied is een watergang aanwezig. Deze watergang is niet opgenomen op de legger van het waterschap Aa en Maas en wordt ongemoeid gelaten in het kader van de voorgenomen planvorming.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern- /beschermingszone van een primaire of regionale waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op de aanwezige gemeentelijke riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een supermarkt, detailhandelszaken en woningen. Het omliggend terrein wat nu met name in gebruik is als voorziening voor paarden en weiland, wordt geheel heringericht tot parkeerplaats.

Watercompensatie is vanuit het waterschap Aa en Maas verplicht bij een planvoornemen met een toename in verharding van meer dan 2.000 m2.. In de huidige situatie is circa 1.800 m2 van het terrein verhard. In de toekomstige situatie is dit circa 5.000 m2. Het aandeel verharding neemt daarmee met circa 3.200 m2 toe. Watercompenserende maatregelen zijn derhalve noodzakelijk.

Bij een toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m2 en 10.000 m2 zijn compenserende maatregelen benodigd om een versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan. Daarbij geldt de volgende rekenregel:

benodigde compensatie(in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m).

Voor deze ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd (bijlage 10). Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling leidt tot 3.200 m2 x 0,06 = 192 m3 aan benodigde compensatie. Door de aanleg van een groen dak wordt 25 m³ gecompenseerd. Een directe afvoer van het restant op de nabij gelegen watergang is niet wenselijk. De overige 167 m³ wordt gecompenseerd door regenwateropslag onder het gebouw (figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0023.png"

Figuur 4.2 Voorbeeld van regenwateropslag onder het gebouw

De berging doet dienst als tijdelijk opvang van regenwater bij hevige/langdurige buien. Vanaf het terreinoppervlak en via een overstort vanaf het dak kan in de berging het regenwater opgevangen worden dat niet door het groendak verwerkt kan worden. Vanuit de berging kan dan het water weggepompt worden naar bijvoorbeeld het riool. Deze oplossing wordt bouwkundig verder uitgewerkt in de aanvraag omgevingsvergunning.

Bij de ruimtelijke ontwikkelingen die plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren (hydrologisch neutraal). Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

 Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering (maximaal 3 hoofdaansluitingen waarvan 2 in de Hoogstraat en 1 Runweg). Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

Ten gevolge van de relevante toename van verharding zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. Er wordt gecompenseerd door het realiseren van een groen dak en door berging van water onder het terreinoppervlakte in de fundering, door regenwateropslag onder het gebouw dan wel de aanleg van een wadi in de her in te richten groenstrook. Deze oplossingsrichting wordt in overleg met de gemeente en het waterschap uitgewerkt.

De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Ter hoogte van de Kerkwijk en de Runweg ligt een persleiding van het waterschap Aa en Maas (figuur 4.3). Deze leiding heeft een belemmeringenstrook om onderhoud mogelijk te maken. Voor de persleiding geldt aan weerszijden een belemmeringenstrook van 5 meter. In de belemmeringenstrook mag niet gebouwd worden, tenzij met toestemming (via een ontheffing of een aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders. Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De leidingen inclusief de bijbehorende belemmeringenstroken zijn met een dubbelbestemming opgenomen op de plankaart van het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum'. Zoals zichtbaar in figuur 1.2 ligt het wijzigingsgebied en daarmee ook voorgenomen ontwikkeling buiten de belemmeringenstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0024.png"

Figuur 4.3 Ligging persleiding nabij plangebied

Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient naast eerder genoemde leiding ook rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet planologische leidingen, zie figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0025.jpg"

Figuur 4.4 Aanwezige leidingen rondom plangebied

In het plangebied of de directe omgeving ervan zijn verder geen planologisch relevante hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. In de Runweg blijft voldoende ruimte over voor het realiseren van een tracé voor kabels en leidingen.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de vaststelling van het plan niet in de weg staat.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) kunnen bestuursorganen bevoegdheden uitoefenen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit zoals de vaststelling van een wijzigingsplan. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wm.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens ook rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Onderzoek

De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 1.396 mvt/etmaal (zie paragraaf 4.7). Het plangebied wordt ontsloten door de Runweg. Circa 80% van het verkeer zal via de Runweg richting het noorden naar de rotonde begeven. Via deze rotonde verspreidt het verkeer zich over de kern Berlicum. Bij invoer van de verkeersintensiteiten op het maatgevende wegvak van de Runweg (80% van het totale verkeer) in de NIBM-tool blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. De maximale bijdrage NO2 bedraagt 1,02 µg/m³ en de maximale bijdrage voor PM10 bedraagt 0,20 µg/m³. Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Voldaan wordt aan de luchtkwaliteitswetgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0026.png"

Figuur 4.5 Resultaten NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N279. Uit de informatie over de concentraties stikstofdioxide en fijn stof blijkt dat in 2016 ruimschoots wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden. Omdat direct langs deze maatgevende weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook binnen de hele kern Berlicum het geval zijn en daarmee binnen het plangebied. Ter plaatse zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Op verzoek van omwonenden is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit ten gevolge van de beoogde ontwikkeling (bijlage 11). Uit dit luchtonderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de wettelijke normen voor het aspect luchtkwaliteit. Ter plaatste zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar leefmilieu ter plaatse.

4.7 Verkeer en parkeren

De verkeersontsluiting is beschreven in paragraaf 2.1.3. Onderstaand volgt een beschrijving van de aspecten verkeer en parkeren voor de toekomstige situatie.

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit volgt uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van vaste jurisprudentie dient in dat kader onder meer te worden aangetoond dat een goede verkeersafwikkeling is gewaarborgd en er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is. In dit kader wordt uitgegaan van onderstaande kencijfers, uitgangspunten en andere informatie.

De gemeente heeft eigen parkeernormen vastgesteld op 27 september 2016. Deze zijn verwoord in het document: 'Beleidsregels parkeernormen Sint-Michielsgestel'. In dit beleid zijn de gebruiksregels vastgesteld met betrekking tot het werken met CROW kencijfers uit publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (CROW, 2012). Zodoende wordt ook voor het berekenen van de verkeersgeneratie gebruik gemaakt van de uitgangspunten uit het gemeentelijke parkeerbeleid ten aanzien van het werken met CROW kencijfers.

De uitgangspunten uit het gemeentelijke beleid en overige uitgangspunten zijn hieronder weergegeven:

  • De gemeente Sint-Michielsgestel valt in de categorie 'niet stedelijk' bij het raadplegen van de CROW kencijfers. Dit omdat de omgevingsadressendichtheid kleiner is dan 500 adressen per km2.
  • Bij het raadplegen van de CROW kencijfers maakt de gemeente onderscheid in 'stedelijke zone'; Afhankelijk van de locatie zijn er verschillende parkeerkencijfers. In een centrumgebied hanteert de gemeente een andere parkeernorm dan in het buitengebied. Daarom moeten de zones: 'centrum', 'schil/overloopgebied', 'rest bebouwde kom' en 'buitengebied' van elkaar worden onderscheiden. Dit plan heeft betrekking op zone 'centrum';
  • De gemeente adviseert het gemiddelde van het maximale- en minimale CROW parkeerkencijfer te gebruiken. Een uitzondering hierop zijn starterswoningen en sociale huurwoningen. Bij deze woningen is veelal sprake van startende tweeverdieners en hanteert de gemeente de parkeerkencijfers voor twee-onder-een-kap koopwoningen. Afhankelijk van de 'stedelijke zone' bedragen de parkeernormen dan 1,7 (centrum) tot 2,2 (buitengebied) parkeerplaatsen per woning.
  • Voor de verkeersafwikkeling wordt gebruik gemaakt van verkeersgegevens uit het Regionaal Verkeersmodel GGA 's Hertogenbosch.

Parkeren

Uitgangspunt bij ontwikkelingen is dat het parkeren op eigen terrein gerealiseerd wordt. Dit is ook geborgd in de wijzigingsregels behorend bij dit wijzigingsplan.

Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum' is een parkeeronderzoek uitgevoerd. Hierin is aangegeven (op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid) met welke parkeerkencijfers bij toekomstige ontwikkelingen rekening gehouden moet worden. In onderstaande tabel zijn deze cijfers nogmaals opgenomen, waarnaar ook een doorrekening is gemaakt op basis van voorliggende ontwikkeling.

Functie   Type   Aantal   Vloeroppervlak   Norm   Eenheid norm   Behoefte  
Appartement   Goedkope koop (sociale koopwoning)   17     1,7   wooneenheid   28,9  
Appartement   Middeldure koop   19     1,4   wooneenheid   26,6  
Appartement   Duurdere koop   7     1,6   wooneenheid   11,2  
Supermarkt (discount)       1.389 m2   3,9   100 m2 bvo   54,2  
Detailhandel       879 m2   3,4   100 m2 bvo   29,9  
Totaal             150,8  

Tabel 4.2 Parkeerbehoefte

Bovenstaande berekening toont aan dat de totale parkeerbehoefte 151 parkeerplaatsen bedraagt, waarvan 67 parkeerplaatsen voor bewoners van de appartementen en 84 parkeerplaatsen voor de supermarkt en detailhandel. Echter, als twee (of meer) supermarkten in elkaars directe omgeving liggen, is het totaal aantal bezoekers van deze supermarkten niet gelijk aan de som van de bezoekersaantallen van de afzonderlijke supermarkten (bron: CROW publicatie 272 'Verkeersgeneratie voorzieningen'). Aan het Mercuriusplein zijn reeds twee supermarkten aanwezig. Op werkdagen en zaterdagen zal respectievelijk circa 30% en 50% van de bezoekers ook de nabijgelegen supermarkt bezoeken. Dit betekent eveneens dat de parkeerbehoefte ten aanzien van de nieuw te realiseren supermarkt minimaal 30% lager zal liggen. Met dit gegeven bedraagt de totale parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling nog 135 parkeerplaatsen, waarvan 67 ten behoeve van bewoners en 68 voor bezoekers van de supermarkt en detailhandel.

Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling worden 153 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 67 in de parkeerkelder voor het opvangen van het bewonersparkeren en 11 in de parkeerkelder voor commerciële functies. Op maaiveld worden 75 parkeerplaatsen gerealiseerd voor bezoekers van de supermarkt en detailhandel. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de parkeerbehoefte op eigen terrein.

Verkeer

Verkeersgeneratie

Het plan maakt nieuwe ontwikkelingen in het plangebied direct mogelijk. De nieuwe ontwikkelingen hebben invloed op de hoeveelheid verkeer van en naar het centrum van Berlicum. De verkeersgeneratie per ontwikkeling is opgenomen in onderstaande tabel 4.3.

Functie   (CROW) aanduiding   Aantal   Vloeroppervlak   Norm   Eenheid norm   Verkeersgeneratie mvt/etmaal weekdag  
Appartement   Goedkope koop (sociale koopwoning)   17     5,2   wooneenheid   88,4  
Appartement   Middeldure koop   19     5,8   wooneenheid   110,2  
Appartement   Duurdere koop   7     7,2   wooneenheid   50,4  
Supermarkt (discount)   Discount     1.389 m2   0,7   m2 bvo   972,3  
Detailhandel   Buurt- dorpscentrum     879 m2   0,53   m2 bvo   465,9  
Totaal             1.687  

Tabel 4.3 Verkeersgeneratie

De totale verkeersgeneratie van alle ontwikkelingen in het plangebied samen komt uit op 1.687 mvt/etmaal weekdag. Zoals ook bij de parkeerbehoefteberekening is gedaan, kan ook de verkeersgeneratie van de supermarkt met minimaal 30% naar beneden worden bijgesteld in verband met combinatiebezoek met de reeds aanwezige supermarkt aan het Mercuriusplein. Op een weekdag bedraagt de verkeersgeneratie dan nog 1.396 mvt/etmaal. Omrekening naar een werkdag (drukste maatgevende dag) geschiedt op basis van een omrekenfactor van 1,1. Dit leidt tot een verkeersgeneratie op een werkdag van 1.536 mvt/etmaal werkdag.

Verkeersafwikkeling

Onlangs is het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum' vastgesteld. Onderhavig plan is binnen dat bestemmingsplan opgenomen als een wijzigingsbevoegdheid. Binnen de onderbouwing van de verkeersafwikkeling is deze ontwikkeling in grote lijnen reeds meegenomen. Vergelijking van de in bovenstaande berekening opgenomen verkeersgeneratie met de in het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum' berekende verkeersgeneratie, laat zien dat de daadwerkelijke verkeersgeneratie als gevolg van onderhavig plan lager ligt dan destijds is berekend. Binnen het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum' is onderbouwd dat alle centrumontwikkelingen samen niet zullen leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Onderhavig plan maakt onderdeel hiervan uit. Zodoende kan ook ten aanzien van dit plan zodoende gesteld worden dat de verkeersafwikkeling op het wegennet voldoende gewaarborgd is.

Conclusie

Het plan voorziet in de realisatie van voldoende parkeercapaciteit binnen het plangebied om in de parkeerbehoefte van de ontwikkelingen te voorzien. Tekens kan de extra verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling afgewikkeld worden op het omliggende wegennet. Het aspect verkeer en parkeren vorm zodoende geen belemmering.

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient voor externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de risicobron. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Volgens de professionele risicokaart zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Daarnaast vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies al naast elkaar voorkomen of gewenst zijn, zoals centrumgebieden, wordt niet gebruikgemaakt van richtafstanden. Deze gebieden worden getypeerd als gebieden met functiemenging ('gemengd gebied').

Onderzoek

Vanwege de diversiteit aan functies en hoofdinfrastructuur rondom het plangebied is sprake van een gemengd gebied. De aanwezige functies in het plangebied vallen conform de VNG-publicatie binnen milieucategorie 1 of 2. Gezien de aard van het gebied (als centrumgebied) worden deze functies over het algemeen toelaatbaar geacht op korte afstand van woningen. Een supermarkt en detailhandelzaken vallen beiden in categorie 1, hiervoor geldt een afstand van 0 meter in gemengd gebied. De richtafstanden worden gerespecteerd waardoor sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Het is mogelijk om de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken als aangetoond wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In overleg met direct omwonenden zijn maatregelen getroffen om mogelijke nadelige effecten op de woon- en leefomgeving te voorkomen. Voor een overzicht van alle genomen maatregelen wordt verwezen naar paragraaf 7.2.

Ter voorkoming van geluidsoverlast ten gevolge van de realisatie van de supermarkt en detailhandelszaken wordt onder andere een geluidsscherm (inclusief begroeiing) gerealiseerd met een maximale hoogte van 4 meter, gemeten vanaf maaiveld parkeerterrein. Het geluidscherm, type Noise Reducer SA-80, heeft een geluidsabsorptie van 17 dB. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de inrichting van het parkeerterrein en de groenzone.

Om te bepalen of ter plaatse van de omliggende bestaande woningen en beoogde appartementen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, is akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 6). Het realiseren van een geluiddscherm en de overige maatregelen zoals benoemd in paragraaf 7.2 zijn meegenomen in dit onderzoek.

Resultaten omliggende bestaande woningen

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

  • Ter plaatse van de bestaande woningen rondom het plan wordt de richtwaarde van 50 DB(A) uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' in de dagperiode overschreden met 1 dB(A). De overschrijding is dermate marginaal dat deze aanvaardbaar wordt geacht.
  • In de avondperiode wordt de richtwaarde van 45 dB(A) ter plaatse van Hoogstraat 158 met 1 dB(A) overschreden. De overschrijding is dermate marginaal dat deze aanvaardbaar wordt geacht.
  • In de avondperiode wordt de richtwaarde van 45 dB(A) ter plaatse van Veenpad 8 met 6 dB(A) overschreden, ter plaatse van Veenpad 6 met 2 dB(A) en ter plaatse van Berguulsehoeve 2 t/m 34 met 3 dB(A). Om de overschrijding teniet te doen, moet het geluidsscherm verhoogd worden. Dit is stedenbouwkundig niet wenselijk. Door het plaatsen van het geluidscherm en een toegangspoort waardoor het parkeerterrein buiten de openingstijden van de supermarkt alleen toegankelijk is voor bewoners van het appartementencomplex en er sprake is van een binnenstedelijke situatie, wordt het woon- en leefklimaat in aanvaardbaar geacht en is het verder verhogen van het geluidscherm niet noodzakelijk. Daarnaast is de geluidwering van genoemde woningen voldoende waardoor er in de geluidgevoelige ruimten voldaan wordt aan de eis van een binnenniveau van 30 dB(A).

Maximaal geluidniveau

  • Voor wat betreft het maximaal geluidniveau wordt geconstateerd dat er alleen in de avondperiode sprake is van een overschrijding van de richtwaarde van 65 dB(A). De overschrijding van 1 dB(A) wordt alleen bij de woning aan het Veenpad 8 geconstateerd. Om deze overschrijding teniet te doen, dient het geluidscherm te worden verhoogd tot circa 5 meter. Een dergelijk hoog scherm wordt vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk geacht. Door het plaatsen van het geluidscherm en een toegangspoort waardoor het parkeerterrein buiten de openingstijden van de supermartk alleen toegankelijk is voor bewoners van het appartementencomplex en er sprake is van een binnenstedelijke situatie, wordt het woon- en leefklimaat in aanvaardbaar geacht en is het verder verhogen van het geluidscherm niet noodzakelijk. Daarnaast is de geluidwering van genoemde woning voldoende waardoor er in de geluidgevoelige ruimten voldaan wordt aan de eis van een binnenniveau van 30 dB(A).

Resultaten beoogde appartementen

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

  • Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt ten hoogste 55 dB(A) in de dag-, 52 dB(A) in de avond- en 35 dB(A) in de nachtperiode. Er is een overschrijding van de richtwaarde met 5 dB(A) in de dag- en 7 dB(A) in de avondperiode. In de nachtperiode is geen sprake van een overschrijding van de richtwaarde. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen, wordt geadviseerd de zuidwestgevel van het appartementencomplex te voorzien van voldoende geluidwering. Uitgaande van reguliere eisen op grond van het Bouwbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer, geldt voor woon- en slaapkamers een eis van een binnenniveau van 35 dB(A) in de dag- en 30 dB(A) in de avondperiode. Voor de dagperiode dient de geluidwering dan 55-35=20 dB(A) te bedragen en voor de avondperiode 52-30= 22 dB(A). Dit betekent dat de zuidwestgevel een geluidwering dient te hebben van minimaal 22 dB(A).

Maximaal geluidniveau

  • Het maximaal geluidniveau bedraagt ten hoogste 79 dB(A) in de dagperiode. De richtwaarde van 70 dB(A) wordt met 9 dB(A) overschreden. De richtwaarde van 65 dB(A) in de avond- en 60 dB(A) in de nachtperiode wordt niet overschreden. De overschrijding van de richtwaarde wordt aanvaardbaar geacht omdat deze slechts 4x per dag, in de dagperiode, voorkomt. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen, wordt geadviseerd de zuidwestgevel van het appartementencomplex te voorzien van voldoende geluidwering. Uitgaande van reguliere eisen op grond van het Bouwbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer, geldt voor woon- en slaapkamers een eis van een binnenniveau van 55 dB(A) in de dagperiode. Voor de dagperiode dient de geluidwering dan 79-55=24 dB(A) te bedragen. Dit betekent dat de zuidwestgevel een geluidwering dient te hebben van minimaal 24 dB(A).

Maatregelen

Voor een overzicht van alle genomen maatregelen wordt verwezen naar paragraaf 7.2. De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in de anterieure overeenkomst die tussen de gemeente en de initiatiefnemer is gesloten. Daarnaast worden de maatregelen verwerkt in deze plantoelichting.

Artikel 3.2.2 sub i en sub j voorzien in het borgen van de binnenniveau van de te realseren appartementen. Artikel 3.2.5 sub a van de planregels is aangepast zodat het mogelijk is een geluidsscherm van 4 m te realiseren.

Om de supermarkt niet in zijn bedrijfsvoering te belemmeren, worden de optredende geluidniveaus vastgelegd in maatwerkvoorschriften.

Maatwerk

De bewoners van Veenpad 2 t/m 8 prefereren een vrij uitzicht boven een hoger geluidsscherm. Enkel ter hoogte van het Veenpad wordt het geluidsscherm lager uitgevoerd dan 4 m. Het geluidsscherm wordt 3 m hoog waarvan het bovenste gedeelte van 0,5 m transparant wordt uitgevoerd.

Hoewel dit leidt tot een marginale toename van geluid, wordt nog steeds voldaan aan de geldende eisen voor het binnenniveau. Daarnaast beschikken de woningen over een buitenruimte (patio) welke volledig akoestisch is afgeschermd.

Om de supermarkt niet in zijn bedrijfsvoering te belemmeren, worden de optredende geluidniveaus vastgelegd in maatwerkvoorschriften.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de richtstanden uit VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009) voor gemengd gebied waardoor er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat, gezien de genomen maatregelen, sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat. Het aspect Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan.

4.10 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. Woningen zijn geluidgevoelige functies waarvoor - indien gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen - het akoestisch leefklimaat aannemelijk dient te worden gemaakt.

De 43 nieuw te bouwen appartementen zijn geluidgevoelig en worden getoetst aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Het plangebied ligt binnen de zone van de Sassenheimseweg en de Runweg. De geluidbelasting van deze wegen op het plangebied wordt getoetst aan de geluidnormen uit de Wet geluidhinder.

De Hoogstraat is tot en met de rotonde een 30 km/u weg. Hetzelfde geldt voor het Mercuriusplein. Deze wegen hebben volgens de Wet geluidhinder geen geluidzone en er is dus formeel ook geen toetsingskader voor deze wegen. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Ter onderbouwing hiervan wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen.

De uitgangspunten en resultaten zijn opgenomen in een rapportage, welke is toegevoegd in bijlage 1.

Onderzoek

Als gevolg van het wegverkeer op de geluidgezoneerde Runweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden op de appartementen aan de zuidoostgevel. De maximale geluidbelasting vanwege het wegverkeer op deze gezoneerde weg bedraagt 62 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB uit de Wgh wordt niet overschreden.

Maatregelen om de geluidbelasting aan de gevel van de ontwikkeling terug te dringen zijn onvoldoende doeltreffend om de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Runweg, Hoogstraat en Mercuriusplein aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te laten voldoen. De maatregelen stuiten bovendien op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en verkeerskundige aard.

Omdat maatregelen niet mogelijk blijken bij de verdere besluitvorming rond hogere grenswaarden volgens de Wgh, dient ook cumulatie in acht te worden genomen. Daarom heeft een berekening plaatsgevonden van de geluidbelasting voor alle bronnen samen. Uit de berekening blijkt dat op de noordoosthoek een cumulatie van geluid optreedt die 6 dB hoger is dan de afzonderlijke toetsing. Een dergelijke cumulatie is voor het menselijk oor waarneembaar.

Om te voorkomen dat de gecumuleerde geluidbelasting tot hinder leidt in de appartementen, wordt geadviseerd om bij de berekening van de karakteristieke geluidwering van deze appartementen rondom toetspunt 3 uit te gaan van de gecumuleerde geluidbelasting op de gevel, in plaats van de vast te stellen hogere waarde zoals het Bouwbesluit voorschrijft.

Conclusie

Vanwege de Runweg dienen hogere waarden te worden vastgesteld van 62 dB ter plaatse van de

toetspunten 1 tot en met 3, 11 en 12, zoals weergegeven in figuur 4.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0027.png"

Figuur 4.6 Geluidbelasting ten gevolge van de Runweg (incl. aftrek artikel 110g Wgh)

Overwogen kan worden om voor het gehele complex een hogere waarde vast te stellen van 63 dB, hetgeen flexibiliteit van de invulling van het plan ten goede komt. Aangezien het appartementencomplex een open plek in de bebouwde kom invult en dient ter vervanging van bestaande bebouwing, wordt voldaan aan de criteria van het hogere waarde beleid. Er hoeven géén dove gevels te worden gemaakt.

Het besluit hogere grenswaarden Wet Geluidhinder is opgenomen in bijlage 2.

4.11 Archeologie

Toetsingskader

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

In 2009 heeft de gemeente een archeologische verwachtingskaart vervaardigd. Deze kaart vormt de basis van het archeologische monumentenzorgbeleid, in samenhang met het selectiebeleid, ten aanzien van archeologische vindplaatsen. Waardevolle archeologische vondsten wil de gemeente het liefst in de bodem oftewel ‘in situ’ behouden of, indien dat niet mogelijk is, laten opgraven en vervolgens de onderzoeksresultaten publiekelijk maken (behoud ‘ex situ’).

Onderzoek en conclusie

Ter hoogte van het plangebied gelden meerdere archeologische verwachtingswaarden. Een groot gedeelte van het plangebied is onderdeel van een zogenaamd AMK-terrein. Dit zijn terreinen die op de landelijke archeologische monumentenkaart staan. De overige gronden kennen een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0028.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0029.jpg"

Figuur 4.7 Uitsnede archeologische beleidskaart

In het kader van voorliggende ontwikkeling is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 7. Uit het archeologisch onderzoek is gebleken dat binnen het plangebied nat-eolische zanden en dekzanden aanwezig zijn, met daarop een matig dik eerddek. De top van de zanden is geroerd en in de afzettingen komen roestvlekken voor, die duiden op relatief hoge grondwaterstanden. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de bebouwing geen archeologische resten meer worden verwacht. In het overige deel van het plangebied worden geen archeologische resten uit het Laat Paleolithicum en het Mesolithicum verwacht. De verwachting voor bewoningssporen uit de periode Neolithicum – Nieuwe tijd is op basis van de landschappelijke opbouw en de historisch-geografische ontwikkeling laag.

Het archeologisch onderzoek is aan het bevoegd gezag, de gemeente Sint Michielsgestel, voorgelegd en heeft een selectieadvies uitgebracht. De op- en aanmerkingen van de gemeente zijn verwerkt in het onderzoek. De gemeente stemt ermee in dat ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging geen verder archeologisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd. Indien er tijdens de graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten ('toevalsvondsten”) aan het licht komen, rust op initiatiefnemer de wettelijke plicht om deze vondsten te melden (conform de Erfgoedwet 2015, art. 5.10 en 5.11).

Het aspect archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Bij toekomstige vergunningplichtige bodemwerkzaamheden hoeft geen archeologisch onderzoek meer plaats te vinden.

4.12 Cultuurhistorie

Toetsingskader 

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht in ruimtelijke plannen met overige cultuurhistorische waarden rekening te houden. De gemeente Sint-Michielsgestel kent een groot aantal rijks- en gemeentelijke monumenten, evenals cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. Deze zijn, inclusief het beschermingsregime, vastgelegd in de Welstandsnota 2013.

Onderzoek

De oorspronkelijke bebouwingslinten van Berlicum zijn waardevolle, beeldbepalende elementen en hebben een hoge belevingswaarde. Aan het beeld is de ontstaansgeschiedenis binnen de oorspronkelijke landschappelijke omgeving te herkennen. Dit komt tot uitdrukking in het oorspronkelijke karakter, functie en bebouwing. Zowel de Hoogstraat als de Kerkwijk zijn aangewezen als historische bebouwingslinten. Bij nieuwbouw gelden de eigen stijlkenmerken als criterium. Deze dienen wel overeen te stemmen met de historische kenmerken van de omgeving. De beoogde ontwikkeling zal voor vergunningverlening beoordeeld worden door de welstandscommissie.

De bestaande woning en schuur zijn niet aangewezen als gemeentelijk monument.

4.13 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Toetsingskader

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat. Ten aanzien van de bunzing, hermelijn en wezel wordt in hetzelfde kader een tijdelijke vrijstelling verleend tot 1 oktober 2017.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek en bevindt zich op circa 6 kilometer ten westen van het plangebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk of een ecologische verbindingszone. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op circa 460 meter ten zuidwesten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0030.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.WP2018BLCHGSTR162-VA01_0031.jpg"

Figuur 4.8 Locatie beschermde natuurgebieden (bron: provincie Noord-Brabant)

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de geringe ontwikkeling en afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Tevens genereert de beoogde ontwikkeling vanwege deze redenen qua stikstofdepositie eveneens geen problemen. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Noord-Brabant staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezige beschermde plant- en diersoorten ter hoogte van het plangebied. Deze inventarisatie is bijgevoegd in bijlage 8. Uit de inventarisatie blijkt dat er geen beschermde plantsoorten ter hoogte van het plangebied aanwezig zijn. In verband met het de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen. Effecten op vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen worden uitgesloten. Mogelijk vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkelingen leiden niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische regeling en wordt de bestemming 'Centrum' nader besproken. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemming. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde regels.

5.2 Systematiek

De regels zijn volgens de SVPB2012 in vier hoofdstukken als volgt opgesteld:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het wijzigingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. Op de verbeelding zijn de volgende zaken aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • het bestemmingsvlak;
  • de (dubbel)bestemming van de in het plangebied gelegen gronden;
  • de bouwvlakken en hoogtematen;
  • diverse aanduidingen.

In het vigerende bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Dit wijzigingsplan maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum'. Voor een groot gedeelte van de regels zal ook verwezen worden naar de regels uit dit moederplan.

Als gevolg van het wijzigingsbesluit zijn de volgende artikelen uit het bestemmingsplan 'Hartkamers van Berlicum' van toepassing op dit plan.

Artikel 1 Begrippen;

Artikel 2 Wijze van meten;

Artikel 17 Antidubbeltelregel;

Artikel 18 Algemene bouwregels;

Artikel 19 Algemene gebruiksregels;

Artikel 20 Algemene afwijkingsregels;

Artikel 21 Algemene wijzigingsregels (met uitzondering van artikel 21.2 en 21.3);

5.3 Bestemmingsregels

Artikel 3. Centrum

De gronden in het wijzigingsplan zijn bestemd ten behoeve van centrumvoorzieningen. Op de begane grond zijn zowel detailhandelsfuncties, horeca uit ten hoogste categorie 2 van de bij deze regels behorende Staat van Horeca-activiteiten, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit om de gewenste functiemenging in het centrumgebied te behouden en stimuleren. Horeca en detailhandel zijn ook toegestaan op de eerste verdieping. Wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep, is toegestaan op de verdieping. Het maximaal aantal wooneenheden is 43 en aangegeven met een aanduiding op de verbeelding.

Binnen de bestemming 'Centrum' zijn ook pick-up-points, onder voorwaarden, toegestaan binnen een detailhandelsvestiging. Hier kunnen via het internet bestelde goederen afgehaald of geretourneerd worden.

Artikel 4 en 5 Overgangs- en slotregels

Voor de overgangsregeling wordt verwezen naar het moederplan. Het wijzigingsplan kent een eigen slotregel.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.

Er is géén beginselplicht voor het vaststellen van een exploitatieplan bij de vaststelling van een wijzigingsplan, ongeacht of er daadwerkelijk sprake is van een bouwplan in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het wijzigingsplan wordt nadrukkelijk niet genoemd in artikel 6.12 lid 2 Wro als zijnde een ruimtelijk besluit waartoe behorend een exploitatieplan kan worden vastgesteld. Het verhaal van de kosten van grondexploitatie over de betreffende gronden en het stellen van eisen en regels aan de locatieontwikkeling moeten zijn geregeld bij de vaststelling van het moederplan. In het kader van het moederplan 'Hartkamers van Berlicum' is geen exploitatieplan vastgesteld. Het kostenverhaal is voor dit plan en daarmee ook voor voorliggende ontwikkeling geregeld via een anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 is het ontwerp wijzigingsplan toegezonden aan de overlegpartners van de gemeente Sint-Michielsgestel. Er zijn geen reacties ingekomen.

7.2 Zienswijzen

Op 26 september 2017 is het plan gepresenteerd aan de direct omwonenden en op 27 september 2017 is plan gepresenteerd aan de inwoners van Berlicum. Op 24 oktober 2017 is een gesprek gevoerd met de aangrenzende perceeleigenaar. De ingekomen reacties zijn verwerkt en meegenomen in de planvorming.

Het ontwerp wijzigingsplan het gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens de termijn van terinzagelegging zijn 6 zienswijzen ingediend.

Met de indieners van de zienswijzen is op 3 april 2018, 17 mei 2018 en 1 juni 2018 overleg gevoerd over te nemen maatregelen om mogelijke nadelige effecten op de woon- en leefomgeving te voorkomen. Het gesprek met omwonenden heeft geleid tot onderstaande maatregelen en aanpassing van het bouwplan en de inrichting van het parkeerterrein en de groenzone:

  • het parkeerterrein wordt na sluitingstijd van de supermarkt met een mechanische schuifpoort afgesloten. Bewoners hebben met een passysteem toegang tot de parkeergarage;
  • het parkeerterrein wordt deels in asfalt (rijloper) en deels met stille klinkers (parkeerplaatsen) uitgevoerd;
  • de strook voor de supermarkt wordt uitgevoerd in groot formaat tegel zonder vellingkant;
  • het parkeerterrein wordt deels vergroend (minder verharding);
  • voor het groen (bomen) op het parkeerterrein heeft initiatiefnemer een instandhoudingsverplichting;
  • het laden en lossen van vrachtwagens vindt inpandig en met gesloten roldeuren plaats;
  • de stalling van winkelwagens wordt tegen het gebouw gesitueerd en omsloten door een aan drie zijden gesloten constructie;
  • de winkelwagens worden uitgevoerd met korfklepdempers;
  • er wordt een geluidsscherm gerealiseerd met een maximale hoogte van 4 meter, gemeten vanaf maaiveld parkeerterrein. Het geluidscherm, type Noise Reducer SA-80, heeft een geluidsabsorptie van 17 dB;
  • het geluidsscherm wordt gebouwd gelijk met de voorgevelrooilijn van de bestaande woningen in de Runweg;
  • om overlast tijdens de sloop en bouw te voorkomen, wordt eerst gestart met de bouw van het geluidsscherm en het inrichten van de groenzone;
  • door de grilligheid van de gevels van de appartementen (oa. inpandige loggia's en overkragende balkondelen) wordt het geluid door het onregelmatige geveloppervlak diffuse gereflecteerd waardoor er geluidsreductie optreedt;
  • de deels inpandige balkons worden uitgevoerd met geluidsabsorberende steenwol plafonddelen;
  • in de aan de exploitant van de supermarkt te verlenen milieuvergunning worden maatwerkvoorschriften opgenomen met betrekking tot akoestische normen;
  • de lichtmasten op het parkeerterrein worden voorzien van smalle, gerichte lichtbundels zodat het parkeerterrein gericht verlicht kan worden en er geen overlast richting omgeving ontstaat. Daarnaast worden de lichtmasten voorzien van sensoren zodat de verlichting alleen aangaat bij beweging;
  • om inkijk te voorkomen worden er bomen geplant op het parkeerterrein en in de groenstrook;
  • om inkijk te voorkomen worden de balkons uitgevoerd in melkglas;
  • er zijn afspraken gemaakt over het afsluiten van de groenstrook rondom het parkeerterrein en de inrichting van de groenstrook;
  • in overleg met de gemeente is besloten in de groenzone hartbladige Elzen te planten;
  • de gemeente is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de groenstrook inclusief sloot;
  • de initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van het parkeerterrein en het geluidsscherm inclusief begroeiing.

De overeengekomen maatregelen worden vastgelegd in de anterieure overeenkomst.

De zienswijzen, de beoordeling daarvan, de zonnestudie (bijlage 12) en het inrichtingsplan voor het parkeerterrein (bijlage 13) en de groenzone (bijlage 14) zijn opgenomen in de nota zienswijzen inclusief het vaststellingsbesluit (bijlage15) .