Plan: | Kom Sprundel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0840.2583M0002-DEF2 |
De gemeente Rucphen is voornemens het vigerend bestemmingsplan voor de kern Sprundel, te weten "Kom Sprundel" te actualiseren. Het bestemmingsplan "Kom Sprundel" is op 6 november 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. De actualisatie is ten eerste ingegeven door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van 1 juli 2008, waarin onder andere is bepaald dat een aantal aspecten ten aanzien van bestemmingsplannen moet worden gestandaardiseerd en de verplichting tot het actueel hebben van de bestemmingsplannen. Daarnaast is het vigerende bestemmingsplan "Kom Sprundel" nog niet digitaal raadpleegbaar en is het plan inmiddels bijna 10 jaar oud.
Ten tweede is de actualisatiewens van de gemeente Rucphen ingegeven door de komst van de Omgevingswet. De Omgevingswet is één van de grootste wettelijke veranderingen in Nederland. De historisch gegroeide veelheid aan wetten, regels en afspraken voor de fysieke leefomgeving wordt geïntegreerd in één nieuw stelsel. De Omgevingswet is op onderdelen nog volop in de maak en de wet treedt naar verwachting in 2020/2021 in werking. De gemeente Rucphen wenst echter niet te wachten tot het moment van in werking treden van de wet. In de gemeente wordt al gewerkt in de geest van de nieuwe wet, bijvoorbeeld met de Toekomstvisie waarin de kaders voor toekomstige ontwikkelingen in de gemeente zijn bepaald.
Voor onderhavige actualisatie is het uitgangspunt dat regels die nooit toegepast worden uit het bestemmingsplan worden geschrapt. Omslachtige procedures die verworden zijn tot administratieve handelingen en regels waarvan nu geoordeeld is dat het aan eigenaren zelf is om invulling te geven worden eveneens niet meer opgenomen in het bestemmingsplan. Al bij al dient de regeling in onderhavig bestemmingsplan als basis voor het toekomstig Omgevingsplan.
Ligging van het plangebied, aangeduid met de rode contour. Waar de afbeelding de luchtfoto toont is het vigerend bestemmingsplan "Kom Sprundel" van toepassing.
Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2017.
Naast de actualisatieopgave wordt één ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan meegenomen. Dit betreft het plan Vissenbergdreef tussen 7 en 9. De onderbouwing van deze ontwikkeling is opgenomen in een aparte ruimtelijke onderbouwing, opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. Voor een verdere toets aan het beleid en de milieplanologische aspecten wordt verwezen naar deze ruimtelijke onderbouwing. In deze toelichting wordt enkel uitgegaan van het conserverende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan betreft de kern Sprundel. De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de omliggende vigerende bestemmingsplannen "Kom St. Willebrord" d.d. 27 september 2012, "Bedrijventerrein Nijverhei 2009" d.d. 11 februari 2010 en het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen" d.d. 29 maart 2012 en daarop volgende herzieningen. Het plangebied omvat de gehele bebouwde kom van het dorp Sprundel. Bedrijventerrein de Nijverhei, ten westen van het plangebied, is geen onderdeel van het plangebied.
Met deze integrale herziening worden enkele vigerende plannen en besluiten samengevoegd en verwerkt tot één plan. Het betreft de navolgende ruimtelijke plannen en besluiten:
Naam plan / besluit | Vastgesteld | |
Kom Sprundel | 6 november 2008 | |
Kom Sprundel, Koekoekstraat 81 | 24 augustus 2010 | |
Kom Sprundel, Koekoekstraat ongenummerd, tussen 54 en 56 | 8 februari 2011 | |
Kom Sprundel, Krommestraat 55 | 29 september 2011 | |
Kom Sprundel, afwijking St. Janstraat tussen 44 en 48 | 29 december 2011 | |
Omgevingsvergunning Trainingsveld SV Sprundel | 25 september 2012 | |
Vissenberg II, fase 2 / Vorenseindseweg tussen nr. 38 en 42 (deels) | 9 juli 2013 | |
Kom Sprundel, wijzigingsplan Hertogstraat 17 te Sprundel | 11 maart 2014 | |
Kom Sprundel, Koekoekstraat ongenummerd naast 74 | 13 april 2016 | |
Sint Janstraat 13 | 19 april 2016 | |
Kom Sprundel, Rucphensebaan 1K | 13 juli 2016 | |
Kom Sprundel, wijzigingsplan Hoogakker naast 51 te Sprundel | 17 januari 2017 | |
Kom Sprundel, wijzigingsplan Sint Janstraat 95-97 te Sprundel | 20 februari 2017 |
Op dit moment is naast het bovenstaande ook een bestemmingsplan in voorbereiding voor de locatie Kerkeheidestraat 38 en is de ontwikkeling Vissenberg II, fase 2 nog volop in ontwikkeling. Het plangebied behorend bij het bestemmingsplan voor de Kerkeheidestraat 38 wordt in onderhavig plan buiten beschouwing gelaten en is dus geen onderdeel van het plangebied. Met een separate procedure gaat een afzonderlijk bestemmingsplan voor dit woongebied gelden. Ten aanzien van het plan Vissenberg II, fase 2 geldt hetzelfde, de woningen zijn nog in ontwikkeling. Voor de Koekoekstraat tussen 25 en 31 wordt een separate procedure doorlopen voor het toevoegen van een extra woning. Het plangebied behorend bij dit bestemmingsplan wordt buiten onderhavig plangebied gehouden.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid besproken. Hierbij komen achtereenvolgens het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid aan bod. In het vierde hoofdstuk wordt een visie op het plangebied gegeven. In hoofdstuk 5 worden de diverse milieuplanologische aspecten behandeld. In hoofdstuk 6 komen de juridische aspecten aan de orde en in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het achtste en laatste hoofdstuk behandelt de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie van het plangebied beschreven. Hierbij vindt een beschrijving van de gemeente Rucphen en de kern Sprundel plaats.
Het plangebied is gelegen in de gemeente Rucphen, een landelijke gemeente in het westen van de provincie Noord-Brabant. De gemeente telt 22.341 inwoners (CBS, januari 2017). De gemeente bestaat uit de kernen Rucphen, Sprundel, Schijf, St. Willebrord en Zegge. Binnen de gemeente Rucphen zijn er veel verschillen in het ruimtelijk structuurbeeld aanwezig; iedere dorpskern heeft zijn eigen karakter.
Ontstaansgeschiedenis
De geschiedenis van de dorpen in de gemeente Rucphen gaat terug tot 992. In dat jaar werd voor het eerst melding gemaakt van het 'castellum Sprundelheim' in de Akte van Thorn. Rondom dit castellum begon rond 1300 de turfwinning. Midden door dit delfstofrijke gebied van West-Brabant, dat als veenzone een natuurlijke eenheid was, werd in 1290 de kunstmatige grens getrokken die West-Brabant in twee delen splitste, te weten Bergen op Zoom en Breda. Daarop volgend vonden tussen 1300 en 1350 gronduitgiften plaats, waaronder Sprundel Nassau. Aangezien Sprundel het oudste dorp was, werd haar naam, bij de officiële instelling van de gemeente in 1810, aangenomen als gemeentenaam: La commune de Sprundel. De decennia erna wijzigde de gemeentenaam regelmatig tot aan 1953, het jaar waarin de gemeente officieel Rucphen genoemd wordt.
Bebouwingsstructuur
In Sprundel bestaat er een duidelijke relatie tussen het landschap en het occupatiepatroon. Van oorsprong is de kern Sprundel een lintvormige nederzetting. Het centrum van de kern ligt op een naar het zuiden uitstekende rug in het landschap. Sprundel ontwikkelde zich aan de noordzijde van deze rug langs de Sint Janstraat, een oude verbindingsweg, met de kern en het kerkhof als spil. De kerk en het kerkhof, met zijn dominante boombeplanting, zijn mede door hun hogere ligging vanuit de omgeving duidelijk aanwezig en bepalen voor een belangrijke mate de identiteit van het dorp. De bebouwing langs de Sint Janstraat is het meest karakteristieke element in de ruimtelijke opbouw van Sprundel.
Tussen de Vorenseindseweg en de Omgangstraat is de bebouwing langs de Sint Janstraat het dichtst bebouwd. In oostelijke richting wordt het lint meer open met ruimere verkavelingen en doorzitten naar het buitengebied. De bebouwing langs de Sint Janstraat is over het algemeen eenvoudig, sober en kleinschalig. Typerend zijn de lichte hoekverdraaiingen en kleine sprongetjes in de bebouwingslijn, variatie in functies, percelering en bebouwingsdiepte en daarnaast de verschillende kapvormen en goot- en bouwhoogten.
Ook langs andere historische hoofd- en uitvalswegen zijn in de loop der tijd bebouwingslinten ontstaan, bijvoorbeeld langs de Rucphensebaan. Daarnaast ontstond er langs secundaire uitvalswegen bebouwing, bijvoorbeeld aan de Noorderstraat. De bebouwing langs deze linten kenmerkt zich door een gevarieerd bebouwingsbeeld qua bouwperiode, vorm, massa, kleur en materiaalgebruik. Vrijstaand individueel vormgegeven bebouwing en clusters van woningen wisselen elkaar af. De typlogie varieert van boerderijtypen, reguliere woningen tot villa's. Ook de onderlinge afstand tussen bebouwing varieert.
De eerste uitbreidingen van het dorp vonden plaats ten zuiden van de Sint Janstraat. Hier werd loodrecht op de lintstructuur een aantal woningen gebouwd. Opvallend voor deze uitbreiding zijn de grote binnenterreinen en de hoekverdraaiingen in de rooilijn. Latere uitbreidingen van de kern hebben een meer blokvormige opzet en zijn bijvoorbeeld gelegen in de oksel van de Rucphensebaan, de Noorderstraat en in Sprundel-Zuid.
De uitbreidingen Vissenberg, Sprundelse Molen en de Branden I, II en III ten noorden van de Sint Janstraat liggen verder van het oorspronkelijke lint af en hebben door hun grotere omvang een geheel eigen structuur gekregen. Het woongebied De Branden is een gemengd woongebied met woningen gerealiseerd tussen 1975 en 2000. Gezien dit tijdspad is er een grote diversiteit aan bouwstijlen en woningtypen aanwezig. Kenmerkend is de diversiteit, waarbij vooral de woningen gebouwd vanaf 1980 een eigen architectonische uitstraling hebben. Verspreid door de wijk komen groene ruimtes en pleinen voor. Sprundelse Molen betreft een gemengd woongebied, gebouwd tussen 1960 en 1985. Kenmerkend voor deze wijk betreft de verwantschap in bouwperiode en architectuur over delen van een straat of over een aantal straten. Door de traditionele verschijningsvorm en verwante architectuur van de woningen is een uniform beeld van het gebied ontstaan.
De jongste uitbreiding van de kern Sprundel zal plaatsvinden op de locatie Vissenberg II. Vissenberg betreft een uitbreidingsgebied in de zuidoosthoek van de kern Sprundel. De nieuwbouw bestaat voornamelijk uit woningen in de vrije sector en twee-onder-één kapwoningen. De woningen zijn veelal individueel ontworpen en hebben daardoor hun eigen karakter. De individuele woonhuizen met hun bijbehorende bouwwerken zijn te beschouwen als afzonderlijke objecten met een grote variatie in vormen, maten en bouwstijlen.
Functionele structuur
Binnen het plangebied is sprake van een grote verscheidenhied aan en menging van functies. Deze functies zijn met name geconcentreerd in het centrumgebied, langs de Sint Janstraat. De voornaamste voorkomende functies in dit gebied betreffen het wonen, detailhandel, horeca, (kleinschalige) bedrijvigheid, sociaal-maatschappelijke en publieke functies. Centraal in het dorp is het dorpshuis De Trapkes gelegen. In dit multifunctioneel verbouwde kerkgebouw zijn diverse functies te vinden. Het plein voor het kerkgebouw is de plaats binnen de kern waar evenementen kunnen plaatsvinden, zoals de kermis en de jaarmarkt.
De winkels in Sprundel bevinden zich hoofdzakelijk langs de Sint Janstraat. Er is geen sprake van een aaneengesloten winkelfront. De Sint Janstraat is vrij lang, waardoor winkels verspreid en solitair voorkomen. De variatie in functies sluit zich volledig aan bij de aanwezige variatie in ruimtelijke zin. Sprundel heeft, door zijn ligging nabij de kern St. Willebrord, een aanvullende verzorgingsfunctie. De functie van de winkels is met name gericht op de eigen inwoners. Het aanbod horeca betreft in Sprundel met name café's, snackbars en een restaurant.
In Sprundel wordt, evenals in de andere kernen, een beleid voor het winkelcontratiegebied gevoerd. Het streven is gericht op het concentreren van detailhandel en horeca in het centrumgebied. Op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan is dat aangeduid met de bestemming 'Centrum'. Nieuwvestiging van detailhandel of horeca buiten het centrumgebied is niet wenselijk. Binnen de bestemming 'Centrum' is het mogelijk om te wonen. In de regels behorend bij de bestemming 'Centrum' is hierin aansluiting gezocht bij de regels die vigeren voor de andere kernen binnen de gemeente Rucphen.
In de reguliere woongebieden van Sprundel heeft de woonfunctie de prioriteit. Desalniettemin komen in de woonwijken enkele verspreide voorzieningen voor, buiten het primaire centrumgebied.
Groenstructuur
Het groen in de kern Sprundel is vooral aanwezig in de groenelementen van het kerkhof en de kerk, inclusief het Fatimapark. Deze vormen de groene structuurdragers van het dorp. Nabij het voormalig gebouw de Vissenberg is een ander belangrijk groenelement aanwezig. De nieuwe wijk Vissenberg grenst aan dit groenelement. Het betreft een klein parkje met speeltoestellen omgeven door bomen. Ter hoogte van de begraafplaats zijn bovendien de sportvelden De Kerlinge gelegen. Kenmerkend voor deze omgeving is de open ruimte, veelal omrand met hoog opgaand groen dat het zicht op de ruimte en bebouwing ontneemt.
Een bijzondere plek in de kern is daarnaast molen De Hoop met haar groene ingerichte omgeving. Het groen wordt in de rest van de kern, mede door het ontbreken van laanbeplanting langs diverse straten, bepaald door voortuinen. Het tuinachtige karakter zet zich voort in de openbare plantvakken. Het openbaar groen is bijna nergens structurerend aanwezig. Bij de herinrichting van de Sint Janstraat zijn langs de weg wel bomen aangeplant om het groen in de kern te versterken.
Ontsluitingsstructuur
Sprundel kenmerkt zich door ruime en rustige straten. De Rucphensebaan, Noorderstraat, Vorenseindseweg, Sint Janstraat, Kerkeheidestraat, Ettenseweg en Bosstraat hebben een ontsluitingsfunctie waardoor ter plaatse 50 km/u mag worden gereden. De overige straten in de kern hebben een verblijfsfunctie en zijn ingericht als 30 km/u-zone. De Sint Janstraat is heringericht waarbij de verblijfsfunctie verder versterkt is.
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebeid van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Beoordeling en conclusie
Voorliggend plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt (met uitzondering van de ligging in een radarverstoringsgebied). Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.
Toetsingskader
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling en conclusie
Volgens de kaart behorend bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen en Woensdrecht. In een gebied rondom deze radarstations dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied behorend bij radarstation Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gelegd op 90 meer ten opzichte van het NAP. Voor het radarverstoringsgebied behorend bij de radar op het vliegveld Woensdrecht geldt een maximale hoogte van 113 meter ten opzichte van het NAP. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. De bestaande maten komen bovendien niet boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat uit en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Desondanks is in onderhavig bestemmingsplan wel een regeling opgenomen om de werking van de radar te beschermen in de vorm van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar'.
Voor het plangebied geldt verder dat er regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van het vliegverkeer vanaf luchthaven Breda International Airport. De aanduiding luchtvaartverkeerzone komen hieruit voort.
Vanuit het besluit en de regeling zijn er geen belangen die van invloed zijn op onderhavig conserverend bestemmingsplan.
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.
Beoordeling en conclusie
Bij toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Onderhavig plan bevat geen mogelijkheden die voorzien in aanvullende bebouwing (hoofdgebouwen) ten opzichte van de voorgaande bestemmingsplannen. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1125). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan. Voor een toets aan de ladder van duurzame verstedelijking betreffende de ontwikkeling Vissenbergdreef tussen 7 en 9 wordt verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing in bijlage 1 van deze toelichting.
Toetsingskader
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) weer. Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis en het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014. Op onder andere de volgende onderdelen vindt bijsturing van het beleid plaats: transitie van stad en platteland, intrekken reconstructie- en gebiedsplannen, groenbeleid, samenhangend beleid voor de ondergrond en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij. De ongewijzigde provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn met name van belang voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol.
De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dit dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen. Bij ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een investering in het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.
Uitsnede van de Structurenkaart behorend bij de Structuurvisie ruimtelijke ordening ter plaatse van het plangebied. Bron: provincie Noord-Brabant, 2017.
Beoordeling en conclusie
Voor het plangebied bestaande uit het kern van Sprundel is met name het uitgangspunt van het provinciaal ruimtelijk beleid ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik van belang. De provincie wil de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen. Voor de 'kernen in het landelijk gebied' waartoe het grootste deel van de kern van Sprundel behoort, betekent dat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal staat. Dit houdt in dat het accent op inbreiden en herstructuren ligt.
Het aansnijden van nieuwe ruimte voor verstedelijking is pas aan de orde, als gebleken is dat de bouwopgave voor wonen en werken niet binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd. Daarbij dienen ook andere kernen of andere bedrijventerreinen binnen de gemeente, wat betreft wonen, en binnen de landelijke regio, wat betreft kernen, ruimte te zijn. Als toch nieuw ruimtebeslag nodig is, kan dit alleen daar waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten binnen dat gebied, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten worden dus meer bepalend voor de wijze waarop de (economische) dynamiek in de landelijke regio's haar plek krijgt. Dit heeft tot gevolg dat de bouwmogelijkheden per kern verschillen en dat niet iedere gemeente of iedere kern een nieuwe locatie kan ontwikkelen.
In het voorliggende conserverende bestemmingsplan wordt de provinciale normstelling als genoemd in de structuurvisie ten aanzien van ordening en bescherming vertaald. Hiervoor gelden de regels als opgenomen in de Verordening ruimte 2014 die hierna volgend aan bod komt.
Toetsingskader
In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als Verordening ruimte Noord-Brabant. Op 15 juli 2017 is een geconsolideerde versie van de Verordening ruimte gepubliceerd, waarin alle wijzigingen en aanpassen van na 15 juli 2015 zijn verwerkt.
De Verordening ruimte Noord-Brabant is opgebouwd volgens het principe van een bestemmingsplan. Dit houdt in dat er zowel 'gebiedsgerichte regels' zijn gesteld als 'algemene regels'. Bij de gebiedsgerichte regels is vervolgens een onderscheid gemaakt naar 'structuren' (basisregels) en 'aanduidingen' (aanvullende of afwijkende regels ten opzichte van de basisregels of andere aanduidingen). Tenslotte zijn er ook een aantal 'procedurele bepalingen'.
Uitsnede van de integrale kaart behorend bij de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. De kern Sprundel is voor het overgrote deel gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, aangeduid met de rode kleur. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2017.
Beoordeling en conclusie
Het plangebied is voornamelijk gelegen binnen de structuur 'bestaand stedelijk gebied', aangeduid als kern in het landelijk gebied. Verder zijn van toepassing de regels die horen bij de aanduiding 'reservering waterberging', de structuur 'gemengd landelijk gebied' en de aanduiding 'beperking veehouderij' van toepassing. Onderhavig plan betreft een conserverend bestemmingsplan en legt de bestaande situatie vast. De regels in de Verordening ruimte Noord-Brabant, behorend bij de aanduiding 'reservering waterberging', zijn in onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Aangezien ter plaatse niet in een ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien en in het plangebied geen ruimte wordt geboden aan veehouderijen, zijn de overige aanduidingen en structuren niet van invloed op onderhavig bestemmingsplan. Ten aanzien van de ontwikkeling Vissenbergdreef tussen 7 en 9 is getoetst aan de relevante artikelen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant. Deze toets is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.
Toetsingskader
In de toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030', vastgesteld op 23 september 2015, worden de maatschappelijke opgaven van de gemeente voor de komende jaren benoemd. De toekomstvisie bouwt voort op bestaand beleid en is geen aanleiding geweest tot een inhoudelijke koerswijziging. Wel zijn de perspectieven op deelterreinen en de onderlinge dwarsverbanden verder versterkt, zodat de inzet van de gemeente effectiever kan zijn. De toekomstvisie is opgesteld in intensieve samenspraak met bewoners, ondernemers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.
Radicaal anders wordt de rol van de overheid en de invulling van regionale samenwerking: van burgerparticipatie naar overheidsparticipatie, en van samenwerking omdat 't moet, naar samenwerking omdat 't loont. De inhoudelijke en bestuurlijke keuzes zijn uitgewerkt in de volgende perspectieven:
De eerste drie perspectieven geven aan wat de gemeente wil bereiken. De laatste twee perspectieven geven aan hoe de ambitie realiteit wordt. Onderstaand wordt ingegaan op de ambities van de gemeente, uitgeschreven in de drie perspectieven, zoals hierboven benoemd.
Aantrekkelijk wonen
In de toekomstvisie wordt aangehaald dat de gemeente handelt vanuit de overtuiging dat de meeste inwoners goed in staat zijn om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun huidige en toekomstige woon- en leefsituatie. Meegroeien met de samenleving is het uitgangspunt voor het aantrekkelijk wonen, evenals het inspelen op behoeften van de doelgroepen. Extra aandacht gaat uit naar de jongeren en ouderen, zowel qua voorzieningen- als woningaanbod. Het tegemoetkomen aan de behoeften van deze doelgroepen is van belang voor een evenwichtige bevolkingssamenstelling en vitale gemeenschappen.
Vrijetijdseconomie
Rucphen is strategisch gelegen tussen grootstedelijke gebieden in de dynamische economische regio West-Brabant. Actieve en innovatieve ondernemers bouwen verder aan bezoekersintensieve attracties in de vrijetijdseconomie, de gemeente biedt ruimte om te ondernemen in de Binnentuin. In de kernen stimuleert de gemeente de 'economie van het wonen' met ontwikkeling van lokaal verzorgende beroepen. Het aantrekken van recreanten biedt als voordeel dat het draagvlak onder voorzieningen voor eigen inwoners wordt versterkt, bijvoorbeeld horeca, zwembaden en detailhandel.
Zorgzame en zelfredzame gemeenschappen
De ambitie is dat alle inwoners op eigen kracht kunnen deelnemen aan de samenleving. Dat geldt voor alle kernen, al is ieder dorp verschillend. De insteek is hierbij 'van zorgen voor naar zorgen dat'. Het sociaal domein dient getransformeerd te worden en de manier van ondersteunen verandert. Daarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van burgers, vanuit de regie van burgers, volgens het principe van één gezin, één plan, één regisseur. De gemeente ontzorgt en het normale leven is leidend.
Beoordeling en conclusie
In onderhavig consoliderend bestemmingsplan wordt één nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt, waarvan een ruimtelijke onderbouwing is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal eveneens worden getoetst of deze passend zijn binnen de Toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030'.
Toetsingskader
Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad van Rucphen de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003.
Visiekaart Structuurvisie Rucphen 2030
In haar structuurvisie geeft de gemeente Rucphen aan de aantrekkingskracht van de gemeente te willen versterken voor mensen die graag rustig landelijk willen wonen, maar wel dichtbij voorzieningen en werk willen zijn. De gemeente wenst de relatie tussen de kernen met het buitengebied te herstellen door het terugbrengen van groen; een groene dooradering, een groen hart en groene randen. Ten aanzien van de woningvoorraad wordt gestreefd naar afstemming op de wensen van de bewoners. De opgave bestaat uit voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw en landgoedwonen. De voorkeur gaat uit naar inbreiding in plaats van uitbreiding en naar nieuwe bouwlocaties aan de randen van de bestaande kernen.
De voornaamste ontwikkeling voor de kern Sprundel die is opgenomen op de visiekaart behorend bij de structuurvisie betreft de aanleg van de omleidingsweg als gevolg waarvan het woon- en leefklimaat in de kern Sprundel zal verbeteren. In de huidige situatie komt het doorgaand verkeer dwars door de kern van Sprundel. Het bestemmingsplan voor de nieuwe omleidingsweg (Verlengde Vosdonkseweg) is inmiddels onherroepelijk. De aanleg van de Verlengde Vosdonkseweg wordt op korte termijn gestart.
Beoordeling en conclusie
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal worden getoetst of deze passend zijn binnen de Structuurvisie Rucphen 2030, zo ook in de ruimtelijke onderbouwing voor de Vissenbergdreef tussen 7 en 9, opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting. In onderhavig consoliderend bestemmingsplan worden verder geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Toetsingskader
De Woonvisie gemeente Rucphen 2013 – 2018 is op 11 december 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin zijn de woningbouwopgaven samengebracht. Verder is beschreven welke aanpassingen van de bestaande voorraad en van het nieuwbouwprogramma nodig zijn in de periode 2013 – 2023 om in de woonbehoefte van de inwoners van de gemeente Rucphen te kunnen voorzien. Vergelijking van de behoefte op basis van de opgaven met het meest recente woningbouwprogramma laat zien dat de geplande productie voor de hele gemeente in de periode 2013 – 2018 (549 woningen) redelijk goed overeenkomt met de door de provincie geraamde behoefte voor deze periode (465 woningen). In de periode 2018 – 2023 is dit minder het geval: de geplande productie is met 267 woningen aanzienlijk hoger dan de geraamde behoefte (130 woningen).
Fricties tussen vraag en aanbod in de bestaande woningvoorraad kunnen worden ondervangen door selectieve nieuwbouw van woningen die minder goed zijn vertegenwoordigd in de bestaande voorraad. In het nieuwbouwprogramma moeten accenten liggen bij:
Beoordeling en conclusie
Met onderhavig conserverend bestemmingsplan wordt een ontwikkeling voorzien, waarin een nieuwe woning wordt toegevoegd. Getoetst is dan ook aan de woonvisie, zoals opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing in bijlage 1 van deze toelichting. Verder worden er in onderhavig conserverend bestemmingsplan geen nieuwe woningen toegevoegd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen met woningen zal worden getoetst of deze passend zijn binnen de woonvisie van de gemeente Rucphen.
Toetsingskader
Het Visiedocument Groenbeleid Rucphen van oktober 2008 beschrijft de waarden van groen voor luchtkwaliteit, speelruimte, economie, gezondheid, natuur, water, leefbaarheid en ruimtelijke waarde. Het rapport geeft verder aan dat de (beeld)kwaliteit van groen sterk afhankelijk is van het plan- en ontwerpproces van ruimtelijke projecten en dat daarom vroegtijdige afstemming noodzakelijk is. Bij ontwikkelingen in het stedelijk gebied is het van belang dat knelpunten, zoals te weinig groen en een hoge parkeerdruk inzichtelijk worden gemaakt en daar rekening mee wordt gehouden in het plan. Als extra toetsingskader is een Groene Kaart (november 2010) opgesteld. Op deze kaart zijn waardevolle particuliere en gemeentelijke bomen plus houtopstanden opgenomen.
Groene kaart van de kern Sprundel
Beoordeling en conclusie
In het plangebied zijn houtopstanden aanwezig in zowel gemeentelijk als particulier eigendom. De belangrijkste groene ruimte van de kern Sprundel betreft het Fatimapark en de daarbij liggende begraafplaats. In onderhavig conserverend plan worden geen ontwikkelingen voorzien die van invloed zijn op de groenstructuur zoals aangeduid op de Groene Kaart. In nieuwe plannen dient rekening te worden gehouden met de voorwaarden die zijn opgenomen in het Visiedocument Groenbeleid.
Toetsingskader
Het Groenstructuurplan komt voort uit het Visiedocument Groenbeleid en geeft richting aan het behoud en de ontwikkeling van de openbare groenstructuren in het stedelijk gebied. Het plan bevat een groensaldoregeling voor een verantwoorde omgang met groen. De regeling zorgt ervoor dat bij ingrepen in de groene ruimte compensatie plaatsvindt. De bijbehorende Groenstructurenkaart toont de meeste relevante openbare groenstructuren in de gemeente alsmede vormt het een visiebeeld.
Uitsnede van de kaart behorende bij het Groenstructuurplan ter hoogte van de kern St. Willebrord.
Beoordeling en conclusie
Met onderhavig conserverend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed zijn op het Groenstructuurplan. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal worden getoetst of deze passend zijn binnen het Groenstructuurplan.
Onderhavig conserverend bestemmingsplan laat geen nieuwe ontwikkelingen toe. Hieronder wordt daarom slechts kort en bondig ingegaan op de planologisch relevante milieuaspecten voor het plangebied.
Achtereenvolgens worden de volgende milieuhygiënische en planologische aspecten behandeld:
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Beoordeling en conclusie
In onderhavig bestemmingsplan is de bestaande situatie vastgelegd en de bestemmingsregeling geactualiseerd. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen, waarvoor een onderzoek naar kwaliteit van de bodem en het grondwater uitgevoerd moet worden. Vanuit het aspect bodem zijn er geen belangen die van invloed zijn op onderhavig conserverend bestemmingsplan.
Toetsingskader
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie
Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal. In de provincie dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.
Uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant.
Bron: provincie Noord-Brabant, 2017.
Beleid gemeente
De provincie Noord-Brabant gaat ervan uit dat de informatie afkomstig uit de kaartlaag 'overige cultuurhistorische waarden: informatie van CHW 2006' op gemeentelijk niveau wordt geactualiseerd en waar nodig geacht beschermd. De Cultuurhistoriekaart van de gemeente Rucphen, vastgesteld in 2010, biedt een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische aspecten, structuren en gebieden in de gemeente Rucphen.
Uitsnede van de cultuurhistoriekaart van de gemeente Rucphen
Beoordeling en conclusie
In het plangebied bevinden zich diverse bepalende objecten en rijksmonumenten, evenals karakteristieke bebouwing. De rijksmonumenten zijn niet in het bestemmingsplan opgenomen, maar genieten een wettelijke bescherming via de Monumentenwet 1988. De Sint Janstraat en omgeving zijn gelegen binnen het historisch dorpsgebied 1900 die wordt aangeduid als van lokale waarde. Daarnaast zijn er diverse aanduidingen opgenomen die toezien op de historische geografie, historische zichtrelaties en het historisch groen.
Binnen het plangebied is een molenbiotoop gelegen. Aan de Molenerf is een beltmolen uit 1840, genaamd 'De Hoop' gesitueerd. Deze molenbiotoop is weergegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie en de cultuurhistoriekaart van de gemeente Rucphen. Ten behoeve van het in stand houden van de belangen van de molen als werktuig en beeldbepalend element is een molenbiotoop in de regels van onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Binnen deze molenbiotoop geldt een hoogtebeperking ten aanzien van nieuwbouw. Met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' wordt de molenbiotoop op de verbeelding weergegeven. Met de hieraan gekoppelde regels, overeenkomstig het bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Rucphen, wordt voorkomen dat binnen de biotoop bebouwing wordt opgericht welke hoger is dan toegestaan op basis van de molenbiotoop. Hiermee wordt voorkomen dat de molen onvoldoende windvang krijgt.
Onderhavig conserverend bestemmingsplan maakt geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk die toeziet op een cultuurhistorisch waardevol object. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het waarborgen van het cultuurhistorisch belang.
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Beleid gemeente
Om het aspect archeologie goed mee te wegen in de gemeentelijke ruimtelijke besluitvorming heeft de gemeente Rucphen in 2010 een Erfgoednota opgesteld. De Erfgoednota bestaat onder andere uit een archeologische verwachtingenkaart en een advies archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart geeft een zo volledig mogelijk beeld van de actuele kennis van het archeologische bodemarchief van de gemeente Rucphen. De archeologische waarden- en verwachtingskaart geeft informatie over de ligging en de omvang van alle bekende en archeologische terreinen en de verwachting (hoog, middelhoog, laag) op de aanwezigheid van nog onbekende archeologische objecten en terreinen. Deze kaart vormt de inhoudelijke verantwoording van de Archeologische Beleidskaart. De Advies archeologische beleidskaart is de vertaling van de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart in ruimtelijk beleid.
Beoordeling en conclusie
Het archeologiebeleid, zoals opgesteld in 2010, is verwerkt in alle bestemmingsplannen die na vaststelling van het beleid zijn opgesteld. Als gevolg van de opname van dit beleid, in dubbelbestemmingen, hebben reeds diverse archeologische onderzoeken plaatsgevonden op basis waarvan de verwachtingenkaart kan worden bijgesteld of aangepast. De gemeente Rucphen is momenteel dan ook bezig met het herzien van het archeologiebeleid. Deze herziening is echter niet gereed vooraleer het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gaat. Vandaar dat de bestaande regeling conform het beleid van 2010 is opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden zijn dubbelbestemmingen opgenomen.
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen.
Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016-2021. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater. Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het Waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk.
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, het watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer, waaronder grondwater, heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; de Keur en de Legger.
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.
De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Uniformering Keuren
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.
In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
Benodigde retentiecapaciteit ( in m3) = toename verhard oppervlak (in m2)
x Gevoeligheidsfactor x 0,06
Waterplan Rucphen, 2007
De gemeente Rucphen heeft samen met het Waterschap Brabantse Delta, de provincie Noord-Brabant en Brabant Water het Waterplan opgesteld ten behoeve van het op orde brengen en houden van het watersysteem in de gemeente Rucphen. De wateropgave tot 2050 voor de gemeente is divers. Het varieert van het bestrijden van wateroverlast in de kernen tot het werken aan een betere waterkwaliteit en ecologie.
Beoordeling en conclusie
Van specifiek belang voor het plangebied is het bergbezinkbassin nabij het Laagveld in het noorden van het plangebied, alsmede de waterloop en het bergbezinkbassin nabij de Sint Janstraat. Deze bergbezinkbassins zijn op de verbeelding conserverend bestemd en gelegen binnen de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'bergbezinkbassin'.
Het voorliggende bestemmingsplan is voornamelijk conserverend van aard. De ontwikkeling aan de Vissenbergdreef 7 en 9 is apart getoetst aan het aspect water in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting. Het uitvoeren van een watertoets is voor het conserverende deel van het bestemmingsplan derhalve niet noodzakelijk. In het kader van ontwikkelingen die afwijkend zijn van voorliggend bestemmingsplan zal per ontwikkeling beoordeeld moeten worden wat de gevolgen (kunnen) zijn voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en wat eventuele maatregelen dienen te worden. Om verontreiniging van het grondwater of het oppervlaktewater te voorkomen, dient hierbij gebruik gemaakt te worden van niet uitlogende materialen. De beleidsuitgangspunten van het waterschap vormen het toetsingskader bij nieuwe ontwikkelingen.
Toetsingskader
De wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Gebiedsbescherming
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.
De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 – 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.
Beoordeling en conclusie
Binnen het plangebied vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats die getoetst moeten worden in het kader van de gebiedsbescherming voortkomend uit de Wet natuurbescherming.
Soortenbescherming
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling en conclusie
Binnen het plangebied vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats die getoetst moeten worden in het kader van de soortenbescherming voortkomend uit de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
De gemeente Rucphen heeft in haar 'Nota Parkeernormen Rucphen 2017' uniforme parkeernormen vastgelegd die een duidelijke richting geven aan de mate van faciliteren van parkeervoorzieningen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het doel van de Nota Parkeernormen Rucphen 2017 is het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten in de gemeente Rucphen om in de toekomst in een parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Waar mogelijk wordt hiermee de bereikbaarheid en leefbaarheid van de gemeente gewaarborgd. De basis van de Nota is gevonden in de door het CROW in oktober 2012 uitgegeven publicatie 317 over Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Deze publicatie maakt onderscheid in soorten gebieden, te weten: zeer stedelijk, sterk stedelijk, matig stedelijk, weinig stedelijk en niet-stedelijk. De door de CROW gehanteerde gebiedsindeling is voor het gehele grondgebied van de gemeente Rucphen toegepast.
De kencijfers van het CROW zijn een landelijk gemiddelde en hebben een bandbreedte (minimum/maximum). Door de gemeente Rucphen wordt de gemiddelde parkeernorm gehanteerd. De gemiddelde parkeernorm per gebied/per functie is in de gemeente Rucphen de vereiste parkeernorm. Geringe afwijkingen van de berekende parkeercapaciteit voor een ontwikkeling tot maximaal 10% zijn bij uitzondering mogelijk.
Voor elke functie geldt een eigen kader van parkeernormen. In de Nota Parkeernormen wordt onderscheid gemaakt naar functies die gegroepeerd kunnen worden naar een zevental hoofdfuncties, namelijk wonen, werken, winkelen/boodschappen, sport/cultuur/ontspanning, horeca/(verblijfs)recreatie, gezondheidszorg/(sociale) voorzieningen en onderwijs. Wanneer er meerdere functies (wonen, medisch etc.) deel uitmaken van een ontwikkeling kan er sprake zijn van dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Het is dan niet altijd noodzakelijk om in een gebied de som van de vraag naar parkeerplaatsen van de afzonderlijke functies aan te leggen. Dubbelgebruik wordt bepaald op basis van aanwezigheidspercentages, zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen Rucphen 2017.
Beoordeling en conclusie
Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is in de regels opgenomen dat in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of afwijken voldoende parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd conform de 'Nota Parkeernormen Rucphen 2017' of diens opvolger. Ten aanzien van de ontwikkeling Vissenbergdreef tussen 7 en 9 is in bijgevoegde ruimtelijke onderbouwing apart getoetst aan het gemeentelijk parkeerbeleid.
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De Wet geluidhinder bepaalt vereiste zoneringen voor geluid. De Wet geluidhinder bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan is gericht op beheer. Nieuwe ontwikkelingslocaties met directe realisatiemogelijkheden van geluidsgevoelige objecten zijn niet in het plan aanwezig of apart getoetst (bijlage 1 van deze toelichting). Akoestisch onderzoek naar het aspect wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk. De geluidscontouren rondom Breda Internationale Airport liggen in het plangebied en zijn opgenomen op de verbeelding.
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
Beoordeling en conclusie
Het bestemmingsplan voorziet in één nieuwe ontwikkelingen, waarvoor een aparte toets plaatsvindt aan het aspect luchtkwaliteit. Het overige deel is conserverend van aard. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling en conclusie
In het plangebied worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Ontwikkelingen die bij recht (via een reeds doorlopen planprocedure) zijn toegestaan worden als 'bestaand' beschouwd. Bestaande bedrijven zijn als zodanig juridisch-planologisch geborgd. De bestaande nutsvoorzieningen zijn door middel een specifieke bestemming 'Bedrijf – Nutsvoorziening' opgenomen. Daarnaast is het tankstation, gesitueerd aan het adres Sint Janstraat 161a, met de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' aangeduid. Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belangen die van invloed zijn op onderhavig conserverend bestemmingsplan.
In de gemeente Rucphen worden er regelmatig verzoeken ontvangen voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis. De gemeente beoordeelt vervolgens of de desbetreffende activiteit past binnen de woonomgeving. Inzake een beroep aan huis blijkt dat dit vaak een administratieve handeling betreft, waaraan vrijwel altijd medewerking wordt verleend, als voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden in het vigerend bestemmingsplan. In het vigerend bestemmingsplan is hiervoor een vergunningenstelsel ingebouwd. In voorliggende herziening is het gewenst om dit vergunningstelsel los te laten en een aan huis gebonden beroep direct mogelijk te maken. Voor bedrijfsmatige activiteiten blijft afwijking van de gebruiksregels mogelijk, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden. Het onderscheid tussen een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf is gemaakt, gezien de impact van de activiteit op de omgeving. Met deze regeling worden direct mogelijkheden geboden voor de activiteiten aan huis die passen in de woonomgeving. Voor een aan huis verbonden bedrijf blijft een toetsingskader vooraf van belang.
Een aan huis verbonden beroep is dus direct mogelijk binnen de regels in onderhavig bestemmingsplan. Echter blijven hier wel voorwaarden aan verbonden. In dit kader blijf achteraf handhaving mogelijk. Voldaan dient te worden aan de volgende voorwaarden:
Voor aan huis gebonden bedrijven gelden dezelfde voorwaarden als bovenstaand, echter dient hiervoor een omgevingsvergunning aangevraagd te worden die hieraan wordt getoetst. Daarbij is de extra voorwaarden van toepassing dat geen sprake mag zijn van bedrijvigheid die vergunning- of meldingsplichtig is, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal hinderen. Als initiatiefnemer kan aantonen dat aan deze voorwaarden kan worden voldaan, wordt de vergunning in principe verleend.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor), inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan worden naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen.
Het plaatsgebonden risico (PR10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.
Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om het groepsrisico te berekenen is er inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het bestemmingsplan en de omgeving ervan.
In het kader van het bovenstaande is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Dit advies en een beperkte verantwoording van het groepsrisico is integraal opgenomen als bijlage 2 van deze toelichting. Daarnaast is een kwalitatieve risicoanalyse uitgevoerd, waarbij aan de waarde van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico wordt getoetst. In de komende paragrafen worden de resultaten hiervan toegelicht.
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Uitsnede risicokaart ter hoogte van de kern Sprundel. Bron: risicokaart.nl, 2017.
Beoordeling en conclusie
In het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen gelegen. Tegen de kern Sprundel aan liggen wel twee inrichtingen die van invloed kunnen zijn op de kern. De Standaard Verantwoording Groepsrisico, zoals opgenomen in de bijlage van deze toelichting, ziet toe op een verantwoording van dit risico. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van deze bestemmingsplanregeling.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en II van d Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Wg geldt dat waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand 'o' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling en conclusie
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Binnen en nabij het plangebied zijn geen transportroutes gelegen waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een nadere afweging aan het Besluit externe veiligheid transportroutes is niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risico contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling en conclusie
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. In het plangebied ligt een buisleiding van de Gasunie. Deze buisleiding is in het vigerend bestemmingsplan opgenomen met een dubbelbestemming. In het voorliggende bestemmingsplan is deze buisleiding eveneens aangeduid op de verbeelding, door middel van een hartlijn (aangeduid met hartlijn leiding - gas') en de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. Leidingen die deel uitmaken van een inrichting zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van die inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting. Laatstgenoemde leidingen hebben een zogenaamde functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. Relevante kabels en leidingen betreffen:
Beoordeling en conclusie
Binnen het onderhavige bestemmingsplan is een gasleiding gelegen die als planologisch relevant is aan te merken. Dit betreft de gasleiding die is aangeduid op de risicokaart. Deze gasleiding is middels een specifieke bestemming en aanduiding opgenomen op de verbeelding. In het overige deel van het plangebied zijn geen relevante kabels of leidingen gelegen, waardoor een nadere afweging van het aspect kabels en leidingen niet is benodigd.
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke onder andere de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Beoordeling en conclusie
Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. In het plangebied wordt één ontwikkeling mogelijk gemaakt, betreffende de ontwikkeling van één woning, waardoor geen belangrijke nadelige milieugevolgen ontstaan. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, door middel van een toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord zijn bevonden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de vigerende bestemmingsplannen voor de overige kernen binnen de gemeente Rucphen.
Op basis van deze regels is in een workshop met diverse disciplines bekeken welke regels uit het vigerend bestemmingsplan "Kom Sprundel" en de vigerende regels in de overige kernen kunnen worden geschrapt, bijvoorbeeld omdat de regels al door hogere wetgeving worden geregeld, of omdat regels nooit toegepast worden. Onderhavige set regels bestaan dan ook enkel uit regels waaraan toepassing wordt gegeven, overbodige regels zijn geschrapt.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de vigerende rechten ter plaatse. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan de op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
Het uitgangspunt bij de totstandkoming van onderhavig bestemmingsplan is dat de juridische regeling zodanig opgezet wordt, dat er geen sprake is van een planologische verslechtering voor de burger. De bestaande situatie (legaal gerealiseerd) geldt dan ook als uitgangspunt.
Daarnaast is met de herziening van het bestemmingsplan "Kom Sprundel" ook vooruit gekeken. Voornamelijk van belang voor de opzet van de regels is de komst van de Omgevingswet. Gelijklopend aan de herziening van dit bestemmingsplan bereidt de gemeente Rucphen zich voor op de komst van de Omgevingswet. Met onderhavig bestemmingsplan is daarvoor zorgvuldig bekeken en aan de hand van de vigerende regels is bepaald welke regels wel worden toegepast en welke niet. Dit heeft geleid tot het schrappen van diverse regels uit het vigerend bestemmingsplan. Daarnaast is overeenstemming gezocht met de andere komplannen van de gemeente Rucphen. Wanneer de Omgevingswet in werking treedt, vormen alle vigerende bestemmingsplannen bij recht tezamen één omgevingsplan. Wanneer de regels van de diverse komplannen overeenstemmen, vergemakkelijkt dit de overstap naar een omgevingsplan.
Woongebieden
De bestaande ruimtelijke structuur van de woongebieden wordt gerespecteerd en door middel van een conserverende regeling overgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Bestaande gevellijnen worden als uitgangspunt genomen voor de bouwmogelijkheden. Door per bestemming conserverende wijzigingsbevoegdheden op te nemen bestaat er enige flexibiliteit in de bestemmingsplanregeling. In het onderhavige bestemmingsplan zijn de mogelijkheden, bijvoorbeeld voor het wijzigen van de typologie, vergemakkelijkt. In plaats van een wijzigingsbevoegdheid is het nu mogelijk om onder voorwaarden door middel van de aanvraag van een omgevingsvergunning de typologie van een woonperceel te wijzigen.
Centrum
Voor de regels binnen de bestemming 'Centrum' is aangesloten bij diverse andere bestemmingsplannen voor andere kernen in de gemeente Rucphen. Hierdoor is het mogelijk om binnen de bestemming 'Centrum' ook te wonen. In het vigerend plan is met een aanduiding aangegeven waar binnen de bestemming 'Centrum' gewoond mag worden. Aangezien dit vrijwel overal al is toegestaan, en er met de komst van de Omgevingswet overeenstemming wordt gezocht in de regelingen in de diverse kernen, is het wenselijk om het wonen binnen de gehele bestemming 'Centrum' toe te staan. Alle functies zijn binnen de centrumbestemming vrij uitwisselbaar. Dit biedt mogelijkheden wanneer ter plaatse een winkel stopt met zijn bedrijfsvoering, het pand dan eventueel in gebruik kan worden genomen ten behoeve van het wonen. Hiermee kan leegstand worden voorkomen.
Binnen de bestemming 'Centrum' zijn in het vigerend bestemmingsplan horeca-activiteiten toegestaan. In de regels voor de andere kernplannen binnen de gemeente is horeca enkel toegestaan binnen de bestemming 'Centrum' daar waar aangeduid. Om tegemoet te komen aan de vigerende rechten ter plaatse, maar ook om voor alle kernen binnen de gemeente een identieke regeling op te zetten, is ervoor gekozen om voor de centrumbestemmingen die nu vigeren binnen het plan de aanduiding 'horeca' conform vigerende rechten op te nemen.
Garageboxen
In het vigerend bestemmingsplan zijn garageboxen specifiek bestemd als 'Autoboxen'. Daar deze garageboxen in functie staan van de woonbestemming, is er in onderhavig bestemmingsplan voor gekozen om de boxen te bestemmen als 'Wonen' met de aanduiding 'garage'. Ter plaatse van deze aanduiding mogen uitsluitend garages als huishoudelijke berg- en werkruimte en ten behoeve van de stalling van voertuigen.
Overgangsrecht
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft standaardregels voor in het bestemmingsplan voor, in het kader van het overgangsrecht. Dit betreft een artikel over het overgangsrecht voor bouwwerken en een artikel over het overgangsrecht voor gebruik. Het overgangsrecht in dit bestemmingsplan is conform het Besluit ruimtelijke ordening vormgegeven. Van persoonsgebonden overgangsrecht is geen sprake.
Aan huis verbonden beroep of bedrijf
In voorliggende herziening is het gewenst om het vergunningstelsel omtrent een aan huis verbonden beroep los te laten en een aan huis gebonden beroep direct mogelijk te maken. Voor bedrijfsmatige activiteiten blijft afwijking van de gebruiksregels mogelijk, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden. Het onderscheid tussen een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf is gemaakt, omdat de impact van de activiteit op de omgeving anders is. Met deze regeling worden direct mogelijkheden geboden voor de activiteiten aan huis die passen in de woonomgeving. Voor een aan huis verbonden bedrijf blijft een toetsingskader vooraf van belang. Dit is dan ook in principe mogelijk door middel van de aanvraag van een omgevingsvergunning en mits voldaan wordt aan alle voorwaarden.
Ondergeschikte detailhandel binnen de bestemming 'Maatschappelijk'
Binnen de vigerende bestemming 'Maatschappelijk' is ondergeschikte detailhandel, als nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten, niet toegestaan. In de andere bestemmingsplannen voor de kernen in Rucphen is dit wel toegestaan. Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de actuele vigerende regeling voor de andere kernen, is deze mogelijkheid toegevoegd aan de regels voor het bestemmingsplan "Kom Sprundel".
Goot- en bouwhoogte
Ten aanzien van de goot- en bouwhoogte die opgenomen dient te worden in onderhavige herziening, gelden er op dit moment enkel goothoogtes, zoals weergegeven op de verbeelding. Om ook hier weer zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regels in de andere kernen, is besloten om voor alle bouwwerken die een goothoogte hebben van 4 meter of meer standaard een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter toe te staan. Bij gebouwen met een goothoogte lager dan 4 meter betreft dit een goothoogte van 4 meter en een bouwhoogte van 8 meter. Indien ter plaatse sprake is van een afwijkende hogere of lagere goothoogte (zoals bij de Trapkes), is een passende maatvoering opgenomen. De huidige rechten zijn daarbij één op één overgenomen.
Algemene parkeerregeling
Tot 29 november 2014 was het mogelijk om stedenbouwkundige voorschriften, waaronder het parkeren, op te nemen in de gemeentelijke bouwverordening (artikel 8, lid 5 Woningwet). Voor bestemmingsplannen die voor 29 november 2014 zijn vastgesteld zijn de parkeernormen uit de bouwverordening tot 1 juli 2018 nog steeds van toepassing. Bestemmingsplan die na 29 november 2014 zijn vastgesteld vallen niet onder het overgangsrecht. In deze bestemmingsplan dient voorzien te worden in een passende parkeerregeling. Het niet regelen van het onderwerp parkeren in een bestemmingsplan kan namelijk tot onwenselijke situaties leiden, omdat (bouw)plannen dan niet meer op het aspect parkeren kunnen worden getoetst en dus bij het ontbreken van voldoende parkeergelegenheid op grond daarvan niet kunnen worden afgewezen. In onderhavig bestemmingsplan is een passende parkeerregeling opgenomen, waardoor geborgd is dat bij nieuwe ontwikkelingen voldoende parkeergelegenheid dient te worden gerealiseerd. Tevens is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om, onder voorwaarden, binnen de bestemming 'Groen' parkeerplaatsen te realiseren, indien dit noodzakelijk is.
Archeologie
De gemeente Rucphen herziet op dit moment haar archeologiebeleid. In dit voorontwerp bestemmingsplan is het aspect archeologie dan ook nog niet verwerkt in de regels van het bestemmingsplan. Ten tijde van het ontwerp bestemmingsplan zal de archeologische regeling verwerkt worden in het bestemmingsplan conform de herziening van het archeologisch beleid.
Mantelzorg
Op basis van hoofdstuk II, artikel 2, onderdeel 22 van Bijlage II van het Bor is het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg vergunningvrij. Om deze reden behoeven geen regels omtrent mantelzorg meer opgenomen te worden in bestemmingsplannen.
Verkeer
Binnen de bestemming 'Verkeer' is de aanduiding 'evenemententerrein' opgenomen. Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn ter plaatse van deze aanduiding evenementen toegestaan. De gebruiksregels staat dit op andere plaatsen binnen de bestemming 'Verkeer' niet toe.
Evenementen
Binnen de bestemming 'Verkeer' is het ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' toegestaan om evenementen te houden, evenals standplaatsen.
Artikel 1. Begrippen
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2. Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Het stramien voor de regels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een regel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
Artikel 3. Agrarisch
Ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' is agrarisch grondgebruik toegestaan. Ter plaatse zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Artikel 4. Bedrijf
Gronden die bestemd zijn als 'Bedrijf' zijn bedoeld voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die voorkomen in categorie 1 en 2 van de in bijlage 1 van de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten. Daarnaast zijn diverse specifieke aanduidingen opgenomen, waar naast bedrijvigheid met milieucategorie 1 en 2 ook de genoemde specifieke bedrijven toegestaan zijn. Ter plaatse van een bouwvlak zijn hoofdgebouwen toegestaan. Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen te voldoen aan de genoemde bouwhoogte voor binnen en buiten het bouwvlak. Binnen de regels behorend bij de bestemming 'Bedrijf' bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die niet is benoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten of om een bedrijf toe te laten uit maximaal 1 milieucategorie hoger. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Bedrijf' onder voorwaarden te kunnen wijzigen naar de bestemmingen 'Wonen' inclusief de bestemming 'Tuin', 'Maatschappelijk' of 'Dienstverlening'.
Artikel 5. Bedrijf - Nutsvoorziening
Binnen deze bestemming zijn de nutsvoorzieningen zoals voorkomend binnen het plangebied opgenomen.
Artikel 6. Centrum
Teneinde de attractiviteit van het centrumgebied te behouden, is voor alle vigerende centrumbestemmingen de bestemming 'Centrum' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn functies, zoals detailhandel, wonen, wonen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten vrij uitwisselbaar. Daar waar de uitoefening van horeca-activiteiten is toegestaan is de aanduiding 'horeca' opgenomen. Binnen de bestemming 'Centrum' zijn, conform de vigerende regels uit de andere komplannen binnen de gemeente Rucphen, woningen direct toegestaan. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Door het opnemen van een bouwvlak wordt de situering van de bebouwing nader geregeld. Op gronden buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht alsmede bijbehorende bouwwerken bij een woning. In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' en 'Tuin'.
Artikel 7. Detailhandel
De detailhandelsbedrijven zijn bestemd tot 'Detailhandel'. Binnen 'Detailhandel' zijn bovenwoningen toegestaan, echter slechts waar op de verbeelding een aanduiding 'wonen' is opgenomen. Gebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden opgericht binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Door het opnemen van een bouwvlak wordt de situering van de bebouwing nader geregeld. Op gronden buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering. Ten aanzien van de situering van de gebouwen en verschillende maatvoeringen zijn in de regels afwijkingen opgenomen. Tot slot is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' en 'Tuin'.
Artikel 8. Dienstverlening
Dienstverlenende bedrijven zijn bestemd tot 'Dienstverlening'. Gebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden opgericht binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Door het opnemen van een bouwvlak wordt de situering van de bebouwing nader geregeld. Op gronden buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering. Ten aanzien van de situering van de gebouwen en verschillende maatvoeringen zijn afwijkingen opgenomen. Als verboden gebruik is de uitoefening van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten, opgenomen. Tot slot is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' en 'Tuin'.
Artikel 9. Groen
Binnen de bestemming 'Groen' zijn grotere en structurele groenvoorzieningen opgenomen, waaronder het Fatimapark, maar ook structuren zoals groenstroken, bermen, wandelpaden, speelvoorzieningen, straatmeubilair en overige tot de bestemming behorende voorzieningen zijn binnen deze bestemming gelegen. Wijziging, aantasting, compensatie van het groen en bomen dient getoetst te worden aan het gemeentelijk groenbeleid. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waardevol groen' is het enkel met een omgevingsvergunning toegestaan om de werken en/of werkzaamheden zoals in het artikel benoemd uit te voeren. Op de betreffende gronden mogen kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Door gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe te staan wordt het mogelijk om bijvoorbeeld een gebouw toe te staan ten behoeve van speeltoestellen. Door middel van een binnenplanse afwijking is het mogelijk om, mits voldaan wordt aan de opgenomen voorwaarden, parkeervoorzieningen te realiseren binnen de bestemming 'Groen'.
Artikel 10. Maatschappelijk
Maatschappelijke bedrijven, zoals educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen alsmede voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, worden bestemd als 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn geen woningen toegestaan. De begraafplaats is apart aangeduid op de verbeelding. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Door het opnemen van een bouwvlak wordt de situering van de bebouwing nader geregeld. Op gronden buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering. Als strijdig gebruik is de uitoefening van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de ter plaatse uitgeoefende maatschappelijke bedrijfsactiviteiten, opgenomen. Dit laatste is toegevoegd aan de vigerende regels, na afstemming met de maatschappelijke bestemming in de andere komplannen van Rucphen.
Artikel 11. Sport
De in het vigerende bestemmingsplan bestemde gronden voor recreatieve doeleinden zijn conform het feitelijk gebruik van de gronden bestemd als 'Sport'. Ter plaatse zijn sportvoorzieningen toegestaan met een specifieke aanduiding ter plaatse van het sportpark. Ter plaatse mogen hoofdgebouwen binnen het bouwvlak worden opgericht. Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, waarvoor wel andere bouwregels van toepassing zijn.
Artikel 12. Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend overkappingen alsmede erkers, balkons of luifels ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd. In de regels zijn nadere bouwregels opgenomen voor deze uitbreidingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 13. Verkeer
De wegen en bijbehorende verblijfsgebieden worden bestemd als 'Verkeer'. Deze bestemming geldt voor alle straten, erven en wegen, er is dus geen onderscheid noodzakelijk naar de wegencategorisering. Onder deze bestemming zijn tevens begrepen groenstroken, bermen en bomen langs wegen, waarvan het schaalniveau het niet toelaat deze concreet te bestemmen in het bestemmingsplan. Wijziging, aantasting en/of compensatie van dit groen en deze bomen dient getoetst te worden aan het gemeentelijk groenbeleid.
Op de betreffende gronden mogen kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Door gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe te staan wordt het mogelijk om bijvoorbeeld een gebouw toe te staan ten behoeve van bijvoorbeeld speelvoorzieningen. Specifieke bouwbepalingen voor straatmeubilair worden in de bestemming niet gegeven. Dergelijke bouwwerken, zoals verkeersborden, bewegwijzering, verkeerslichten, verkeerssignaleringssystemen en abri's worden aangemerkt als vergunningvrije bouwwerken conform het Besluit omgevingsrecht. Voor de oprichting van een dergelijk bouwwerk wordt niet aan de bouwregels in het bestemmingsplan getoetst.
Artikel 14. Water
De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging en waterlopen, extensieve recreatie en groenvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht.
Artikel 15. Wonen
Woningen bestemd voor de huisvesting van één huishouden zijn in het bestemmingsplan bestemd tot 'Wonen'.
Algemeen
Er is gekozen om op de verbeelding bouwvlakken op te nemen in de vorm van bouwstroken, met bouwaanduidingen en maximale hoogten alsmede, waar nodig, functieaanduidingen. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak, met inachtneming van een eventueel aangegeven maximaal aantal wooneenheden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de hoofdtypen 'aaneengebouwd', 'gestapeld', 'twee-aaneen' en vrijstaand'. Daarnaast is een specifieke aanduiding opgenomen ten behoeve van een woonwagenstandplaats. Door het opnemen van een bouwvlak wordt de situering van e bebouwing nader geregeld. Bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht binnen en buiten het op de verbeelding opgenomen bouwvlak.
Maatvoeringen
In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering; per bouwaanduiding gelden verschillende maatvoeringen voor breedtes en afstanden tot de zijdelingse perceelsgrens. De bouwvlakken zijn conform vigerend overgenomen. Het betreffen hier voornamelijk bouwstroken. Daarnaast komen enkele losse bouwvlakken voor.
Vrijstaande woningen zijn minimaal 6,00 meter breed, voor niet-vrijstaande woningen geldt in hoofdzaak een breedtemaat van 5,40 meter. Een woning met bijbehorende bouwwerken wordt in de regel op 2.50 meter van een zijdelingse perceelsgrens gesitueerd. Bijgebouwen bij een vrijstaande woning zijn maximaal 6,00 meter breed en bij niet-vrijstaande woningen maximaal 4,00 meter. Goot- en bouwhoogtes voor hoofdgebouwen zijn in het plan niet standaard in de regels bepaald, maar flexibel en op maat op de verbeelding weergegeven per bouwvlak. Dit is anders voor de hoogtes van bijbehorende bouwwerken; die zijn hoofdzakelijk vastgesteld op maximaal 3,25 respectievelijk 6,00 meter voor de goot- en bouwhoogte.
Een overkapping wordt gelet op de Wabo en het Bor beschouwd als bijbehorend bouwwerk en mag 30 m2 groot zijn. Deze oppervlakte telt mee in het totaal oppervlak dat voor bijbehorende bouwwerken is bepaald, namelijk een maximum van 100 m2 per bouwperceel met een maximum van 50% van de bebouwde oppervlakte.
Voor andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde is een uiteenlopende maatvoering bepaald: een vlaggenmast mag 6,00 meter hoog zijn, tuinmeubilair, speeltoestellen en lichtmasten 2,50 meter en overige bouwwerken 2,0 meter. Deze maat van 2,00 meter geldt derhalve ook voor de erfafscheidingen binnen de bestemming 'Wonen'. Bij de bestemming 'Tuin' is deze afscheiding tot 1,00 meter teruggebracht, indachtig de vergunningvrije normen uit het Bor.
Flexibiliteit
Het plan biedt daarnaast de mogelijkheid om door middel van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden op flexibele ofwel gewenste toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Ten aanzien van de situering van de gebouwen en verschillende maatvoeringen zijn afwijkingen opgenomen.
Een voorbeeld van flexibiliteit in dit bestemmingsplan betreft de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid om onder voorwaarden af te wijken van de aangeduide woningtypologie. Onder de specifieke gebruiksregels wordt aangegeven dat de uitoefening van een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden.
De afgelopen jaren is een trend waarneembaar dat er meer aanvragen zijn voor bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving. De gemeente vindt dat kleinschalige beroepsmatige activiteiten onder voorwaarden toegestaan kunnen worden. Aan de bevoegdheden voor bedrijfsmatig gebruik van een woning worden nadere voorwaarden gesteld, zoals dat het totaal in gebruik te nemen vloeroppervlak voor de activiteiten nooit meer bedraagt dan 50 m2. Detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit in verband met het desbetreffende bedrijf.
Artikel 16. Leiding - Gas
De gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' zijn mede bestemd voor het beheer en onderhoud van de ondergrondse gasleiding aldaar gelegen. Daarnaast beschermt deze dubbelbestemming tot een goed woon- en leefklimaat in verband met de leiding.
Artikel 17. Anti-dubbeltelregel
In dit artikel wordt geregeld dat voor gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijven.
Artikel 18. Algemene bouwregels
In dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de nokrichting en de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouw zijnde. Deze eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
Daarnaast is in de algemene bouwregels een bestaande afstanden en ander maten regeling opgenomen.
Artikel 19. Algemene gebruiksregels
In dit artikel is het strijdig gebruik opgenomen. Hier is een algemeen gebruiksverbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemming. Het gebruik van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie is expliciet uitgesloten.
Artikel 20. Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen binnen de op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - molenbiotoop' en 'vrijwaringszone - radar'. Daarnaast zijn regels opgenomen voor het reserveringsgebied voor water, voortkomend uit de Verordening ruimte. Ten aanzien van de molenbiotoop geldt een formule waarmee de toegestane bouwhoogte ter plaatse kan worden bepaald. Daarnaast is binnen deze aanduiding een omgevingsvergunningstelsel ingebouwd ten behoeve van het toestaan van het aanplanten van bomen, houtgewas en/of beplanting met een hoogte die meer bedraagt dan is toegestaan op basis van de molenbiotoopregeling. Binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' mogen geen windturbines en gebouwen worden opgericht met een hoogte van 90 meter of meer.
Artikel 21. Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingen opgenomen. Ten eerste is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen betreffende het overschrijden van de in het plan opgenomen maatvoeringen met maximaal 10%. Daarnaast is er een afwijking opgenomen voor het oprichten van antennes en masten tot 15 meter. Als laatste is het mogelijk om via een omgevingsvergunning geringe afwijkingen toe te staan, die in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de bestemming niet wijzigt en de bouwgrens maximaal 2,50 meter verschuift.
Artikel 22. Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze rechten zijn overgenomen uit het voorgaande plan.
Artikel 23. Overige regels
In dit artikel is een regeling opgenomen ten behoeve van het parkeren.
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Artikel 24. Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 25. Slotregel
De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan "Kom Sprundel".
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
In onderhavige situatie is sprake van een conserverend bestemmingsplan. Van bouwplannen is geen sprake, waardoor een exploitatieplan niet noodzakelijk is.
Ten aanzien van onderhavig conserverend bestemmingsplan vinden er geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats die leiden tot bouwactiviteiten waarvoor een exploitatieplan opgesteld dient te worden. De kosten voor de actualisatie van het bestemmingsplan zijn gedekt door de gemeentelijke middelen.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven (afhankelijk van de gemeentelijke inspraakverordening). Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met de besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. De vooroverlegreacties zijn integraal opgenomen als bijlage 3 van deze toelichting. In bijlage 4 van deze toelichting is de inhoud van de vooroverlegreacties benoemd. De vooroverlegreacties hebben niet geleid tot een aanpassing van het plan.
Ondanks het voornamelijk vigerende karakter van het bestemmingsplan heeft het voorontwerp bestemmingsplan tezamen met de daarbij behorende stukken gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gekregen om over het voorontwerp een gemotiveerde inspraakreactie aan het college van burgemeester en wethouders te richten. De inspraakmogelijkheid heeft geleid tot 5 reacties, 4 schriftelijke inspraakreacties en 1 mondelinge inspraakreactie. Voor de beantwoording van de inspraakreacties wordt verwezen naar bijlage 4 van deze toelichting, waar de nota van beantwoording is opgenomen. De inspraakreacties hebben geleid tot een aanpassing van het plan. Als gevolg van één van de inspraakreacties is de ontwikkeling aan de Vissenbergdreef tussen 7 en 9 onderdeel van onderhavig bestemmingsplan.
Conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp bestemmingsplan van 30 november 2017 gedurende een termijn van zes weken (tot en met 10 januari 2018) terinzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder over het bestemmingsplan een zienswijze naar voren kunnen brengen. De geboden mogelijkheid heeft geleid tot één zienswijze. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in de Nota van Beantwoording, opgenomen als bijlage 5 van deze toelichting. Daarnaast is het plan aangepast naar aanleiding van ambtshalve aanpassingen, deze eveneens opgenomen zijn in bijlage 5 van deze toelichting. Het bestemmingsplan is vastgesteld